Behandeling van abdominale letsels na trauma

Initiatief: NVVH Aantal modules: 14

Zwangere vrouwen met abdominaal letsel na trauma

Uitgangsvraag

Hoe wijkt de behandeling van zwangere vrouwen met abdominaal letsel na trauma af van standaard zorg voor patiënten met abdominaal letsel na trauma?

Aanbeveling

Betrek de gynaecoloog/obstetricus op tijd bij evaluatie van zwangere traumapatiënten.

 

Wees bij de zwangere patiënt met abdominaal letsel alert op signalen van shock in een laat stadium. Voer snelle en effectieve diagnostiek naar de oorzaak van bloeding uit, voor een effectieve behandeling hiervan.

 

Behandel in geval van abdominaal trauma de zwangere traumapatiënt primair door het stabiliseren van de maternale conditie voorafgaand aan eventuele foetale beoordeling en behandeling.

 

Behandel het overige traumatische abdominale letsel bij de zwangere patiënt zoals in de eerdere modules beschreven.

 

Verricht een resuscatieve sectio caesarea in reanimatiesetting bij uterus boven navelhoogte AD (ca 20 weken) ter verbetering van de maternale circulatie.

 

Verricht een spoedsectio indien er een operatie-indicatie is voor de zwangere en er tekenen zijn van foetale nood bij een levensvatbare foetus (AD > 24 wk).

 

Zie ook Stroomschema zwangere vrouwen met abdominaal letsel.

Overwegingen

In de volgende alinea’s wordt beschreven met welke factoren rekening moet worden gehouden bij de behandeling van zwangere vrouwen met abdominaal trauma. Het eerste deel beschrijft kort de opvang van de zwangere traumapatiënt. Vervolgens worden de behandelstrategieën in verschillende fasen van behandeling beschreven.

 

De focus van de traumaopvang, diagnostiek en behandeling ligt primair bij de zwangere traumapatiënt en pas in tweede instantie bij de foetus. De beste behandeling voor de foetus is door optimale zorg voor de zwangere vrouw te leveren. Uit de literatuursearches die zijn gedaan ten aanzien van de behandeling van orgaanspecifiek letsel, zijn geen studies naar voren gekomen over de behandeling van de zwangere traumapatiënt.

  

Organisatie van zorg

Bij een zwangere trauma patiënt bij een geschatte zwangerschapsduur van > 24 weken is er potentieel sprake van twee patiënten. Gestreefd zou moeten worden naar opvang en behandeling in een level-1 traumacentrum met NICU-functie. Niet alle level-1 traumacentra hebben een NICU-functie. Dit geldt uiteraard vooral bij een geschatte zwangerschapsduur tussen 24-32 weken. Na 32 weken is een NICU in sommige gevallen ook geïndiceerd, bijvoorbeeld wanneer ook foetaal letsel vermoed wordt.

 

Primaire opvang en behandeling van de zwangere traumapatiënt

Primaire opvang van de zwangere traumpatiënt zal worden gedaan door het traumateam, conform de principes van de Advanced Trauma Life Support, ATLS (Henry, 2018). Een gynaecoloog hoort betrokken te worden bij de opvang en behandeling van een zwangere traumapatiënt, en gebruikt hierbij de principes zoals beschreven in MOET (ALSG, 2022). Bij geschatte amenorroeduur (AD) >24 weken, een levensvatbare termijn voor de foetus, zal laagdrempelig de kinderarts op de hoogte worden gebracht gezien de kans op een sectio. 

 

Er zijn een aantal algemene aandachtspunten die van belang zijn bij de primaire opvang en behandeling van een zwangere traumapatiënt. Daarbij zijn kennis over de verandering van anatomie en fysiologie in de zwangere vrouw van belang (De Vito, 2013; ALSG 2022; Steegers 2019 ). Er gelden voor de vitale parameters andere afkapwaarden in vergelijking met de niet-zwangere patiënt. Hiervoor wordt in veel klinieken een aangepast score systeem, Modified early obstetric warning signs (MEOWS) score gebruikt (Kuppens, 2014; Kaur, 2023), zie bijlage Modified early obstetric warning signs (MEOWS).

 

Primary survey

De primaire opvang verzorgen conform de principes van de ATLS, aangevuld met de aanpassingen bij zwangeren (conform de principes van de MOET, ALSG, 2022).


Respiratoir

  • Er is een toegenomen zuurstofbehoefte en verminderde longcapaciteit bij zwangeren.
  • Een hypocapnie rond 30mmHg is normaal in de late fase van de zwangerschap; een normocapnie kan een uiting zijn van dreigend respratoir falen.
  • Ten gevolge van de hoogstand van het diafragma is er een andere locatie voor het plaatsen van een thoraxdrain. Deze dient 1 tot 2 intercostale ruimtes hoger te zijn dan gewoonlijk, dus tussen 4e en 5e intercostaal ruimte (Henry, 2018).

Circulatoir

  • Er zijn bij de zwangere traumapatiënt soms pas laat signalen van een eventuele hemorragishe shock (o.a. bloeddrukdaling).
  • Er is geen plaats voor “permissive hypotension” bij zwangere traumapatiënten.
  • Manual uterine displacement/left lateral tilt na 20 weken zwangerschap, of zwangere uterus > navelhoogte, verminderd de veneuze return in rugligging door compressie op de v. cava. Door de uterus manueel te verplaatsen naar links (Manual Uterine Displacement, M.U.D.) of de patiënt in zijn geheel 15-30 graden op de linker zij te draaien (Left Lateral Tilt) (Henry, 2018; ALSG, 2022; Murphey, 2014).
  • De E-FAST dient conform protocol (richtlijn Initiële radiodiagnostiek bij traumapatiënten” (specifieke patiëntengroepen)) te worden verricht door de radioloog van het traumateam, aanvullend wordt echoscopie door de gynaecoloog verricht ter beoordeling van de uterus als bloedingsfocus (intrauteriene bloeding/ hoeveelheid vruchtwater/ uterusruptuur), placenta (ligging/loslating). Hierbij is van belang dat een kleine hoeveelheid intraperitoneaal vocht in het cavum douglasi bij vrouwen een normale bevinding kan zijn. Bij een levensvatbare termijn dient vlotte beoordeling plaats te vinden van de foetus.  Foetale nood kan een uiting kan zijn van maternale shock, verborgen bloedverlies.
  • Het circulerende volume van een zwangere is 100ml/kg i.p.v. 70ml/kg, waardoor er hemodilutie plaatsvindt.
  • Een uterus en bois (zeer gespannen en pijnlijke uterus) is pathognomonisch voor een abruptio placentae.
  • Inspectie vulva ter beoordeling vaginaal bloedverlies en/of vruchtwaterverlies.

Een obstetrische echoscopie wordt in de primary survey (ABCDEF van Foetus) verricht voor de evaluatie van de foetale conditie (letsel, hartactie) en in tweede.

Een cardiotocogram kan aangesloten worden ter continue beoordeling van foetale cortonen, bij levensvatbare termijn van > 24 wk. Suboptimale foetale cortonen kan o.a. een teken van hypovolemische shock zijn.

 

Resuscitatieve sectio caesarea (hysterotomie)

In geval van een circulatiestilstand bij de zwangere traumapatiënt gelden de volgende aanpassingen. Resuscitatie van een zwangere traumapatient bij een circulatiestilstand kan worden bemoeilijkt door aortocavale compressie. Dit wordt veroorzaakt door de vergrote uterus. Direct toepassen van ‘manual uterine displacentment’ bij aanvang van de BLS is noodzakelijk. Bij zwangeren > 20 weken (uterus palpabel boven navellijn), dient binnen 4-5 minuten na circulatiestilstand een resuscitatieve hysterotomie verricht te worden gedurende de resuscitatie/borstcompressies (Richtlijnen reanimatieraad). Deze ingreep wordt ter plaatse verricht om kans op een succesvolle reanimatie te vergroten. Autotransfusie van bloed uit de uterus na sectio en minder aortacavale compressie en zuurstofverbruik geeft dan de meeste kans op herstel van de circulatie. Het besluit hiertoe zal tijdig door het traumateam in goed overleg genomen worden en door een hiervoor getrainde arts, indien aanwezig door de gynaecoloog, verricht worden. Bij een verwacht (mogelijk) levensvatbaar kind (> 24 wk) wordt ook de kinderarts of neonatoloog gebeld. Mediane incisie verdient de voorkeur. Desinfectie is niet nodig bij het verrichten van de ingreep ten tijde van reanimatie (Dijkman, 2010; Murphy, 2014).

 

Secondary survey en aanvullende diagnostiek
Ten aanzien van initiële radiodiagnostiek bij de aanvullende diagnostiek i.v.m. zwangere trauma patiënten geldt dat er geen contra-indicatie voor conventionele of CT-diagnostiek bij zwangeren, maar de indicatie hiervoor moet goed worden afgewogen tegen de stralingsrisico’s. Advies is geen beeldvorming over te slaan bij de zwangere omwille van de foetus, en te streven naar de laagste stralingsbelasting. Zie ook richtlijn Initiële radiodiagnostiek bij traumapatiënten” (specifieke patiëntengroepen)”.

 

Gericht gynaecologisch lichamelijk onderzoek komt bij de secondary survey. Echoscopie in de secondary survey is gericht op beoordeling van foetale structuren, biometrie, doppler, en maternale structuren (o.a.. Cervixlengte) om obstetrische risico’s zoals vroeggeboorte in te schatten. Eventuele foetale anemie wordt onderzocht door middel van Doppleronderzoek de arteria cerebri media. Bij een pieksnelheid ( >1.5 MOM) kan  afhankelijk van zwangerschapsduur en maternale en foetale conditie intrauteriene transfusie of sectio overwogen worden.

 

Bij Rhesus negatieve zwangere vrouwen waarbij de foetale bloedgroep nog onbekend of postitief is, dient binnen 48h 1000 IE anti-D toegediend te worden. In Nederland wordt bij rhesus negatieve vrouwen de foetale bloedgroep tussen 27-30 weken bepaald in maternaal bloed door sanquin.

Tevens dient de grootte van foetomaternale transfusie bepaald te worden. Dit kan door bepaling van foetale erythrocyten in maternaal bloed of Kleihauer Betke test. Bij grote foetomaternale transfusie dient additioneel anti-D immunoglobulinen toegediend te worden om maternale immunisatie te voorkomen (Koelewijn, 2008; NVOG richtlijn erythrocyten immunisatie).

 

Behandeling van abdominaal letsel

Bij de searches die zijn gedaan ten aanzien van de behandeling van orgaanspecifiek letsel, zijn geen studies gevonden over de behandeling van de zwangere traumapatiënt. Er is dan ook geen evidence dat orgaanspecifiek letsel bij de zwangere patiënt, anders dient te worden behandeld dan bij de niet-zwangere traumapatiënt. Zie voor de behandeling van orgaanspecifiek letsel de modules ‘milt’, ‘lever’, ‘pancreas’, ‘duodenum’, ‘nieren en ureteren’, ‘blaas en urethra'.

Zie voor de adequate perioperatieve zorg bij niet-obstetrische ingrepen bij zwangeren, de richtlijn niet-obstetrische perioperatieve zorg bij zwangeren.

 

Conservatieve behandeling

Indien het vastgestelde letsel van de zwangere patiënt conservatief kan worden behandeld, en indien er geen sprake is van majeur letsel bij een premature foetus, kan worden gekozen voor een expectatief beleid (Stokes, 2022). Bij foetaal majeur letsel dienen de voordelen van een sectio te worden afgewogen tegen prematuriteit in een multidisciplinair overleg. Indien sprake is van reeds overleden foetus of nog niet levensvatbaar, is een expectatief beleid aangewezen. Dan wordt een vaginale baring nagestreefd zonder uterus schade. Is de foetus à terme bij penetrerend of stomp letsel, dient er gekozen te worden voor een sectio, indien verdacht voor letsel van foetus of verdenking o.b.v. wond traject. Conservatieve behandeling van een schotwond kan overwogen worden indien foetus is overleden, en de inschot onder de fundus is waarbij de kogel zicht in de uterus bevindt (Petrone, 2019).

Zie ook Stroomschema zwangere vrouwen met abdominaal letsel.

 

Operatieve behandeling

Resuscitatieve hysterotomie (een spoedsectio) is geïndiceerd in geval van hemodynamische instabiliteit, uterus ruptuur, shock/massaal bloedverlies, foetale nood, of peroperatief bij onvoldoende zicht op andere organen en instabiele thoracolumbale wervel letsel (Stokes 2022, Petrone, 2019). Indien er een operatie-indicatie is voor de zwangere trauma patiënt (zie Stroomschema zwangere vrouwen met abdominaal letsel), en er tekenen zijn van foetale nood bij een levensvatbare foetus (AD > 24 weken) zal een spoedsectio verricht moeten worden (Stokes, 2022). Tevens is peroperatief een sectio geïndiceerd in geval van resuscitatie van de zwangeren of voor het verkrijgen van adequate exposure van letsel. Bij positionering op de de operatietafel dient steeds aandacht besteed te wordt aan deviatie van de uterus naar links (Left lateral tilt of MUD) zolang de foetus in utero is. Er is gedurende de ingreep vanaf 24 weken een indicatie voor foetale bewaking van de foetus indien geen sectio indicatie bestaat. Indien >24 weken wordt geopereerd in aanwezigheid van multidisciplinair team; traumachirurg, gynaecoloog en kinderarts-neonatoloog

 

Bij een zwangerschapsduur in de à terme periode (zwangerschapsduur > 37 weken) zonder foetale nood, zal er in geval van foetaal letsel en/of bij letsel van de uterus, een sectio worden overwogen.

 

Prematuriteit

Bij een premature foetus, (zwangerschapsduur < 37weken) en indien er sprake is van foetaal letsel dienen de voordelen van een sectio te worden afgewogen tegen prematuriteit in een multidisciplinair overleg. Gezien verhoogd risico op vroeggeboorte bestaat er tussen 24-34 weken bestaat er ook laagdrempelig een indicatie voor foetale longrijping d.m.v. 2 x 12 MG dexamethasone of bethametasone en eventueel foetale neuroprotectie d.m.v. Magnesiumsulfaat bij expectatief beleid of chirurgische ingreep op maternale indicatie.   

 

Bij de behandeling van de zwangere is het wenselijk te allen tijde rekening te worden gehouden met de morele en juridische overwegingen zoals beschreven in de richtlijn perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Voor patiënten is het in eerste instantie belangrijk dat zij uit een levensbedreigende situatie komen na abdominaal traumatisch letsel. Hoewel het gaat om een acute situatie, is inspraak van de patiënt, al dan niet via familie/naasten belangrijk. Behandelvoorkeuren van de patiënt kunnen immers vaak achterhaald worden bij naasten. In welke mate er tijd is om de patiënt (of eventueel familie/naasten) voor te lichten over de verschillende behandelopties zal van geval tot geval verschillen en beoordeeld moeten worden door de verantwoordelijk traumachirurg in afstemming met leden van het behandelteam, inclusief gynaecoloog, die betrokken zijn. Verder is het voor patiënten die helemaal niet responsief lijken alsnog belangrijk om te communiceren met de patiënt en hardop toe te lichten wat er met de patiënt gaat gebeuren. Mogelijk is de patiënt niet in staat om te reageren, maar is de patiënt wel in staat om te horen en te begrijpen wat er wordt gezegd. Dit kan helpen om later te verwerken wat er is gebeurd en angst en onrust te voorkomen.

 

De beste behandeling voor de foetus is door optimale zorg voor de zwangere te leveren. De focus ligt daarom ook primair bij de zwangere en pas in tweede instantie bij de foetus. Van belang is dit ook met eventuele partner of vertegenwoordiger van patiënte te bespreken. Indien het letsel van de zwangere niet levensbedreigend is, is het belangrijk dat ook de conditie van het kind snel wordt beoordeeld. Dit is eveneens in het belang van de zwangere omdat de zwangere zich in veel gevallen zorgen maakt om het ongeboren kind en graag wil weten hoe het met de foetus gaat.

 

Kosten (middelenbeslag)

Kosteneffectiviteit en duurzaamheid voor de ernstig gewonde patiënt met abdominaal trauma zijn lastige begrippen. Er is een gebrek aan kosten-effectiviteitsstudies van voldoende kwaliteit op basis waarvan onderbouwde uitspraken kunnen worden gedaan over de kosten(effectiviteit) van verschillende behandelmethoden. Niet opereren kan mogelijk goedkoper zijn wel opereren, maar deze financiële afweging kan geen rol spelen in de besluitvorming voor de patiënt met abdominaal trauma. Preventie van non-therapeutische laparotomieën, onnodige minimaal invasieve interventie en re-interventie zijn mogelijk kostenbesparend, maar bovenal beter voor de patiënt. Het primaire doel is de uitkomst van de patiënt te optimaliseren door het verlagen van de mortaliteit, het verminderen van complicaties en re-interventies en het verbeteren van kwaliteit van leven. De invloed van behandelkeuzes op de zorgkosten voor de patiënt met abdominaal trauma en de maatschappij worden derhalve niet in deze richtlijn besproken.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Naast het multidisciplinaire behandelteam dat vereist is voor de behandeling van orgaanspecifieke letsels, is het bij de behandeling van de zwangere traumapatiënt noodzakelijk dat er ook een traumachirurg met kennis van zwangeren en een gynaecoloog en kinderarts in het behandelteam zitten. Er zou gestreefd moeten worden naar opvang en behandeling van de zwangere trauma patiënt in een level-1 traumacentrum met NICU-functie, vooral bij een geschatte zwangerschapsduur tussen 24-32 weken.

 

Het zou wenselijk zijn dat de bestaande landelijke traumaregistratie gedurende een korte periode zodanig aangevuld wordt, dat deze voldoende detail bevat om een transparant overzicht te krijgen van de uitkomsten na behandeling. Met als primair doel om hier meer inzicht in te krijgen, gezien het gebrek aan bewijs over de verschillende behandelopties. Dit kan praktijkvariatie doen afnemen en dienen als spiegelinformatie.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

De focus van de traumaopvang, diagnostiek en behandeling ligt primair bij de zwangere traumapatiënt en pas in tweede instantie bij de foetus. De beste behandeling voor de foetus is door optimale zorg voor de zwangere te leveren. In de primary en secondary survey van de zwangere traumapatiënt dient rekening te worden gehouden met verschillende respiratoire en circulatoire parameters, die afwijken ten opzichte van de niet-zwangere traumapatiënt. Er is geen evidence dat de behandeling van orgaan specifiek letsel bij de zwangere patiënt afwijkt van de betreffende orgaan-modules van deze richtlijn.

Onderbouwing

Trauma is één van de niet-obstetrische doodsoorzaken van de zwangere patiënt (Jain, 2015). Van alle trauma is de meest voorkomende oorzaak een auto-ongeval, gevolgd door een val, mishandeling, poging tot suïcide, schotwond of een steekverwonding (Petrone, 2019). In het merendeel van de gevallen gaat het om stomp abdominaal letsel als gevolg van trauma, ten opzichte van een kleine groep penetrerend abdominaal letsel (Petrone, 2019). Bij de opvang van een zwangere traumapatiënt kunnen specifieke problemen optreden die een multidisciplinaire aanpak vergen, o.a. ten gevolge van een veranderde anatomie en fysiologie. Directe zwangerschapsgerelateerde maternale en perinatale complicaties na trauma zijn abruptio placentae, uterusruptuur, vruchtwaterembolie, foetomaternale transfusie, vroeggeboorte, directe foetale verwondingen en intra-uteriene vruchtdood (Mendez-Figueroa, 2013; Sakamoto, 2019). In deze module wordt beschreven waarin de trauma opvang en behandeling van intra-abdominaal letsel bij de zwangere traumapatiënt verschilt van de niet-zwangere traumapatiënt.

Tabel 1: gebruikte terminologie module zwangeren

Terminologie Nederlands

Terminologie Engels

Verwijst naar:

Conservatieve behandeling

Conservative treatment

Observatie met herhaaldelijke beoordeling

Abruptio placentae, uterus en bois

Placental abruption

Solutio placentae, placentaloslating

Minimaal invasieve interventie

Minimally invasive intervention

Embolisatie

Operatieve behandeling

Operative treatment, emergency caesarean section, resuscitative caesarean, resuscative hysterotomy

Laparotomie, resuscatieve hysterotomie, resuscatieve sectio caesarea, spoedsectio

Er is geen systematisch literatuuronderzoek verricht in het algemeen naar zwangeren met abdominaal letsel na trauma. Bij alle orgaan specifieke modules zijn in de zoekstrategie ook zwangeren geïncludeerd. Relevante literatuur (over de zwangere traumapatiënt) die uit deze searches naar voren is gekomen, is gebruikt bij de ontwikkeling van deze module.

  1. Advanced Life Support Group (ALSG), Burns R, Dent K. MOET Course Manual Managing Obstetric Emergencies and Trauma [4th edition]. USA: Wiley-Blackwell. 2022 Jul. ISBN 9781119645740
  2. Dijkman A, Huisman CM, Smit M, Schutte JM, Zwart JJ, van Roosmalen JJ, Oepkes D. Cardiac arrest in pregnancy: increasing use of perimortem caesarean section due to emergency skills training? BJOG. 2010 Feb;117(3):282-7. doi: 10.1111/j.1471-0528.2009.02461.x. PMID: 20078586.
  3. Dunning K, LeMasters G, Levin L, Bhattacharya A, Alterman T, Lordo K. Falls in Workers during pregnancy; Risk factor, Job Hazzard and high risk occupations American Journal of Industrial Medicine 2003; 44:664-672
  4. El Kady D, Gilbert WM, Anderson J, Danielsen B, Towner D, Smith LH. Trauma during pregnancy: An analysis of maternal and fetal outcomes in a large population AJOG 2004;109:1661-1668
  5. Henry, S. ATLS Advanced Trauma Life Support student course manual [10th editition]. USA: ACS American College of Surgeons; 2018 Jan 1.
  6. Jain V, Chari R, Maslovitz S, Farine D; Maternal Fetal Medicine Committee; Bujold E, Gagnon R, Basso M, Bos H, Brown R, Cooper S, Gouin K, McLeod NL, Menticoglou S, Mundle W, Pylypjuk C, Roggensack A, Sanderson F. Guidelines for the Management of a Pregnant Trauma Patient. J Obstet Gynaecol Can. 2015 Jun;37(6):553-74. English, French. doi: 10.1016/s1701-2163(15)30232-2. PMID: 26334607.
  7. Kaur J, Thompson J, McLeod S, Varner C. Application of the Modified Early Obstetrical Warning System (MEOWS) in postpartum patients in the emergency department CJEM. 2023 Jun;25(6):481-488. doi: 10.1007/s43678-023-00500-7. Epub 2023 Apr 23. PMID: 37088841
  8. Koelewijn JM, de Haas M, Vrijkotte TG, Bonsel GJ, van der Schoot CE. One single dose of antenatal RhIG halves the risk of anti-D immunization and hemolytic disease of the fetus and newborn in the next pregnancy. Transfusion. 2008;48:1721-9.
  9. Kuppens SMI, Schutte JM, van den Akker TH, Engel NMAA, de Groot CJM, et al., MEOWS een hulpmiddel om maternale sterfte te voorkomen. NTOG, 2014;127:284-286
  10. Melamed N, Aviram A, Silver M, Peled Y, Wiznitzer A, Glezerman M, Yogev Y. Pregnancy course and outcome following blunt trauma. The journal of Maternal-Fetal and Neonatal Medicine 2012;1-6
  11. Mendez-Figueroa H, Dahlke JD, Vrees RA, Rouse DJ. Trauma in pregnancy: an updated systematic review. Am J Obstet Gynecol. 2013 Jul;209(1):1-10. doi: 10.1016/j.ajog.2013.01.021. Epub 2013 Jan 17. PMID: 23333541.
  12. Murphy N, Quinlan. D. Trauma in pregnancy: assessment, management, and prevention. Am Fam Physician. 2014 Nov 15;90(10):717-22. PMID: 25403036
  13. Petrone P, Jiménez-Morillas P, Axelrad A, Marini CP. Traumatic injuries to the pregnant patient: a critical literature review. Eur J Trauma Emerg Surg. 2019 Jun;45(3):383-392. doi: 10.1007/s00068-017-0839-x. Epub 2017 Sep 15. PMID: 28916875.
  14. Sakamoto J, Michels C, Eisfelder B, Joshi N. Trauma in Pregnancy. Emerg Med Clin North Am. 2019 May;37(2):317-338. doi: 10.1016/j.emc.2019.01.009. Epub 2019 Mar 8. PMID: 30940375.
  15. Smith KA, Bryce S Trauma in the pregnant patient: An Evidence-Based approach to management. EB Medicine 2013;15:1-20 Steegers et al. Textbook of Obstetrics and Gynaecology Obstetric emergencies. Ch.30p578
  16. Stokes SC, Rubalcava NS, Theodorou CM, Bhatia MB, Gray BW, Saadai P, Russo RM, McLennan A, Bichianu DC, Austin MT, Marwan AI, Alkhoury F; APSA Fetal Diagnosis and Therapy Committee. Recognition and management of traumatic fetal injuries. Injury. 2022 Apr;53(4):1329-1344. doi: 10.1016/j.injury.2022.01.037. Epub 2022 Feb 5. PMID: 35144809.
  17. De Vito M, Capannolo G, Alameddine S, Fiorito R, Lena A, Patrizi L, D' Antonio F, Rizzo G. Trauma in pregnancy clinical practice guidelines: systematic review. J Matern Fetal Neonatal Med. 2022 Dec;35(25):9948-9955. doi: 10.1080/14767058.2022.2078190. Epub 2022 Jun 15. PMID: 35703623.

Beoordelingsdatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-05-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Patiëntenfederatie Nederland

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met abdominale letsels.

 

Werkgroep

  • Mevr. dr. C.M. (Charlotte) Lameijer (voorzitter richtlijnwerkgroep); traumachirurg Amsterdam UMC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. E.A. (Erwin) Gorter; traumachirurg LUMC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. E.R. (Eric) Manusama; GI- en HPB-chirurg Medisch Centrum Leeuwarden, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. R. (Rigo) Hoencamp; vaat- en traumachirurg, Ministerie van Defensie, Alrijne Ziekenhuis Leiderdorp, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. O.J.F. (Oscar) van Waes; traumachirurg Erasmus MC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Mevr. dr. D.C. (Dominique) Olthof; traumachirurg en chirurg bij kinderen, HagaZiekenhuis Den Haag, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. R.W. (Rutger) van der Meer; interventieradioloog, LUMC, Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)
  • Mevr. drs. A. (Arezo) Mohamad; interventieradioloog, Erasmus MC en Groene Hart Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)
  • Dhr. drs. T. (Teun) van den Heijkant; SEH-arts, Catharina Ziekenhuis Eindhoven, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA)

Klankbordgroep

  • Mevr. drs. A. (Anneke) Dijkman; gynaecoloog, Reinier de Graaf Gasthuis Delft, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)
  • Dhr. prof. dr. V.A. (Victor) de Ridder; kinderchirurg, UMC Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. Prof. dr. R.J.A (Jeroen) van Moorselaar, uroloog, Amsterdam UMC, Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU)
  • Mevr. dr. D.G. (Diana) Taekema, klinisch geriater, Rijnstate Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)
  • Mevr. K. (Klaartje) Spijkers, senior-adviseur patiëntenbelang, Patiëntenfederatie Nederland

Met ondersteuning van

  • Mevr. dr. R. (Romy) Zwarts - van de Putte, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • Mevr. MSc. D.G. (Dian) Ossendrijver, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Naam

Functienaam en werkgever

Nevenwerkzaamheden

Persoonlijke Financiële Belangen

Persoonlijke Relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intell. belangen en reputatie

Overige belangen

Actie

Charlotte Lameijer (vz)

Traumachirurg

Werkgever: Amsterdam UMC

Traumachirurg, onderwijs in polytrauma/bovenste extremiteitletsel,  ATLS/DSATC instructeur

 

Geen

Nee

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie.

Arezo Mohamad

Interventieradioloog

Werkgever: Erasmus MC en Groene Hart Ziekenhuis,

Diagnostiek

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie.

Dominique Olthof

Trauma- en kinderchirurg
Werkgever: HagaZiekenhuis Den Haag


ATLS instructeur

 

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie

Eric Manusama

GI en HPB chirurg

Werkgever: MCL Leeuwarden

Bestuurslid van de vakgroep Militaire chirurgie
Lid wetenschappelijke commissie DHPA (registratie pancreas operaties).

Geen

Geen

Geen

Geen i

Geen

Geen restrictie.

Erwin Gorter

Traumachirurg

Werkgever: LUMC

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie.

Rigo Hoencamp

Chirurg

Werkever: Alrijne

Defensie

Nee

Nee

Diverse onderzoekslijnen (acute bloedingen, resuscitatie, duurzaam inzetbaar (onderste extremiteit klachten). Dit onderzoek wordt gefinancierd door defensie en gerelateerde stichtingen (geen commerciële instellingen).

Nee

Nee

Geen restrictie, geen commercieel gefinancierd onderzoek.

Rutger van der Meer

Interventieradioloog

Werkgever: LUMC

Secretaris Nederlandse Vereniging van Interventieradiologie, onbetaald

Geen

Nee

Nvt

Geen

Geen

Geen restrictie.

Teun van den Heijkant

SEH-arts KNMG

Werkgever: Catharina Ziekenhuis Eindhoven

Instructeur procedurele sedatie cursus; betaald
Instructeur RSI cursus (EM+); betaald

Nee

Geen

Nee

Nee

Geen

Geen restrictie.

Oscar van Waes

Traumachirurg

Werkgever: Erasmus MC

Defensie

geen

geen

nvt

nvt

nvt

Geen restrictie.

 

Naam

Functienaam en werkgever

Nevenwerkzaamheden

Persoonlijke Financiële Belangen

Persoonlijke Relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intell. belangen en reputatie

Overige belangen

Actie

Anneke Dijkman

Gynaecoloog,

Werkgever: Reinier de Graaf Gasthuis, Delft

Bestuurslid MOET cursus van ALSG groep (geen betaalde functie; dus geen financiële belangen)

Geen

Geen

Geen

Geen (behoudens de kennis van de ALSG- MOET cursus)

Geen

Geen restrictie.

Jeroen van Moorselaar

Uroloog

Werkgever: Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie; klankbordgroep

Diana Taekema

Klinisch geriater
Werkgever: Rijnstate Arnhem

Opleider klinische geriatrie

Geen

Geen belang

Ja

Geen belang

Geen

Geen restrictie; klankbordgroep

Klaartje Spijkers

Senior Adviseur Patientenfederatie

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Geen restrictie; klankbordgroep

Victor de Ridder

Hoogleraar Utrechts Medisch Centrum, hoofd Emergency Care and Logistics, Trauma and Pediatric Trauma

Werkgever: UMC Utrecht

Editor Rockwood and Green Fractures in Adults en  Fractures in Children

Dienstverband UMC Utrecht

geen

geen

geen

geen

Geen restrictie; klankbordgroep

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland (PFN) voor de schriftelijke knelpuntenanalyse en deelname van PFN aan de klankbordgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Zwangeren met abdominaal letsel

 

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

 

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met abdominale letsels na trauma. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door middel van een schriftelijke knelpuntenanalyse.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model [Review Manager 5.4] werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Ouderen met abdominaal letsel na trauma