Miltletsel
Uitgangsvraag
Wat is de juiste behandelstrategie bij een traumatisch miltletsel?
Aanbeveling
Behandel patiënten die hemodynamisch stabiel zijn en waarbij geen arteriële contrastextravasatie zichtbaar is op CT conservatief.
Monitor de patiënt met miltletsel de eerste 24 uur en waarborg de beschikbaarheid van de interventieradiologische en chirurgische zorg.
Embolisatie van de a. lienalis is de behandeling van voorkeur bij patiënten met een milt bloeding tenzij er vanwege letsel aan andere organen een traumalaparotomie geïndiceerd is. Bij gedekte vasculaire schade (pseudoaneurysma, AV fistel of “truncated vessel”) kan embolisatie overwogen worden.
Voer een traumalaparotomie uit bij hemodynamisch instabiele patiënten. Voer een splenectomie uit indien:
- De oorzaak van de instabiliteit een bloeding uit de milt is;
- Er behalve een miltlaceratie ook traumatisch letsel aan andere organen aanwezig is (en de patiënt in damage control setting hemodynamisch instabiel is).
Zie ook stroomschema miltletsel.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
In deze module hebben we door middel van literatuuronderzoek geprobeerd vast te stellen wanneer er bij traumatisch miltletsel gekozen moet worden voor een conservatieve behandeling, een minimaal invasieve behandeling door middel van een embolisatie van de a. lienalis of voor een operatieve behandeling (splenectomie).
Ondanks dat er vrij veel literatuur beschikbaar is over de behandeling van het miltltesel, is er geen enkel gerandomiseerd onderzoek. De beschikbare literatuur waarin behandelingen vergeleken worden betreft voornamelijk observationeel retrospectief cohortonderzoek of analyses van grote (landelijke) registraties. De retrospectieve cohortonderzoeken worden veelal gekenmerkt door niet vergelijkbare groepen en de registratiestudies, weliswaar met grote aantallen patiënten, hebben te kampen met een gebrek aan gedetailleerde informatie. Verder bestaat er in de literatuur geen eenduidige definitie voor conservatief beleid (in de Angelsaksische literatuur NOM: non-operative management). In een groot deel van de studies valt embolisatie van de a. lienalis wel binnen non-operative management, maar in andere studies wordt deze embolisatie als een aparte entiteit benoemt. Dit bemoeilijkt de interpretatie van de uitkomstmaten. Vrijwel alle literatuur waarin geprobeerd wordt een vergelijking te maken tussen verschillende behandelmethodes heeft te kampen met een selectiebias.
De belangrijkste reden voor deze selectiebias is dat op basis van de aard van het letsel en de kliniek van de patiënt al bij voorbaat vaststond wat voor therapie er gegeven zou worden. Grofweg werd er indien een traumapatiënt hemodynamisch instabiel was, gekozen voor operatief ingrijpen. Bij een hemodynamisch stabiele patiënt waarbij een CT-scan verricht werd, was de uitslag hiervan vaak leidend: wanneer er op CT een actieve bloeding werd gezien werd er over het algemeen overgegaan tot angiografie en embolisatie. Patiënten zonder arteriële contrastextravasatie op CT werden meestal conservatief behandeld. De aanbevelingen die gedaan worden in deze module berusten dus voornamelijk op bevindingen die gedaan zijn bij observationele onderzoeken en komen voor het grootste deel overeen met verschillende internationale richtlijnen waarbij die van de World Society of Emergency Surgery (WSES; Coccolini 2017) als belangrijkste voorbeeld heeft gediend. Andere aanpalende richtlijnen die zijn gebruikt bij het formuleren van de aanbevelingen zijn die van de Eastern Association for the surgery of trauma en de Western Trauma Association (Rowell, 2017; Stassen, 2012).
Miltletsel wordt onderverdeeld in verschillende gradaties. Wat de interpretatie van de literatuur bemoeilijkt is dat er verschillende systemen bestaan om de ernst van het miltletsel en de daaruit voortvloeiende behandelstrategie te duiden. Het classificatiesysteem opgesteld door de WSES (Coccolini, 2017), wordt hierbij het meest zinvol geacht omdat er in deze classificatie rekening wordt gehouden met de hemodynamische stabiliteit (zie module ‘organisatie van zorg'). De WSES-classificatie voor milt trauma staat beschreven in Tabel 2. De corresponderende American Association for the Surgery of Trauma (AAST)-graderingen zijn hier te vinden.
Tabel 2: WSES-classificatie voor miltletsel
WSES gradering | Definition | |
Minor spleen injuries | WSES Class I | Hemodynamisch stabiel AAST-OIS grade I-II stomp en penetrerend letsel |
Moderate spleen injuries | WSES Class II | Hemodynamisch stabiel AAST-OIS grade III stomp en penetrerend letsel |
WSES Class III | Hemodynamisch stabiel AAST-OIS grade IV-V stomp en penetrerend letsel | |
Severe spleen injuries | WSES Class IV | Hemodynamisch instabiel AAST-OIS grade I-V stomp en penetrerend letsel |
WSES = World Society of Emergency Surgery; AAST-OIS = American Association for the Surgery of Trauma - Organ Injury Scale. Corresponderende AAST-graderingen zijn hier te vinden.
Naast de WSES trauma score waarin de ernst van het letsel en de hemodynamische stabiliteit zijn opgenomen zal in de besluitvorming omtrent de behandeling van het miltletsel ook de aanwezigheid van vasculair letsel op CT (zoals arteriële contrastextravasatie of pseudoaneurysma) meegenomen moeten worden, zie stroomschema miltletsel.
Conservatieve behandeling
Patiënten die hemodynamisch stabiel zijn en waarbij geen arteriële contrastextravasatie zichtbaar is op CT kunnen in principe conservatief behandeld worden ongeacht de gradatie van het miltletsel. Goede monitoring en interventie radiologische en chirurgische zorg dient 24 uur per dag gewaarborgd te zijn vanwege het risico op falen van de conservatieve behandeling. Goede resultaten van conservatieve behandeling zijn beschreven in de literatuur vooral bij laaggradig miltletsel (Rowell, 2017). Risicofactoren voor het falen van een conservatieve behandeling zijn hogere gradaties miltletsel, de aanwezigheid van een pseudoaneurysma, het gebruik van bloedverdunners/plaatjesremmers, hogere leeftijd en hogere Injury Severity Score (ISS) trauma score (Olthof, 2013).
Bij hooggradige AAST miltletsels is het risico op falen van een conservatieve behandeling hoog, gerapporteerde percentages zijn veelal > 40% (Rowell, 2017). Bij hemodynamisch stabiele patiënten, zonder arteriële contrastextravasatie op CT kan derhalve (proximale) embolisatie van de a. lienalis overwogen worden bij hooggradige miltletsels. Bijkomend letsel, (vasculaire) comorbiditeit en andere patiënt gerelateerde factoren zullen in de besluitvorming meegenomen moeten worden.
Er is voor het maken van deze richtlijn geen systematisch literatuuronderzoek gedaan naar de beste uitvoering van conservatieve behandeling. Er blijkt echter uit eerdergenoemde internationale richtlijnen dat er hiervoor geen wetenschappelijk bewijs is. De WSES heeft in 2022 een consensus van meerdere experts gepubliceerd waarin verschillende aspecten van de behandeling belicht worden (Podda, 2022) maar ook andere richtlijnen geven hiervoor een handvat (Rowell, 2017). Een aantal van de aanbevelingen van de WSES (Podda, 2022) is hieronder weergegeven:
- Bed rust: Patiënten met miltletsel WSES-graad I kunnen na 24 uur mobiliseren, met WSES-graad II na 48 uur.
- Profylaxe voor diepe veneuze trombose kan bij WSES-graad I miltletsel na 24 uur gestart worden, bij hooggradiger letsel na 48-72 uur.
- Bij verder ongecompliceerd beloop kunnen patiënten na 1 (bij WSES-graad I letsel) tot 3 dagen (bij WSES graad II-III letsel én een initiële CT-scan zonder vasculaire pathologie) ontslagen worden uit het ziekenhuis. Uiteraard dient goede uitleg gegeven worden over alarm symptomen na ontslag en de kans op late ruptuur. Een (telefonische) controle enkele dagen na ontslag wordt aanbevolen.
- Overweeg voor ontslag een CT-scan bij conservatief behandelde patiënten met hooggradig letsel om progressie van eerder occulte pseudoaneurysma’s uit te sluiten.
- Voor de frequentie van bloeddrukmetingen en Hb-bepalingen is geen bewijs. Geadviseerd wordt om continue bloeddrukmeting te overwegen bij patiënten met WSES-graad II-III letsels en om het Hb iedere 8 uur te controleren. Bij WSES-graad I letsel Hb controle na 12-24 uur.
- Zware fysieke inspanning dient voorkomen te worden 3-5 weken na een WSES-graad 1 miltletsel en in 2-4 maanden na WSES-graad II-III letsel.
Minimaal invasieve interventie
De patiënten die volgens de literatuur behandeld kunnen worden met embolisatie van de a. lienalis zijn over het algemeen traumapatiënten die hemodynamisch stabiel genoeg zijn om een CT-scan te ondergaan en waarbij een arteriële contrastextravasatie wordt waargenomen. Afhankelijk van (de ervaring en kunde van) het behandelteam kunnen transient responders of zelfs hemodynamisch instabiele patiënten ook voor CT-scan en embolisatie in aanmerking komen. Dit komt overeen met de huidige Nederlandse praktijk. Over het al dan niet emboliseren van de a. lienalis bij hooggradig miltletsel zonder arteriële contrastextravasatie of bij gedekte vasculaire schade zoals een pseudoaneurysma “vessel truncation”, of een AV-fistel is geen consensus. Echter, zoals eerder genoemd faalt afwachtend beleid in een groot aantal gevallen bij AAST graag IV-V letsels (Rowell, 2017) en kan profylactische embolisatie overwogen worden.
De groep patiënten die kan worden behandeld met embolisatie kan onderverdeeld worden in patiënten met een actieve bloeding en in patiënten met gedekte intraparenchymateuze vasculaire schade (pseudoaneurysma, AV-fistel, “vessel truncation”). Patiënten met een actieve bloeding werden in de beschikbare literatuur vrijwel altijd behandeld met een embolisatie van de a. lienalis. Hiermee wordt in meer dan 80% succesvolle behandeling behaald (Chrichton, 2017). Vooral bij hooggradige (AAST IV-V letsels) is embolisatie niet altijd afdoende. Wanneer een recidief bloeding optreedt is een tweede embolisatie of in zeldzame gevallen alsnog een splenectomie noodzakelijk.
Matig ernstige tot ernstige complicaties van embolisatie (4-28%) op korte termijn zijn vooral recidief bloeding en lokale problemen bij de punctieplaats, op de langere termijn worden infectie -van de (deels) necrotisch geworden milt of het hematoom- en pancreatitis (door off target embolisatie/afsluiten van een van de pancreas arteriën) beschreven. Minder ernstige complicaties (23-61%) zijn koorts, pleuravocht en kleine miltinfarcten.
Een embolisatie van de a. lienalis is minder invasief dan een traumalaparotomie. Er wordt gesuggereerd dat bij embolisatie, in vergelijking met miltextirpatie, de immuunfunctie van de milt behouden blijft (Slater, 2022; Schimmer, 2016). Echter, er bestaat geen gouden standaard of beschikbare test om miltfunctie te meten, dus er bestaat hierover geen sluitend bewijs. Wanneer er vrij distaal en selectief geëmobliseerd kan worden zal er slechts een klein deel van de milt infarceren, waarbij er theoretisch voldoende (functioneel) miltweefsel resteert. Wanneer er voor een proximale embolisatie wordt gekozen, is er door de rijke collaterale bloedvoorziening van de miltperiferie via maag- en pancreasarteriën nog weefselperfusie van de milt. Wanneer er voor een proximale embolisatie gekozen wordt, wordt het aanbevolen om te emboliseren tussen de a. pancreatica dorsalis en a. pancreatica magna. Na embolisatie kan de milt nog (gaan) bloeden via collateralen.
In de praktijk bestaan er vragen over het wel of niet vaccineren na selectieve of a-selectieve milt embolisatie. Een systematische review, die de resultaten van 12 studies analyseert, concludeert dat overwhelming post splenectomy infection (OPSI) na embolisatie niet wordt beschreven. In de Amerikaanse richtlijn wordt het dan ook niet aanbevolen om routinematig te vaccineren na miltembolisatie (Freeman, 2022; Schimmer, 2015).
Of een pseudoaneurysma of ander gedekt vasculaire letsel altijd geëmboliseerd moeten worden is een vraag die niet eenduidig beantwoord kan worden, hierover bestaat een kennislacune. Zeker met de steeds verbeterde beeldvorming kunnen met CT minuscule pseudoaneurysma’s gevisualiseerd worden. Deze thromboseren vaak vanzelf (Podda, 2022; Rowell, 2017). De aanwezigheid van een pseudoaneurysma is wel een risico factor voor het falen van het conservatieve beleid. Door de grotere kans van falen van conservatief beleid bij patiënten met een pseudoaneurysma in het miltparenchym is het wanneer bij deze patiënten conservatieve behandeling wordt ingezet wel noodzakelijk dat deze patiënten goed gemonitord kunnen worden en dat 24 uurs interventieradiologische en chirurgische zorg gewaarborgd is.
Operatieve behandeling
Uit de literatuur bleek dat bij de hemodynamisch instabiele patiënt vaak wordt gekozen voor een splenectomie. Deze groep patiënten zal immers met spoed een traumalaparotomie ondergaan om de bloedingsfocus te identificeren. Blijkt de oorzaak van de instabiliteit een bloeding uit de milt te zijn, dan dient overgegaan te worden tot een splenectomie. De mortaliteit binnen deze patiëntengroep is door de slechte uitgangssituatie en het veelal ernstige (multi)trauma hoog. Een andere groep patiënten waarbij voor een splenectomie gekozen moet worden is de groep patiënten waarbij behalve een miltlaceratie ook ander traumatisch letsel aanwezig is waarvoor een laparotomie noodzakelijk is.
Ook voor deze groep geldt dat de mortaliteit en de morbiditeit hoog zijn door de overige ernstige traumatische afwijkingen. Vanwege het grotere risico op complicaties, waaronder persisterende bloedingen, wordt vaak de keuze gemaakt om ook bij deze groep patiënten een splenectomie uit te voeren.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)
Voor patiënten is het in eerste instantie belangrijk dat zij uit een levensbedreigende situatie komen na abdominaal traumatisch letsel. Hoewel het gaat om een acute situatie, is inspraak van de patiënt, al dan niet via familie/naasten, belangrijk. Behandelvoorkeuren van de patiënt kunnen immers vaak achterhaald worden bij naasten. In welke mate er tijd is om de patiënt (of eventueel familie/naasten) voor te lichten over de verschillende behandelopties zal van geval tot geval verschillen en beoordeeld moeten worden door de verantwoordelijk traumachirurg in afstemming met het behandelteam dat betrokken is. Verder is het voor patiënten die helemaal niet responsief lijken alsnog belangrijk om te communiceren met de patiënt en hardop toe te lichten wat er met de patiënt gaat gebeuren. Mogelijk is de patiënt niet in staat om te reageren, maar is de patiënt wel in staat om te horen en te begrijpen wat er wordt gezegd. Dit kan helpen om later te verwerken wat er is gebeurd en angst en onrust voorkomen. Bij patiënten in extremis is het belangrijk bovenstaande communicatie trachten toe te passen met patiënt en naasten, als dit niet leidt tot vertraging van de essentiële behandeling.
Belangrijk is dat er aandacht is voor aanpaste behandeling bij kinderen, zwangere of oudere patiënten (zie ook de modules over 'kinderen’, ‘zwangere vrouwen’ en ‘ouderen’) en/of bij patiënten met ernstige comorbiditeit. Bij (oudere) patiënten met comorbiditeiten kan niet ingrijpen met een invasieve behandeling, maar behandeling gericht op symptoomgerichte behandeling ook een goede overweging zijn. Indien mogelijk worden behandelbeperkingen in afstemming met de patiënt en/of familie of wettelijke vertegenwoordiger gemaakt.
Kosten (middelenbeslag)
Een Nederlandse kosteneffectiviteitsstudie concludeert dat de directe kosten voor miltembolisatie lager zijn dan de kosten voor een splenectomie (Kanters, 2022). Kanters (2022) concludeert echter ook dat de totale maatschappelijke kosten voor embolisatie hoger zijn dan splenectomie. Dit zou o.a. kunnen komen door een hogere levensverwachting en hogere zorgconsumptie van patiënten die met embolisatie worden behandeld. Aangezien deze resultaten afkomstig zijn van niet-gerandomiseerd onderzoek, is de vraag in hoeverre deze resultaten daadwerkelijk het effect zijn van de behandeling die de patiënten ondergingen, of dat deze resultaten ook deels worden veroorzaakt door bijvoorbeeld het verschil in ernst van letsel. Daarbij moet ook de vraag gesteld worden in hoeverre kostenoverwegingen überhaupt een rol (zouden moeten) spelen bij de behandelkeuze, aangezien de studie ook suggereert dat patiënten die embolisatie ondergaan een hogere QALY hebben. Het kiezen van de meeste geschikte behandeling voor de patiënt en, met de grootste kans op volledig herstel is altijd het belangrijkste doel van de behandeling. Kosten- en/of duurzaamheidsoverwegingen spelen daarbij een ondergeschikte rol.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Een miltbloeding na trauma moet worden behandeld door een multidisciplinair traumateam, bestaande uit de disciplines die standaard betrokken zijn bij de behandeling van traumapatiënten. Tevens dient overwogen te worden om patiënten met hooggradig miltletsel bij in een level-1 traumacentrum te behandelen, gezien de gehele keten van zorg daar aanwezig is. Regionale afspraken, bij optimale expertise in level II, kunnen hiervan afwijken. Zie ook de module ‘organisatie van zorg’.
Het zou wenselijk zijn dat de bestaande landelijke traumaregistratie gedurende een korte periode zodanig aangevuld wordt, zodat deze voldoende detail bevat om een transparant overzicht te krijgen van de uitkomsten na behandeling. Met als primair doel om hier meer inzicht in te krijgen, gezien het gebrek aan bewijs over de verschillende behandelopties. Dit kan praktijkvariatie doen afnemen en dienen als spiegelinformatie.
Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies
Over de optimale behandelstrategie van traumatisch miltletsel zijn enkel lage kwaliteit, niet-vergelijkende retrospectieve studies gepubliceerd. Op basis van dit type onderzoek kunnen geen conclusies worden getrokken over de aangewezen behandeling. De internationale WSES-richtlijn (Coccolini, 2017), die is ontwikkeld door een grote groep internationale experts, biedt handvatten over de behandeling van traumatisch miltletsel, en sluit aan bij de Nederlandse situatie.
Het doel van de behandeling van miltletsel moet zijn om de bloeding te stoppen. Het is wenselijk om zo minimaal invasief mogelijk te behandelen. Afhankelijk van klinische parameters, gradering van het miltletsel, overig letsels en CT-bevindingen is een conservatief beleid al dan niet aangevuld met embolisatie van de a.l ienalis veilig.
Onderbouwing
Achtergrond
De behandeling van miltletsel is afhankelijk van de ernst van het letsel en de klinische situatie van de patiënt. Deze richtlijn tracht antwoord te geven op de vraag wat de juiste behandelstrategie is bij verschillende gradaties miltletsel.
Tabel 1: gebruikte terminologie module miltletsel.
Terminologie Nederlands |
Terminologie Engels |
Verwijst naar: |
Conservatieve behandeling |
Conservative treatment |
Observatie met herhaaldelijke beoordeling |
Minimaal invasieve interventie |
Minimally invasive intervention |
Embolisatie van de arteria lienalis |
Operatieve behandeling |
Operative treatment |
Splenectomie, laparotomie |
Conclusies / Summary of Findings
- GRADE |
No evidence was found in comparative studies regarding the effects of conservative treatment, minimally invasive intervention or operative treatment on the outcomes mortality, reintervention, complications and quality of life in patients with splenic injuries
Source: - |
Samenvatting literatuur
Description of studies
No studies were included in the summary of literature.
Results
Mortality
No study reported the outcome measure mortality after conservative treatment, minimally invasive interventions and/or operative treatment of traumatic splenic injury.
Reintervention
No study reported the outcome measure reintervention after conservative treatment, minimally invasive interventions and/or operative treatment of traumatic splenic injury.
Complications
No study reported the outcome measure complications after conservative treatment, minimally invasive interventions and/or operative treatment of traumatic splenic injury.
Quality of life
No study reported the outcome measure quality of life after conservative treatment, minimally invasive interventions and/or operative treatment of traumatic splenic injury.
Level of evidence of the literature
The level of evidence could not be graded as no studies were included in the summary of literature.
Zoeken en selecteren
A systematic review of the literature was performed to answer the following questions:
- What are the favorable and unfavorable effects of conservative management compared to a minimally invasive intervention in patients with traumatic splenic injury?
P: Patients with traumatic splenic injuries
I: Conservative treatment
C: Minimally invasive intervention
O: Mortality, reintervention, complications, quality of life
- What are the favorable and unfavorable effects of conservative management compared to operative treatment in patients with traumatic splenic injury?
P: Patients with traumatic splenic injuries
I: Conservative treatment
C: Operative treatment
O: Mortality, reintervention, complications, quality of life
- What are the favorable and unfavorable effects of a minimally invasive intervention management, compared to operative treatment in patients with traumatic splenic injury?
P: Patients with traumatic splenic injuries
I: Minimally invasive intervention
C: Operative treatment
O: Mortality, reintervention, complications, quality of life
Relevant outcome measures
The guideline development group considered reintervention and complications as critical outcome measures for decision; and mortality and quality of life as an important outcome measure for decision making.
A priori, the working group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies. If available, 30-day mortality was used as a measure for the outcome mortality.
The working group defined a relative risk (RR) of <0.90 and >1.10 and a risk difference (RD) of 10% as a minimal clinically (patient) important difference for the outcome mortality. For the reintervention and complications, a threshold of 25% was set as a minimal clinically (patient) important difference (0.80 < RR > 1.25 and RD 25%) set as a minimal clinically (patient) important difference. For quality of life (continuous outcome) a difference of 20% was considered clinically important.
Search and select (Methods)
The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until the 25th of September 2022. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 607 hits. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews or randomized controlled trials comparing the effects of management of splenic injury with either conservative management, minimally invasive intervention and/or operative treatment (as defined in Table 1) on mortality, reintervention, complications or quality of life. Observational studies were also screened. Observational studies in which the intervention and control group had comparable baseline patient characteristics (e.g. because there was adequate correction for confounding factors) were also included.
Seventeen studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, seventeen studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and no studies were included.
Results
No studies were included in the analysis of the literature. Important study characteristics and results are summarized in the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.
Referenties
- Coccolini F, Montori G, Catena F, Kluger Y, Biffl W, Moore EE, Reva V, Bing C, Bala M, Fugazzola P, Bahouth H, Marzi I, Velmahos G, Ivatury R, Soreide K, Horer T, Ten Broek R, Pereira BM, Fraga GP, Inaba K, Kashuk J, Parry N, Masiakos PT, Mylonas KS, Kirkpatrick A, Abu-Zidan F, Gomes CA, Benatti SV, Naidoo N, Salvetti F, Maccatrozzo S, Agnoletti V, Gamberini E, Solaini L, Costanzo A, Celotti A, Tomasoni M, Khokha V, Arvieux C, Napolitano L, Handolin L, Pisano M, Magnone S, Spain DA, de Moya M, Davis KA, De Angelis N, Leppaniemi A, Ferrada P, Latifi R, Navarro DC, Otomo Y, Coimbra R, Maier RV, Moore F, Rizoli S, Sakakushev B, Galante JM, Chiara O, Cimbanassi S, Mefire AC, Weber D, Ceresoli M, Peitzman AB, Wehlie L, Sartelli M, Di Saverio S, Ansaloni L. Splenic trauma: WSES classification and guidelines for adult and pediatric patients. World J Emerg Surg. 2017 Aug 18;12:40. doi: 10.1186/s13017-017-0151-4. PMID: 28828034; PMCID: PMC5562999.
- Crichton JCI, Naidoo K, Yet B, Brundage SI, Perkins Z. The role of splenic angioembolization as an adjunct to nonoperative management of blunt splenic injuries: A systematic review and meta-analysis. J Trauma Acute Care Surg. 2017 Nov;83(5):934-943. doi: 10.1097/TA.0000000000001649. PMID: 29068875.
- Kanters TA, Raaijmakers CPAM, Lohle PNM, de Vries J, Hakkaart-van Roijen L; SPLENIQ study group. Cost Effectiveness of Splenic Artery Embolization versus Splenectomy after Trauma in the Netherlands. J Vasc Interv Radiol. 2022 Apr;33(4):392-398.e4. doi: 10.1016/j.jvir.2021.12.011. Epub 2021 Dec 14. PMID: 34920120.
- Olthof DC, Joosse P, van der Vlies CH, de Haan RJ, Goslings JC. Prognostic factors for failure of nonoperative management in adults with blunt splenic injury: a systematic review. J Trauma Acute Care Surg. 2013 Feb;74(2):546-57. doi: 10.1097/TA.0b013e31827d5e3a. PMID: 23354249.
- Podda M, De Simone B, Ceresoli M, Virdis F, Favi F, Wiik Larsen J, Coccolini F, Sartelli M, Pararas N, Beka SG, Bonavina L, Bova R, Pisanu A, Abu-Zidan F, Balogh Z, Chiara O, Wani I, Stahel P, Di Saverio S, Scalea T, Soreide K, Sakakushev B, Amico F, Martino C, Hecker A, de'Angelis N, Chirica M, Galante J, Kirkpatrick A, Pikoulis E, Kluger Y, Bensard D, Ansaloni L, Fraga G, Civil I, Tebala GD, Di Carlo I, Cui Y, Coimbra R, Agnoletti V, Sall I, Tan E, Picetti E, Litvin A, Damaskos D, Inaba K, Leung J, Maier R, Biffl W, Leppaniemi A, Moore E, Gurusamy K, Catena F. Follow-up strategies for patients with splenic trauma managed non-operatively: the 2022 World Society of Emergency Surgery consensus document. World J Emerg Surg. 2022 Oct 12;17(1):52. doi: 10.1186/s13017-022-00457-5. PMID: 36224617; PMCID: PMC9560023.
- Rowell SE, Biffl WL, Brasel K, Moore EE, Albrecht RA, DeMoya M, Namias N, Schreiber MA, Cohen MJ, Shatz DV, Karmy-Jones R, Moore FA. Western Trauma Association Critical Decisions in Trauma: Management of adult blunt splenic trauma-2016 updates. J Trauma Acute Care Surg. 2017 Apr;82(4):787-793. doi: 10.1097/TA.0000000000001323. PMID: 27893644.
- Schimmer JA, van der Steeg AF, Zuidema WP. Splenic function after angioembolization for splenic trauma in children and adults: A systematic review. Injury. 2016 Mar;47(3):525-30. doi: 10.1016/j.injury.2015.10.047. Epub 2015 Nov 19. PMID: 26772452.
- Slater SJ, Lukies M, Kavnoudias H, Zia A, Lee R, Bosco JJ, Joseph T, Clements W. Immune function and the role of vaccination after splenic artery embolization for blunt splenic injury. Injury. 2022 Jan;53(1):112-115. doi: 10.1016/j.injury.2021.09.020. Epub 2021 Sep 17. PMID: 34565618.
- Stassen NA, Bhullar I, Cheng JD, Crandall ML, Friese RS, Guillamondegui OD, Jawa RS, Maung AA, Rohs TJ Jr, Sangosanya A, Schuster KM, Seamon MJ, Tchorz KM, Zarzuar BL, Kerwin AJ; Eastern Association for the Surgery of Trauma. Selective nonoperative management of blunt splenic injury: an Eastern Association for the Surgery of Trauma practice management guideline. J Trauma Acute Care Surg. 2012 Nov;73(5 Suppl 4):S294-300. doi: 10.1097/TA.0b013e3182702afc. PMID: 23114484.
Evidence tabellen
As no studies were included in the summary of literature, no evidence tables and risk of bias were made.
Table of excluded studies
Reference |
Reason for exclusion |
Aoki M, Abe T, Hagiwara S, Saitoh D, Oshima K. Embolization versus Surgery for Stabilized Patients with Solid Organ Injury. J Vasc Interv Radiol. 2021 Aug;32(8):1150-1155.e5. doi: 10.1016/j.jvir.2021.02.028. Epub 2021 May 11. PMID: 33989766. |
Combined injuries: pancreas and/or spleen, no sub-analysis for spleen injuries |
Arvieux C, Thony F. Management of splenic trauma in hemodynamically stable patients: Lessons to be drawn from the French SPLASH trial (Splenic Arterial Embolization to Avoid Splenectomy (SPLASH) Study Group). J Visc Surg. 2022 Feb;159(1):43-46. doi: 10.1016/j.jviscsurg.2021.09.003. Epub 2021 Oct 27. PMID: 34716120. |
Wrong study design; narrative review |
Bankhead-Kendall B, Teixeira P, Musonza T, Donahue T, Regner J, Harrell K, Brown CVR; Texas Trauma Study Group. Risk Factors for Failure of Splenic Angioembolization: A Multicenter Study of Level I Trauma Centers. J Surg Res. 2021 Jan;257:227-231. doi: 10.1016/j.jss.2020.07.058. Epub 2020 Aug 26. PMID: 32861100. |
PICO NOM success versus NOM failure |
Chahine AH, Gilyard S, Hanna TN, Fan S, Risk B, Johnson JO, Duszak R Jr, Newsome J, Xing M, Kokabi N. Management of Splenic Trauma in Contemporary Clinical Practice: A National Trauma Data Bank Study. Acad Radiol. 2021 Nov;28 Suppl 1:S138-S147. doi: 10.1016/j.acra.2020.11.010. Epub 2020 Dec 4. PMID: 33288400.
|
Observational study: intervention and control group were not comparable |
Cioci AC, Parreco JP, Lindenmaier LB, Olufajo OA, Namias N, Askari R, DeRosa L, Rattan R. Readmission for infection after blunt splenic injury: A national PICO of management techniques. J Trauma Acute Care Surg. 2020 Mar;88(3):390-395. doi: 10.1097/TA.0000000000002564. PMID: 32107354.
|
Observational study: intervention and control group were not comparable |
Corn S, Reyes J, Helmer SD, Haan JM. Outcomes Following Blunt Traumatic Splenic Injury Treated with Conservative or Operative treatment. Kans J Med. 2019 Aug 21;12(3):83-88. PMID: 31489105; PMCID: PMC6710021. |
No useful presentation of the results (not clear which decisions were made) |
Fodor M, Primavesi F, Morell-Hofert D, Kranebitter V, Palaver A, Braunwarth E, Haselbacher M, Nitsche U, Schmid S, Blauth M, Gassner E, Öfner D, Stättner S. Minimally invasive intervention of blunt hepatic and splenic injury: a time-trend and outcome analysis over a period of 17 years. World J Emerg Surg. 2019 Jun 17;14:29. doi: 10.1186/s13017-019-0249-y. PMID: 31236129; PMCID: PMC6580509. |
No PICO between the different management strategies |
Gill S, Hoff J, Mila A, Sanchez C, McKenney M, Elkbuli A. Post-traumatic Splenic Injury Outcomes for Nonoperative and Operative treatment: A Systematic Review. World J Surg. 2021 Jul;45(7):2027-2036. doi: 10.1007/s00268-021-06063-x. Epub 2021 Apr 8. Erratum in: World J Surg. 2021 Dec;45(12):3713. PMID: 33834284. |
Observational study: baseline characteristics of intervention and control group were not comparable |
Han J, Dudi-Venkata NN, Jolly S, Ting YY, Lu H, Thomas M, Dobbins C. Splenic artery embolization improves outcomes and decreases the length of stay in hemodynamically stable blunt splenic injuries - A level 1 Australian Trauma centre experience. Injury. 2022 May;53(5):1620-1626. doi: 10.1016/j.injury.2021.12.043. Epub 2021 Dec 26. PMID: 34991862.
|
Observational study: baseline characteristics of intervention and control group were not comparable |
Jesani H, Jesani L, Rangaraj A, Rasheed A. Splenic trauma, the way forward in reducing splenectomy: our 15-year experience. Ann R Coll Surg Engl. 2020 Apr;102(4):263-270. doi: 10.1308/rcsann.2019.0164. Epub 2020 Jan 7. PMID: 31909638; PMCID: PMC7099152. |
No PICO between the different management strategies |
Luthra T, Bedi K, Sahu S, Banerjee S. Nonoperative treatment of blunt abdominal trauma cases at a tertiary care center in India – An effective strategy. Arch Trauma Res [serial online] 2022 [cited 2023 May 17];11:32-6. Available from: https://www.archtrauma.com/text.asp?2022/11/1/32/353058 |
No PICO between the different management strategies |
Lee JT, Slade E, Uyeda J, Steenburg SD, Chong ST, Tsai R, Raptis D, Linnau KF, Chinapuvvula NR, Dattwyler MP, Dugan A, Baghdanian A, Flink C, Baghdanian A, LeBedis CA. American Society of Emergency Radiology Multicenter Blunt Splenic Trauma Study: CT and Clinical Findings. Radiology. 2021 Apr;299(1):122-130. doi: 10.1148/radiol.2021202917. Epub 2021 Feb 2. PMID: 33529133; PMCID: PMC7997613. |
Wrong outcome measures |
Lin BC, Wu CH, Wong YC, Chen HW, Fu CJ, Huang CC, Wu CT, Hsieh CH. Splenic artery embolization changes the management of blunt splenic injury: an observational analysis of 680 patients graded by the revised 2018 AAST-OIS. Surg Endosc. 2023 Jan;37(1):371-381. doi: 10.1007/s00464-022-09531-0. Epub 2022 Aug 12. PMID: 35962229; PMCID: PMC9839812.
|
Observational study: baseline characteristics of intervention and control group were not comparable |
Marsh D, Day M, Gupta A, Huang EC, Hou W, Vosswinkel JA, Jawa RS. Trends in Blunt Splenic Injury Management: The Rise of Splenic Artery Embolization. J Surg Res. 2021 Sep;265:86-94. doi: 10.1016/j.jss.2021.02.038. Epub 2021 Apr 21. PMID: 33894453. |
No clear presentation of the results (not clear which decisions were made) |
Ruhnke H, Jehs B, Schwarz F, Haerting M, Rippel K, Wudy R, Kroencke TJ, Scheurig-Muenkler C. Minimally invasive intervention of blunt splenic trauma: The role of splenic artery embolization depending on the severity of parenchymal injury. Eur J Radiol. 2021 Apr;137:109578. doi: 10.1016/j.ejrad.2021.109578. Epub 2021 Feb 4. PMID: 33561627.
|
Observational study: baseline characteristics of intervention and control group were not comparable |
Salottolo K, Carrick MM, Madayag RM, Yon J, Tanner A, Mains CW, Topham A, Lieser M, Acuna D, Bar-Or D. Predictors of splenic artery embolization as an adjunct to minimally invasive intervention of stable blunt splenic injury: a multi-institutional study. Trauma Surg Acute Care Open. 2019 Jul 12;4(1):e000323. doi: 10.1136/tsaco-2019-000323. PMID: 31392280; PMCID: PMC6660800. |
No PICO between the different management strategies for the predefined outcomes
|
Schneider AB, Gallaher J, Raff L, Purcell LN, Reid T, Charles A. Splenic preservation after isolated splenic blunt trauma: The angioembolization paradox. Surgery. 2021 Aug;170(2):628-633. doi: 10.1016/j.surg.2021.01.007. Epub 2021 Feb 19. PMID: 33618855. |
Same population als Chahine 2021 |
Verantwoording
Beoordelingsdatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 12-05-2025
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met abdominale letsels.
Werkgroep
- Mevr. dr. C.M. (Charlotte) Lameijer (voorzitter richtlijnwerkgroep); traumachirurg Amsterdam UMC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
- Dhr. dr. E.A. (Erwin) Gorter; traumachirurg LUMC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
- Dhr. dr. E.R. (Eric) Manusama; GI- en HPB-chirurg Medisch Centrum Leeuwarden, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
- Dhr. dr. R. (Rigo) Hoencamp; vaat- en traumachirurg, Ministerie van Defensie, Alrijne Ziekenhuis Leiderdorp, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
- Dhr. dr. O.J.F. (Oscar) van Waes; traumachirurg Erasmus MC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
- Mevr. dr. D.C. (Dominique) Olthof; traumachirurg en chirurg bij kinderen, HagaZiekenhuis Den Haag, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
- Dhr. dr. R.W. (Rutger) van der Meer; interventieradioloog, LUMC, Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)
- Mevr. drs. A. (Arezo) Mohamad; interventieradioloog, Erasmus MC en Groene Hart Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)
- Dhr. drs. T. (Teun) van den Heijkant; SEH-arts, Catharina Ziekenhuis Eindhoven, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA)
Klankbordgroep
- Mevr. drs. A. (Anneke) Dijkman; gynaecoloog, Reinier de Graaf Gasthuis Delft, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)
- Dhr. prof. dr. V.A. (Victor) de Ridder; kinderchirurg, UMC Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
- Dhr. Prof. dr. R.J.A (Jeroen) van Moorselaar, uroloog, Amsterdam UMC, Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU)
- Mevr. dr. D.G. (Diana) Taekema, klinisch geriater, Rijnstate Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)
- Mevr. K. (Klaartje) Spijkers, senior-adviseur patiëntenbelang, Patiëntenfederatie Nederland
Met ondersteuning van
- Mevr. dr. R. (Romy) Zwarts - van de Putte, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- Mevr. MSc. D.G. (Dian) Ossendrijver, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Naam |
Functienaam en werkgever |
Nevenwerkzaamheden |
Persoonlijke Financiële Belangen |
Persoonlijke Relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intell. belangen en reputatie |
Overige belangen |
Actie |
Charlotte Lameijer (vz) |
Traumachirurg Werkgever: Amsterdam UMC |
Traumachirurg, onderwijs in polytrauma/bovenste extremiteitletsel, ATLS/DSATC instructeur
|
Geen |
Nee |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen restrictie. |
Arezo Mohamad |
Interventieradioloog Werkgever: Erasmus MC en Groene Hart Ziekenhuis, |
Diagnostiek |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen restrictie. |
Dominique Olthof |
Trauma- en kinderchirurg |
|
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen restrictie |
Eric Manusama |
GI en HPB chirurg Werkgever: MCL Leeuwarden |
Bestuurslid van de vakgroep Militaire chirurgie |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen i |
Geen |
Geen restrictie. |
Erwin Gorter |
Traumachirurg Werkgever: LUMC |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen restrictie. |
Rigo Hoencamp |
Chirurg Werkever: Alrijne |
Defensie |
Nee |
Nee |
Diverse onderzoekslijnen (acute bloedingen, resuscitatie, duurzaam inzetbaar (onderste extremiteit klachten). Dit onderzoek wordt gefinancierd door defensie en gerelateerde stichtingen (geen commerciële instellingen). |
Nee |
Nee |
Geen restrictie, geen commercieel gefinancierd onderzoek. |
Rutger van der Meer |
Interventieradioloog Werkgever: LUMC |
Secretaris Nederlandse Vereniging van Interventieradiologie, onbetaald |
Geen |
Nee |
Nvt |
Geen |
Geen |
Geen restrictie. |
Teun van den Heijkant |
SEH-arts KNMG Werkgever: Catharina Ziekenhuis Eindhoven |
Instructeur procedurele sedatie cursus; betaald |
Nee |
Geen |
Nee |
Nee |
Geen |
Geen restrictie. |
Oscar van Waes |
Traumachirurg Werkgever: Erasmus MC |
Defensie |
geen |
geen |
nvt |
nvt |
nvt |
Geen restrictie. |
Naam |
Functienaam en werkgever |
Nevenwerkzaamheden |
Persoonlijke Financiële Belangen |
Persoonlijke Relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intell. belangen en reputatie |
Overige belangen |
Actie |
Anneke Dijkman |
Gynaecoloog, Werkgever: Reinier de Graaf Gasthuis, Delft |
Bestuurslid MOET cursus van ALSG groep (geen betaalde functie; dus geen financiële belangen) |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen (behoudens de kennis van de ALSG- MOET cursus) |
Geen |
Geen restrictie. |
Jeroen van Moorselaar |
Uroloog Werkgever: Amsterdam UMC |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen restrictie; klankbordgroep |
Diana Taekema |
Klinisch geriater |
Opleider klinische geriatrie |
Geen |
Geen belang |
Ja |
Geen belang |
Geen |
Geen restrictie; klankbordgroep |
Klaartje Spijkers |
Senior Adviseur Patientenfederatie |
nvt |
nvt |
nvt |
nvt |
nvt |
nvt |
Geen restrictie; klankbordgroep |
Victor de Ridder |
Hoogleraar Utrechts Medisch Centrum, hoofd Emergency Care and Logistics, Trauma and Pediatric Trauma Werkgever: UMC Utrecht |
Editor Rockwood and Green Fractures in Adults en Fractures in Children |
Dienstverband UMC Utrecht |
geen |
geen |
geen |
geen |
Geen restrictie; klankbordgroep |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland (PFN) voor de schriftelijke knelpuntenanalyse en deelname van PFN aan de klankbordgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Miltletsel
|
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met abdominale letsels na trauma. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door middel van een schriftelijke knelpuntenanalyse.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model [Review Manager 5.4] werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.