Organisatie van zorg - hoorrevalidatietraject
Uitgangsvraag
Hoe dient het traject van hoorrevalidatie voor volwassenen met gehoorproblemen te verlopen?
Aanbeveling
Het traject van hoorrevalidatie in een Audiologisch Centrum aan volwassenen met gehoorproblemen dient te bestaan uit de volgende stappen:
- Anamnese, Onderzoek, Indicatiestelling;
- Hoorrevalidatieplan opstellen;
- Hoorrevalidatieplan uitvoeren;
- Evaluatie
Vraag in het anamnesegesprek relevante aspecten uit, zoals vermeld in de overwegingen van deze module. Maak ter ondersteuning gebruik van vragenlijsten.
Stel een indicatie voor de juiste vervolgbehandeling, waaronder hoorrevalidatie, op basis van het gehooronderzoek en het anamnesegesprek.
Stel een hoorrevalidatieplan op in samenspraak met de patiënt. Bespreek hierbij wat het gewenst auditief functioneren is en formuleer behandeldoelen, met oog voor de haalbaarheid daarvan. Adviseer ook over de mogelijkheden die passend zijn gegeven het gehoorverlies en het gewenst auditief functioneren.
Als het plan inzet van hoortoestel(len) en/of hoorhulpmiddel(en) bevat, stel dan een programma van eisen voor het hoorhulpmiddel op en draag dit via een recept over aan de audicien of leverancier.
Evalueer een proef met hoortoestellen en/of hoorhulpmiddelen, inclusief de validatie van de inzet van de hoorrevalidatie (leiden ze tot het gewenst functioneren) en de verificatie van de juiste toepassing ervan.
Als er na geverifieerde en gevalideerde inzet van een hoorrevalidatie nog ervaren beperkingen overblijven, stel dan het hoorrevalidatieplan bij en vul het in overleg met patiënt aan met nog niet uitgevoerde revalidatieopties.
Voor de nadere uitwerking zie de overige modules van de richtlijn.
Overwegingen
Overzicht hoorrevalidatie traject
De hoofdlijn van het hoorrevalidatietraject is weergegeven in figuur 1. Het traject start met de aanmelding waarbij de verwijzing wordt beoordeeld. Vervolgens krijgt de patiënt een intakegesprek, audiologisch onderzoek en wordt vastgesteld of hoorrevalidatie geïndiceerd is. Op basis hiervan wordt een hoorrevalidatieplan opgesteld, waarin de keuze voor effectieve technische revalidatieopties en/of niet-technische begeleiding wordt gemaakt. Daarbij wordt ook de afweging gemaakt of de verschillende opties tegelijkertijd uitgevoerd worden of dat het stepped care principe wordt toegepast. De uitvoering van het plan kan in samenwerking met externe netwerkpartners gedaan worden. Na uitvoering van het revalidatieplan vindt er een evaluatie plaats. Die kan verschillende uitkomsten hebben. Het kan zijn dat de inzet van een revalidatieoptie (nog) verbeterd kan worden. Dan gaat de patiënt terug naar de uitvoeringsstap. Het kan ook zijn dat de uitvoering goed was, maar dat er nog steeds veel beperkingen in activiteiten en participatieproblemen zijn. Dan gaan patiënt en behandelaar terug naar het hoorrevalidatieplan om dat bij te stellen en na te gaan of er nog andere opties zijn. Ook kan het zijn dat de uitgangssituatie is veranderd, bijvoorbeeld dat het gehoor is veranderd of de werksituatie. Dan gaat het revalidatieproces terug naar de stap ‘Anamnese, onderzoek en indicatiestelling’.
Figuur 1. De hoofdlijn van het hoorrevalidatietraject
Andere dan audiologische disciplines, zoals KNO, maatschappelijk werk of psychologie, kunnen worden ingeschakeld in de stap ‘Aanmelding’ als de verwijzing er aanleiding toe geeft of in de stap ‘Anamnese, Onderzoek en Indicatiestelling’ als het onderzoek en/of de anamnese er aanleiding toe geeft. Er moet dan beoordeeld worden of de diagnostiek en behandeling van de andere discipline voor de start van de hoorrevalidatie moet plaatsvinden, of dat deze parallel aan de hoorrevalidatie, in samenwerking met de audiologische discipline, uitgevoerd wordt.
Multidisciplinair overleg is tijdens meerdere stappen in het traject belangrijk, zoals is aangegeven met de grijze pijlen. Een AC dient lokaal beleid te hebben over wanneer een patiënt besproken wordt in het multidisciplinaire overleg.
Gedurende het hele traject wordt de communicatie met de patiënt op een duidelijke, empathische manier gevoerd, in overeenstemming met de communicatiewijze, het begrip en het niveau van gezondheidsvaardigheden van de patiënt. Er wordt patiënt- en familiegerichte zorg verleend. De patiënt wordt aangemoedigd om communicatiepartners (bijv. familieleden, belangrijke anderen, metgezellen) te betrekken bij het hele hoorrevalidatietraject (Ekberg, 2014; Ekberg, 2015; Preminger, 2015; Sciacca, 2017; Singh & Launer, 2016);
Anamnese, Onderzoek, Indicatiestelling
Het hoorrevalidatietraject bij een AC begint in de regel met een bezoek van de patiënt. Tijdens dit bezoek wordt de (initiële) hulpvraag van de patiënt uitgevraagd, wordt een anamnesegesprek gevoerd, wordt gehooronderzoek verricht, en ten slotte wordt beoordeeld of er indicatie(s) zijn voor vervolgdiagnostiek, hoorrevalidatie en/of doorverwijzing.
Anamnesegesprek
Het anamnesegesprek omvat ten minste de volgende drie aandachtsgebieden (ICF, 2001):
- Auditief en communicatief functioneren
- Welke beperkingen ervaart de patiënt in het uitvoeren van activiteiten en welke problemen bij het participeren in de maatschappij. Bespreek situaties thuis, op werk en/of opleiding, sociaal en zo nodig andere situaties.
- Vraag naar de rol van de omgeving voor belangrijke situaties:
- materiële omgevingen wat betreft de akoestiek van de ruimte, het achtergrondlawaai, inrichting etc.
- sociale omgevingen en de mate waarin die rekening houden met de beperkingen (in gedrag, begrip, steun).
- Zijn deze omgevingen belemmerend of ondersteunend voor het uitvoeren van activiteiten en het participeren?
- Psychosociale aspecten, ervaren kwaliteit van leven, en coping
- Welke emotionele reacties op het gehoorverlies zijn er? Denk aan bezorgdheid of angst over (toename van) het gehoorverlies en/of de tinnitus, depressie, frustratie, schaamte, eenzaamheid, etc.
- Welke cognitieve reacties op het gehoorverlies zijn er? Denk aan piekeren, schuldgevoel, verminderd zelfbeeld, onjuiste aannames over het gehoorverlies en/of hoorhulpmiddelen, mate van inzicht in de gehoorbeperking, onjuiste aannames over anderen (praten niet duidelijk, willen geen rekening houden met), etc.
- Welke gedragsmatige reacties op het gehoorverlies zijn er? Denk aan zich terugtrekken, compensatie, doen alsof men het verstaan heeft, sterke afhankelijkheid van partner, etc.
- Welke positieve copingstrategieën worden al toegepast?
- Welke invloed hebben persoonlijke omstandigheden op het functioneren?
- In welke mate is er begrip en steun vanuit het sociale netwerk?
- Wat is het effect van het gehoorverlies op de vitaliteit (vermoeidheid, herstelbehoefte na horen en communiceren) en de ervaren kwaliteit van leven?
- Medisch
- Medische voorgeschiedenis (i.h.b. op KNO-gebied)
- Lawaaibelasting nu en in het verleden
- Familiaire slechthorendheid
- Achteruitgang gehoor
- Tinnitus
- Duizeligheid
- Cognitieve problemen
- Visusproblemen
- Overige comorbiditeit
Bij een patiënt die al bekend is, wordt dit beperkt tot nagaan van veranderingen t.o.v. de laatste anamnese.
In module Vragenlijsten worden aanbevelingen gedaan, hoe vragenlijsten gebruikt kunnen worden, om de anamnese te uniformeren. Wel blijft het van belang om in het gesprek ook persoonsgericht het gesprek te voeren. Module Psychosociale ondersteuning gaat verder in op de aandacht voor psychosociale aspecten van gehoorproblemen en module Communicatietraining bespreekt de aandacht voor copingstrategieën.
Gehooronderzoek
Het gehooronderzoek bestaat minimaal uit inspectie van het oor en de gehoorgang op cerumen en symptomen van oorproblemen (tenzij dat onlangs door KNO is gedaan), een volledig toonaudiogram via lucht- en beengeleiding conform ISO 8253-1 en een spraakaudiogram conform ISO 8253-3. Impedantiemetrie wordt uitgevoerd als bij toonaudiometrie een (nog onbekende) geleidingscomponent is geconstateerd. Voor spraak-in ruis metingen worden de aanbevelingen in module Spraak-in-ruistesten gevolgd. Voor diagnostiek bij werkenden, zie module Diagnostiek bij werkenden. Voor diagnostiek bij cognitieve achteruitgang, zie module Diagnostiek bij cognitieve achteruitgang.
Indicatiestelling
Op grond van de informatie uit de anamnese en het gehooronderzoek wordt bepaald of er een indicatie is voor:
- Aanvullende diagnostiek (audiologisch, logopedisch, psychosociaal)
- Hoorrevalidatie
- Vervolgafspraak voor psychosociale ondersteuning (Voor indicaties, zie module Psychosociale ondersteuning)
- Vervolgafspraak voor communicatietraining (voor indicaties, zie module Communicatietraining)
- Doorverwijzing naar een KNO-arts (voor indicaties, zie o.a. NOAH-protocol)
- Doorverwijzing overig (bijvoorbeeld neuroloog, geriater of GGZ)
De uitkomst van het gehooronderzoek wordt met de patiënt besproken en gerelateerd aan de medische anamnese. Vanuit onderzoek naar het patiëntperspectief blijkt dat patiënten de oorzaak van het gehoorverlies graag willen weten en dat zij willen weten hoeveel procent verlies zij hebben (Manchaiah, 2011). De oorzaak van het verlies is in veel gevallen niet duidelijk. Het is vanuit het patiëntperspectief belangrijk dit dan toch te benoemen. En al is gehoorverlies niet in één percentage verlies uit te drukken, het is belangrijk bij dit patiëntperspectief aan te sluiten en de ernst/grootte van het gehoorverlies te bespreken.
De uitkomsten van het gehooronderzoek worden ook gerelateerd aan het ervaren auditief en communicatief functioneren, de psychosociale aspecten en de kwaliteit van leven. Zelf ervaren/gerapporteerde auditieve moeilijkheden zijn gerelateerd aan het succes van het hoorrevalidatietraject (Knudsen, 2010). Daarom is het van belang om te letten op het verschil tussen het feitelijke auditieve functioneren en de ervaring daarvan en zo nodig te werken aan bewustwording van de auditieve beperkingen en participatieproblemen.
Module Technische revalidatie bij licht gehoorverlies gaat specifiek in op de vraag of technische hoorrevalidatie geïndiceerd is voor licht gehoorverlies.
Hoorrevalidatieplan opstellen
In samenspraak met de patiënt wordt een hoorrevalidatieplan opgesteld op basis van enerzijds de verkregen gegevens en anderzijds een aanvullend gesprek over het beoogd auditief functioneren en de revalidatiemogelijkheden.
Gesprek over beoogd functioneren
Op basis van de geïnventariseerde problemen wordt het beoogd auditief functioneren van de patiënt besproken en worden behandeldoelen geformuleerd. Aandachtspunten hierbij zijn:
- Hoe wil/moet de patiënt (auditief) functioneren in verschillende situaties (thuis, werk etc.)? Bespreek een aantal concrete situaties (zie COSI uit module Vragenlijsten)
- Is dit gewenste functioneren haalbaar, gezien de uitkomst van de audiologische diagnostiek?
- Wat zou de patiënt kunnen doen op psychosociaal gebied en coping om beter te leren leven met slechthorendheid? Probeer minstens één doel te formuleren dat aansluit bij de anamnese van psychosociale aspecten, kwaliteit van leven, en coping.
Gesprek over revalidatiemogelijkheden
Bespreek welke revalidatiemogelijkheden er zijn. Belangrijke opties zijn:
- Counseling, d.w.z. uitleg geven over de gehoorproblematiek en consequenties hiervan
- Optimalisatie van huidige hoorhulpmiddelen
- Toepassen (andere) hoortoestel(len); uitvoering (CIC/LIHO/AHO); soms merk/type
- Toepassen Cochleair Implantaat (CI)
- Toepassen Bone Conduction Device (BCD)
- Inzet van overige hoorhulpmiddelen, zoals een externe microfoon- of wek- en waarschuwingssystemen, zie module Additionele hoorhulpmiddelen.
- Aanpassing van de woon- en werkomgeving (akoestiek, indeling, organisatie, etc.), zie ook module Diagnostiek bij werkenden.
- Gebruik van luister- en copingstrategieën (effectief zelf-management van de hoorproblemen), zie ook module Communicatietraining en module Psychosociale ondersteuning.
- Bevorderen van begrip en hulp partner, gezinsleden en andere belangrijke mensen uit de omgeving van de slechthorende, zie module Psychosociale ondersteuning.
- Psychosociale ondersteuning door de maatschappelijk werker, zie module Psychosociale ondersteuning.
- Deelname aan een cursus spraakafzien en/of communicatiestrategieën, zie module Communicatietraining.
Samen met de patiënt wordt een keuze gemaakt uit de revalidatiemogelijkheden (principe van Shared Decision Making (McKenna, 1987; Frosch & Kaplan, 1999; Laplante-Lévesque, 2010a, 2010b).
- Bespreek de verwachte bijdrage van de revalidatieopties aan de behandeldoelen, maar ook de eventuele nadelen, de vergoedingssystematiek en de verwachte inzet van de patiënt. Daarbij kan de behandelaar aangeven wat zijn voorkeur is, waarbij de voor- en nadelen van behandelalternatieven worden besproken.
- Voor welke mogelijkheden is de patiënt gemotiveerd?
- Welke verwachtingen heeft de patiënt m.b.t. de verschillende revalidatiemogelijkheden en zijn deze verwachtingen realistisch?
- Heeft de patiënt speciale wensen m.b.t. hoortoestellen en/of hoorhulpmiddelen?
- Bespreek de consequenties van de voorkeuren van de patiënt voor de uitkomst van de revalidatie
- Indien van toepassing: in welke mate bevielen de huidige hoorhulpmiddelen (zoals vorig hoortoestel) en welke zaken wil de patiënt graag behouden of verbeterd zien bij een nieuw hoorhulpmiddel?
- Als er meerdere revalidatiemogelijkheden ingezet worden, wordt met de patiënt een keuze gemaakt voor het parallel inzetten van de revalidatieopties of voor het stepped-care model, waarin de volgende optie pas wordt ingezet na de eerdere optie, voor zover het dan nog nodig is.
Indien nodig wordt advies ingewonnen bij het multidisciplinaire team alvorens te komen tot een revalidatieplan.
Er wordt met de patiënt besproken hoe de rolverdeling is tussen de verschillende hulpverleners in de zorgketen.
In de meeste situaties zal worden gestart met hoortoestellen. Hoortoestellen kunnen in het geval van significant gehoorverlies het auditief functioneren wezenlijk (en bewezen) verbeteren (Lansbergen, 2023). Het goed instellen van de versterkingskarakteristiek van de hoortoestellen is hierbij essentieel.
Hoorrevalidatieplan
Het resultaat van het gesprek over de behandeldoelen en de revalidatiekeuzes wordt vastgelegd in een hoorrevalidatieplan. De behandeldoelen en afspraken over revalidatieopties worden zo concreet mogelijk gemaakt (SMART = Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijd) bijvoorbeeld met hulp van de COSI. Als meerdere revalidatieopties ingezet worden, wordt ook de volgorde waarin de revalidatieopties worden ingezet afgesproken.
Uitvoering hoorrevalidatie
Als in het hoorrevalidatieplan revalidatiekeuzes zijn opgenomen die volledig door het AC uitgevoerd worden, dan is het AC verantwoordelijk voor alle stappen die nodig zijn om tot het beoogde effect van de revalidatiekeuze te komen. In andere gevallen wordt in de uitvoering van de revalidatie samengewerkt met externe partijen of wordt de uitvoering volledig overgedragen aan een andere partij.
Bij de uitvoering van de hoorrevalidatie met hoortoestellen en hoorhulpmiddelen wordt samengewerkt met een audicien of externe leverancier. In dat geval wordt een programma van eisen voor het hoorhulpmiddel opgesteld en via een recept of brief overgedragen:
- Op basis van de audiologische diagnose en het beoogd auditief functioneren wordt geformuleerd welke eigenschappen het hoortoestel moet hebben om bij te kunnen dragen aan het verminderen van auditieve problemen, met inachtneming van eventuele overige beperkingen (b.v. visus en motoriek). Met andere woorden: er wordt een programma van eisen voor het hoortoestel en bijbehorend oorstukje of voor het hoorhulpmiddel vastgesteld.
- Dit programma van eisen wordt via een recept overgedragen aan de audicien, in principe in de vorm van een richtlijnrecept. Hierin wordt aangegeven welke eigenschappen minimaal wenselijk zijn, zonder een directe binding aan merk en type. In speciale gevallen kan een bindend recept meegegeven worden, waarin wel één merk en/of type wordt voorgeschreven, bijvoorbeeld vanwege specifieke eigenschappen van dit hoorhulpmiddel of om de keus te beperken bij mensen die al vele hoortoestellen of hoorhulpmiddelen geprobeerd hebben. Bij het opstellen van het recept wordt rekening gehouden met de regelgeving m.b.t. de vergoeding en de voorwaarden die door zorgverzekeraars gesteld worden.
Het verdient aanbeveling om de notities over de inventarisatie van het auditief functioneren en het hoorrevalidatieplan met toestemming van de patiënt te delen met de audicien, zodat die op de hoogte is van de achterliggende wensen, beperkingen en afspraken.
Vanuit onderzoek naar het patiëntperspectief blijkt dat patiënten hoorrevalidatie vaak niet zien als een proces, maar uitgaan van een ‘quick fix’. Afstemming op dit patiëntperspectief is nodig (Laplante-Levesque, Knudsen, 2012). Dat kan door informatie te geven over gewenningseffecten en het proces van de proefperiode. Onderzoek laat zien dat het acclimatisatie effect maanden kan duren (Cox, Alexander 1992, Gatehouse 1993, Gatehouse en Killian 1993, Horwitz en Turner 1997).
De keuze van de audicien of leverancier wordt besproken en de procedure van de proefperiode wordt besproken. De rolverdeling tussen het Audiologisch Centrum en de audicien bij de aanpassing van hoortoestellen en verstrekking van andere hoorhulpmiddelen krijgt daarbij aandacht[1]. Als bij de evaluatiefase blijkt dat hoortoestellen en/of hoorhulpmiddelen nog niet adequaat zijn ingesteld of niet effectief gebruikt worden, kan het AC de uitvoering (deels) overnemen. Het is van groot belang hierover goede afspraken te maken met de audicien/ leverancier en te zorgen voor goede communicatie en afstemming.
[1] Een good practice in meerdere regio’s is dat de audicien er naar streeft dat het 1e evaluatie bezoek ook een eindevaluatie wordt. Als dat niet lukt, neemt het AC de regie over. Dit voorkomt het effect van 2 kapiteins op 1 schip.
Evaluatie hoorrevalidatie
Hoortoestelevaluatie
Het AC heeft ten minste één keer contact met de patiënt voor evaluatie van de proef met hoortoestel(len). Timing ervan is volgens lokaal beleid vastgelegd, in overleg met audiciens in de regio. De patiënt dient de hoortoestellen minimaal vier weken te hebben gedragen alvorens een oordeel te geven of ze geschikt zijn. Er wordt bij een live contact tussen patiënt en behandelaar gepland, als dat nodig is, voor uitgebreide visuele inspectie, verdiepende validatie en de verificatiemetingen binnen het AC, zoals hieronder beschreven. In andere gevallen kan, in afstemming met de patiënt, het contact een online-consult via een en videoverbinding zijn. Dan hoeft de patiënt niet te reizen, waardoor het milieu minder belast wordt en de patiënt minder tijd aan het consult kwijt is. Videoverbindingen moeten dan wel voldoende beeld- en geluidskwaliteit hebben om goed het vis-a-vis gesprek met de patiënt te kunnen voeren. Deze optie kan bijvoorbeeld toegepast worden voor subjectieve evaluatie van een eerder meegegeven hoortoestelinstelling, evaluatie solo-apparatuur, aanvullende counseling of bij zeer ervaren hoortoestel gebruikers.
Als onderdeel van de hoortoestelevaluatie worden de ervaringen van de patiënt tijdens de proefperiode nagevraagd. In aanvulling hierop kan ter validatie dezelfde vragenlijst gebruikt worden als gehanteerd bij de indicatiestelling, zeker bij de slechthorende met problemen op de werkplek, zie module Vragenlijsten. Ook wordt nagegaan in hoeverre de in het hoorrevalidatieplan gestelde doelen zijn bereikt met gebruik van hoortoestellen (o.a. met behulp van vragenlijsten zoals COSI (zie module Vragenlijsten)). De uitkomst van dit gesprek is de validatie van de hoortoestelaanpassing.
Naast deze validatie is er ook verificatie van de juistheid van de volgende onderdelen nodig:
- De fysieke pasvorm en het gebruiksgemak van het hoortoestel met oorstukje. Aandachtspunten zijn: irritatie van de contactpunten van het hoortoestel plus oorstukje met hoofd, oorschelp en gehoorgang, gemak van in- en uitdoen, bediening, onderhoud, batterijverbruik, effect van kaakbewegingen, de hoek van de richtingsgevoelige microfoon.
- De akoestische eigenschappen van het oorstukje (vorm en omvang van geluidskanaal en venting). Er wordt gelet op het optreden van feedback. Er wordt nagevraagd hoe de patiënt zijn eigen stem waarneemt. In geval van hinder wordt beoordeeld of er sprake is van het occlusie-effect, bij voorkeur met behulp van een real-ear meting.
- Er wordt nagevraagd hoe de kwaliteit van het geluid is op een aantal punten: (dis)comfort bij (plotselinge) harde geluiden, waarneembaarheid zachte geluiden, helderheid, natuurlijkheid, muziek, onderscheiding van gelijktijdige geluiden en acceptabel geluid in rumoerige situaties. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van vragenlijsten (SSQ, zie module Vragenlijsten)
- Het gebruik van de hoortoestellen wordt nagevraagd (aantal uren per dag; aantal dagen per week), of bekeken vanuit de data-logging van het toestel.
- De instellingen van het hoortoestel worden bekeken en beoordeeld ofwel op basis van door de audicien verstrekte informatie ofwel door het toestel uit te lezen.
- Real Ear Measurements (REM) (of evt. RECD i.c.m. coupler metingen) waarbij gain of output vergeleken wordt met de meest recente versie van de NAL-NL of DSL i/o targets bij 3 geluidsniveaus. Zie voor de wijze van uitvoering en beoordelingscriteria bijlage 'Uitvoering en beoordeling Real Ear Metingen'.
- Optioneel is verificatie van de outputbegrenzing van het hoortoestel in situ of op een coupler. De instelling van het hoortoestel moet zo zijn dat enerzijds voorkomen wordt dat harde geluiden onaangenaam zijn en anderzijds het dynamisch bereik zo goed mogelijk wordt benut.
- Spraakaudiometrie met NVA-lijsten in vrije veld bij meerdere geluidsniveaus met hoortoestel(len), zowel voor elk hoortoestel apart als samen, tenzij al duidelijk is dat spraakaudiometrie niet mogelijk of niet zinvol is voor de patiënt in kwestie. Zie voor de wijze van uitvoering en beoordelingscriteria bijlage 'Uitvoering en beoordeling spraakaudiometrie met hoortoestel(len)'.
- Om de ervaren meerwaarde te objectiveren, kan een spraak-in-ruistest worden uitgevoerd (zie module module Spraak-in-ruistesten).
De onderdelen gebruik, draagcomfort en kwaliteit van geluid correleren sterker met ervaren voordeel van het toestel dan Real Ear Metingen en winst bij spraakaudiometrie (Kochkin, 2010) en zijn dus van groot belang in de hoortoestelevaluatie.
Met de patiënt wordt besproken hoe de ervaringen tijdens de proefperiode en de bevindingen in het validatiegesprek samenhangen met de resultaten van de verificatie. Deze bespreking leidt in samenspraak met de patiënt tot een beslissing of de aanpassing voldoet of dat er veranderingen nodig zijn van het oorstukje, het hoortoestel of de hoortoestelinstellingen. Veranderingen worden uitgevoerd door audicien of AC, afhankelijk van het lokale beleid.
De aanbeveling is om bij iedere patiënt en bij iedere significante verandering van hoortoestelinstellingen en/of verandering van dome of oorstukje de versterking/output te evalueren met Real Ear Metingen. Het instellen van hoortoestellen volgens een target met behulp van Real Ear Metingen leidt tot betere validatieuitkomsten dan wanneer een first-fit instelling en/of een patiëntgedreven instelling gebruikt wordt (Abrams, 2012; Boymans, 2012, Kochkin, 2010; Valente, 2018).
Vanuit onderzoek naar het patiëntperspectief blijkt dat voor patiënten het ervaren van een hoortoestel in verschillende situaties (zelfevaluatie) heel belangrijk is (Laplante-Levesque, Knudsen, 2012; Manchaiah, 2011). Na iedere significante verandering van hoortoestelinstellingen is een verlenging van de proefperiode voor zelfevaluatie nodig.
Evaluatie overige revalidatieopties
Voor de overige ingezette revalidatieopties (anders dan hoortoestellen) wordt geëvalueerd in welke mate zij toegepast worden en welk effect zij hebben op de doelen uit het hoorrevalidatieplan.
Bepalen residuele beperkingen en verder beleid
Uitgaande van een optimale technische hoorrevalidatie met hoortoestelaanpassing en andere hoorhulpmiddelen (zie module Additionele hoorhulpmiddelen), worden de residuele beperkingen in het auditief functioneren in kaart gebracht in een gesprek over het auditief functioneren, aangevuld met vragenlijsten zoals besproken in module Vragenlijsten. Ten behoeve van het bepalen van de residuele beperking kan aanvullend een spraak-in-ruis test met hoortoestel(len) afgenomen worden, zie module Spraak-in-ruistesten.
Zo nodig wordt het hoorrevalidatieplan bijgesteld en aangevuld met nog niet uitgevoerde revalidatieopties:
- Inzet van overige hoorhulpmiddelen, zoals een externe microfoon, streamers of wek- en waarschuwingssystemen (zie module Additionele hoorhulpmiddelen).
- Aanpassing van de woon- en werkomgeving (akoestiek, indeling, organisatie, etc.), zie ook module Diagnostiek bij werkenden.
- Gebruik van luister- en coping strategieën (effectief zelf-management van de hoorproblemen) (zie module Psychosociale ondersteuning en module Communicatietraining).
- Bevorderen van begrip en hulp partner, gezinsleden en andere belangrijke mensen uit de omgeving van de slechthorende (zie module Psychosociale ondersteuning).
- Psychosociale ondersteuning door maatschappelijk werker of psycholoog (zie module Psychosociale ondersteuning).
- Deelname aan een cursus spraakafzien en/of communicatiestrategieën (zie module Communicatietraining).
- Als de patiënt nog niet tevreden is, maar uit de evaluatie blijkt dat er met wijziging van hoortoestel(instellingen), hoorhulpmiddelen of andere maatregelen geen verbetering te verwachten is, dan volgt verdere counseling en wordt zo nodig doorverwezen naar het maatschappelijk werk van het AC (zie module Psychosociale ondersteuning).
Afsluiting en follow-up
Met de patiënt wordt het audiologisch traject geëvalueerd en afgesloten. Er worden afspraken gemaakt over eventuele follow-up.
De cyclus van bezoeken wordt pas afgesloten als alle stappen om te komen tot de best mogelijk hoorrevalidatie zijn gezet, waarbij ook teruggekomen wordt op de oorspronkelijke hulpvraag en de gedurende het traject gerezen hulpvragen. De patiënt dient hier expliciet op bevraagd te worden en zijn reactie wordt in het dossier vastgelegd. Dit kan met hulp van de vragenlijsten.
Met de patiënt wordt een afspraak gemaakt over de termijn van een follow-up bezoek aan het Audiologisch Centrum. Bij het stellen van zo’n termijn wordt rekening gehouden met factoren als de residuele hoorbeperking, de verwachte progressie van het gehoorverlies en de persoonlijke voorkeur van de patiënt.
Bij het afsluiten van de cyclus wordt de patiënt over de nazorg- en verwijsmogelijkheden geïnformeerd.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)
De slechthorende cliënt dient correct en volledig geïnformeerd te worden op het gebied van audiologische hulpmiddelen en audiologische zorgverlening. Met deze informatie dient de cliënt in staat te zijn om op objectieve gronden en niet gestuurd door andere belangen dan die van de cliënt, een keuze te maken om invulling te geven aan de behandeling van zijn audiologische zorgvraag (NOAH Veldnorm, 2017).
De patiënt wordt expliciet uitgenodigd aan te geven welke oplossing hij of zij, gezien zijn of haar wensen en omstandigheden, positief zou ervaren en welke ideeën hij of zij heeft over door anderen gegeven suggesties voor behandeling en/of hoor-oplossing.
Rekening houdend hiermee zal de audioloog moeten aangeven welke hooroplossing gezien de diagnose de beste kans op de beste revalidatie geeft. Daarbij wordt aangegeven of en waarom wordt afgeweken van oordelen van eerdere behandelaars en of de wensen van de patiënt. Daaropvolgend wordt aangeven of die oplossing al dan niet voor verzekerde zorg in aanmerking kan komen. Daar wordt de mogelijkheid van een extra zorgvraag ook in betrokken. Met name aan welke criteria zo’n aanvraag moet voldoen en of dat gezien de diagnose aan de orde is.
In het uiteindelijke hoor-revalidatieplan wordt opgenomen wat, de door de patiënt aangegeven, wensen zijn. Als in het advies hiervan wordt afgeweken wordt dat inhoudelijk beargumenteerd weergegeven. Indien het advies afwijkt van door eerdere behandelaars aangegeven behandelopties zoals de KNO-arts of audicien dan wordt in het plan beargumenteerd aangegeven waarom daarvan wordt afgeweken.
Onderbouwing
Achtergrond
Als een patiënt bij een Audiologisch Centrum wordt aangemeld met klachten over het gehoor start er een zorgtraject dat verschillende stappen kent, zoals intake, diagnostiek en revalidatie. In deze module wordt het zorgtraject hoorrevalidatietraject genoemd, omdat in de beschrijving vooral de nadruk zal liggen op de hoorrevalidatie.
De diagnostiek van gehoorproblemen is beschreven in andere richtlijnen, zoals de richtlijn Perceptieve slechthorendheid bij volwassenen van de NVKNO. Deze module bevat overwegingen en aanbevelingen voor de inrichting van het hoorrevalidatie traject voor volwassenen (uitgezonderd BCD-zorg, CI zorg en tinnitus-, hyperacusis-, misophonie- en LFG-zorg).
Zoeken en selecteren
The components of the hearing rehabilitation programme in the Netherlands are similar to those in many other countries. However, the implementation of the components is specific to the Dutch situation. In many countries, clinical audiological care is provided from ENT departments of hospitals or there are centres that are more similar to hearing aid shops than to Audiological Centres in the Netherlands. Abroad, there may be involvement of several disciplines, but they often work serially or in parallel, rarely multidisciplinary. In the Netherlands, Audiological Centres take on part of the hearing rehabilitation process, especially for patient groups with more complex needs (see NOAH protocol). The executive part, such as dispensing and setting hearing aids, is done by hearing aid specialists in hearing aid shops.
Because of global variation, a literature review of factors important for the trajectory of hearing rehabilitation is difficult. The recommendations and considerations below were drafted by the working group based on knowledge from practice and supported by non-systematic literature review supporting the added value of multidisciplinary care.
Referenties
- AGREE Next Steps Consortium (2009). AGREE II. Instrument voor de beoordeling van richtlijnen.
- American National Standards Institute. (1992). Testing Hearing Aids with a Broad-Band Noise Signal, ANSI S3.42. New York: Acoustical Society of America.
- Abrams, H. B., Chisolm, T. H., McManus, M., et al. (2012). Initial-Fit Approach Versus Verified Prescription: Comparing Self-Perceived Hearing Aid Benefit. Journal of the American Academy of Audiology, 23, 768-778.
- Boymans, M., Dreschler, W. A. (2012). Audiologist-Driven Versus Patient-Driven Fine Tuning of Hearing Instruments. Trends in amplification, 16, 49-58.
- British Society of Audiology/British Academy of Audiology. (2018). Guidance on the verification of hearing devices using probe microphone measurements.
- British Society of Audiology/British Academy of Audiology. (2012). Practice Guidance. Common principles of rehabilitation for adults with hearing- and/or balance-related problems in routine audiology services.
- Byrne, D., Dillon, H., Tran, K., Arlinger, S., Wilbraham, K., Cox, R., . . . Ludvigsen, C. (1994). An International Comparison of Long-Term Average Speech Spectra. Journal of the Acoustical Society of America, 96(4), 2108-2120.
- CI-ON, OPCI en LBG, Veldnorm Cochleaire Implantatie, juni 2022
- Cox, RM., Alexander, GC. Maturation of hearing aid benefit; subjective and objective measurements. Ear & Hear. 1992. 13(3); 131-141.
- Cushing, Ian R., Li, Francis F., Cox, Trevor J., Worrall, Ken, & Jackson, Tim. (2011). Vocal effort levels in anechoic conditions. Applied Acoustics, 72(9), 695-701.
- Dreschler, W.A., Wikkerink, J.A., Troost, van, M., Boymans, M. (2010). Compensatie van Verminderd Horen; Technische mogelijkheden van hoortoestellen en indicaties, PACT rapport project OP09/652/002.
- Eindrapport AZOS project; Pact rapport 02-04, 2006
- Ekberg, K., Grenness, C., & Hickson, L. (2014). Addressing patients' psychosocial concerns regarding hearing aids within audiology appointments for older adults. American Journal of Audiology, 23, 337-350.
- Ekberg, K., Meyer, C., Scarinci, N., Grenness, C., & Hickson, L. (2015). Family member involvement in audiology appointments with older people with hearing impairment. International Journal of Audiology, 54, 70-76.
- FENAC protocol ARBO-audiologische zorg, 2009
- Frosch, Dominick L, & Kaplan, Robert M. (1999). Shared decision making in clinical medicine: past research and future directions. American journal of preventive medicine, 17(4), 285-294.
- Gatehouse, S. Role of perceptual acclimatization in the selection of frequency responses for hearing aids. J. Amer Acad Audiol. 1993 4 (5) 296-306)
- Gatehouse, S., Killion, MC. HABRAT: Hearing aid brain rewiring accommodation time. Hear instrum 1993. 44(10); 29-32
- Guidelines for the Audiological Management of Adult Hearing Impairment, Audiology Today, Vol 18:5, 2006
- Good Practice guidance for adult hearing aid fittings and rehabilitation services, International Society of Audiology, 2005
- <p align="left">Handboek Stichting Audicienregister’, versie 0.4.1, december 2009
- <p align="left">Handboekrevisie in thema’s versie 2.0, december 2010
- Horwitz, AR., Turner, CW., The time course of hearing aid benefit. Ear & Hearing 1997. 18(1); 1-11
- Keidser, G., Bentler, R., & Kiessling, J. (2010). A multi-site evaluation of a proposed test for verifying hearing aid maximum output. Int J Audiol, 49(1), 14-23.
- Keidser, G., Dillon, H., Convery, E., et al. (2010). Differences between speech-shaped test stimuli in analyzing systems and the effect on measured hearing aid gain. Ear Hear, 31, 437-440.
- Knudsen, L. V., Oberg, M., Nielsen, C., et al. (2010). Factors influencing help seeking, hearing aid uptake, hearing aid use and satisfaction with hearing aids: a review of the literature. Trends Amplif, 14, 127-154.
- Kochkin, S. et. al. (2010). The Impact of the Hearing Healthcare Professional on Hearing Aid User Success, The Hearing Review, Vol 17 (No.4), April 2010, pp. 12-34.
- Lansbergen, S. E., Versfeld, N., & Dreschler, W. A. (2023). Exploring Factors That Contribute to the Success of Rehabilitation With Hearing Aids. Ear and hearing, 44(6), 1514-1525.
- Laplante-Lévesque, A., Hickson, L., Worrall, L. (2010a). Factors influencing rehabilitation decisions of adults with acquired hearing impairment. International journal of audiology, 49, 497-507.
- Laplante-Lévesque, A., Hickson, L., Worrall, L. (2010b). A qualitative study of shared decision making in rehabilitative audiology. Journal of the Academy of Rehabilitative Audiology, 43, 27-43.
- Laplante-Levesque, A., Hickson, L., Worrall, L. (2012). What makes adults with hearing impairment take up hearing aids or communication programs and achieve successful outcomes? Ear and Hearing, 33, 79-93.
- Laplante-Levesque, A., Knudsen, L. V., Preminger, J. E., et al. (2012). Hearing help-seeking and rehabilitation: perspectives of adults with hearing impairment. International journal of audiology, 51, 93-102.
- Manchaiah, V., Stephens, D., Meredith, R. (2011). The patient journey of adults with hearing impairment: the patients' views. Clinical Otolaryngology, 36, 227-234.
- McKenna, Laurence. (1987). Goal planning in audiological rehabilitation. British journal of audiology, 21(1), 5-11.
- Munro, K. J., & Patel, R. K. (1998). Are clinical measurements of uncomfortable loudness levels a valid indicator of real-world auditory discomfort? Br J Audiol, 32(5), 287-293.
- NHS Scotland (2009) Quality standards for adult hearing rehabilitation services.
- <p align="left">NOAH veldnorm en NOAH4-protocol versie oktober 2017
- Olsen, Wayne O. (1998). Average Speech Levels and Spectra in Various Speaking/Listening Conditions: A Summary of the Pearson, Bennett, & Fidell (1977) Report. Am J Audiol, 7(2), 21-25.
- Preminger, J. E., Oxenbøll, M., Barnett, M. B., Jensen, L. D., & Laplante-Lévesque, A. (2015). Perceptions of adults with hearing impairment regarding the promotion of trust in hearing healthcare service delivery. International Journal of Audiology, 54, 20-28.
- Punch, J., Joseph, A., & Rakerd, B. (2004). Most comfortable and uncomfortable loudness levels: six decades of research. Am J Audiol, 13(2), 144-157.
- Regieraad Kwaliteit van Zorg (2012). Richtlijn voor richtlijnen (3e editie), Den Haag.
- Sciacca, A., Meyer, C., Ekberg, K., Barr, C., & Hickson, L. (2017). Exploring audiologists' language and hearing aid uptake in initial rehabilitation appointments. American Journal of Audiology, 26, 110-118.
- Shaw, P. (2010). Are real-ear measurements (REM) accurate when using the modified pressure with stored equalization (MPSE) method? Int J Audiol, 49(6), 463-466.
- Singh, G., & Launer, S. (2016). Social context and hearing aid adoption. Trends in hearing, 20, 1 - 10.
- Stichting Nederlands Tinnitus Platform, Werkboek tinnitus, 2006.
- Valente, M., Oeding, K., Brockmeyer, A., Smith, S., & Kallogjeri, D. (2018). Differences in word and phoneme recognition in quiet, sentence recognition in noise, and subjective outcomes between manufacturer first-fit and hearing aids programmed to NAL-NL2 using real-ear measures. Journal of the American Academy of Audiology, 29(08), 706-721.
Verantwoording
Beoordelingsdatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 11-04-2025
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep samengesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de audiologische zorg voor slechthorende volwassenen.
Werkgroep
- Drs. D.J.E.J. Pans, voorzitter, klinisch fysicus-audioloog, Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF)
- Dr. M. Boymans, vice-voorzitter, klinisch fysicus-audioloog, Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF)
- Dr. ir. N.J. Versfeld, klinisch fysicus-audioloog, Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF)
- Ir. M.B.A. Rodenburg, klinisch fysicus-audioloog, Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF)
- Dr. ir. K. Douma, klinisch fysicus-audioloog, Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF)
- M. van den Tillaart, klinisch fysicus-audioloog, Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF), tot januari 2023
- Dr. ir. J.G. Dingemanse, klinisch fysicus-audioloog, Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF)
- Ir. T.P.W. Thielemans, klinisch fysicus-audioloog, Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF), vanaf maart 2023
- Drs. C.P.A. Delsing, kno-arts, Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde (NVKNO), tot september 2023
- M.P. van der Heijden, maatschappelijk werker, Landelijk Werkverband voor Maatschappelijk werkers In de Audiologie (LWMA)
- Drs. H.W. Hofstee, patiëntvertegenwoordiger, Stichting Hoormij
Klankbordgroep
- W.J. Dekker, patiëntvertegenwoordiger, Stichting Hoormij
- Drs. A.G. Schriemer, bedrijfsarts, Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB)
- C.P.W.M. van Daelen-Swinkels, logopedist, Nederlandse vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF)
- Drs. B. van Oel, logopedist, Nederlandse vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF)
- H.F.M. Bijsterveld, Geestelijke Gezondheidszorg en Maatschappelijke Dienstverlening voor doven en slechthorenden (GGMD)
- M.E. Delreux, MSc, Master Audiologen actief in Nederland (MAaN)
- A. Knoop, MSc, Master Audiologen actief in Nederland (MAaN)
Met ondersteuning van
- Drs. A.E. Sussenbach, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. A.N. Nguyen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- L.H.M. Niesink-Boerboom, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- L.W.M. Boerboom, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Drs. D.J.E.J. Pans |
Klinisch fysicus-audioloog, B-opleider KF- Medisch manager, Adelante-zorggroep in Hoensbroek |
- Bestuurslid LAD (Landelijke Vereniging Artsen in Dienstverband) - Onafhankelijk voorzitter Raad van Advies StAr (Stichting Audicienregister) |
Geen |
Geen actie vereist |
Dr. ir. N.J. Versfeld |
Klinisch fysicus-audioloog, Amsterdam UMC, locatie VUmc |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
Ir. M.B.A. Rodenburg |
Klinisch fysicus-audioloog bij Koninklijke Auris Groep, Audiologisch Centrum Rotterdam |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
Dr. ir. K. Douma |
Klinisch fysicus-audioloog |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
Dr. M. Boymans |
Klinisch fysicus-audioloog en medisch manager bij Libra Revalidatie en Audiologie Patientenzorg en beleid |
- Wetenschappelijk onderzoeker bij Amsterdam UMC locatie AMC - Begeleiden promovendi - MT lid van de FENAC |
Geen |
Geen actie vereist |
M. van den Tillaart |
Klinisch fysicus-audioloog bij Pento Audiologisch Centrum Amersfoort Volwassen team en Kinderteam, Coördinator/kartrekker van Tinnitus zorgteam |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
Dr. ir. J.G. Dingemanse |
Klinisch fysicus-audioloog Bij Erasmus MC |
Lid werkgroep binnen NVKF |
Geen |
Geen actie vereist |
Ir. T.P.W. Thielemans |
Klinisch fysicus-audioloog, Hoortoestel Advies Centrum |
- Docent audiologie-assistenten opleiding - Docent audiciens opleiding Verzorgen van audiologische trainingen via audicate.nl Consultant zorgverzekeraar Beheerder HT-database voor stichting SPHHM - Audiologisch ondersteuner als ZZP'er bij ziekenhuis Elkerliek binnen de KNO-poli |
Geen |
Geen actie vereist |
Drs. C.P.A. Delsing |
KNO-arts/Fellowship otologie Sydney |
Plug&Play |
Geen |
Geen actie vereist |
M.P. van der Heijden |
Audiologisch maatschappelijk werker, Libra Revalidatie en Audiologie |
- Bestuurslid LWMA - Opleidingscommissie FENAC |
Geen |
Geen actie vereist |
Drs H.W. Hofstee |
Ervaringsdeskundige Hoormij. NVVS |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname van Stichting Hoormij aan de werkgroep en deelname aan de klankbordgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Stichting Hoormij en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Organisatie van zorg |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II, Brouwers 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met langdurig of blijvend gehoorverlies. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de NVKF, NVLF, CVZA, Audined, Stichting Plots- en Laatdoven, Stichting Hoormij, Hoorprofs, NVAB, GGMD, LWMA en DKA via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann 2013, Hultcrantz 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit aanpalende specialismen KNO-heelkunde, geriatrie of bedrijfsgeneeskunde bijvoorbeeld, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello 2016a, Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas 2017, Neumann 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open 2017;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S,Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016, 353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in healthcare. CMAJ 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html