Cardiovasculair risicomanagement (CVRM)

Initiatief: Cluster CVRM Aantal modules: 63

Andere voorspellers van het risico op hart- en vaatziekten

Uitgangsvraag

Welke risicofactoren, behalve de in de SCORE2-tabel opgenomen factoren, zijn van belang bij het schatten van het risico op hart- en vaatziekten en welke aandoeningen hebben een duidelijke invloed op het risico op hart- en vaatziekten?

Aanbeveling

Overweeg het bepalen van psychosociale risicofactoren tijdens een consult bijvoorbeeld door middel van gestandaardiseerde vragenlijsten, om bij twijfel over het risico op hart- en vaatziekten het risico aan te. Zie module 2.1.2 voor meer informatie over de risicofactoren en vragenlijsten.

 

Overweeg bij personen met ernstige psychiatrische aandoeningen een risicoprofiel op te stellen.

 

Overweeg een risicoprofiel op te stellen bij patiënten die worden of zijn behandeld voor kanker.

 

Overweeg om een risicoprofiel op te stellen bij patiënten met een chronische inflammatoire ziekte, anders dan reumatoïde artritis.

 

Overweeg bij twijfel over behandelindicatie (eerder) over te gaan tot behandeling van het risico op hart- en vaatziekten indien iemand een chronische inflammatoire ziekte heeft.

Voor meer informatie over reumatoïde artritis, artritis psoriatica, ankyloserende spondylitis, jicht of IBD wordt naar de desbetreffende modules verwezen. Voor andere inflammatoire reumatische aandoeningen wordt naar het standpunt CVRM van de NVR verwezen.

 

Overweeg een risicoprofiel op te stellen bij patiënten met OSA.

 

Zie af van genetische testen bij het schatten van het risico op hart- en vaatziekten.

 

Bepaal geen biomarkers in het bloed of urine om het risico op hart- en vaatziekten beter te kunnen schatten.

 

Verricht geen echografisch onderzoek van de halsslagader om het risico op hart- en vaatziekten beter te kunnen schatten.

 

Verricht geen echocardiografisch onderzoek om het risico op hart- en vaatziekten beter te kunnen schatten.

 

Obstetrische aandoeningen

a. Zwangerschapshypertensie e/o pre-eclampsie

Aanbevelingen voor vrouwen na een hypertensieve aandoening tijdens de zwangerschap worden weergegeven in de richtlijnmodules CVRM na een hypertensieve aandoening in de zwangerschap (Follow-up na hypertensieve aandoening tijdens de zwangerschap - Richtlijn - Richtlijnendatabase).

 

b. Zwangerschapsdiabetes

Licht vrouwen na zwangerschapsdiabetes in over de verhoogde kans op het ontwikkelen van diabetes mellitus type 2 binnen 10 jaar na de bevalling. In deze context zijn aanpassingen in leefstijlfactoren te overwegen, zoals afvallen, sporten, gezond dieet volgen om dit risico te verlagen.

 

Controleer de eerste 5 jaar jaarlijks en daarna om de drie jaar op nuchtere bloedglucosewaarde, teneinde diabetes mellitus type 2 tijdig op te sporen.

 

c. Herhaalde miskraam, vroeggeboorte, foetale groeibeperking

Houd het risico op hart- en vaatziekten in de gaten bij de volgende groepen:

- vrouwen met herhaalde miskramen

- vrouwen die een vroeggeboorte hebben doorgemaakt

- vrouwen die zwanger waren van een kind met foetale groeibeperking

 

Zorg (als gynaecoloog) voor een adequate overdracht op papier aan huisarts waarin aanbevelingen e/o adviezen over CVRM zijn opgenomen.

Informeer de patiënt over het mogelijk verhoogde risico op (langere) termijn op hart- en vaatziekten.

 

Niet-obstetrische aandoeningen

a. Polycysteus Ovarium Syndroom (PCOS)

Licht vrouwen met PCOS toe op de verhoogde kans op het ontwikkelen van diabetes mellitus type 2, hypercholesterolemie en hypertensie. In deze context zijn aanpassingen in leefstijlfactoren te overwegen, zoals afvallen, sporten, en gezond dieet om dit risico te verlagen.

 

Screen, afhankelijk van het risicoprofiel jaarlijks of per drie jaar, op glucose teneinde diabetes mellitus type 2 tijdig op te sporen alsmede serumcholesterol teneinde signalen van dyslipidemie vroegtijdig op te sporen.

 

b. Prematuur ovariële insufficiëntie (POI)

Bespreek met vrouwen met POI de verhoogde kans op het ontwikkelen van hypertensie en het metabool syndroom. Aanpassingen in leefstijlfactoren zijn te overwegen, zoals afvallen, sporten, en aangepast dieet om dit risico te verlagen.

Overwegingen

Familiaire voorgeschiedenis/(epi)genetica

Familiaire voorgeschiedenis

Een positieve voorgeschiedenis in de familie van overlijden door vroegtijdige hart- en vaatziekten wordt geassocieerd met een verhoogd risico op vroege hart- en vaatziekten en hart- en vaatziekten gedurende het leven (Bachmann, 2012). In de weinige onderzoeken die rapporteerden over de effecten van familiaire voorgeschiedenis en genetische scores op het cardiovasculaire risico, bleek familiaire voorgeschiedenis significant geassocieerd met het voorkomen van hart- en vaatziekten na correctie voor de genetische scores (Tikkanen, 2013). Of familiaire voorgeschiedenis de incidentie van hart- en vaatziekten beter kan voorspellen dan klassieke risicofactoren van hart- en vaatziekten, is niet duidelijk (Sivapalaratnam, 2010; Veronesi, 2014; Yeboah, 2012). Een mogelijke verklaring is gelegen in de verschillende definities die worden gebruikt voor familiaire voorgeschiedenis (Hughes, 2012) en dat klassieke risicofactoren voor hart- en vaatziekten de invloed van familiaire voorgeschiedenis grotendeels verklaren. Een belaste familieanamnese is daarom vooral aanleiding om alert te zijn op de aanwezigheid voor traditionele risicofactoren.

 

(Epi)genetica

Genetische markers

Bij sommige aandoeningen kan genetische screening en voorlichting effectief zijn, zoals bij familiaire hypercholesterolemie (FH) (zie module Screening FH uit de richtlijn (erfelijke) dyslipidemie in de tweede en derde lijn). Deze paragraaf richt zich op genetische screening op een hoog risico op hart- en vaatziekten in de algemene bevolking.

 

Het verband tussen genetische scores en het voorkomen van hart- en vaatziekten is prospectief onderzocht, waarbij werd gecorrigeerd voor de belangrijkste risicofactoren voor hart- en vaatziekten. De meeste onderzoeken hebben een significant verband aangetoond, met relatieve risico's variërend van 1,02 tot 1,49 per verhoging in een score-eenheid (Sivapalaratnam, 2010). Uit ongeveer de helft van de onderzoeken bleek dat genetische scores van toegevoegde waarde waren bij het voorspellen van hart- en vaatziekten ten opzichte van de klassieke risicofactoren voor hart- en vaatziekten (dat wil zeggen gedefinieerd door de netto reclassificatie index; NRI). De grootste verbeteringen in de NRI werden gezien bij deelnemers met een gemiddeld risico en bij deelnemers met een hoog risico werd geen of slechts een kleine verbetering geobserveerd (Tikkanen, 2013; Ganna, 2013). Een studie schatte dat voor elke 318 personen met een gemiddeld risico die werden gescreend een extra gebeurtenis van ischemische hartziekten zou kunnen worden voorkomen door meting van de genetische score voor ischemische hartziekten, naast de bekende risicofactoren (Ganna, 2013).

 

Omdat er geen overeenstemming is over de vraag welke genetische markers bekeken moeten worden, hoe de genetische risicoscores moeten worden berekend en er onzekerheden bestaan over hoe voorspellingen op risico op hart- en vaatziekten kunnen worden verbeterd, wordt het gebruik van genetische markers bij het voorspellen van hart- en vaatziekten niet aanbevolen.

 

Epigenetica

Epigenetica is de studie naar chemische veranderingen in het DNA die de genexpressie beïnvloeden. Methylatie van genen die verband houden met risicofactoren voor hart- en vaatziekten wordt geassocieerd met een veranderingen in het niveau van een aantal risicofactoren voor hart- en vaatziekten (Guay, 2013; Wang, 2013), en een lager DNA-methylatieniveau wordt geassocieerd met een verhoogd risico op ischemische hartziekten of beroerte (Baccarelli, 2010). Er is echter geen informatie beschikbaar over hoe het toevoegen van epigenetische markers het risico op hart- en vaatziekten beter zouden kunnen voorspellen dan de klassieke risicofactoren. Epigenetische screening op hart- en vaatziekten wordt daarom niet aangeraden.

 

Psychosociale risicofactoren

Een lage socio-economische status, gedefinieerd als laag opleidingsniveau, laag inkomen, het hebben van een baan met een lage status of het wonen in een arme woonwijk, betekent een verhoogd risico op ischemische hartziekten; het relatief risico (RR) op mortaliteit door ischemische hartziekten is 1,3 tot 2,0 (Albert, 2006; Alter, 2014).In vergelijking met de Framingham risicoscore, verbeterde door het toevoegen van dergelijke socio-economische factoren de voorspelling van toekomstige hart- en vaatziekten (Woodward, 2007).

 

Personen die geïsoleerd leven of geen contact hebben met anderen, hebben een verhoogd risico op het ontstaan van ischemische hartziekten en vroegtijdig overlijden hieraan. Gebrek aan een sociaal netwerk verhoogt ook het risico op ischemische hartziekten en verslechtert de prognose ervan (Barth, 2010).

 

Acute mentale stressoren kunnen triggers zijn voor een acuut coronair syndroom. Tot deze stressoren behoren blootstelling aan natuurrampen, maar ook stressoren in de privésfeer (zoals tegenslagen of andere ernstige levensgebeurtenissen) die leiden tot acute, hevige negatieve emoties (bijvoorbeeld uitbarstingen van woede of verdriet) (Nawrot, 2011). Na het overlijden van een belangrijk persoon is de kans op een acuut myocardinfarct gedurende de eerste 24 uur ruim 20 keer zo hoog en neemt in de dagen daarna geleidelijk af (Mostofsky, 2014).

 

Chronische stress op het werk (dat wil zeggen lange werktijden, veel overuren, grote mentale druk en werkdruk) voorspellen vroegtijdige ischemische hartziekten bij mannen (relatief risico (RR) ∼1,2 tot 1,5) Kivimaki (2012). Langdurige stress in het gezinsleven verhoogt ook het risico op ischemische hartziekten (RR ∼2,7 tot 4,0) (Eaker, 2007; Kivimaki, 2015).

 

Klinische depressie en symptomen van depressiviteit voorspellen ischemische hartziekten (RR respectievelijk 1,6 en 1,9) (Spindler, 2005) en verslechteren de prognose ervan (RR respectievelijk 1,6 en 2,4) (Pogosova, 2015; Nawrot, 2011; Spindler, 2005; Orth-Gomer, 2000). Vitale uitputting, die waarschijnlijk wijst op somatische symptomen van depressie, leverde een significante bijdrage aan ischemische hartziekten (populatie attributieve risico's 21,1% bij vrouwen en 27,7% bij mannen). De NRI verbeterde duidelijk (Schnohr, 2015). Paniekaanvallen verhogen ook het risico op ischemische hartziekten (RR 4,2) (Smoller, 2007). Angst is een onafhankelijke risicofactor voor ischemische hartziekten (RR 1,3) (Pogosova, 2015), voor cardiale mortaliteit na een hartinfarct (odds ratio (OR) 1,2) (Roest, 2010a) en voor een cardiale gebeurtenissen (OR 1,7) (Roest, 2010b).

 

Uit meta-analyses rapporteerde een 1,5 keer zo hoog risico op hart- en vaatziekten, een 1,2 keer zo hoog risico op ischemische hartziekten en een 1,7 keer zo hoog risico op beroerte bij patiënten met schizofrenie (Fan, 2013) en een 1,3 keer zo hoog risico op ischemische hartziekten, zelfs na correctie voor depressie, bij patiënten met posttraumatisch stresssyndroom (Edmondson, 2013).

 

Vijandigheid is een persoonlijkheidskenmerk, gekenmerkt door wantrouwen en woede en de neiging om agressieve, onaangepaste sociale relaties aan te gaan. Een meta-analyse bevestigde dat woede en vijandigheid gepaard gaan met een kleine, maar significante verhoging van het risico op hart- en vaatziekten bij zowel gezonde personen als personen met hart- en vaatziekten (RR 1,2) (Chida, 2009). Iemand met een type D (‘distressed’) persoonlijkheid heeft een blijvende neiging om een breedspectrum van negatieve emoties (negatieve affectiviteit) te ervaren en tot het remmen van zelfexpressie in relatie tot anderen (sociale inhibitie). Van de type D-persoonlijkheid is aangetoond dat deze een slechte prognose heeft bij patiënten met coronaire hartziekte (RR 2,2) (Grande, 2012). Psychosociale risicofactoren clusteren vaak in individuen en groepen. Zowel vrouwen als mannen met een lagere sociaaleconomische status en/of met chronische stress hebben bijvoorbeeld een grotere kans om depressief, vijandig en sociaal geïsoleerd te zijn (Chandola, 2008). Het INTERHEART-onderzoek heeft aangetoond dat een cluster van psychosociale risicofactoren (dat wil zeggen sociale achterstand, stress op het werk of in het gezin en depressie) geassocieerd wordt met een verhoogd risico op acuut myocardinfarct (RR 3,5 voor vrouwen en 2,3 voor mannen). Het risico gebaseerd op demografische ontwikkelingen was 40% bij vrouwen en 25% bij mannen (Yusuf, 2004).

 

Tot de mechanismen die psychosociale factoren in verband brengen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten behoren een ongezonde leefstijl (vaker roken, ongezond eten en minder lichaamsbeweging (LB)) en slechte naleving van aanbevelingen voor gedragsveranderingen of hart- en vaatziekte medicatie (Albert, 2006; Stringhini, 2010). Daarnaast worden depressie en/of chronische stress geassocieerd met veranderingen in de autonome functie, in de hypothalamus-hypofyse-as en andere endocriene markers die de hemostatische en ontstekingsprocessen, de endotheelfunctie en de myocardfunctie beïnvloeden (Chandola, 2008). Een verhoogd risico bij patiënten met depressie wordt mogelijk ook veroorzaakt door bijwerkingen van tricyclische antidepressiva (Lichtman, 2014).

 

Een analyse van psychosociale factoren bij patiënten en personen met risicofactoren voor hart- en vaatziekten moet worden overwogen als factor die het risico kan beïnvloeden bij de risicoschatting op hart- en vaatziekten, vooral bij personen met een SCORE-risico die dicht bij een grenswaarde ligt. Daarnaast kunnen psychosociale factoren mogelijke drempels voor veranderingen in leefstijl en medicatietrouw identificeren. In allerlei talen en landen zijn gestandaardiseerde methoden beschikbaar om psychosociale factoren te analyseren (Albus, 2004). Ook kan een voorlopige analyse van psychosociale factoren worden gemaakt tijdens de anamnese door de zorgverlener, zoals getoond in tabel 1.6.

 

Tabel 1.6 Vragen ter beoordeling psychosociale risicofactoren

Lage sociaal-

economische status

  • Wat is uw opleidingsniveau?
  • Doet u fysieke arbeid?

Werk – en familiestress

  • Heeft u weinig controle over hoe u uw werk moet doen?
  • Wordt u onderbetaald?
  • Heeft u ernstige problemen met uw gezinsleden?

Sociale isolatie

  • Leeft u alleen?
  • Heeft u gebrek aan een dicht bijstaand vertrouwd persoon?
  • Heeft u de laatste tijd een belangrijk familielid of goede vriend verloren?

Depressie

  • Voelt zich u neerslachtig en hopeloos?
  • Heeft u verlies van interesse en levensplezier?

Angst

  • Voelt u plotse angst of paniek?
  • Kunt u regelmatig niet stoppen met zorgen maken of heeft u er geen controle over?

Vijandigheid

  • Bent u vaak kwaad over kleine dingen?
  • Bent u vaak geïrriteerd door het gedrag van andere mensen?

Post-traumatische stress stoornis

  • Ben u blootgesteld aan een traumatische gebeurtenis?
  • Heeft u last van nachtmerries of oncontroleerbare gedachtes?

Andere psychiatrische aandoeningen

  • Heeft u last van andere psychiatrische aandoeningen?

 

Niet meer dan het minimaal vereiste onderwijs en/of een 'ja' bij een of meer onderdelen zijn een indicatie voor een verhoogd risico op hart- en vaatziekten en kunnen worden gebruikt als factor die het risico op hart- en vaatziekten kan beïnvloeden. Het beleid ten aanzien van psychosociale risicofactoren moet worden aangepakt volgens module Psychosociale factoren (4.1.2).

 

Bij personen met ernstige psychische aandoeningen (EPA) kunnen risicofactoren voor hart- en vaatziekten zich clusteren (Al-Rawi, 2021; Foquet-Boreu, 2016; Salvi, 2020; Osborn, 2015; Aguglia, 2022; Perry, 2020; Cunningham, 2019). Onder EPA verstaan we de groep ernstige c.q. chronische psychiatrische aandoeningen met restverschijnselen zoals schizofrenie, bipolaire stoornissen en ernstige persoonlijkheidsstoornissen vaak met verslavingsproblemen. Mensen met EPA hebben gemeenschappelijk dat zij op meerdere levensgebieden problemen hebben of beperkingen ondervinden en voor langere tijd hulp nodig hebben. Er zijn aanwijzingen dat een aantal EPA een onafhankelijke risicoverhogende factor vormt. Een recente review laat een verdubbeling van mortaliteit zien ten gevolge van hart- en vaatziekten bij mensen met een EPA vergeleken met de rest van de populatie, vooral in jongere groepen (Lambert 2022). Het verband tussen EPA en hart- en vaatziekten lijkt sterker te worden sinds 1990, hetgeen te maken kan hebben met de toename van het voorschrijven van atypische antipsychotica (Rhee, 2020). Antipsychotica verschillen van elkaar wat betreft de ernst van metabole bijwerkingen (Pillinger, 2020). De Britse NICE-richtlijn benut zowel EPA als gebruik van antipsychotica in de risicocalculator QRISK3 (https://qrisk.org/three/) op basis van Britse populatiedata. Hoewel er nog onvoldoende bewijs is om op specifieke psychiatrische aandoeningen het cardiovasculair risico te reclassificeren, is het aan te bevelen om patiënten met een EPA proactief te monitoren en QRISK3 te gebruiken voor de risico-inschatting, om tijdig te kunnen behandelen.

Het onderzoek van Jakobs (2022) naar barrières die Nederlandse huisartsen ervaren bij CVRM bij patiënten met EPA, toont dat het risicoschatten en de wijze waarop dit risico verlaagd kan worden bij deze patiënten moeilijker kan zijn, met name wanneer zij antipsychotica gebruiken. Zo kan abrupt stoppen met roken leiden tot een forse verhoging van de clozapinespiegel. Ga bij deze risicogroep op HVZ het gesprek aan en vraag of de patiënt een CVRM-inventarisatie en begeleiding ziet zitten. Doe dit eventueel in overleg met de behandelende SGGZ.

 

Ethnische minderheden

Zie module 3.3.5.

 

Biomarkers

Algemeen gesteld kunnen biomarkers worden ingedeeld in inflammatoire (bijvoorbeeld hoog-sensitief(hs-)CRP, fibrinogeen), trombotische (bijvoorbeeld homocysteïne, lipoproteïne-geassocieerd fosfolipase A2), glucose- en lipide-gerelateerde markers (bijvoorbeeld apolipoproteïnen) en orgaanspecifieke markers (bijvoorbeeld renale, cardiale markers). Deze biomarkers kunnen causaal gerelateerd zijn aan hart- en vaatziekten, dan wel een uiting van (vroege) cardiovasculaire schade zijn. Vanuit het oogpunt van risicostratificatie is dit evenwel niet direct relevant.

 

Een van de meest onderzochte en besproken biomarkers is hs-CRP. Uit meerdere grote prospectieve onderzoeken komt deze biomarker steeds weer naar voren als een risicofactor die meerdere metabole en laaggradige ontstekingsfactoren verbindt, met een RR die in de buurt komt van de klassieke risicofactoren op HVZ. Het levert echter waarschijnlijk slechts een beperkte toegevoegde bijdrage aan de bestaande methodes voor risicobeoordeling; dat wil zeggen de NRI is beperkt (Kaptoge, 2012).

 

Uit meta-analyses en systematische reviews blijkt dat de meerderheid van de andere biomarkers de risicoclassificatie niet of beperkt kunnen verbeteren. De mate waarin zij zijn getest op hun vermogen om iets toe te voegen aan risicostratificatie varieert echter aanzienlijk (Gilstrap, 2012; Loannidas, 2012), waarbij er sterke aanwijzingen zijn voor reporting bias (Tzoulaki, 2013).

 

Als biomarkers ondanks deze aanbevelingen toch worden gebruikt als factoren die het risico kunnen beïnvloeden, is het belangrijk te bedenken dat een ongunstig biomarkerprofiel weliswaar kan duiden op een iets hoger risico, maar ook dat een gunstig profiel op een lager risico duidt dan is berekend. De mate waarin het berekend risico wordt beïnvloed door biomarkers is onbekend, maar de invloed is kleiner dan de (aangepaste) RR's die in de literatuur worden genoemd voor deze biomarkers (Kooter, 2011). Bij het schatten van het cardiovasculaire risico bij individuen, zijn na het meten van additionele biomarkers alleen kleine aanpassingen in het, bv met SCORE, berekende risico gerechtvaardigd. (Wurtz, 2015).

 

Meting van preklinische vaatschade

Hoewel de meeste gevallen van hart- en vaatziekten kunnen worden verklaard door de klassieke risicofactoren, is er aanzienlijke variatie in de mate van atherosclerose. Er is dus blijvende belangstelling voor het gebruik van niet-invasieve beeldtechnieken ter verbetering van de risicobeoordeling voor hart- en vaatziekten. Bij personen bij wie het berekend risico op hart- en vaatziekten op basis van de belangrijkste, klassieke risicofactoren op de grens van de grenswaarden ligt, kunnen sommige beeldtechnieken worden overwogen als factor die het risico beïnvloedt om zo een betere risicovoorspelling en besluitvorming mogelijk te maken.

 

Coronair-arterieel-calcium

Zie module 1.3.1.

 

Echo van de halsslagader

Bevolkingsonderzoeken hebben correlaties aangetoond tussen de mate van artherosclerose in een arterieel gebied en de betrokkenheid van andere arteriën (O’Leary, 1999). Vroege opsporing van vaatlijden in ogenschijnlijk gezonde personen heeft zich daarom gericht op de perifere vaten, in het bijzonder op de halsslagader. Een risicobeoordeling op basis van een echo van de halsslagader is gebaseerd op een meting van de intima-media dikte (IMT) en de aanwezigheid en kenmerken van plaques.

 

De IMT is niet alleen een graadmeter voor atherosclerose in het beginstadium maar ook voor hypertrofie/hyperplasie van glad spierweefsel. Het risico op hart- en vaatziekten neemt geleidelijk toe naarmate de IMT toeneemt (O’Leary, 1999) en een waarde >0,9 mm wordt als abnormaal beschouwd. Het risico op beroerte door IMT is niet-lineair, waarbij het gevaar sneller toeneemt bij een lagere IMT dan bij een hogere IMT. Het risico op cardiale gebeurtenissen door IMT is eveneens niet-lineair (Chambless, 1997). De IMT van de halsslagader is een onafhankelijke voorspeller van hart- en vaatziekten maar lijkt een grotere voorspellende waarde te hebben bij vrouwen dan bij mannen.

 

Nadelen van de IMT meting zijn hetgebrek aan standaardisatie bij de definitie en meting van IMT, de sterke variabiliteit en de lage intra-individuele reproduceerbaarheid. Een recente meta-analyse kon geen toegevoegde waarde van IMT aantonen vergeleken met de Framingham Risicoscore bij het voorspellen van toekomstige hart- en vaatziekten (de NRI was dus te gering), zelfs niet in de groep met een gemiddeld risico (Den Ruijter, 2012). Het systematisch gebruik van halsslagader-IMT-echo om de risicobeoordeling te verbeteren wordt daarom niet aangeraden.

 

Een plaque wordt meestal gedefinieerd als de aanwezigheid van een focale verdikking van de wand die ten minste 50% meer is dan de omringende vaatwand of als een focaal gebied met een IMT van ≥1,5 mm dat uitsteekt in het lumen (Stein, 2008). Plaques kunnen worden gekenmerkt door hun aantal, omvang, onregelmatigheid of echodensiteit (echolucent versus gecalcificeerd). Plaques worden geassocieerd met zowel coronaire als cerebrovasculaire gebeurtenissen en echolucente plaques vergroten de kans op ischemische cerebrovasculaire gebeurtenissen (in tegenstelling tot gecalcificeerde plaques) (Chambless, 1997). Meerdere onderzoeken benadrukken dat metingen waarbij ook gekeken wordt naar het aantal en de dikte van plaques en niet IMT alleen, van meerwaarde zijn bij het voorspellen van hart- en vaatziekten. Aangezien er geen formele reclassificatie-analyses zijn gedaan, wordt plaquebeoordeling in de halsslagader door middel van echografie niet aangeraden als factor die het risico kan beïnvloeden bij risicoschatting op hart- en vaatziekten.

 

Ecg

Zie module 1.3.3.

 

Enkel-armindex

Zie module 1.3.4.

 

Echocardiografie

Echocardiografie is gevoeliger dan elektrocardiografie bij het diagnosticeren van linkerventrikelhypertrofie (LVH) en het kwantificeert heel nauwkeurig de massa van de linkerventrikel (LV) en de geometrische LVH-patronen. Hartafwijkingen die door echocardiografie kunnen worden aangetoond hebben een aanvullende voorspellende waarde (Taylor, 2007; Muiesan, 2004). Omdat er geen overtuigend bewijs bestaat dat echocardiografie de reclassificatie van risico op hart- en vaatziekten verbetert, en vanwege de logistieke problemen die het met zich meebrengt, wordt dit beeldvormingsmiddel niet aangeraden om de risicoschatting op hart- en vaatziekten te verbeteren.

 

Aandoeningen met effect op het risico op hart- en vaatziekten

Diabetes mellitus

Bij de diagnose diabetes mellitus of bij degenen die nog maar kort bekend zijn met de ziekte, is het cardiovasculair risico van personen met diabetes mellitus niet vergelijkbaar met dat van patiënten met ischemische hartziekten (Evans, 2002; Wannamethee, 2011). Een aantal diabetespatiënten <50 jaar heeft zelfs een laag 10-jarig risico op hart- en vaatziekten omdat ze een normale bloeddruk en lipidenspiegels hebben en niet roken. Het risiconiveau begint het risicoprofiel van ischemische hartziekten te benaderen na ongeveer tien jaar diabetes mellitus of bij personen met eindorgaanschade, zoals proteïnurie of een afnemende eGFR (Constantino, 2013; Wannamethee, 2011; Tonelli, 2012). Ook diabetische retinopathie gaat gepaard met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten; bij diabetische neuropathie is minder bekend. Bij personen met diabetes mellitus met bestaande ischemische hartziekten is het vasculair risico ruim hoger dan voor patiënten met ischemische hartziekten zonder diabetes mellitus; zij hebben een aanzienlijk slechtere levensverwachting (Di Angelantonio, 2015).

 

Diabetes type 1 gaat, vooral bij slechte glycemische controle, eveneens gepaard met een sterk verhoogd risico op hart- en vaatziekte, vermoedelijk doordat de blootstelling aan hyperglycemie vaak al van jongs af aan aanwezig is (Lind, 2014). In de context van risicoschatting is besloten geen onderscheid te maken tussen beide vormen van diabetes mellitus.

Hoewel er diabetes-specifieke methodes zijn ontwikkeld om het risico te berekenen, zijn deze minder goed gevalideerd dan bijvoorbeeld SCORE. SCORE kan echter niet worden gebruikt bij patiënten met diabetes mellitus omdat deze patiënten niet werden opgenomen in de database waar de SCORE-tabellen op zijn gebaseerd. Om die reden, en omdat deze richtlijn gebruiksvriendelijk tracht te zijn, worden de meeste patiënten met diabetes mellitus 'automatisch' geclassificeerd als hoog risico of zeer hoog risico, zoals aangegeven in tabel 1.1. Om het risico op hart- en vaatziekten te kunnen bespreken met patiënten met diabetes mellitus, zouden zorgprofessionals een diabetes-specifieke risicocalculator kunnen gebruiken zoals de ADVANCE risk engine (Woodward, 2016).

In de verschillende modules van deze richtlijn worden niet alle aspecten die van belang zijn bij het behandelen van patiënten met diabetes mellitus besproken. Onderwerpen die wel worden besproken, zijn het schatten van de risico op hart- en vaatziekten bij patiënten met diabetes (in deze module) en het behandelen van belangrijke cardiovasculaire risicofactoren (zoals bloeddruk en LDL-cholesterol) bij diabetes. De glucoseverlagende therapie bij diabetes wordt niet in deze richtlijn besproken. Daarvoor verwijzen we naar de NHG standaard diabetes mellitus en de richtlijn diabetes type 2 in de tweede lijn. Overigens zijn er verschillen tussen deze twee diabetesrichtlijnen, met name in de positie van nieuwe middelen zoals de SGLT2 (natriumglucose-cotransporter 2)-remmers empagliflozine en canagliflozine. Superioriteit van deze middelen ten aanzien van preventie van hart- en vaatziekten bij patiënten met een zeer verhoogd risico op hart- en vaatziekten (zoals na een doorgemaakt hartinfarct) wordt gesuggereerd door recent onderzoek (Zheng, 2018), maar is onder experts nog onderwerp van discussie.

 

Chronische nierschade

Hypertensie, dyslipidemie en diabetes mellitus komen veel voor bij patiënten met chronische nierschade (CNS). Ontstekingsmediatoren en verkalking bevorderende stoffen veroorzaken vaatschade en kunnen verklaren waarom CNS de kans op hart- en vaatziekten vergroot, ook na correctie voor klassieke risicofactoren (Schiffrin, 2007). Bovendien veroorzaken uremische toxines, inflammatoire mediatoren en promotors van calcificatie vasculaire schade (Schiffrin, 2007; Gansevoort, 2013). Een afnemende geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR) is een belangrijk teken van een geleidelijk toenemend risico op hart- en vaatziekten gerelateerde mortaliteit, beginnend bij <60 ml/min/1,73 m2 en geleidelijk oplopend tot een ongeveer drievoudig risico bij patiënten met waarden van 15 ml/min/1,73 m2. Eindstadium nierziekte is geassocieerd met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten. Onafhankelijk van eGFR is verhoogde uitscheiding van albumine in de urine ook geassocieerd met het risico op hart- en vaatziekten mortaliteit; het RR is ≈2,5 bij personen met een ernstig verhoogde albuminurie (albumine/creatinine-verhouding > 30 mg/mmol) (Matsushita, 2010). Deze bevindingen zijn vergelijkbaar bij personen met diabetes mellitus (Fox, 2012) en bij patiënten met hypertensie (Mahmoodi, 2012). Een onderzoek dat beoordeelt of de nauwkeurigheid van risicostratificatie voor hart- en vaatziekten verbetert bij het gebruik van informatie over CNS naast klassieke risicofactoren voor hart- en vaatziekten, toonde aan dat het onderscheidend vermogen significant verbeterde met de toevoeging van eGFR en albuminurie niveaus (Matsushita, 2015).De nieuwe internationale definitie en classificatie van CNS stratificeert patiënten met CNS volgens drie globale risicogroepen afhankelijk van eGFR en albuminuriestatus (KDIGO, 2013). Het gebruik van de nieuwe glomerulaire filtratiemarker cystatine C in plaats van creatinine om eGFR te schatten kan leiden tot een nog betere voorspelling van hart- en vaatziekten (Shlipak, 2013). De kosten in van het bepalen van cystatine C zijn echter nog te hoog om haalbaar te zijn in de klinische praktijk. Op basis van het beschikbare wetenschappelijk bewijs heeft de werkgroep besloten om CNS-patiënten in te delen in drie klassen op basis van het risico op hart- en vaatziekten (zie tabel 1.1).

 

Patiënten die zijn behandeld voor kanker

Overlevenden van kanker vormen een groeiende populatie; de meeste van deze patiënten hebben chemotherapie en/of radiotherapie ondergaan. Chemotherapie induceert een rechtstreeks ischemisch effect op de vaten. Het kan bovendien risicofactoren zoals hypertensie vergroten en atherosclerose versnellen, vooral bij oudere patiënten. Deze gevolgen kunnen jaren na de behandeling optreden en zijn afhankelijk van de gebruikte chemotherapie onomkeerbaar of deels omkeerbaar (Chen, 2012).

 

Cardiotoxiciteit als gevolg van radiotherapie van de borstkas kan leiden tot micro- en macrovasculaire schade. Het kan atherosclerose versnellen, maar dit kan vele jaren na de eerste blootstelling optreden (Darby, 2003; Smith, 2008; Fajardo, 1999; van der Pal, 2012; Hooning, 2007, Yeh, 2014; Jensen, 2002). Meerdere factoren beïnvloeden de latentie en ernst van cardiotoxiciteit door radiotherapie, zoals de dosis (totaal per fractie), het hartvolume dat bestraald werd, gelijktijdige toediening van andere cardiotoxische geneesmiddelen en patiëntfactoren (jongere leeftijd, klassieke risicofactoren, voorgeschiedenis hartziekten) (Darby, 2013).

 

De eerste stap bij het identificeren van een groter risico op cardiotoxiteit bestaat uit een zorgvuldige baseline-analyse van risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Huisartsen, cardiologen en oncologen moeten samenwerken om optimale nazorg te bieden, ook met betrekking tot (risicofactoren voor) hart- en vaatziekten. Positief, op de gezondheid gericht gedrag, waaronder gezonde voeding, stoppen met roken, regelmatig bewegen en gezond gewicht, moet sterk worden benadrukt. Vooral aerobe training wordt gezien als een veelbelovende niet-farmacologische strategie om door chemotherapie veroorzaakte cardiotoxiciteit te voorkomen en/of te behandelen (Mishra, 2012).

 

Tekenen of symptomen van cardiale disfunctie moeten voorafgaand aan en periodiek gedurende de behandeling worden gecontroleerd zodat zelfs asymptomatische abnormaliteiten bij patiënten die mogelijk cardiotoxische chemotherapie ondergaan vroegtijdig worden opgemerkt en de aanbevelingen uit de richtlijnen voor hartfalen moeten waar nodig worden opgevolgd (McMurray, 2012). Een evaluatie van de LV-functie voorafgaande aan de behandeling is vereist (Plana, 2014).

 

Bij een daling van de LV-functie tijdens of na chemotherapie moet het gebruik van cardiotoxische middelen indien mogelijk worden vermeden of vertraagd tot na overleg met het oncologieteam. Om de cardiotoxiciteit door chemotherapie type I te verminderen is een groot aantal profylaxebehandelingen, waaronder β-blokkers, angiotensineconverterend enzymremmers (ACE-remmers), dexrazoxaan en statines, getest en dit is beschreven in een recente meta-analyse (Kalam, 2013). Hierbij werd benadrukt dat vroegtijdige preventieve behandeling vereist is voor een maximaal effect (Plana, 2014; Curigliano, 2012; Cardinale, 2010; Felker, 2000).

 

Chronische inflammatoire ziektes (inclusief auto-immuunziekten)

Inflammatoire ziektes verhogen het risico op hart- en vaatziekten, zowel acuut als in de loop van de tijd. Het beste bewijs is beschikbaar voor reumatoïde artritis (RA), die het risico op hart- en vaatziekten met ongeveer 50% verhoogt boven de vastgestelde risicofactoren (Agca, 2017). Eerdere, kleinere onderzoeken gaven al aanwijzingen dat RA het risico op hart- en vaatziekten meer verhoogt dan andere risicomarkers, maar de analyse van de nationale QRESEARCH-database met 2,3 miljoen personen vormt hiervoor het best beschikbare bewijs (Hippisley-Cox, 2008). Dit bewijs is nu opgenomen in enkele nationale risicoscores (Board JBS, 2014) en Europese richtlijnen (Agca, 2017).

 

Bij andere chronische inflammatoire ziektes, zoals psoriasis (Ogdie, 2015), artritis psoriatica (Polachek, 2017), systemische lupus erythematodes (SLE) (Drosos, 2022), ankyloserende spondylitis (voorheen bekend als ziekte van Bechterew) en inflammatoire darmziekten (IBD) (Nasir, 2022), kan het risico op hart- en vaatziekten ook verhoogd zijn. De bewijskracht is echter minder sterk, evenals de onafhankelijkheid ten opzichte van de klassieke risicofactoren. Desalniettemin lijkt het verstandig om op zijn minst te overwegen om een risicoprofiel op te stellen bij patiënten met een chronische inflammatoire ziekte, en bij twijfel over het starten van preventieve interventies rekening te houden met dergelijke aandoeningen. De cumulatieve ziektelast en recente mate van ontsteking zijn belangrijke determinanten van het risicoverhogende effect. Afgezien van een optimale anti-inflammatoire behandeling moet het risico op hart- en vaatziekten bij deze inflammatoire ziekten worden behandeld met vergelijkbare interventies als bij de algemene populatie met een hoog risico.

 

Voor meer informatie over reumatoïde artritis, artritis psoriatica, ankyloserende spondylitis, jicht of IBD wordt naar de desbetreffende modules verwezen.

 

Obstructief slaapapneu

OSA wordt gekenmerkt door terugkerend gedeeltelijke of volledige afsluiting van de bovenste luchtweg tijdens de slaap. Ongeveer 9% van de volwassen vrouwen en 24% van de volwassen mannen wordt hierdoor getroffen; het wordt geassocieerd met een RR van 1,7 op morbiditeit en mortaliteit door hart- en vaatziekten (Gonzaga, 2015). Men vermoedt dat herhaaldelijke uitbarstingen van sympathische activiteit, verhoging van de bloeddruk en oxidatieve stress door pijn en episodische hypoxemie door verhoogde spiegels van ontstekingsmediatoren leiden tot endotheeldisfunctie en artherosclerose (Gonzaga, 2015). Er kan worden gescreend op OSA met behulp van verschillende vragenlijsten, zoals STOP-Bang, P-SAP, Berlijn en de ASA-checklist, en slaperigheid gedurende de dag kan worden geanalyseerd met de Epworth Sleepiness Scale en oximetrie gedurende de nacht (Johns, 1991). Een definitieve diagnose vereist een slaaponderzoek en beoordeling door slaapdeskundige.

 

Vrouwspecifieke aandoeningen

Specifieke aandoeningen die alleen voor kunnen komen bij vrouwen en die van invloed kunnen zijn op het risico op hart- en vaatziekten kunnen worden uitgesplitst in obstetrische en niet-obstetrische aandoeningen.

 

Obstetrische aandoeningen

Het risico op hart- en vaatziekten later in het leven is verhoogd bij vrouwen die een zwangerschap doormaakten welke gecompliceerd werd door een hypertensieve aandoening, zoals zwangerschapshypertensie en/of pre-eclampsie. Dit geldt ook voor vrouwen wiens zwangerschap gecompliceerd werd door zwangerschapsdiabetes, en in mindere mate voor vrouwen met een voorgeschiedenis van spontane vroeggeboorte of foetale groeibeperking. Er bestaat twijfel over de relatie tussen herhaalde miskraam en hart- en vaatziekten later in het leven. Hieronder wordt verder ingegaan op deze verschillende aandoeningen.

 

a. Zwangerschapshypertensie en/of pre-eclampsie

Voor meer informatie over follow-up bij vrouwen na een hypertensieve aandoening tijdens de zwangerschap wordt verwezen naar de richtlijnmodules CVRM na een hypertensieve aandoening in de zwangerschap (link volgt nog).

 

b. Zwangerschapsdiabetes

Zwangerschapsdiabetes wordt gekenmerkt door glucose-ongevoeligheid tijdens de zwangerschap. Hierbij stijgen de bloedglucosespiegels leidend tot onder andere foetale macrosomie. Uit literatuuronderzoek blijkt dat zwangerschapsdiabetes geassocieerd is met een verhoogd risico op het ontwikkelen van type 2 diabetes mellitus binnen 10 jaar na de bevalling (RR 7,43 95%BI 4,79 tot 11,51) (Bellamy, 2009). Echter, in deze analyse is geen rekening gehouden met confounding. De resultaten moeten daarom voorzichtig geïnterpreteerd worden. Een recente Finse follow-upstudie onder 400 vrouwen met zwangerschapsdiabetes liet zien dat in een follow-upperiode van 23 jaar de diagnose type 1 diabetes mellitus binnen 7 jaar na de bevalling vastgesteld werd, en dat een lineaire stijging van type 2 diabetes mellitus werd gezien in deze periode (Auvinen, 2020).

 

Recentere literatuur heeft daarnaast aangetoond dat voor deze groep – relatief jonge – vrouwen (onderzoek onder 5.390.591 vrouwen) het relatieve risico voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten op latere leeftijd bijna twee keer hoger is ten opzichte van vrouwen die geen zwangerschapsdiabetes ontwikkelen tijdens de zwangerschap (RR 1,98 95%BI 1,57 tot 2,50). Na correctie voor confounding blijft dit risico verhoogd (HR 1,59 95%BI 1,35 tot 1,85), waarbij dit verhoogde risico los staat van het wel of niet ontwikkelen van type 2 diabetes mellitus. Opmerkelijk genoeg is dit risico het hoogst in de eerste tien jaar na de bevalling (RR 2,31 95%BI 1,57 tot 3,39) (Kramer, 2019).

 

c. Herhaalde miskraam

Miskramen zijn de meest voorkomende zwangerschapscomplicatie bij een amenorroeduur van <16 weken. Ongeveer een derde van alle zwangerschappen eindigt in een miskraam, waarbij het risico op een miskraam per zwangerschap varieert tussen 12% en 15%. Dit risico stijgt met de leeftijd van de vrouw: ongeveer 9% bij een 22-jarige vrouw en bij 35 jaar en 45 jaar respectievelijk 23% en 60% (Nybo-Andersen, 2000). Een meta-analyse uit 2013 bij 514.000 vrouwen beschreef de odds op ischemische hartziekten na één miskraam op 1,40 (95%BI 1,10 tot 1,79) terwijl de odds bij twéé of meer miskramen bijna twéé keer zo groot was (OR 1,89 95%BI 1,13 tot 3,50) (Oliver-Williams, 2013). Deze bevindingen werden drie jaar later genuanceerd in een meta-analyse waarbij het verhoogde risico op hart- en vaatziekten op latere leeftijd na meerdere miskramen met minder zekerheid kon worden vastgesteld (RR 1,99 95%BI 0,94 tot 4,19) (Heida, 2016).

 

d. Spontane vroeggeboorte

Er bestaat een verhoogd risico op hart- en vaatziekten op latere leeftijd bij vrouwen bij wie een spontane vroeggeboorte in een zwangerschap opgetreden is. Spontane vroeggeboorte wordt gedefinieerd als de geboorte van een kind voor de 37ste week van de zwangerschap. In een systematische review liet Heida (2016) zien dat vrouwen met een voorgeschiedenis van spontane vroeggeboorte een twee keer zo groot risico op hart- en vaatziekten op latere leeftijd hebben dan vrouwen zonder spontane vroeggeboorte (RR 2,06 95%BI 1,58 tot 2,68) (Heida, 2016). Tevens is het risico op ischemische hartziekten (RR 1,38 95%BI 1,22 tot 1,57), CVA (RR 1,71 95%BI 1,53 tot 1,91), diabetes (RR 1,77 95%CI 1,46 tot 2,15) en hypertensie (RR 1,29 95%CI 1,24 tot 1,35) mogelijk verhoogd. De resultaten waren geadjusteerd voor socio-economische positie, maar meestal niet voor rookgedrag) (Heida, 2016).

 

e. Foetale groeibeperking

Foetale groeibeperking wordt vooral veroorzaakt door utero-placentaire dysfunctie, in de regel bij hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap zoals zwangerschapshypertensie of pre-eclampsie. Men spreekt van foetale groeibeperking als het geschatte foetale gewicht onder de 10de percentiel van de referentiewaarde voor foetaal gewicht valt gegeven de zwangerschapsduur. In een meta-analyse uit 2016 werd in 9 studies met in totaal 1.400.000 vrouwen een verhoogd risico op hart- en vaatziekten op latere leeftijd gevonden bij vrouwen wiens zwangerschap gecompliceerd werd door foetale groei beperking (RR 1,66 95%BI 1,26 tot 2,18) (Heida, 2016). Tevens werd een verhoogd risico gevonden op ischemische hartziekten (RR 1,68 95%BI 1,31 tot 2,14) en CVA (RR 1,62 95%BI 1,51 tot 1,74) (Heida, 2016). Echter, de meeste studies hadden niet gecorrigeerd voor roken, wat een belangrijke confounder is in deze associatie. De resultaten moeten daarom voorzichtig geïnterpreteerd worden.

 

f. Ontslag uit het ziekenhuis en praktische toepasbaarheid

Wanneer een kraamvrouw met ontslag gaat bij wie één van bovengenoemde obstetrische aandoeningen gediagnostiseerd is, dient een adequate overdracht op papier te bestaan waarin aanbevelingen en/of adviezen aan huisarts over CVRM opgenomen dienen te worden. Aanvullende leesmateriaal zoals patiëntfolders of het wijzen op internetsites van relevante organisaties) kunnen het gesprek vergemakkelijken. Het is in deze context aan te raden om lokale en/of regionale afspraken te maken met huisartsen omtrent de screening op hart- en vaatziekten op de langere termijn (zie ook de richtlijn Hypertensieve aandoeningen tijdens de zwangerschap). Een goede overdracht vanuit de tweede lijn én het goed informeren van de patiënt over mogelijke risico’s op hart- en vaatziekten op (langere) termijn, moeten bijdragen aan de praktische uitvoerbaarheid bij de huisarts. De patiënt heeft ook een eigen verantwoordelijkheid in het aankaarten van risicomanagement bij de huisarts.

 

A. Niet-obstetrische aandoeningen

Wereldwijd zijn hart- en vaatziekten de meest voorkomende doodsoorzaak in vrouwen. Het risico op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten op latere leeftijd hangt samen met het tijdens de menopauze wegvallen van de beschermende invloed van vrouwelijke geslachtshormonen – met name oestrogeen – op het hart- en vaatstelsel. Wijzigingen van de hormonale status gaat gepaard met cardiometabole veranderingen later in het leven zoals hogere bloeddruk, toename visceraal vet, hoger LDL, meer inflammatie en afname bèta-celfunctie en daarmee meer insuline resistentie en diabetes (Heida, 2016; Tan, 2010).

 

a. Polycysteus Ovarium Syndroom (PCOS)

Polycysteus Ovarium Syndroom (PCOS) is een hormonale afwijking welke gekenmerkt wordt door endocriene dysfunctie en anovulatie. Door het uitblijven van de ovulatie treden symptomen op zoals menstruele dysfunctie, verminderde vruchtbaarheid, overgewicht en metabool syndroom. Dit laatste wordt geïllustreerd door het vaker voorkomen van insuline resistentie en diabetes mellitus type 2, dyslipidemie, hart- en vaatziekten zoals ischemische hart ziekten en hypertensie. Een recente meta-analyse uit 2020 berekende voor vrouwen met PCOS in vergelijking met vrouwen zonder PCOS een hoger risico op hypertensie (RR 1,75 95%BI 1,42 tot 2,15), diabetes mellitus type 2 (RR 3,00 95%BI 2,56 tot 3,51) en hypercholesterolemie (RR 7,14 95%BI 1,58 tot 12,70). Het risico op ischemische hartziekten is potentieel ook verhoogd maar het betrouwbaarheidsinterval is vrij breed en includeert de 1,0 (RR 1,78 95%BI 0,99 tot 3,32) (Wekker, 2020).

 

b. Prematuur ovariële insufficiëntie/ vervroegde overgang

Prematuur ovariële insufficiëntie (POI) is de uitval van de ovariële functie voor het 40ste levensjaar en komt bij ongeveer 1: 100 vrouwen voor. Het logische gevolg is uitval van de voortplantingsfunctie en afname van de hormonale activiteit van het ovarium. Een meta-analyse onder bijna 100.000 vrouwen liet zien dat het risico op hart- en vaatziekten later in het leven verhoogd is (RR 1,61 95%BI 1,22 tot 2,12), in het bijzonder ischemische hartziekten (RR 1,69 95%BI 1,29 tot 2,21) maar niet CVA (RR 1,03 95%CI 0,88 tot 1,19) (Heida, 2016). Meer recentere literatuur liet zien dat het cardiovasculair risicoprofiel in deze groep vrouwen daadwerkelijk afwijkend is in vergelijking met leeftijdsgenoten zonder POI: vrouwen met POI hebben een hogere systolische (124 vs. 120 mmHg; p < 0,04) en diastolische (81 vs. 78 mmHg; p < 0,01) bloeddruk. Hypertensie (45 vs. 21%; p < 0,01) alsmede het metabool syndroom (19 vs. 4%; p < 0,01) komen vaker voor (Gunning, 2020).

 

Adviezen

Er bestaan vandaag de dag nog onvoldoende gestructureerde adviezen in Nederlandse richtlijnen betreffende de frequentie van screening teneinde hart- en vaatziekten later in het leven bij vrouwspecifieke aandoeningen te voorkomen.

 

Het risico op hart- en vaatziekten later in het leven is het meest uitgesproken bij vrouwen na een hypertensieve aandoening in de zwangerschap, na zwangerschapsdiabetes en bij vrouwen met Polycysteus Ovarium Syndroom. De meeste winst valt in deze groep vrouwen te behalen door adequate voorlichting, erkenning en aanpassing van lifestyle factoren aan te bevelen. Screening op risicoprofielen voor hart- en vaatziekten is eveneens van belang. De controlefrequentie is bij voorkeur de eerste jaren na diagnose jaarlijks. Afhankelijk per patiënt kan deze controle, na overleg, aangepast worden naar minder frequent, bijvoorbeeld bij een patiënte met PCOS die is afgevallen.

Onderbouwing

De kerninformatie voor het schatten van het risico op hart- en vaatziekten wordt in module 1.2, Hoe het risico te schatten, benoemd. Niettemin is er soms aanvullende informatie beschikbaar of wordt het verzamelen van aanvullende informatie door sommigen gepropageerd. Deze module bespreekt de meest bekende voorbeelden hiervan en gaat in op de waarde van deze aanvullende risico-informatie. Hierbij is hoofdzakelijk uitgegaan van het criterium van reclassificatie, dat bepalend is voor de vraag of de aanvullende risico-informatie patiënten daadwerkelijk in voldoende mate in een andere risico-categorie kan plaatsen.

 

Bij het herzien van deze module uit de multidisciplinaire richtlijn Cardiovasculair risicomanagement (CVRM) is van de Europese richtlijn ‘Cardiovascular disease prevention in clinical practice’ uit 2021 (Visseren, 2021) uitgegaan. Een aantal onderdelen uit deze modules zijn geüpdatet, niet de gehele moduletekst.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is gebruik gemaakt van de Europese richtlijn Cardiovascular disease prevention in clinical practice uit 2016 (Piepoli, 2016). Bij de herziening van deze module is gekeken naar de nieuwe versie van de Europese richtlijn uit 2021 (Visseren, 2021).

  1. Agca R, Heslinga SC, Rollefstad S, Heslinga M, McInnes IB, Peters MJ, Kvien TK, Dougados M, Radner H, Atzeni F, Primdahl J, Sodergren A, Wallberg Jonsson S, van Rompay J, Zabalan C, Pedersen TR, Jacobsson L, de Vlam K, Gonzalez-Gay MA, Semb AG, Kitas GD, Smulders YM, Szekanecz Z, Sattar N, Symmons DP, Nurmohamed MT. EULAR recommendations for cardiovascular disease risk management in patients with rheumatoid arthritis and other forms of inflammatory joint disorders: 2015/2016 update. Ann Rheum Dis 2017;76:17-28.
  2. Aguglia A, Salvi V, Amerio A, Gari M, Dragogna F, Mencacci C, Volpe U, Serafini G, Amore M. Number of episodes and duration of illness associated with hypertension and 10-year cardiovascular risk in patients with bipolar disorder type I. Psychiatry Res. 2022 Feb;308:114344. doi: 10.1016/j.psychres.2021.114344. Epub 2021 Dec 17. PMID: 35065469.
  3. Al-Rawi S, Zolezzi M, Eltorki Y. Evaluation of cardiovascular risk in adult psychiatric outpatients in Qatar using two risk assessment tools. Qatar Med J. 2021 Sep 27;2021(2):27. doi: 10.5339/qmj.2021.27. PMID: 34604012; PMCID: PMC8475158.
  4. Albert MA, Glynn RJ, Buring J, et al. Impact of traditional and novel risk factors on the relationship between socioeconomic status and incident cardiovascular events. Circulation 2006;114:2619–2626.
  5. Alter DA, Franklin B, Ko DT, et al. Socioeconomic status, functional recovery, and long-term mortality among patients surviving acute myocardial infarction. PLoS One. 2014;8:e65130.
  6. Auvinen AM, Luiro K, Tapanainen J. Type 1 and type 2 diabetes after gestational diabetes: a 23 year cohort study. Diabetologica 2020; 6: 2123-2128.
  7. Baccarelli A, Wright R, Bollati V, et al. Ischemic heart disease and stroke in relation to blood DNA methylation. Epidemiology. 2010;21:819-828.
  8. Bachmann JM, Willis BL, Ayers CR, et al. Association between family history and coronary heart disease death across long-term follow-up in men: the Cooper Center Longitudinal Study. Circulation 2012;125:3092-3098.
  9. Banerjee A. A review of family history of cardiovascular disease: risk factor and research tool. Int J Clin Pract. 2012;66:536-543.
  10. Barth J, Schneider S, von Kanel R. Lack of social support in the etiology and the prognosis of coronary heart disease: a systematic review and meta-analysis. Psychosom Med. 2010;72:229-238.
  11. Bellamy L, Casas JP, Hingorani AD, et al. Type 2 diabetes mellitus after gestational diabetes: a systematic review and meta-analysis. Lancet. 2009;373: 1773–1779.
  12. Board JBS. Joint British Societies’ consensus recommendations for the prevention of cardiovascular disease (JBS3). Heart 2014;100(Suppl 2):ii1-ii67.
  13. Bonamy AK, Parikh NI, Cnattingius S, et al. Birth characteristics and subsequent risks of maternal cardiovascular disease: effects of gestational age and fetal growth. Circulation 2011;124:2839-2846.
  14. Cardinale D, Colombo A, Lamantia G, et al. Anthracycline-induced cardiomyopathy: clinical relevance and response to pharmacologic therapy. J Am Coll Cardiol. 2010;55:213-220.
  15. Chambless LE, Heiss G, Folsom AR, et al. Association of coronary heart disease incidence with carotid arterial wall thickness and major risk factors: the Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC) Study, 1987 to 1993. Am J Epidemiol. 1997;146:483-494.
  16. Chandola T, Britton A, Brunner E, et al. Work stress and coronary heart disease: what are the mechanisms? Eur Heart J. 2008;29:640-648.
  17. Chen J, Long JB, Hurria A, et al. Incidence of heart failure or cardiomyopathy after adjuvant trastuzumab therapy for breast cancer. J Am Coll Cardiol. 2012;60:2504-2512.
  18. Chida Y, Steptoe A. The association of anger and hostility with future coronary heart disease: a meta-analytic review of prospective evidence. J Am Coll Cardiol. 2009;53:936-946.
  19. Constantino MI, Molyneaux L, Limacher-Gisler F, et al. Long-term complications and mortality in youngonset diabetes: type 2 diabetes is more hazardous and lethal than type 1 diabetes. Diabetes Care. 2013;36:3863–3869.
  20. Cunningham R, Poppe K, Peterson D, Every-Palmer S, Soosay I, Jackson R. Prediction of cardiovascular disease risk among people with severe mental illness: A cohort study. PLoS One. 2019 Sep 18;14(9):e0221521. doi: 10.1371/journal.pone.0221521. PMID: 31532772; PMCID: PMC6750572.
  21. Curigliano G, Cardinale D, Suter T, et al. Cardiovascular toxicity induced by chemotherapy, targeted agents and radiotherapy: ESMO Clinical Practice Guidelines. Ann Oncology. 2012;23(Suppl 7):vii155-vii166.
  22. Darby S, McGale P, Peto R, et al. Mortality from cardiovascular disease more than 10 years after radiotherapy for breast cancer: nationwide cohort study of 90 000 Swedish women. BMJ. 2003;326:256-257.
  23. Darby SC, Ewertz M, McGale P, et al. Risk of ischemic heart disease in women after radiotherapy for breast cancer. N Engl J Med. 2013;368:987-998.
  24. Den Ruijter HM, Peters SA, Anderson TJ, et al. Common carotid intima-media thickness measurements in cardiovascular risk prediction: a meta-analysis. JAMA. 2012;308:796-803.
  25. Di Angelantonio E, Kaptoge S,Wormser D, et al. Association of cardiometabolic multimorbidity with mortality. JAMA. 2015;314:52-60.
  26. Drosos GC, Vedder D, Houben E, Boekel L, Atzeni F, Badreh S, Boumpas DT, Brodin N, Bruce IN, González-Gay MÁ, Jacobsen S, Kerekes G, Marchiori F, Mukhtyar C, Ramos-Casals M, Sattar N, Schreiber K, Sciascia S, Svenungsson E, Szekanecz Z, Tausche AK, Tyndall A, van Halm V, Voskuyl A, Macfarlane GJ, Ward MM, Nurmohamed MT, Tektonidou MG. EULAR recommendations for cardiovascular risk management in rheumatic and musculoskeletal diseases, including systemic lupus erythematosus and antiphospholipid syndrome. Ann Rheum Dis. 2022 Jun;81(6):768-779. doi: 10.1136/annrheumdis-2021-221733. Epub 2022 Feb 2. PMID: 35110331.
  27. Drost JT, Maas AH, van Eyck J, et al. Preeclampsia as a female-specific risk factor for chronic hypertension. Maturitas. 2010;67(4):321-6.
  28. Eaker ED, Sullivan LM, Kelly-Hayes M, et al. Marital status, marital strain, and risk of coronary heart disease or total mortality: the Framingham Offspring Study. Psychosom Med. 2007;69:509-513.
  29. Edmondson D, Kronish IM, Shaffer JA, et al. Posttraumatic stress disorder and risk for coronary heart disease: a meta-analytic review. Am Heart J. 2013;166:806-814.
  30. Engeland A, Bjorge T, Daltveit AK, et al. Risk of diabetes after gestational diabetes and preeclampsia. A registry-based study of 230,000 women in Norway. Eur J Epidemiol. 2011;26:157-163.
  31. Evans JM,Wang J, Morris AD. Comparison of cardiovascular risk between patients with type 2 diabetes and those who had had a myocardial infarction: cross sectional and cohort studies. BMJ. 2002;324:939-942.
  32. Fajardo LF. Is the pathology of radiation injury different in small versus large blood vessels? Cardiovasc Radiat Med. 1999;1:108-110.
  33. Fan Z, Wu Y, Shen J, et al. Schizophrenia and the risk of cardiovascular diseases: a meta-analysis of thirteen cohort studies. J Psychiatr Res. 2013;47: 1549-1556.
  34. Felker GM, Thompson RE, Hare JM, et al. Underlying causes and long-term survival in patients with initially unexplained cardiomyopathy. N Engl J Med. 2000;342:1077-1084.
  35. Foguet-Boreu Q, Fernandez San Martin MI, Flores Mateo G, Zabaleta Del Olmo E, Ayerbe García-Morzon L, Perez-Piñar López M, Martin-López LM, Montes Hidalgo J, Violán C. Cardiovascular risk assessment in patients with a severe mental illness: a systematic review and meta-analysis. BMC Psychiatry. 2016 May 12;16:141. doi: 10.1186/s12888-016-0833-6. PMID: 27176477; PMCID: PMC4866037.
  36. Ganna A, Magnusson PK, Pedersen NL, et al. Multilocus genetic risk scores for coronary heart disease prediction. Arterioscl Thromb Vasc Biol. 2013;33:2267-2272.
  37. Gansevoort RT, Correa-Rotter R, Hemmelgarn BR, Jafar TH, Heerspink HJ, Mann JF, Matsushita K, Wen CP. Chronic kidney disease and cardiovascular risk: epidemiology, mechanisms, and prevention. Lancet. 2013;382:339-52.
  38. Gilstrap LG,Wang TJ. Biomarkers and cardiovascular risk assessment for primary prevention: an update. Clin Chem. 2012;58:72-82.
  39. Gonzaga C, Bertolami A, Bertolami M, et al. Obstructive sleep apnea, hypertension and cardiovascular diseases. J Hum Hypertens. 2015;29: 705-712.
  40. Grande G, Romppel M, Barth J. Association between type D personality and prognosis in patients with cardiovascular diseases: a systematic review and meta-analysis. Ann Behav Med. 2012;43:299-310.
  41. Guay SP, Brisson D, Lamarche B, et al. DNA methylation variations at CETP and LPL gene promoter loci: new molecular biomarkers associated with blood lipid profile variability. Atherosclerosis. 2013;228: 413-420.
  42. Gunning MN, Meun C, Rijn B, Daan NMP, Roeters van Lennep J. The cardiovascular risk profile of middle age women previously diagnosed with premature ovarian insufficiency: A case control study. PLoS One 15(3): 9-17.
  43. Heida KY, Bots ML, de Groot CJM, van Dunné FM, Hammoud NH. Cardiovascular risk management after reproductive and pregnancy-related disorders: A Dutch multidisciplinary evidence-based guideline. Eur j Prev Cardiol. 2016; 23(17): 1863-1879.
  44. Hippisley-Cox J, Coupland C, Vinogradova Y, et al. Predicting cardiovascular risk in England andWales: prospective derivation and validation of QRISK2. BMJ. 2008;336:1475-1482.
  45. Hong JS, Yi SW, Kang HC, et al. Age at menopause and cause-specific mortality in South Korean women: Kangwha Cohort Study. Maturitas. 2007;56:411-419.
  46. Hooning MJ, Botma A, Aleman BM, et. Long-term risk of cardiovascular disease in 10-year survivors of breast cancer. J Natl Cancer Instit. 2007;99:365-375.
  47. Hughes MF, Saarela O, Stritzke J, et al. Genetic markers enhance coronary risk prediction in men: the MORGAM prospective cohorts. PLoS One. 2012;7:e40922.
  48. Ioannidis JP, Tzoulaki I. Minimal and null predictive effects for the most popular blood biomarkers of cardiovascular disease. Circ Res. 2012;110:658-662.
  49. Irgens HU, Reisaeter L, Irgens LM, et al. Long term mortality of mothers and fathers after pre-eclampsia: Population based cohort study. BMJ. 2001;323:1213-1217.
  50. Jakobs K, Lautan L, Lucassen P, Janzing J, van Lieshout J, Biermans MCJ, Bischoff EWMA. Cardiovascular risk management in patients with severe mental illness or taking antipsychotics: A qualitative study on barriers and facilitators among dutch general practitioners. Eur J Gen Pract. 2022 Dec;28(1):191-199. doi: 10.1080/13814788.2022.2092093. PMID: 35796600; PMCID: PMC9272927.
  51. Jensen BV, Skovsgaard T, Nielsen SL. Functional monitoring of anthracycline cardiotoxicity: a prospective, blinded, long-term observational study of outcome in 120 patients. Ann Oncology. 2002;13:699-709.
  52. Johns MW. A new method for measuring daytime sleepiness: the Epworth sleepiness.
  53. Kaptoge S, Di Angelantonio E, Pennells L, et al. C-reactive protein, fibrinogen, and cardiovascular disease prediction. N Engl J Med. 2012;367:1310-1320.
  54. KDIGO, Kidney Disease: Improving Global Outcomes (KDIGO) CKD Work Group. KDIGO 2012 Clinical Practice Guideline for the Evaluation and Management of Chronic Kidney Disease. Kidney Int Suppl 2013;3:1-150.
  55. Kivimaki M, Jokela M, Nyberg ST, et al. Long working hours and risk of coronary heart disease and stroke: a systematic review and meta-analysis of published and unpublished data for 603 838 individuals. Lancet. 2015;386:1739-1746.
  56. Kivimaki M, Nyberg ST, Batty GD, et al. Job strain as a risk factor for coronary heart disease: a collaborative meta-analysis of individual participant data. Lancet. 2012;380:1491-1497.
  57. Kooter AJ, Kostense PJ, Groenewold J, et al. Integrating information from novel risk factors with calculated risks: the critical impact of risk factor prevalence. Circulation 2011;124:741-745.
  58. Kramer CK, Campbell S, Retnakaran R. Gestational diabetes and the risk of cardiovascular disease in women: a systematic review and meta-analysis. Diabetologia 2019;62:905-914.
  59. Lambert AM, Parretti HM, Pearce E, Price MJ, Riley M, Ryan R, Tyldesley-Marshall N, Av?ar TS, Matthewman G, Lee A, Ahmed K, Odland ML, Correll CU, Solmi M, Marshall T. Temporal trends in associations between severe mental illness and risk of cardiovascular disease: A systematic review and meta-analysis. PLoS Med. 2022 Apr 19;19(4):e1003960. doi: 10.1371/journal.pmed.1003960. PMID: 35439243; PMCID: PMC9017899.
  60. Lichtman JH, Froelicher ES, Blumenthal JA, et al. Depression as a risk factor for poor prognosis among patients with acute coronary syndrome: systematic review and recommendations: a scientific statement from the American Heart Association. Circulation 2014;129: 1350-1369.
  61. Lind M, Svensson AM, Kosiborod M, et al. Glycemic control and excess mortality in type 1 diabetes. N Engl J Med. 2014;371:1972-1982.
  62. Lykke JA, Langhoff-Roos J, Sibai BM, et al. Hypertensive pregnancy disorders and subsequent cardiovascular morbidity and type 2 diabetes mellitus in the mother. Hypertension. 2009;53:944-51
  63. Lykke JA, Paidas MJ, Damm P, et al. Preterm delivery and risk of subsequent cardiovascular morbidity and type-II diabetes in the mother. BJOG. 2010;117:274-281.
  64. Mahmoodi BK, Matsushita K, Woodward M, Blankestijn PJ, Cirillo M, Ohkubo T et al for the CKD Prognosis Consortium. Associations of kidney disease measures with mortality and end-stage renal disease in individuals with and without hypertension: a meta-analysis. Lancet. 2012;380:1649-61.
  65. Marin R, Gorostidi M, Portal CG, et al. Long-term prognosis of hypertension in pregnancy. Hypertens Pregnancy. 2000;19:199-209.
  66. Matsushita K, Coresh J, Sang Y, et al. Estimated glomerular filtration rate and albuminuria for prediction of cardiovascular outcomes: a collaborative meta-analysis of individual participant data. Lancet Diabetes Endocrinol. 2015;3:514-525.
  67. Matsushita K, Mahmoodi BK, Woodward M, et al. Comparison of risk prediction using the CKD-EPI equation and the MDRD study equation for estimated glomerular filtration rate. JAMA. 2012;307:1941-51.
  68. Matsushita K, van der Velde M, Astor BC, et al. Association of estimated glomerular filtration rate albuminuria with all-cause cardiovascular mortality in general population cohorts: a collaborative meta-analysis. Lancet. 2010;375:2073-2081.
  69. McMurray JJ, Adamopoulos S, Anker SD, et al. ESC Guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure 2012: the Task Force for the Diagnosis and Treatment of Acute and Chronic Heart Failure 2012 of the European Society of Cardiology. Developed in collaboration with the Heart Failure Association (HFA) of the ESC. Eur Heart J. 2012;33:1787-1847.
  70. Mishra SI, Scherer RW, Snyder C, et al. Exercise interventions on health-related quality of life for people with cancer during active treatment. Cochrane Database Syst Rev. 2012;8:CD008465.
  71. Mongraw-Chaffin ML, Cirillo PM, Cohn BA. Preeclampsia and cardiovascular disease death: Prospective evidence from the child health and development studies cohort. Hypertension. 2010;56:166-171.
  72. Montorsi P, Ravagnani PM, Galli S, Salonia A, et al. Association between erectile dysfunction and coronary artery disease: matching the right target with the right test in the right patient. Eur Urol. 2006;50:721-731.
  73. Moran LJ, Misso ML, Wild RA, et al. Impaired glucose tolerance, type 2 diabetes and metabolic syndrome in polycystic ovary syndrome: a systematic review and meta-analysis. Hum Reprod Update. 2010;16:347-363.
  74. Morgan CL, Jenkins-Jones S, Currie CJ, et al. Evaluation of adverse outcome in young women with polycystic ovary syndrome versus matched, reference controls: a retrospective, observational study. J Clin Endocrinol Metab. 2012;97: 3251-3260.
  75. Mostofsky E, Penner EA, Mittleman MA. Outbursts of anger as a trigger of acute cardiovascular events: a systematic review and meta-analysis. Eur Heart J. 2014;35: 1404-1410.
  76. Muiesan ML, Salvetti M, Monteduro C, et al. Left ventricular concentric geometry during treatment adversely affects cardiovascular prognosis in hypertensive patients. Hypertension. 2004;43:731-738.
  77. Nasir K, Acquah I, Dey AK, Agrawal T, Hassan SZ, Glassner K, Abraham B, Quigley EMM, Blankstein R, Virani SS, Blaha MJ, Valero-Elizondo J, Cainzos-Achirica M, Mehta NN. Inflammatory bowel disease and atherosclerotic cardiovascular disease in U.S. adults-A population-level analysis in the national health interview survey. Am J Prev Cardiol. 2022 Jan 17;9:100316. doi: 10.1016/j.ajpc.2022.100316. PMID: 35112094; PMCID: PMC8790599.
  78. Nawrot TS, Perez L, Kunzli N, et al. Public health importance of triggers of myocardial infarction: a comparative risk assessment. Lancet. 2011;377: 732-740.
  79. Nybo-Andersen AM, Wohlfahrt J, Christens P, Melbye M. Maternal age and fetal loss: population based register linkage study. BMJ 2000; 320: 1708-1712.
  80. O’Leary DH, Polak JF, Kronmal RA, et al. Carotid-artery intima and media thickness as a risk factor for myocardial infarction and stroke in older adults. Cardiovascular Health Study Collaborative Research Group. N Engl J Med. 1999;340:14-22.
  81. Ogdie A, Yu Y, Haynes K, et al. Risk of major cardiovascular events in patients with psoriatic arthritis, psoriasis and rheumatoid arthritis: a population-based cohort study. Ann Rheum Dis. 2015;74:326-332.
  82. Oliver-Williams CT, Heydon EE, Smith GCS, Wood AM. Miscarriage and future maternal cardiovascular disease: a systematic review and meta-analysis. Heart 2013; 99: 1636-1644.
  83. Orth-Gomer K,Wamala SP, Horsten M, et al. Marital stress worsens prognosis in women with coronary heart disease: the Stockholm Female Coronary Risk Study. JAMA. 2000;284:3008-3014.
  84. Osborn DP, Hardoon S, Omar RZ, Holt RI, King M, Larsen J, Marston L, Morris RW, Nazareth I, Walters K, Petersen I. Cardiovascular risk prediction models for people with severe mental illness: results from the prediction and management of cardiovascular risk in people with severe mental illnesses (PRIMROSE) research program. JAMA Psychiatry. 2015 Feb;72(2):143-51. doi: 10.1001/jamapsychiatry.2014.2133. PMID: 25536289; PMCID: PMC4353842.
  85. Perry BI, Upthegrove R, Crawford O, Jang S, Lau E, McGill I, Carver E, Jones PB, Khandaker GM. Cardiometabolic risk prediction algorithms for young people with psychosis: a systematic review and exploratory analysis. Acta Psychiatr Scand. 2020 Sep;142(3):215-232. doi: 10.1111/acps.13212. Epub 2020 Jul 29. PMID: 32654119.
  86. Pillinger T, McCutcheon RA, Vano L, Mizuno Y, Arumuham A, Hindley G, Beck K, Natesan S, Efthimiou O, Cipriani A, Howes OD. Comparative effects of 18 antipsychotics on metabolic function in patients with schizophrenia, predictors of metabolic dysregulation, and association with psychopathology: a systematic review and network meta-analysis. Lancet Psychiatry. 2020 Jan;7(1):64-77. doi: 10.1016/S2215-0366(19)30416-X. Epub 2019 Dec 17. PMID: 31860457; PMCID: PMC7029416Piepoli MF, Hoes AW, Agewall S, et al. European Guidelines on cardiovascular disease prevention in clinical practice: The Sixth Joint Task Force of the European Society of Cardiology and Other Societies on Cardiovascular Disease Prevention in Clinical Practice (constituted by representatives of 10 societies and by invited experts) Developed with the special contribution of the European Association for Cardiovascular Prevention & Rehabilitation (EACPR). Atherosclerosis. 2016;252:207-74. doi: 10.1016/j.atherosclerosis.2016.05.037. PubMed PMID: 27664503.
  87. Plana JC, Galderisi M, Barac A, et al. Expert consensus for multimodality imaging evaluation of adult patients during and after cancer therapy: a report from the American Society of Echocardiography and the European Association of Cardiovascular Imaging. Eur Heart J Cardiovasc Imaging. 2014;15:1063-1093.
  88. Pogosova N, Saner H, Pedersen SS, et al. Psychosocial aspects in cardiac rehabilitation: from theory to practice. A position paper from the Cardiac Rehabilitation Section of the European Association of Cardiovascular Prevention and Rehabilitation of the European Society of Cardiology. Eur J Prev Cardiol. 2015;22:1290-1306.
  89. Polachek A, Touma Z, Anderson M, Eder L. Risk of Cardiovascular Morbidity in Patients With Psoriatic Arthritis: A Meta-Analysis of Observational Studies. Arthritis Care Res (Hoboken). 2017 Jan;69(1):67-74. doi: 10.1002/acr.22926. Erratum in: Arthritis Care Res (Hoboken). 2019 Apr;71(4):574. PMID: 27111228.
  90. Rhee TG, Olfson M, Nierenberg AA, Wilkinson ST. 20-Year Trends in the Pharmacologic Treatment of Bipolar Disorder by Psychiatrists in Outpatient Care Settings. Am J Psychiatry. 2020 Aug 1;177(8):706-715. doi: 10.1176/appi.ajp.2020.19091000. Epub 2020 Apr 21. PMID: 32312111; PMCID: PMC7577523.
  91. Roest AM, Martens EJ, de Jonge P, et al. Anxiety and risk of incident coronary heart disease: a meta-analysis. J Am Coll Cardiol. 2010a;56:38-46.
  92. Roest AM, Martens EJ, Denollet J, et al. Prognostic association of anxiety post myocardial infarction with mortality and new cardiac events: a meta-analysis. Psychosom Med. 2010b;72:563-569.
  93. Salvi V, Aguglia A, Barone-Adesi F, Bianchi D, Donfrancesco C, Dragogna F, Palmieri L, Serafini G, Amore M, Mencacci C. Cardiovascular risk in patients with severe mental illness in Italy. Eur Psychiatry. 2020 Oct 26;63(1):e96. doi: 10.1192/j.eurpsy.2020.94. PMID: 33100262; PMCID: PMC7681153.
  94. Sattar N, McCarey DW, Capell H, et al. Explaining how “high-grade” systemic inflammation accelerates vascular risk in rheumatoid arthritis. Circulation 2003;108:2957-63.
  95. Schiffrin EL, Lipman ML, Mann JF. Chronic kidney disease: effects on the cardiovascular system. Circulation 2007;116:85-97.
  96. Schnohr P, Marott JL, Kristensen TS, et al. Ranking of psychosocial and traditional risk factors by importance for coronary heart disease: the Copenhagen City Heart Study. Eur Heart J. 2015;36:1385-1393.
  97. Semb AG, Kvien TK, DeMicco DA, et al. Effect of intensive lipid-lowering therapy on cardiovascular outcome in patients with and those without inflammatory joint disease. Arthritis Rheum. 2012;64:2836-2846.
  98. Shaw LJ, Bairey Merz CN, Azziz R, et al. Postmenopausal women with a history of irregular menses and elevated androgen measurements at high risk for worsening cardiovascular event-free survival: results from the National Institutes of Health–National Heart, Lung, and Blood Institute sponsoredWomen’s Ischemia Syndrome Evaluation. J Clin Endocrinol Metab. 2008;93:1276-1284.
  99. Shlipak MG, Matsushita K, Arnlov J, Inker LA, Katz R, Polkinghorne KR, Rothenbacher D, Sarnak MJ, Astor BC, Coresh J, Levey AS, Gansevoort RT. Cystatin C versus creatinine in determining risk based on kidney function. N Engl J Med 2013;369:932-943
  100. Sivapalaratnam S, Boekholdt SM, Trip MD, et al. Family history of premature coronary heart disease and risk prediction in the EPIC-Norfolk prospective population study. Heart. 2010;96:1985-1989.
  101. Skjaerven R, Wilcox AJ, Klungsoyr K, et al. Cardiovascular mortality after pre-eclampsia in one child mothers: Prospective, population based cohort study. BMJ 2012;345:e7677.
  102. Smith GL, Smith BD, Buchholz TA, et al. Cerebrovascular disease risk in older head and neck cancer patients after radiotherapy. J Clin Oncol. 2008;26: 5119-5125.
  103. Smoller JW, Pollack MH, Wassertheil-Smoller S, et al. Panic attacks and risk of incident cardiovascular events among postmenopausal women in the Women’s Health Initiative Observational Study. Arch Gen Psychiatry. 2007;64:1153-1160.
  104. Somers VK, White DP, Amin R, et al. Sleep apnea and cardiovascular disease: an American Heart Association/American College of Cardiology Foundation Scientific Statement from the American Heart Association Council for High Blood Pressure Research Professional Education Committee, Council on Clinical Cardiology, Stroke Council, and Council on Cardiovascular Nursing. In collaboration with the National Heart, Lung, and Blood Institute National Center on Sleep Disorders Research (National Institutes of Health). Circulation. 2008;118:1080–1111.
  105. Spindler H, Pedersen SS. Posttraumatic stress disorder in the wake of heart disease: prevalence, risk factors, and future research directions. Psychosom Med. 2005;67:715-723.
  106. Stein JH, Korcarz CE, Hurst RT, et al. Use of carotid ultrasound to identify subclinical vascular disease and evaluate cardiovascular disease risk: a consensus statement from the American Society of Echocardiography Carotid Intima-Media Thickness Task Force. Endorsed by the Society for Vascular Medicine. J Am Soc Echocardiogr. 2008;21:93-111; quiz 189–190.
  107. Stringhini S, Sabia S, Shipley M, et al. Association of socioeconomic position with health behaviors and mortality. JAMA. 2010;303:1159-1166.
  108. Tan YY, Gast GC. Gender differences in risk factors for coronary heart disease. Maturitas 2010; 65: 149-160.
  109. Taylor HA, Penman AD, Han H, et al. Left ventricular architecture and survival in African-Americans free of coronary heart disease (from the Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC) study). Am J Cardiol. 2007;99:1413-1420.
  110. Tikkanen E, Havulinna AS, Palotie A, et al. Genetic risk prediction and a 2-stage risk screening strategy for coronary heart disease. Arterioscler Thromb Vasc Biol. 2013;33:2261-2266.
  111. Tonelli M, Muntner P, Lloyd A, et al. Risk of coronary events in people with chronic kidney disease compared with those with diabetes: a population-level cohort study. Lancet. 2012; 380:807-814.
  112. Tzoulaki I, Siontis KC, Evangelou E, et. Bias in associations of emerging biomarkers with cardiovascular disease. JAMA Intern Med. 2013;173:664-671.
  113. van der Pal HJ, van Dalen EC, van Delden E, et al. High risk of symptomatic cardiac events in childhood cancer survivors. J Clin Oncol. 2012;30:1429-1437.
  114. Veronesi G, Gianfagna F, Giampaoli S, et al. Improving long-term prediction of first cardiovascular event: the contribution of family history of coronary heart disease and social status. Prev Med. 2014;64:75-80.
  115. Visseren FLJ, Mach F, Smulders YM, Carballo D, Koskinas KC, Bäck M, Benetos A, Biffi A, Boavida JM, Capodanno D, Cosyns B, Crawford C, Davos CH, Desormais I, Angelantonio ED, Franco OH, Halvorsen S, Richard Hobbs FD, Hollander M, Jankowska EA, Michal M, Sacco S, Sattar N, Tokgozoglu L, Tonstad S, Tsioufis KP, van Dis I, van Gelder IC, Wanner C, Williams B; ESC Scientific Document Group. 2021 ESC Guidelines on cardiovascular disease prevention in clinical practice: Developed by the Task Force for cardiovascular disease prevention in clinical practice with representatives of the European Society of Cardiology and 12 medical societies With the special contribution of the European Association of Preventive Cardiology (EAPC). Rev Esp Cardiol (Engl Ed). 2022 May;75(5):429. English, Spanish. doi: 10.1016/j.rec.2022.04.003. PMID: 35525570.
  116. Vlachopoulos C, Jackson G, Stefanadis C, et al. Erectile dysfunction in the cardiovascular patient. Eur Heart J. 2013a;34:2034-2046.
  117. Vlachopoulos CV, Terentes-Printzios DG, Ioakeimidis NK, et al. Prediction of cardiovascular events and all-cause mortality with erectile dysfunction: a systematic review and meta-analysis of cohort studies. Circ Cardiovasc Qual Outcomes. 2013b;6:99-109.
  118. Wang IK, Chang SN, Liao CC, et al. Hypertensive disorders in pregnancy and preterm delivery and subsequent stroke in asian women: A retrospective cohort study. Stroke. 2011;42:716-721.
  119. Wang X, Falkner B, Zhu H, et al. A genome-wide methylation study on essential hypertension in young African American males. PLoS One. 2013;8:e53938.
  120. Wannamethee SG, Shaper AG, Whincup PH, et al. Impact of diabetes on cardiovascular disease risk and all-cause mortality in older men: influence of age at onset, diabetes duration, and established and novel risk factors. Arch Intern Med. 2011;171:404-410.
  121. Wekker V, van Dammen L, Koning A, Heida KY, Painter R. Long-term cardiometabolic disease risk in women with PCOS: a systematic review and meta-analysis. Hum Reprod Update 2020; 26 (6): 942-960.
  122. Wilson BJ, Watson MS, Prescott GJ, et al. Hypertensive diseases of pregnancy and risk of hypertension and stroke in later life: results from cohort study. BMJ. 2003;326:845.
  123. Woodward M, Brindle P, Tunstall-Pedoe H. Adding social deprivation and family history to cardiovascular risk assessment: the ASSIGN score from the Scottish Heart Health Extended Cohort (SHHEC). Heart. 2007;93:172-176.
  124. Woodward M, Hirakawa Y, Kengne AP, et al. ADVANCE Collaborative Group. Prediction of 10-year vascular risk in patients with diabetes: the AD-ON risk score. Diabetes Obes Metab. 2016;18(3):289-94.
  125. Wurtz P, Havulinna AS, Soininen P, et al. Metabolite profiling and cardiovascular event risk: a prospective study of 3 population-based cohorts. Circulation 2015;131:774-85.
  126. Yeboah J, McClelland RL, Polonsky TS, et al. Comparison of novel risk markers for improvement in cardiovascular risk assessment in intermediate-risk individuals. JAMA. 2012;308:788-795.
  127. Yeh JM, Nohria A, Diller L. Routine echocardiography screening for asymptomatic left ventricular dysfunction in childhood cancer survivors: a model-based estimation of the clinical and economic effects. Ann Intern Med. 2014;160:661-671.
  128. Yusuf S, Hawken S, Ounpuu S, et al. Effect of potentially modifiable risk factors associated with myocardial infarction in 52 countries (the INTERHEART study): case-control study. Lancet. 2004;364:9
  129. Zheng SL, Roddick AJ, Aghar-Jaffar R, et al. Association Between Use of Sodium-Glucose Cotransporter 2 Inhibitors, Glucagon-like Peptide 1 Agonists, and Dipeptidyl Peptidase 4 Inhibitors With All-Cause Mortality in Patients With Type 2 Diabetes: A Systematic Review and Meta-analysis. JAMA. 2018 Apr 17;319(15):1580-1591.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-09-2024

Laatst geautoriseerd  : 01-09-2024

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Cluster CVRM
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Harteraad

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het herzien van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire cluster ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van het cluster) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met (een hoog risico op) hart-en vaatziekten.

Per geprioriteerde module wordt door het cluster bekeken welke expertise gewenst is bij de uitwerking en wordt gezamenlijk een verdeling gemaakt in mate van betrokkenheid van clusterleden. Alle clusterexpertiseleden die direct betrokken waren bij de modules, staan hieronder per module vermeld.

 

Stuurgroep

  • Prof. dr. A.W. (Arno) Hoes (voorzitter), klinisch epidemioloog, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht
  • Prof. dr. Y.M. (Yvo) Smulders (vicevoorzitter), internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie VUmc te Amsterdam, NIV
  • Drs. N.J.P. (Klaas) Borst, internist ouderengeneeskunde, werkzaam in het Isala ziekenhuis te Zwolle, NIV
  • Dr. F.A.L. (Frans) van der Horst, klinisch chemicus, werkzaam in het Reinier Medisch Diagnostisch Centrum te Delft, NVKC
  • Dr. A.H. (AnHo) Liem, cardioloog niet praktiserend, NVVC
  • Prof. dr. F.M.A.C. (Fabrice) Martens, cardioloog, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NVVC
  • Prof. F. (Francesco) Mattace-Raso, klinisch geriater, werkzaam in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, NVKG
  • Prof. E.P. (Eric) Moll van Charante, huisarts niet praktiserend, huisarts-onderzoeker, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NHG
  • L.A.C. (Sanne) Ruigrok MSc, beleidsadviseur, werkzaam bij Harteraad te Den Haag, Harteraad
  • Prof. dr. B.K. (Birgitta) Velthuis, radioloog, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NVvR
  • Prof. dr. F.L.J. (Frank) Visseren, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NIV
  • Dr. Tj. (Tjerk) Wiersma, senior-wetenschappelijk medewerker, werkzaam bij het Nederlands Huisartsen Genootschap te Utrecht, NHG

Betrokken expertisegroepleden bij cyclus 1

  • Prof. Dr. B.J.H. (Bert-Jan) van den Born, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NIV
  • Dr. J. (Jaap) Deinum, internist-vasculair geneeskundige, Radboud UMC, Nijmegen, NIV
  • Dr. M.L. (Louis) Handoko, cardioloog, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie VUmc te Amsterdam, NVVC
  • Dr. O.W.H. (Olivier) van der Heijden, gynaecoloog-perinatoloog, werkzaam in het Radboud UMC te Nijmegen, NVOG
  • Dr. K. (Karen) Konings, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam in huisartsenpraktijk K. Konings te Maastricht, NHG
  • Drs. M. (Marco) Krukerink, huisarts, werkzaam in Huisartsenpraktijk Krukerink & De Wolde te Borne, NHG
  • Dr. R.N. (Nils) Planken, radioloog, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NVvR
  • Dr. C. (Calin) Popa, reumatoloog, werkzaam in de Sint Maartenskliniek te Nijmegen, NVR
  • Dr. J.E. (Jeanine) Roeters van Lennep, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NIV
  • Dr. P. (Pernette) de Sauvage Nolting, cardioloog, werkzaam in Hartkliniek Rotterdam te Rotterdam, NVVC
  • Drs. P. (Paul) Smits, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam bij De HOEDT-huisartsen te Zoetermeer, NHG
  • Dr. M. (Melanie) Tan, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NIV
  • Drs. J.J.S. (Judith) Tjin-A-Ton, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam in huisartsenpraktijk Frakking & Tjin-A-Ton te Amstelveen, NHG
  • Dr. S.E. (Sarah) Vermeer, neuroloog, werkzaam in het Rijnstate Ziekenhuis te Arnhem, NVN
  • Prof. dr. R. (Rozemarijn) Vliegenthart, radioloog, werkzaam in het Universitair Medisch Centrum Groningen te Groningen, NVvR
  • Dr. A.J. (Bart) Voogel, cardioloog, werkzaam in het Spaarne Gasthuis te Hoofddorp, NVVC
  • Dr. M.E. (Janneke) Wittekoek, cardioloog, werkzaam bij Stichting Heartlife klinieken te Utrecht, NVVC

Module Andere voorspellers van het risico op hart- en vaatziekten

  • Dr. C. (Calin) Popa, reumatoloog, werkzaam in de Sint Maartenskliniek te Nijmegen, NVR
  • Dr. O.W.H. (Olivier) van der Heijden, gynaecoloog-perinatoloog, werkzaam in het Radboud UMC te Nijmegen, NVOG
  • Dr. K. (Karen) Konings, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam in huisartsenpraktijk K. Konings te Maastricht, NHG
  • Dr. A.H. (AnHo) Liem, cardioloog niet praktiserend, NVVC

Met ondersteuning van:

  • Dr. W.M. Lijfering, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf september 2023)
  • Dr. B.H. (Bernardine) Stegeman, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot augustus 2023).
  • Dr. N.L. van der Zwaluw, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf april 2023)

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle clusterleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van de clusterleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen restrictie

Hoes (voorzitter)

Vice-voorzitter raad van bestuur / decaan, UMC Utrecht

  • Lid redactieraad, European Journal of Heart Failure (onbezoldigd)
  • Lid redactieraad ESC Heart Failure (onbezoldigd)
  • Lid adviescommissie, Vereniging voor Epidemiologie (onbezoldigd)
  • Raad van toezicht, Dutch CardioVascular Association (onbezoldigd)
  • Lid Task Force Heart Failure guidelines European Society of Cardiology (onbezoldigd)
  • Lid raad van toezicht Netherlands Center for One Health (onbezoldigd)
  • Lid raad van commissarissen Utrecht Holdings (onbezoldigd
  • Lid Gezondheidsraad (tot 1-1-2022)

-

Geen

Smulders

    • Hoogleraar Interne Geneeskunde
    • Opleider Interne Geneeskunde
    • Lid Hoofdredactie Ned Tijdschr Geneeskunde – bezoldigd
    • Div beoordelingscommissies ZON-MW – vacatievergoeding
    • Bestuurslid Ned Internisten-Vereniging – vacatievergoeding
    • Lid en vice-voorzitter ESC richtlijn-commissie revisie cardiovasculaire preventierichtlijn, onbezoldigd
    • Jaarlijks vasculair update symposium, spreker, bezoldigd

-

Geen

Visseren

  • Internist-vasculair geneeskundige
  • hoogleraar interne geneeskunde
  • epidemioloog

Voorzitter van de Task Force of the European Society of Cardiology for the 2021 European guidelines on cardiovascular disease prevention in clinical practice.

Mede-initiatiefnemer van de U-Prevent website voor gebruik van risico algoritmes in de klinische praktijk. De website is eigendom van ORTEC. Betrokkenheid bestaat uit wetenschappelijk advies.

Geen

Borst

Internist ouderengeneeskunde en vasculaire geneeskunde

Lid Forum visitatorum (vacatievergoeding)

-

Geen

Mattace-Raso

  • Hoogleraar Geriatrie Erasmus MC Rotterdam
  • Sectorhoofd Geriatrie
  • Werkgroep Muziek tijdens perio operatief proces FMS
  • Lid Full Board European Society of Geriatric Medicine
  • Lid Academic Board European Society of Geriatric Medicine
  • Lid Special Interest Group Cardiovascular Disease of the Dutch Geriatrics Society
  • Lid Special Interest Group Cardiovascular Disease of the European Society of Geriatric Medicine
  • Lid Editorial Board wetschappelijk Journals
    2011-2020: Hypertension
    2020-today: BMC Geriatrics
    2020-today: Panminerva Medica
    2020-today: American Journal of Hypertension

2019-today: Aging Clinical and Experimental Research

2015-today: Clinical Interventions in Aging

-

Geen

Liem

Gepensioneerd cadioloog (eerder verbonden aan Franciscus gasthuis Rotterdam tot 31-12-2019)

 

- eerder lid richtlijnencommissie CVRM

- eerder lid richtlijncommissie vetstofwisselingsstoornissen - lid Raad van Toezicht WCN (onbetaald)

2018-2021: vergoeding op uurbasis voor presentaties en adviesraden op het gebied van CVRM Lipiden, antithrombotica, anti-diabetica) en Hartfalen.

Deelname aan vele trials vanuit WCN.

Geen, adviesraden zijn gestaakt gedurende het proces

Martens

Cardioloog

Hoogleraar Preventieve Cardiologie


Namens de NVVC lid commissie nationale richtlijn CVRM 2019 (onkostenvergoeding)
Namens de NVVC lid Werkgroep van het project NVVC – Visie op ESC-richtlijnen (onkostenvergoeding)

Namens de NVVC voorzitter Werkgroep Geneesmiddelen

Namens de DCVA voorzitter Commissie Preventie

 

Vergoeding voor presentaties op het gebied van CVRM (lipiden, antitrombotica en anti- diabetica), via bemiddeling bureau’s zoals Medcon, Sam Health, Health Investments, Springer Healthcare, Breau Prevents etc.

Geen, adviesraden zijn gestaakt sinds lidmaatschap Stuurgroep CVRM

Wiersma

senior wetenschappelijk medewerker NHG

-

-

Geen

Moll van Charante

Hoogleraar afdeling Huisartsgeneeskunde (0,5 fte) en afdeling Public & Occupational Health (0,5 fte) Amsterdam UMC.
Leerstoel: CVRM in een multi-etnische populatie

  • 2018-2020: werkgroeplid NHG-standaard Dementie
  • 2019-2020: werkgroep Zorgstandaard Dementie, in opdracht van het Ministerie

van VWS en het Deltaplan Dementie (ontwikkeld i.s.m Movisie, Nivel, Pharos, Trimbos-instituut en Vilans)

  • 2019-2021: werkgroeplid interdisciplinaire medisch specialistische richtlijn 'Diagnostiek en behandeling van dementie'

Betrokken bij de ontwikkeling van een app voor zelfmanagement van risicofactoren voor hartvaatziekten en dementie. Het aandeel van resp. Vital Health Software en Philips Vital Health in deze studie is gefinancierd vanuit een Europese grant.

Geen

Velthuis

Radioloog

  • Bestuurslid European Society of Cardiovascular Radiology (ESCR) tot 2022 - onbetaald. 
  • Bestuurslid Nederlands Vasculair Forum (NVF) - onbetaald

 

 

Vergoedingen als spreker voor Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR).

Philips research geld voor PhD onderzoeker vanaf 2023

Geen

Van der Horst

Laboratorium specialist klinische chemie en laboratoriumgeneeskunde

 

  • RvA Auditor ISO 15189, betaald
  • NHG Labcodeplatform, onbetaald
  • NVKC-werkgroep Geneesmiddel-test interactie, onbetaald
  • NVKC-werkgroep Diagnostische richtlijnmodules KC SKMS project, onbetaald

-

Geen

Ruigrok

Beleidsadviseur

Geen

Geen

Geen

 

Expertisegroep

Module

Clusterlid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen restrictie

Born, van den

Internist-vasculair geneeskundige,

  • Voorzitter Nederlandse Hypertensie Vereniging, onbetaald
  • Voorzitter richtlijn Hypertensief Spoedgeval, vacatievergoeding
  • Figaro/Fidelio studie, Bayer BV - behandeling van finerenone vs placebo bij patienten met hypertensie en CKD
  • Precision study, Idorsia Pharmaceuticals Ltd. - behandeling van aprocitentan bij patienten met therapieresistente hypertensie,
  • ATHENA project, Life Sciences Health TKI - thuismonitoring van de bloeddruk
  • CFD in renal artery stenosis, Nierstichting Nederland - waarde van computational fluid dynamics voor de optimalisatie van CT voor de identificatie van hemodynamisch relevante nierarteriestenose

Geen onderzoek betreft onderwerpen die niet in de herziene modules ter sprake komen.

 

De Sauvage Nolting

Cardioloog

-

-

Geen

Deinum

Internist Radboud UMC Nijmegen

-

-

Geen

Handoko

Cardioloog

Medical Lectures Handoko:
Als ZZP-er verzorg ik lezingen/presentaties en/of medisch strategisch advies op het gebied van de cardiologie (betaald).

Via Medical Lectures Handoko ontving/ontvang ik sprekersvergoeding / vergoeding voor advieswerk van Novartis, Boehringer Ingelheim, Daiichi Sankyo, Vifor Pharma, AstraZeneca, Bayer, MSD, Quin.

Geen

Heijden, van der

Gynaecoloog-perinatoloog

  • Gemandateerde deelnemer namens NVOG in diverse multidisciplinaire richtlijncommissies, vacatievergoeding
  • Deelnemer NVOG-werkgroep Otterlo, maternale geneeskunde; onbetaald
  • NTOG (Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie en Gynaecologie), deelredactie perinatologie; onbetaald

-

Geen

Konings

  • Huisarts 0,8 fte
  • Kaderarts HVZ 0,2 fte

Aspirant Directie-lid regionale zorggroep ZIO, betaald

Schrijver van ECG-leerboek: ECG's beoordelen en begrijpen - De ECG 10+ methode – (royalties)

Geen

Krukerink

Huisarts

Podcastmaker, Huisartspodcast.nl gedeeltelijk betaald door vakblad H&W

-

Geen

Planken

Radioloog Amersterdam UMC, aandachtsgebied cardiovasculaire radiologie

  • Bestuur cardiovasculaire sectie NVvR, onbetaald
  • SKMS-projectgroep coronair CTA, vergoeding
  • Werkgroep AP NVvR NVVC, vergoeding

- Consultancy services: Bayer, Hemolens

- Speakers fee: Bayer, Kalcio Healthcare

Geen

Popa

Reumatoloog

  • Bestuur Nederlands Vasculair Forum; onbetaald
  • Secretaris werkgroep Vasculair reumatologie, Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR); onbetaald
  • lid redactie Nederlands Tijdschrift voor Reumatologie; onbetaald

-

Geen

Roeters van Lennep

Internist-vasculair geneeskundige

  • voorzitter Nederlandse Vereniging voor internisten Vasculair Geneeskunde, onbetaald
  • voorzitter Horizoncommissie cardiovasculaire geneeskunde,ZIN, onbetaald
  • lid raad van Toezicht Heartlife klinieken, onbetaald
  • lid bestuur Nederlandse Vereniging voor Gender & Gezondheid, onbetaald
  • lid Executive committe European Atherosclerosis Society, onbetaald
  • lid Wetenschappelijke Advies Raad Hartstichting, onbetaald
  • lid Adviesraad Stichting LEEFH, onbetaald

Lokale PI bij verschillende internationale onderzoeken op het gebied van lipidenverlagende medicatie dat gefinancierd wordt door farmaceut.

Geen

Smits

Huisarts

  • Kaderhuisarts hart- en vaatziekten
  • Coórdinator onderwijscommissie HartvaatHAG (vergoeding waarnemer 1/2 dag per week)
  • Bestuur HartvaatHAG (vacatie)
  • Onderwijs zorggroepen en huisartsinstituten (betaald)
  • Adviseur zorggroep Zoetermeer (betaald)
  • Projectleider zorginhoudelijke indicatoren ketenzorg InEen (betaald)

-

Geen

Tan

Internist-vasculair geneeskundige

  •  

-

Geen

Tjin-A-Ton

Huisarts - Huisartsenpraktijk Frakking & Tjin-A-Ton (40 uur)

  • Bestuurslid Stichting Amstelland Zorg Huisartsen coöperatie Amstelland
  • Kaderhuisarts Hart & Vaatziekten (ZZP) -Betaald op uur-basis.
  • Commissie Maatschappij en kwaliteit, Hartstichting - onbetaald

-

Geen

Vermeer

Neuroloog Rijnstate

-

-

Geen

Vliegenthart

Radioloog

  • Voorzitter (tot okt 2023), sectie cardiovasculaire radiologie NVvR, onbetaald
  • Vice President (tot okt 2022), European Society of Cardiovascular Radiology, onbetaald
  • President (sinds okt 2022), European Society of Cardiovascular Radiology, onbetaald
  • Deputy Editor (sinds januari 2023), Radiology, honorarium
  • Associate Editor (tot eind 2022), European Journal of Radiology, honorarium
  • Associate Editor (tot eind 2022), Journal of Cardiovascular Computed Tomography, onbetaald
  • Lid, Strategic Advisory Board, Institute of Cardiometabolism and Nutrition, onbetaald
  • Hartstichting, CVON subsidie: CONCRETE studie - CT kalkscore bij huisartspatiënten met pijn op de borst (PI)
  • Siemens Healthineers, Institutional research grants met betrekking op: ImaLife studie - Imaging in Lifelines (PI)
  • Lezingen over cardiothoracale beeldvorming waarvoor honorarium (Siemens Healthineers / Bayer Healthcare)

Geen

Voogel

Cardioloog Spaarne Gasthuis

  • Lid ESC MCQ committee (onbetaald)
  • Lid visitatiecommissie NVVC (betaald)
  • Docent InHolland opleiding echocardiografie (betaald)

-

Geen

Wittekoek

  • Cardioloog en CEO: Stichting HeartLife klinieken
  • Consultant: Hart voor Preventie BV
  • Columnist/onbetaald/auteur meerdere boeken/royalties – betaald
  • Consultancy, webinars, nascholingen voor Pharma: onkosten en betaald
  • Raad van Toezicht Nederlands Slaapinstituut/betaald

-

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afvaardiging van Harteraad in de clusterstuurgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptmodule is tevens voor commentaar voorgelegd aan Harteraad en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Andere voorspellers van het risico op hart- en vaatziekten

geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

 

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Need-for-update, prioritering en uitgangsvragen

Tijdens de need-for-update fase inventariseerde het cluster de geldigheid van de modules binnen het cluster. Naast de betrokken wetenschappelijke verenigingen en patiëntenorganisaties zijn hier ook andere stakeholders voor benaderd in juni 2021.

Per module is aangegeven of deze geldig is, kan worden samengevoegd met een andere module, obsoleet is en kan vervallen of niet meer geldig is en moet worden herzien. Ook was er de mogelijkheid om nieuwe onderwerpen voor modules aan te dragen die aansluiten bij één (of meerdere) richtlijn(en) behorend tot het cluster. De modules die door één of meerdere partijen werden aangekaart als ‘niet geldig’ zijn meegegaan in de prioriteringsfase. Deze module is geprioriteerd door het cluster.

 

Voor de geprioriteerde modules zijn door de het cluster concept-uitgangsvragen herzien of opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde het cluster welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. Het cluster waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde het cluster tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. R studio (versie 2023.06.0+421) werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie www.gradeworkinggroup.org. De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door het cluster wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. Het cluster heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

Bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met het cluster. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door het cluster. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Risicofactor interventie bij CVRM