Psychiatrisch onderzoek bij alcoholmisbruik
Uitgangsvraag
Welke aspecten dienen in psychiatrisch onderzoek aan de orde te komen om alcoholmisbruik in het kader van onderzoek naar rijgeschiktheid in kaart te brengen?
Aanbeveling
Het psychiatrisch onderzoek dient verricht te worden volgens de vigerende NVVP-Richtlijn psychiatrische diagnostiek (2015).
Aanwijzingen voor andere psychische stoornissen (met name stemmingsstoornissen, paranoïde stoornissen, angst, ADHD) en persoonlijkheidsproblematiek worden beschreven in het verslag van het psychiatrisch onderzoek en zo nodig bij de conclusie genoemd.
Overwegingen
Bij het psychiatrisch onderzoek dient te worden gekeken naar andere psychische ziekten. Met name stemmingsstoornissen, angststoornissen, paranoïde stoornissen, AD(H)D en PTSS, brengen een verhoogd risico op alcoholmisbruik met zich mee. Ook persoonlijkheidsstoornissen kunnen gepaard gaan met verhoogd alcoholgebruik. Een andere beschrijving van deze stoornissen alsmede van misbruik van medicijnen en drugs valt buiten het bestek van deze richtlijn.
In tabel 1 worden de onderdelen van het psychiatrisch onderzoek weergegeven die in het kader van deze richtlijn relevant kunnen zijn met betrekking tot het onderzoek. Geen van de in deze tabel vermelde (mogelijke) bevindingen levert een definitief bewijs op voor alcoholmisbruik, omdat zij niet specifiek zijn voor deze conclusie. Zij zijn gebaseerd op de praktijkervaring van de psychiaters die betrokken waren bij de opstelling van deze richtlijn. Ook kan het voorkomen dat het psychiatrisch onderzoek geen van de hiervoor genoemde afwijkingen oplevert, terwijl er om andere redenen toch geconcludeerd kan worden dat er sprake is van alcoholmisbruik. Voor nadere toelichting op de onderdelen van het psychiatrisch onderzoek wordt hier verder verwezen naar het boek van Hengeveld en Schudel (2003). Aan het eind van het onderzoek wordt een beoordeling van de kwaliteit en betrouwbaarheid van de bevindingen gegeven, evenals een beoordeling van de factoren die daarop van invloed waren.
Tabel 1 Het psychiatrisch onderzoek
Eerste indrukken |
|
Uiterlijk |
Zie de module ‘Anamnese’ en de module ‘Lichamelijk onderzoek‘ |
Leeftijdsinschatting |
Zie de module ‘Anamnese’ en de module ‘Lichamelijk onderzoek‘ |
Zelfverzorging |
Zie de module ‘Anamnese’ en de module ‘Lichamelijk onderzoek‘ |
Contact en houding |
|
Contact |
Coöperatief versus niet coöperatief. Opmerkelijk zijn vormen van contact die niet in overeenstemming met de context zijn (ernstig wantrouwend; al te joviaal; schaamtevol; dociel en afhankelijk). |
Oogcontact |
|
Houding |
Een enigszins gespannen, afwachtende en mogelijk angstige houding is in overeenstemming met de context van het onderzoek. |
Klachtenpresentatie |
Er dient rekening gehouden te worden met een neiging tot bagatellisering of een externaliserende benadering door de betrokkene. Lijkt er sprake te zijn van onderrapportage en zo ja op grond waarvan? Is er sprake van wijdlopigheid, ontkenning of langdradigheid (Ook hier is het tijdens het onderzoek hebben van laboratoriumuitslagen van belang). |
Cognitieve functies |
|
Bewustzijn, aandacht en oriëntatie |
Opmerkelijk is een omneveld of verlaagd bewustzijn; stoornissen in de oriëntatie. |
Geheugen |
Opmerkelijk zijn stoornissen in het kortetermijngeheugen of kortdurende geheugenstoornissen die wijzen op memory black-outs. Langetermijngeheugenstoornissen zijn ook relevant, met dien verstande dat er dan veelal sprake is van een uitgebreidere, beter te herkennen pathologie. |
Denkniveau |
Niet formeel testen; wel een inschatting van te geven. |
Voorstelling, (zelf)waarneming |
Met name zelfwaarneming rond aanhouding, rijden onder invloed en vorderingsprocedure. |
Denken |
Opmerkelijk zijn vertraging in het denken en stoornissen in de articulatie (slurred speech). |
Affectieve functies |
|
Stemming en affect |
Opmerkelijk zijn wisselende stemmingen met verhoogde prikkelbaarheid (snel geïrriteerd zijn). |
Conatieve functies |
|
Psychomotoriek |
Zie hoofdstuk 5 van Hengeveld en Schudel, 2003 |
Motivatie en gedrag |
|
* De basisindeling van deze tabel is ontleend aan het boek van Hengeveld en Schudel (2003)
Belangrijk is het inzicht van betrokkene in zijn alcoholgebruik. Daarbij is het zinnig het inzicht in het gedrag ten tijde van de aanhouding te beoordelen en, in verband met de eventuele stopdatum, ook het inzicht op het moment van het onderzoek.
Daarnaast kan de psychiater zich op grond van bevindingen een subjectief oordeel vormen van het verantwoordelijkheidsgevoel van betrokkene.
Samenvattend
Alleen als de betrokkene open is over zijn alcoholgebruik en hieraan gerelateerde problemen kan dit met de bevindingen uit het psychiatrisch onderzoek de conclusie (of een vermoeden van) alcoholmisbruik ondersteunen.
Als alcoholmisbruik echter door betrokkene ontkend wordt, terwijl overige onderzoeksbevindingen daar toch op wijzen, blijft de bijdrage van het psychiatrisch onderzoek aan de uiteindelijke conclusie in deze beperkt. Het psychiatrisch onderzoek kan dan wel bijdragen aan de vaststelling van overige psychiatrische ziekte(n).
Onderbouwing
Achtergrond
Het psychiatrisch onderzoek maakt onderdeel uit van het deskundigenrapport en wordt uitgevoerd overeenkomstig de Richtlijn Psychiatrische Diagnostiek (NVvP, 2015). Het beschrijft de status praesens mentalis (oftewel het psychiatrisch onderzoek in engere zin van de actuele psychische toestand) van betrokkene. De bevindingen van het psychiatrisch onderzoek kunnen alleen het vermoeden van alcoholmisbruik bevestigen, als betrokkene open is over zijn alcoholgebruik en de aan alcohol gerelateerde problemen. Zonder dat kan psychiatrisch onderzoek alleen in combinatie met de resultaten van de (hetero)anamnese, het lichamelijk onderzoek, het psychiatrisch onderzoek en het laboratoriumonderzoek bijdragen aan de mate van waarschijnlijkheid waarmee de conclusie alcoholmisbruik na afloop van het onderzoek wordt getrokken. De enige uitzondering op die regel wordt gevormd door de bevinding dat betrokkene onder invloed van alcohol is tijdens het onderzoek. Dit kan blijken uit een alcoholfoetor ex ore of gedrag dat past bij dronkenschap. Dit dient bij voorkeur door een meting van het adem-alcoholpromillage bevestigd te worden om vaststaand bewijs op te leveren. Ook kan betrokkene tijdens het onderzoek een suggestief beeld vertonen dat doorgaans op onthoudingsverschijnselen wijst (bijvoorbeeld tremor, onrust, transpireren). Daarbij moeten andere stoornissen, zoals een angststoornis, worden uitgesloten.
Referenties
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 31-03-2020
Laatst geautoriseerd : 01-07-2020
Geplande herbeoordeling :
De herziene richtlijn gaat in per 1 juli 2020, maar is reeds beschikbaar op de Richtlijnendatabase. Er is voor een latere ingangsdatum gekozen zodat keurende psychiaters voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op de herziene richtlijn, dit mede gelet op deze Corona periode.
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn wordt de werkgroep na publicatie van deze richtlijn niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2024 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van het project is een herziening van de richtlijn diagnostiek van stoornissen in alcoholgebruik in het kader van CBR-keuringen uit 2011. Deze richtlijn voorziet psychiaters die een onderzoek naar rijgeschiktheid uitvoeren in opdracht van het CBR van informatie en een methode om tot een zorgvuldig klinisch oordeel te komen. In de richtlijn staan de eisen die gesteld worden aan onderzoek en rapportage. Met de richtlijn wordt beoogd een belangrijke bijdrage te leveren aan zorgvuldig onderzoek naar rijgeschiktheid om de verkeersveiligheid in Nederland te dienen.
De belangrijkste wijzigingen in deze richtlijn (ten opzichte van de vorige richtlijn) betreffen:
- Introductie van de DSM-5. In 2013 verscheen de Engelstalige versie van de DSM-5 (opvolger van de DSM IV) en in april 2014 volgde de Nederlandse vertaling. In de DSM-5 wordt geen onderscheid meer gemaakt in personen die verslaafd zijn aan alcohol (alcoholafhankelijkheid) en personen die op een riskante of anderszins schadelijke manier met alcohol omgaan (alcoholmisbruik). De richtlijn is derhalve herzien m.b.t. terminologie. Het in de vorige richtlijn gehanteerde begrip ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is verlaten. De herziene richtlijn spreekt over alcoholmisbruik, zoals in de wet bedoeld (paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000, Wegenverkeerswet). Onder ‘alcoholmisbruik in de zin der wet’ wordt verstaan de (beschrijvende) psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle klinisch relevante gegevens en/of de DSM-5 classificatie stoornis in alcoholgebruik.
- Nieuwe wetenschappelijke evidentie en inzichten inzake klinische chemie. Op grond van recent onderzoek zijn de aanbevelingen omtrent laboratoriumonderzoek (module ‘Laboratorium onderzoek’) aangescherpt. Voor het bevestigen of weerleggen van chronisch overmatig alcoholgebruik wordt traditioneel zowel chemisch onderzoek (GGT, ASAT, ALAT, CDT) als hematologisch onderzoek (MCV) ingezet.[1] Voortschrijdend wetenschappelijk inzicht toont aan dat gebruik van MCV, ASAT en ALAT geen meerwaarde oplevert naast CDTen GGT en daarom behoeven zij niet meer te worden bepaald in onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen.
- Veranderende wetgeving en juridische procedures. Sinds het verschijnen van de richtlijn in 2011 is nieuwe wet- en regelgeving geïntroduceerd die in het kader van onderzoek naar rijgeschiktheid van belang is. Zo is de richtlijn onder andere herzien op het gebied van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de recidiveregeling (art 123b Wvw) en recente jurisprudentie rondom het onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen (zie de modules ‘Achtergrond en juridische basis van vraagstelling CBR’ en ‘Juridisch kader’ en ‘Afweging van de onderzoeksbevindingen’).
- Evaluatie van de in de vorige richtlijn genoemde Bayesiaanse Alcoholisme Test-D. Door de Richtlijncommissie is na het bestuderen van jurisprudentie een groot aantal rapportages besloten deze methode te verlaten. In de praktijk wordt nagenoeg geen gebruik gemaakt van de methode. De werkgroep heeft hieruit geconcludeerd dat de methode niet relevant en/of toepasbaar blijkt voor de praktijk.
Doelgroep
De richtlijn is bedoeld ter ondersteuning van psychiaters die onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen verrichten, voortvloeiend uit het vorderingsonderzoek of het gezondheidsverklaringsonderzoek. Gegeven het wettelijk kader betreft dit een onafhankelijk psychiater die door het CBR wordt aangewezen voor het onderzoek (zie de module ‘Achtergrond en juridische basis van vraagstelling CBR’).
De richtlijn biedt inzicht in de verschillende stappen die de psychiater kan nemen om tot een zorgvuldig onderzoek en rapportage te komen. De richtlijn geeft ook de norm aan waar het aanvullend laboratoriumonderzoek aan dient te voldoen. Dit betreft onderzoek dat wijst op lichamelijke schade die direct of indirect het gevolg is van alcoholgebruik. De richtlijn is daarmee tevens richtinggevend voor de laboratoriumspecialist die het laboratoriumonderzoek uitvoert.
[1] MCV= mean corpuscular volume; ASAT=Aspartaat aminotransferase; ALAT=Alanine aminotransferase; CDT= Carbohydraat Deficiënt Transferrine; GGT= Gamma-glutamyltransferase (zie verder de module ‘Laboratorium onderzoek’ en de aanverwante producten ‘Toelichting en overwegingen bij MCV’ en ‘bij ASAT en ALAT’).
Samenstelling werkgroep
Werkgroep
- Dr. D.P. Ravelli, psychiater en medisch directeur, werkzaam bij Max Ernst GGZ. Afgevaardigd namens NVvP, voorzitter werkgroep.
- W. Dominicus, psychiater, werkzaam bij het Nederlands Instituut Forensische Psychiatrie en Psychologie te Amsterdam. Afgevaardigd namens NVvP.
- R.J.P. Hazewinkel, psychiater, werkzaam bij GGZ Centraal, locatie Zon en Schild te Amersfoort. Afgevaardigd namens NVvP.
- Prof. dr. A.C. Hendriks, hoogleraar gezondheidsrecht, werkzaam bij de Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden.
- K.R.M. Wettstein, psychiater en medisch directeur, werkzaam bij ADHDcentraal. Afgevaardigd namens NVvP.
- Dr. ir. J.P.M. Wielders, klinisch chemicus, voormalig hoofd klinisch chemisch laboratorium in het Meander Medisch Centrum te Amersfoort. Afgevaardigd namens NVKC.
Adviseurs
- Dr. A.F.A. Schellekens, psychiater, werkzaam bij het Radboudumc te Nijmegen en wetenschappelijk directeur bij Nijmegen Institute for Scientist Practioners in Addiction. Afgevaardigd namens NVvP.
- R.A. Bredewoud, arts, hoofd medische zaken CBR.
- Mr. E. van Pernis-van de Wal, manager bezwaar en beroep divisie rijgeschiktheid CBR.
Met ondersteuning van
- Dr. M.L. Molag, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
- Dr. L.M.T. Schouten, zelfstandig adviseur.
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroep leden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroep leden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen liggen ter inzage bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroep |
||||
Lid werkgroep |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Dominicus |
Psychiater bij Nederlands Instituut Forensische Psychiatrie en Psychologie |
Interim psychiater bij Ipse de Brugge |
Geen |
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Hazewinkel |
Psychiater |
Lid Commissie van Toezicht Van der Hoeven Kliniek, en Lid Klachtencommissie GGzCentraal |
Eigen praktijk voor psychiatrische expertises |
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Hendriks |
Hoogleraar gezondheidsrecht |
Lid Raad van Toezicht Erasmus MC (betaald) Plaatsvervangend rechter Rechtbank Rotterdam Adviseur Capra advocaten (betaald) Lid raad van advies Van Benthem en Keulen, Advocaten en Notariaat (onbetaald) |
Geen |
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Ravelli |
Medisch directeur Max Ernst GGZ |
Lector Academie Beleidspsychiatrie |
Eigen praktijk voor psychiatrische expertises |
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Wettstein |
Medisch directeur bij ADHDcentraal |
Medisch directeur bureau rijbewijskeuringen. |
Geen |
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Wielders |
Voormalig hoofd klinisch chemisch laboratorium, Meander Medisch Centrum |
Geen |
In verleden actief pleitbezorger van correct gebruik van laboratoriumonderzoek bij onderzoek naar rijgeschiktheid wegens alcohol. Tevens actief geweest als trekker van standaardisatie van alcohol biomarker CDT, zowel internationaal als nationaal.
|
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Adviseur |
|
|
|
|
|
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Schellekens |
Psychiater Radboud UMC |
Wetenschappelijk directeur bij Nijmegen Institute for Scientist Practioners in Addiction |
Geen |
Niet van toepassing |
Bredewoud |
Hoofd medische zaken CBR |
Waarnemer Gezondheidsraad (rijgeschiktheid) onbetaald, lid vervoersgeneeskundig samenwerkingsverband |
Geen |
Geen lid werkgroep, maar adviseur |
Van Pernis-van de Wal |
Manager bezwaar en beroep divisie rijgeschiktheid |
Geen |
Geen |
Geen lid werkgroep, maar adviseur |
Inbreng patiëntenperspectief
Gegeven het specifieke karakter van de richtlijn zijn vanuit Patiëntenfederatie Nederland en MIND geen aandachtspunten aangeleverd. Het perspectief van de cliënt is in vergadering ingebracht door een verkeersrechtadvocaat die betrokkenen bijstaat in procedures.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnherziening is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het disseminatie- en implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is herzien conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase zijn knelpunten geïnventariseerd door de werkgroep en de adviseurs. Via een schriftelijke invitatie is gevraagd knelpunten en aandachtspunten voor de herziening aan te leveren. Knelpunten en aandachtspunten zijn aangedragen door NHG, Patiëntenfederatie Nederland, IGJ, ZINL, Verslavingskunde NL en VVGN. Daarnaast is een knelpunten vragenlijst uitgezet onder onderzoekend psychiaters en een selecte groep klinisch chemici.
Uitgangsvragen
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld.
Expert opinion
Voor de modules ‘Achtergrond en juridische basis van vraagstelling CBR’ tot en met ‘Lichamelijk onderzoek’ en de module ‘Afweging van de onderzoeksbevindingen’ heeft de commissie zich gebaseerd op expert-opinion. Om deze uitgangsvragen te beantwoorden is kennisgenomen van bestaande richtlijnen, leerboeken op het terrein van de psychiatrie en relevante wetenschappelijke artikelen die bekend waren bij de richtlijncommissie.
De commissie heeft daarnaast gebruik gemaakt van de eigen -uitgebreide- ervaringen met het onderhavige onderzoek naar alcoholmisbruik van betrokkenen, de daaruit voortvloeiende verslagen en de bestaande jurisprudentie over het onderwerp. Voor deze uitgangsvragen is geen systematische literatuuranalyse verricht, omdat het karakter van deze vragen zich niet goed leent voor beantwoording door middel van een systematische review van origineel wetenschappelijk onderzoek. Gegeven de specifieke en met andere landen onvergelijkbare Nederlandse wet- en regelgeving ontbreekt het peer reviewed onderzoek in de internationale literatuur. Noch zijn er internationaal gezien richtlijnen op psychiatrisch vakgebied voorhanden over dit onderwerp. Ook in Nederland is geen recente research voorhanden over het onderwerp; onderzoek vóór 2010 is slechts sporadisch aanwezig.[1]
Systematisch literatuuronderzoek
Voor de module ‘Laboratorium onderzoek’ is systematisch literatuuronderzoek verricht.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Aan de hand van specifieke zoektermen is gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroep leden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module ‘Laboratorium onderzoek’. De zoekstrategie is opgenomen onder aanverwante producten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. De gevonden studies kwamen onvoldoende overeen voor een kwantitatieve meta-analyse.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
Aangezien dit een herziening betreft van een richtlijn die in grote mate is gebaseerd op expert-opinion werd de kracht van het wetenschappelijke bewijs bepaald volgens de EBRO-methode.
De kracht van het wetenschappelijk bewijs met betrekking tot laboratoriumonderzoek en biomarkers werd bepaald met de ‘generieke GRADE-methode’. De biomarkers werden beoordeeld op diagnostische accuratesse en bruikbaarheid in de praktijk.
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk* |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaalt dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’
Formuleren van de conclusies
Voor het laboratoriumonderzoek werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroep leden maakten de balans op van elke biomarker (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de cliënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en meegewogen, zoals de expertise van de werkgroep leden, de waarden en voorkeuren van de cliënt (patiënt values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen, juridische aspecten en organisatorische zaken. Deze aspecten zijn, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op expert opinion (modules ‘Achtergrond en juridische basis van vraagstelling CBR’ tot en met ‘Lichamelijk onderzoek’ en de module ‘Afweging van de onderzoeksbevindingen’) dan wel het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen (module ‘Laboratorium onderzoek’). De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (juridische aspecten van het onderzoek)
In de knelpuntenanalyse en bij de herziening van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de juridische aspecten van het onderzoek: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het uitvoeren van het onderzoek en het opstellen van het onderzoeksverslag.
Indicatorontwikkeling
Gegeven het specifieke onderwerp werd ervoor gekozen geen indicatoren te ontwikkelen bij deze richtlijn.
Kennislacunes
Deze werden niet geformuleerd.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (cliënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.
[1] Mekking-Pompen I., Ravelli D.P., & Nijman HLI. (2009). Onderzoek naar rijgeschiktheid door de psychiater na rijden onder invloed; beschrijving van 101 overtreders en aanbevelingen voor preventie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 1, 9-19.;
Korzec A. (2004) Confirming alcoholism in drivers under influence [proefschrift Universiteit van Amsterdam]. Amsterdam: Prometheus.