Anamnese bij alcoholmisbruik
Uitgangsvraag
- Welke aspecten dienen in de anamnese aan de orde te komen om alcoholmisbruik in het kader van onderzoek naar rijgeschiktheid in kaart te brengen?
- Welke vragenlijsten hebben de voorkeur bij het vaststellen van alcoholmisbruik in het kader van onderzoek naar rijgeschiktheid?
Aanbeveling
De commissie beveelt aan om in de anamnese gericht door te vragen naar omvang, gevolgen en gedrag van en rond alcoholgebruik (gebruik, hoeveelheden, omstandigheden, drinkpatroon, aard van de problematiek), ziekten en medicijngebruik.
De commissie beveelt aan laboratoriumuitslagen tijdens het onderzoek van de psychiater beschikbaar te hebben.
De commissie adviseert bij het onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen gebruik te maken van CIDI en/of CAGE. Aan de vragen van de Cage-test dient in het kader van onderzoek naar rijvaardigheid steeds te worden toegevoegd: 'in de afgelopen twaalf maanden'. Eventueel kan aanvullend gebruik worden gemaakt van de AUDIT.
Een link naar de vragenlijsten is te vinden bij de ‘Digitale vindplaatsen’ onder de aanverwante producten.
Overwegingen
Waarde van anamnestische gegevens
Uit onderzoek blijkt dat bij een screenende anamnese in de reguliere gezondheidszorg ongeveer 60% van de patiënten met alcoholmisbruik als zodanig worden geïdentificeerd. In het kader van onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen is de waarde van anamnestische gegevens nog aanzienlijk kleiner, daar een betrokkene om bepaalde redenen niet openhartig zal zijn over eventueel alcoholmisbruik en de mate van zijn alcoholgebruik. Zo blijkt dat in de populatie van rijders onder invloed (DUI - drivers under influence) slechts 5 à 20% van de personen met alcoholmisbruik met behulp van vragen(lijsten) kon worden geïdentificeerd (Mischke en Venneri, 1987; Korzec, 2001).
Dit betekent, onder meer, dat een anamnestisch gegeven dat bevestigend is voor alcoholmisbruik, extra waardevol is. Aan de afwezigheid van anamnestische gegevens die indicatief zijn voor alcoholmisbruik kan echter beperkte waarde worden toegekend. Het afnemen van een anamnese blijft niettemin essentieel. De sensitiviteit van de anamnese kan worden verhoogd als de onderzoekend psychiater dóórvraagt in het geval van mogelijke inconsistenties in het verhaal van de betrokkene. De specificiteit kan worden verhoogd door ook externe gegevens (zoals gegevens van de huisarts of behandelaar en laboratoriumuitslagen) bij het onderzoek te betrekken. Het beschikbaar hebben van de laboratoriumuitslagen tijdens het onderzoek is daarbij wenselijk. Het biedt de gelegenheid de uitslagen met betrokkene te bespreken dan wel betrokkene te confronteren met de uitslagen indien sprake is van inconsistenties.
Voorgeschiedenis
Daarnaast is het van belang om de voorgeschiedenis (reden van het onderzoek en andere relevante gegevens uit de stukken (vraagstelling CBR)) in de anamnese te betrekken.
De volgende zaken in de voorgeschiedenis dienen in beschouwing te worden genomen dan wel aan de orde te komen:
- aanhoudingsgegevens;
- eventuele eerdere aanhoudingen;
- eventuele eerdere onderzoeken en conclusies;
- eventueel eerder gevolgde (L)EMA-cursus en datum hiervan;
- vragen naar discrepanties tussen beschikbare gegevens en anamnese.
Alcoholanamnese
Het alcoholgebruik kan men proberen in kaart te brengen door het afnemen van een alcoholanamnese. Zoals eerder beschreven is de betrouwbaarheid van zelfrapportage over de omvang van het alcoholgebruik bij onderzoek naar rijgeschiktheid vrij laag. Vragen naar de gevolgen van het gebruik van en gedrag rond alcoholgebruik geven meer informatie en zijn belangrijker voor het opsporen van alcoholmisbruik.
Gezien de reden van het onderzoek, een aanhouding door de politie waarbij een te hoog alcoholpromillage werd geconstateerd, is het waarschijnlijk mogelijk om gerichte vragen te stellen op basis van de aangeleverde stukken. In dat kader wordt uiteraard ook gevraagd naar de omstandigheden waaronder betrokkene werd aangehouden. Vervolgens is het van belang om de alcoholanamnese zorgvuldig af te werken, waarbij de vragen naar gebruik ('hoeveel dagen gemiddeld per week gebruikt wordt' en 'hoeveel standaardeenheden[1] gemiddeld per keer gebruikt worden') beslist niet mogen ontbreken.
Het is raadzaam om te bedenken dat mensen onderscheid maken tussen 'door de week', 'in het weekend', ‘in vakanties’ en 'bij speciale gelegenheden'; het kan zin hebben om alle vier te specificeren. Hetzelfde geldt voor de exacte hoeveelheden alcohol, want 'drie biertjes' kan betekenen drie ‘pijpjes' maar ook drie ‘halve liters’, hetgeen niet overeenkomt met drie maar met meer eenheden alcohol (EA).
Het CBR wil met name gegevens hebben over het alcoholgebruik in de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de laatste aanhouding; deze termijn heeft te maken met de wettelijke eis dat een persoon - om als rijgeschikt te worden beoordeeld - minimaal een jaar geen sprake is geweest van alcoholmisbruik. Vervolgens is de vraag of het gebruik na de aanhouding is veranderd - indien sprake was van misbruik - en of betrokkene na de aanhouding, tot het moment van het onderzoek - nog problemen met alcoholgebruik had. En ook hoe het gebruik in het minder recente verleden is geweest, en of de betrokkene ooit in behandeling is geweest voor alcoholmisbruik.
Bij de anamnese in het kader van het vorderingsonderzoek wordt allereerst gevraagd naar de omstandigheden rond de laatste aanhouding, zoals al eerder werd aangestipt. Hierbij worden vragen gesteld zoals: hoe laat werd u aangehouden; wat voor soort aanhouding was het: betrof het een routinecontrole, was sprake van afwijkend rijgedrag of een ongeval? Belangrijk is ook om goed uit te vragen wat iemand nog weet te vertellen over de periode na de laatste alcoholconsumptie, zoals: wat weet betrokkene wel of niet, hoe kwam betrokkene bij de auto, ging dat eenvoudig, moeilijk of niet, is betrokkene gevallen, hoe vond betrokkene zijn auto, ging het starten goed en hoe ging het wegrijden; hoeveel kilometer had betrokkene gereden voor de aanhouding (uit dit antwoord kan weer meer worden vernomen omtrent de tolerantie, hoe verliepen die kilometers (slingerend?), wat is de herinnering; hoe verliep het rijden volgens betrokkene; hoeveel en wat had betrokkene precies gedronken en in hoeveel tijd (aantal glazen, maar ook in oplopende mate of niet en hoe sterk was de drank. Was er sprake van een geheel of gedeeltelijke black-out: weet betrokkene zich vanaf bepaalde momenten niets meer te herinneren of juist wel); voelde betrokkene zich ook dronken (hoe voelde betrokkene zich, nuchter, aangeschoten en hoe erg of erg dronken, ziek, misselijk); wist betrokkene dat hij/zij te veel op had om te mogen rijden, en wat was de reden van het gebruik van de auto?
Al deze vragen geven inlichtingen over tolerantie, maar ook over hoe iemand met alcohol omgaat, of hij het normaal vindt of dat het zeldzaam voor hem is zich zo te gedragen; is er gewoontedrinken in het spel?
Daarna volgen vragen over het alcoholgebruikpatroon (nog steeds voorafgaande aan de aanhouding) van de betrokkene: de hoeveelheid, frequentie (elke dag, weekend, alleen op feestjes), soort drank, tijdstip van de dag, enzovoort.
Ten slotte zijn er dan nog diverse vragen die inzicht geven in de aard van het alcoholgebruik, zoals: drinkt u alleen; verzwijgt u uw alcoholgebruik tegenover familie; voelt u zich schuldig over uw alcoholgebruik; heeft u wel eens onthoudingsverschijnselen (ontrekkingsinsulten, en regelmatige valpartijen kunnen indicatief zijn) (bijvoorbeeld 's ochtends bij het opstaan) of black-outs; vinden anderen (partner, kinderen, familie, vrienden, enzovoort) dat u (te) veel drinkt; zijn er thuis of op het werk problemen vanwege het alcoholgebruik; wordt u thans behandeld voor alcoholmisbruik of is dat in het verleden ooit het geval geweest (zo ja, leg vast wanneer, waar, en met welk resultaat)?
Sociale anamnese
Een korte opstelling van de sociale anamnese is van belang om een globale indruk te krijgen van de mate van sociaal functioneren. De volgende aspecten zijn hierbij van belang: het opleidingsniveau, werk, relatie, vrije tijd, sociale contacten en bijvoorbeeld eenzaamheidsproblematiek. Hierbij wordt gekeken of en wanneer hierbij sprake is van gebruik of misbruik van alcohol. Voor een toelichting op het onderscheid tussen misbruik en gebruik wordt verwezen naar onderstaande ‘DSM-5 classificatie’. Ook het afnemen van een familie-anamnese naar alcoholproblematiek is van belang.
Medische anamnese
Daarna volgt een korte medische anamnese, gericht op alcoholmisbruik. Zijn er algemene lichamelijke klachten, is er bijvoorbeeld sprake van jicht, hartritmestoornissen, slaapstoornissen, cognitieve stoornissen (m.n. geheugenstoornissen) of maagklachten. Ter interpretatie van het laboratoriumonderzoek dient gevraagd te worden of er non-alcoholische ziekten zijn die van invloed kunnen zijn op het laboratoriumonderzoek. Het gaat dan met name om geelzucht, hepatitis, diabetes mellitus, anemie, intraveneus drugsgebruik en bloedtransfusies (zie ook de module ‘Lichamelijk onderzoek’). Daarnaast wordt gevraagd naar medicatie, gebruik van nicotine en gebruik van drugs. Er is een verband tussen het gebruik van andere middelen (waaronder nicotine) en alcoholgebruik (uiteraard niet conclusief). Ook het gebruik van disulfiram, of anticraving medicatie als naltrexon of acamprosaat is indicatief voor alcoholproblematiek (en dus voor het bestaan van verhoogd risico op alcoholmisbruik).
DSM-5 classificatie
Uit de anamnese vloeit de classificatie van de DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) voort. Hoewel tot voor kort (in de DSM IV) onderscheid werd gemaakt in personen die verslaafd zijn aan alcohol (alcoholafhankelijkheid) en personen die op een riskante of anderszins schadelijke manier met alcohol omgaan (alcoholmisbruik) wordt dit onderscheid in de DSM-5 niet meer gehanteerd. De DSM-5 spreekt van “stoornissen in het gebruik van middelen, danwel alcohol”. Stoornissen in het gebruik van alcohol worden (medisch gezien) vastgesteld aan de hand van 11 criteria uit de zogenaamde DSM.
Criteria van stoornissen in het gebruik van alcohol (DSM-5 303.90): |
|
Referentie: Van den Brink, 2014
Voldoet de persoon aan twee of drie van bovenstaande criteria dan is sprake van een milde stoornis. Bij vier of vijf criteria is sprake van een gematigde stoornis en bij zes of meer criteria is sprake van een ernstige stoornis.
De DSM is een classificatiesysteem op basis van internationale afspraken over welke criteria van toepassing zijn op een bepaalde psychische stoornis volgens (nieuwe) wetenschappelijke inzichten. Het is nadrukkelijk geen diagnose-handboek.
De DSM-5 is geschikt voor een deel van de anamnese (het verhaal van de persoon zelf over zijn alcoholgebruik). De DSM is daarbij echter ongeschikt voor objectivering van de anamnestisch verkregen informatie, eenvoudigweg omdat de DSM hier niet in voorziet. De specifieke criteria die in DSM-5 zijn opgenomen, beogen de zorgverlener een leidraad te bieden bij het klinisch oordeel en mogen –zeker in het kader van het onderzoek naar rijgeschiktheid– niet klakkeloos worden overgenomen. Zo kan men op grond van een zorgvuldig onderzoek, bestaande uit bovengenoemde hulpmiddelen toch alcoholmisbruik vaststellen, terwijl de optelsom van de DSM-5 criteria onvoldoende is voor een diagnostische classificatie.
Een laatste vraag in het vorderingsonderzoek is de vraag naar de recidiefvrije periode of een eventuele stopdatum van het misbruik - indien daar sprake van was -. Deze moet aannemelijk en/of aantoonbaar zijn vanuit anamnese, psychiatrisch onderzoek, lichamelijk onderzoek en met name laboratoriumonderzoek. Deze datum zal het moment kunnen zijn waarop het vereiste recidiefvrije jaar een aanvang neemt. Ook het niet kunnen vaststellen van een stopdatum dient duidelijk vermeld te worden, inclusief bewijsvoering.
Heteroanamnese
Als er gerede twijfel bestaat over het alcoholgebruik van betrokkene, is de heteroanamnese een van de mogelijkheden om meer zekerheid te verkrijgen.
Het opvragen van externe gegevens of afnemen van een hetero anamnese (bij bijvoorbeeld een partner) is alleen mogelijk als de betrokkene daarvoor toestemming geeft. Ook een heteroanamnese is niet altijd betrouwbaar en in de onderzoekspraktijk soms moeilijk te organiseren. Beide zaken, gegevens bij de huisarts en /of behandelaar en heteroanamnese brengen praktische bezwaren met zich mee en kosten betrekkelijk veel tijd. Ze zijn te overwegen bij herkeuringen, na eerdere afkeuring, waarbij sprake is van gerede twijfel aan de conclusies van een eerdere rapportage (zie de conclusie en aanbeveling van deze module).
Gebruik van vragenlijsten
De anamnese dient semigestructureerd te worden verricht. Gestandaardiseerde vragenlijsten kunnen een bepaalde structuur aanbrengen in het onderzoeksgesprek. Dit laat onverlet dat de psychiater die het onderzoek verricht moet doorvragen als daar aanleiding toe is, en dat hij desgewenst van een vragenlijst kan afwijken. Er bestaan meer dan 50 vragenlijsten als hulpmiddel om alcoholmisbruik op te sporen. Op grond van expert-opinion meent de commissie alleen die lijsten aan een beschouwing te moeten onderwerpen die de beste resultaten beloven. De keuze voor deze lijsten heeft te maken met de aard van de specifieke populatie.
CIDI
Het Composite International Diagnostic Interview (cidi, versie 2.1 World Health Organization, 1997) is een uitgebreid diagnostisch interview dat in het Nederlands (ook ten behoeve van Belgische onderzoekers) is vertaald en bewerkt door Ter Smitten, 1998). Dit instrument is ontworpen voor het stellen van diagnoses volgens het ICD-10- en het DSM-IV-systeem. Het interview is berekend op gebruik in verschillende culturen en verschillende situaties, zowel bij epidemiologisch onderzoek als bij klinische problemen. De vragenlijst is verkrijgbaar in een 'lifetime'-versie en in een versie die alleen betrekking heeft op het afgelopen jaar. Naast de papieren uitgave bestaat er ook een geautomatiseerde versie (CIDI-Auto). De versie 2.1 omvat zeventien diagnostische gebieden. Voor het onderzoek naar rijgeschiktheid wordt slechts het alcoholgedeelte gebruikt: sectie J, die uit 20 vragen bestaat. De vragen worden op een gestandaardiseerde manier gesteld.
Cage-test
Met behulp van de Cage-test (Cut down, Annoyed by criticism, Guilty about drinking, Eye-opener) is men volgens een systematische review (n = 38) redelijk goed in staat om alcoholmisbruik te herkennen, zowel in de eerste lijn als in de polikliniek; de sensitiviteit loopt uiteen van 43 tot 94%, de specificiteit varieert van 70 tot 97% (Fiellin, 2000). Bij vrouwen en ouderen is de Cage-test mogelijk minder betrouwbaar (Bradley, 2001; Conigliaro, 2000).
De Cage-test bestaat uit vier vragen. Een positieve Cage (= twee of meer positief beantwoorde vragen) wijst op alcoholmisbruik. Een negatieve Cage heeft daarentegen minder diagnostische betekenis. Aan de vragen van de Cage-test dient in het kader van onderzoek naar rijvaardigheid steeds te worden toegevoegd: 'in de afgelopen twaalf maanden'.
AUDIT
De Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT) is ontworpen door de World Health Organization om personen met riskante en schadelijke patronen van alcoholgebruik te identificeren. Het is een screeningsvragenlijst bestaande uit 10 items, die worden gescoord op een 5 puntsschaal van 0 tot 4. De vragenlijst geeft de mogelijkheid om te differentiëren tussen de ernst van de alcoholproblematiek, afhankelijkheid, gevaarlijke hoeveelheid alcoholconsumptie en schade door drinkgedrag. De score wordt berekend door de gemiddelden te berekenen (Babor, 2001; Schippers en Broekman, 2010).
Specifieke aandachtspunten in het kader van de gezondheidsverklaring
Indien sprake is van een onderzoek in het kader van de gezondheidsverklaring zal de nadruk liggen op het alcoholgebruik in de vereiste recidiefvrije periode van minimaal een jaar.
Bij een onderzoek in het kader van de gezondheidsverklaring gaat het erom vast te stellen of er (nog steeds) sprake is van alcoholmisbruik dan wel of er (nog steeds) sprake is van een recidiefvrije periode, waarbij van belang is hoe lang deze periode al duurt. Het gaat dan om recidiefvrije periodes van één en drie jaar.
Een korte opstelling van de voorgeschiedenis met betrekking tot alcoholgebruik is van belang: Hoe is betrokkene in dit onderzoek terecht gekomen, wat zijn de data van eventuele voorgaande onderzoeken naar rijgeschiktheid geweest en wat was de uitslag daarvan.
Het eerste punt bij de anamnese is de vraag naar de afgelopen periode (bijvoorbeeld sinds het vorige (vorderings- of gezondheidsverklaringsonderzoek). Zijn er ongevallen, bekeuringen, aanhoudingen of alcoholcontroles geweest?
Komt een betrokkene na een periode waarin hij geen auto- of motorrijbewijs had dan vervallen deze vragen (voor het gebruik van de auto of motor) uiteraard. Echter betrokkene kan wel bijvoorbeeld op een brommer of scooter hebben gereden (AM-rijbewijs; dit wordt veelal niet ongeldig verklaard in tegenstelling tot het auto- of motorrijbewijs).
Vervolgens volgt de specifieke alcoholanamnese met het drinkpatroon van de afgelopen periode, waarbij gevraagd wordt naar soort alcohol, hoeveelheden, verdeling over de week, aantal feesten en bijvoorbeeld gebruik in vakanties; extra gebruik van alcohol in verband met problemen etcetera. Ook kan worden beschreven hoe betrokkene zich het afgelopen jaar heeft gevoeld en of er veranderingen in het alcoholpatroon hebben plaatsgevonden, zeker met betekking tot de situatie voorafgaand aan en ten tijde van de aanhouding(en).
Bij de gezondheidsverklaringsprocedure wordt verder identiek psychiatrisch onderzoek, lichamelijk onderzoek en laboratoriumonderzoek verricht, zoals dat ook het geval is bij het vorderingsonderzoek.
Daarnaast zal in dit onderzoek een onderbouwd advies moeten worden gegeven over een eventuele termijnbeperking. De gezondheidsverklaringsprocedure resulteert in een advies aan de medisch adviseur van het CBR.
Het advies kan zijn:
- Rij-ongeschikt.
- Rijgeschikt met een termijnbeperking van 1 of 3 jaar (dit gezien de recidiefkans na bewezen problemen met alcohol).
- Rijgeschikt zonder termijnbeperking.
Samenvattend
De betrouwbaarheid van zelfrapportage over het alcoholgebruik bij onderzoek naar rijgeschiktheid is laag. Vragen naar de gevolgen van en het gedrag rond alcoholgebruik geven meer informatie en zijn belangrijk voor het opsporen van alcoholmisbruik.
De DSM-5 is geschikt voor een deel van de anamnese (het verhaal van de persoon zelf over zijn alcoholgebruik), en kan beschouwd worden als een hulpmiddel om het gebruik of misbruik van alcohol in kaart te brengen’. De DSM-5 is echter ongeschikt voor objectivering van de anamnestisch verkregen informatie.
Het beschikbaar hebben van de laboratoriumuitslagen tijdens het onderzoek van de psychater is wenselijk. Indien hier niet aan kan worden voldaan door uitstelgedrag of weigering van cliënt, kan melding gemaakt worden van het feit dat cliënt niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek.
De commissie is van mening dat de heteroanamnese, of andere gegevens die via derden zijn verkregen, een toegevoegde waarde kunnen hebben naast de gangbare anamnestische gegevens. Deze informatie kan alleen nadat toestemming is verkregen worden opgevraagd, waarbij aan derden een specifieke vraag gesteld dient te worden.
Gezien de doelgroep zijn de CIDI, Cage en AUDIT het meest geschikt.
[1] Elke soort alcoholhoudende drank heeft zijn eigen standaardglas. Op deze manier bevat een standaardglas bier van 5% (250cc), wijn van 12% (100cc) en sterke drank van 35% (35cc) allemaal evenveel pure alcohol (circa 10 gram/12 cl).
Onderbouwing
Achtergrond
Het belangrijkste doel van de anamnese is om vast te stellen of er sprake is van alcoholmisbruik, en zo ja, in welke hoeveelheden en met welke regelmaat alcohol wordt gebruikt. Vragen worden gesteld over de omstandigheden die zich voordeden bij het rijden onder invloed, de mate van het alcoholgebruik, patronen in het drinkgedrag en de nadelige gevolgen van het alcoholgebruik. Deze module start met een beschrijving van de anamnese in het kader van de vorderingsprocedure. Aan het eind van de module worden specifieke aandachtspunten in het kader van de gezondheidsverklaring genoemd.
Referenties
- Babor, T., Higgins-Biddle, J. C., Saunders, J., & Monteiro, M. G. (2001). The Alcohol Use Disorders Identification Test: Guidelines for Use in Primary Care. Second Edition. Wold Health Organization. Available from: http://whqlibdoc.who.int/hq/2001/WHO_MSD_MSB_01.6a.pdf.
- Bradley KA, Bush KR, Davis TM, Dobie DJ, Burman ML, Rutter CM, et al. Binge drinking among female Veterans Affairs patients: prevalence and associated risks. Psychol Addict Behav 2001; 15:297-305.
- Brink, van den, W. Verslavingsgedrag van DSM-IV naar DSM-5. Tijdschrift voor Psychiatrie 56(2014)3, 206-210
- Conigliaro J, Kraemer K, McNeil M. Screening and identification of older adults with alcohol problems in primary care. J Geriatr Psychiatry Neurol 2000; 13:106-14.
- Fiellin DA, Reid MC, O'Connor PG. Screening for alcohol problems in primary care: a systematic review. Arch Intern Med 2000; 160:1977-89.
- Korzec A, Bär M, Koeter MWJ, Kieviet W de. Diagnosing alcoholism in high risk drinking drivers: comparing different diagnostic procedures with estimated prevalence of hazardous alcohol use. Alcohol and Alcoholism 2001; 36:594-602.
- Mischke HD, Venneri RL. Reliability and validity of the MAST, Mortimer Fuilkins Questionnaire and CAGE in DWI Assessment. Journal of studies on Alcohol 1987; 48:492-501.
- Schippers, G.M. & Broekman, T.G. (2010). De AUDIT. Nederlandse vertaling van de Alcohol Use Disorders Identification Test. Babor, T., Higgins-Biddle, J.C., Saunders, J., & Monteiro, M.G. (2001). Available from: https://www.mateinfo.nl/audit/audit-nl.pdf
- Smitten, ter M.H., R.M.W. Smeets & W. van den Brink. COMPOSITE INTERNATIONAL DIAGNOSTIC INTERVIEW (CIDI). BASIS VERSIE 2.1 - 12 MAANDEN - Nederlandse vertaling en bewerking. 1998. WHO-CIDI Training en Referentie Centrum voor het Nederlands taalgebied. Psychiatrisch Centrum AMC.
- World Health Organization. CIDI, versie 2.1 Genève: WHO, 1997.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 31-03-2020
Laatst geautoriseerd : 01-07-2020
Geplande herbeoordeling :
De herziene richtlijn gaat in per 1 juli 2020, maar is reeds beschikbaar op de Richtlijnendatabase. Er is voor een latere ingangsdatum gekozen zodat keurende psychiaters voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op de herziene richtlijn, dit mede gelet op deze Corona periode.
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn wordt de werkgroep na publicatie van deze richtlijn niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2024 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van het project is een herziening van de richtlijn diagnostiek van stoornissen in alcoholgebruik in het kader van CBR-keuringen uit 2011. Deze richtlijn voorziet psychiaters die een onderzoek naar rijgeschiktheid uitvoeren in opdracht van het CBR van informatie en een methode om tot een zorgvuldig klinisch oordeel te komen. In de richtlijn staan de eisen die gesteld worden aan onderzoek en rapportage. Met de richtlijn wordt beoogd een belangrijke bijdrage te leveren aan zorgvuldig onderzoek naar rijgeschiktheid om de verkeersveiligheid in Nederland te dienen.
De belangrijkste wijzigingen in deze richtlijn (ten opzichte van de vorige richtlijn) betreffen:
- Introductie van de DSM-5. In 2013 verscheen de Engelstalige versie van de DSM-5 (opvolger van de DSM IV) en in april 2014 volgde de Nederlandse vertaling. In de DSM-5 wordt geen onderscheid meer gemaakt in personen die verslaafd zijn aan alcohol (alcoholafhankelijkheid) en personen die op een riskante of anderszins schadelijke manier met alcohol omgaan (alcoholmisbruik). De richtlijn is derhalve herzien m.b.t. terminologie. Het in de vorige richtlijn gehanteerde begrip ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is verlaten. De herziene richtlijn spreekt over alcoholmisbruik, zoals in de wet bedoeld (paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000, Wegenverkeerswet). Onder ‘alcoholmisbruik in de zin der wet’ wordt verstaan de (beschrijvende) psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle klinisch relevante gegevens en/of de DSM-5 classificatie stoornis in alcoholgebruik.
- Nieuwe wetenschappelijke evidentie en inzichten inzake klinische chemie. Op grond van recent onderzoek zijn de aanbevelingen omtrent laboratoriumonderzoek (module ‘Laboratorium onderzoek’) aangescherpt. Voor het bevestigen of weerleggen van chronisch overmatig alcoholgebruik wordt traditioneel zowel chemisch onderzoek (GGT, ASAT, ALAT, CDT) als hematologisch onderzoek (MCV) ingezet.[1] Voortschrijdend wetenschappelijk inzicht toont aan dat gebruik van MCV, ASAT en ALAT geen meerwaarde oplevert naast CDTen GGT en daarom behoeven zij niet meer te worden bepaald in onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen.
- Veranderende wetgeving en juridische procedures. Sinds het verschijnen van de richtlijn in 2011 is nieuwe wet- en regelgeving geïntroduceerd die in het kader van onderzoek naar rijgeschiktheid van belang is. Zo is de richtlijn onder andere herzien op het gebied van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de recidiveregeling (art 123b Wvw) en recente jurisprudentie rondom het onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen (zie de modules ‘Achtergrond en juridische basis van vraagstelling CBR’ en ‘Juridisch kader’ en ‘Afweging van de onderzoeksbevindingen’).
- Evaluatie van de in de vorige richtlijn genoemde Bayesiaanse Alcoholisme Test-D. Door de Richtlijncommissie is na het bestuderen van jurisprudentie een groot aantal rapportages besloten deze methode te verlaten. In de praktijk wordt nagenoeg geen gebruik gemaakt van de methode. De werkgroep heeft hieruit geconcludeerd dat de methode niet relevant en/of toepasbaar blijkt voor de praktijk.
Doelgroep
De richtlijn is bedoeld ter ondersteuning van psychiaters die onderzoek naar alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen verrichten, voortvloeiend uit het vorderingsonderzoek of het gezondheidsverklaringsonderzoek. Gegeven het wettelijk kader betreft dit een onafhankelijk psychiater die door het CBR wordt aangewezen voor het onderzoek (zie de module ‘Achtergrond en juridische basis van vraagstelling CBR’).
De richtlijn biedt inzicht in de verschillende stappen die de psychiater kan nemen om tot een zorgvuldig onderzoek en rapportage te komen. De richtlijn geeft ook de norm aan waar het aanvullend laboratoriumonderzoek aan dient te voldoen. Dit betreft onderzoek dat wijst op lichamelijke schade die direct of indirect het gevolg is van alcoholgebruik. De richtlijn is daarmee tevens richtinggevend voor de laboratoriumspecialist die het laboratoriumonderzoek uitvoert.
[1] MCV= mean corpuscular volume; ASAT=Aspartaat aminotransferase; ALAT=Alanine aminotransferase; CDT= Carbohydraat Deficiënt Transferrine; GGT= Gamma-glutamyltransferase (zie verder de module ‘Laboratorium onderzoek’ en de aanverwante producten ‘Toelichting en overwegingen bij MCV’ en ‘bij ASAT en ALAT’).
Samenstelling werkgroep
Werkgroep
- Dr. D.P. Ravelli, psychiater en medisch directeur, werkzaam bij Max Ernst GGZ. Afgevaardigd namens NVvP, voorzitter werkgroep.
- W. Dominicus, psychiater, werkzaam bij het Nederlands Instituut Forensische Psychiatrie en Psychologie te Amsterdam. Afgevaardigd namens NVvP.
- R.J.P. Hazewinkel, psychiater, werkzaam bij GGZ Centraal, locatie Zon en Schild te Amersfoort. Afgevaardigd namens NVvP.
- Prof. dr. A.C. Hendriks, hoogleraar gezondheidsrecht, werkzaam bij de Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden.
- K.R.M. Wettstein, psychiater en medisch directeur, werkzaam bij ADHDcentraal. Afgevaardigd namens NVvP.
- Dr. ir. J.P.M. Wielders, klinisch chemicus, voormalig hoofd klinisch chemisch laboratorium in het Meander Medisch Centrum te Amersfoort. Afgevaardigd namens NVKC.
Adviseurs
- Dr. A.F.A. Schellekens, psychiater, werkzaam bij het Radboudumc te Nijmegen en wetenschappelijk directeur bij Nijmegen Institute for Scientist Practioners in Addiction. Afgevaardigd namens NVvP.
- R.A. Bredewoud, arts, hoofd medische zaken CBR.
- Mr. E. van Pernis-van de Wal, manager bezwaar en beroep divisie rijgeschiktheid CBR.
Met ondersteuning van
- Dr. M.L. Molag, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
- Dr. L.M.T. Schouten, zelfstandig adviseur.
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroep leden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroep leden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen liggen ter inzage bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroep |
||||
Lid werkgroep |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Dominicus |
Psychiater bij Nederlands Instituut Forensische Psychiatrie en Psychologie |
Interim psychiater bij Ipse de Brugge |
Geen |
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Hazewinkel |
Psychiater |
Lid Commissie van Toezicht Van der Hoeven Kliniek, en Lid Klachtencommissie GGzCentraal |
Eigen praktijk voor psychiatrische expertises |
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Hendriks |
Hoogleraar gezondheidsrecht |
Lid Raad van Toezicht Erasmus MC (betaald) Plaatsvervangend rechter Rechtbank Rotterdam Adviseur Capra advocaten (betaald) Lid raad van advies Van Benthem en Keulen, Advocaten en Notariaat (onbetaald) |
Geen |
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Ravelli |
Medisch directeur Max Ernst GGZ |
Lector Academie Beleidspsychiatrie |
Eigen praktijk voor psychiatrische expertises |
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Wettstein |
Medisch directeur bij ADHDcentraal |
Medisch directeur bureau rijbewijskeuringen. |
Geen |
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Wielders |
Voormalig hoofd klinisch chemisch laboratorium, Meander Medisch Centrum |
Geen |
In verleden actief pleitbezorger van correct gebruik van laboratoriumonderzoek bij onderzoek naar rijgeschiktheid wegens alcohol. Tevens actief geweest als trekker van standaardisatie van alcohol biomarker CDT, zowel internationaal als nationaal.
|
Geen actie. Gezien deze expertise gevraagd voor de werkgroep. |
Adviseur |
|
|
|
|
|
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Schellekens |
Psychiater Radboud UMC |
Wetenschappelijk directeur bij Nijmegen Institute for Scientist Practioners in Addiction |
Geen |
Niet van toepassing |
Bredewoud |
Hoofd medische zaken CBR |
Waarnemer Gezondheidsraad (rijgeschiktheid) onbetaald, lid vervoersgeneeskundig samenwerkingsverband |
Geen |
Geen lid werkgroep, maar adviseur |
Van Pernis-van de Wal |
Manager bezwaar en beroep divisie rijgeschiktheid |
Geen |
Geen |
Geen lid werkgroep, maar adviseur |
Inbreng patiëntenperspectief
Gegeven het specifieke karakter van de richtlijn zijn vanuit Patiëntenfederatie Nederland en MIND geen aandachtspunten aangeleverd. Het perspectief van de cliënt is in vergadering ingebracht door een verkeersrechtadvocaat die betrokkenen bijstaat in procedures.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnherziening is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het disseminatie- en implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is herzien conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase zijn knelpunten geïnventariseerd door de werkgroep en de adviseurs. Via een schriftelijke invitatie is gevraagd knelpunten en aandachtspunten voor de herziening aan te leveren. Knelpunten en aandachtspunten zijn aangedragen door NHG, Patiëntenfederatie Nederland, IGJ, ZINL, Verslavingskunde NL en VVGN. Daarnaast is een knelpunten vragenlijst uitgezet onder onderzoekend psychiaters en een selecte groep klinisch chemici.
Uitgangsvragen
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld.
Expert opinion
Voor de modules ‘Achtergrond en juridische basis van vraagstelling CBR’ tot en met ‘Lichamelijk onderzoek’ en de module ‘Afweging van de onderzoeksbevindingen’ heeft de commissie zich gebaseerd op expert-opinion. Om deze uitgangsvragen te beantwoorden is kennisgenomen van bestaande richtlijnen, leerboeken op het terrein van de psychiatrie en relevante wetenschappelijke artikelen die bekend waren bij de richtlijncommissie.
De commissie heeft daarnaast gebruik gemaakt van de eigen -uitgebreide- ervaringen met het onderhavige onderzoek naar alcoholmisbruik van betrokkenen, de daaruit voortvloeiende verslagen en de bestaande jurisprudentie over het onderwerp. Voor deze uitgangsvragen is geen systematische literatuuranalyse verricht, omdat het karakter van deze vragen zich niet goed leent voor beantwoording door middel van een systematische review van origineel wetenschappelijk onderzoek. Gegeven de specifieke en met andere landen onvergelijkbare Nederlandse wet- en regelgeving ontbreekt het peer reviewed onderzoek in de internationale literatuur. Noch zijn er internationaal gezien richtlijnen op psychiatrisch vakgebied voorhanden over dit onderwerp. Ook in Nederland is geen recente research voorhanden over het onderwerp; onderzoek vóór 2010 is slechts sporadisch aanwezig.[1]
Systematisch literatuuronderzoek
Voor de module ‘Laboratorium onderzoek’ is systematisch literatuuronderzoek verricht.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Aan de hand van specifieke zoektermen is gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroep leden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module ‘Laboratorium onderzoek’. De zoekstrategie is opgenomen onder aanverwante producten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. De gevonden studies kwamen onvoldoende overeen voor een kwantitatieve meta-analyse.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
Aangezien dit een herziening betreft van een richtlijn die in grote mate is gebaseerd op expert-opinion werd de kracht van het wetenschappelijke bewijs bepaald volgens de EBRO-methode.
De kracht van het wetenschappelijk bewijs met betrekking tot laboratoriumonderzoek en biomarkers werd bepaald met de ‘generieke GRADE-methode’. De biomarkers werden beoordeeld op diagnostische accuratesse en bruikbaarheid in de praktijk.
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk* |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaalt dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’
Formuleren van de conclusies
Voor het laboratoriumonderzoek werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroep leden maakten de balans op van elke biomarker (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de cliënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en meegewogen, zoals de expertise van de werkgroep leden, de waarden en voorkeuren van de cliënt (patiënt values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen, juridische aspecten en organisatorische zaken. Deze aspecten zijn, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op expert opinion (modules ‘Achtergrond en juridische basis van vraagstelling CBR’ tot en met ‘Lichamelijk onderzoek’ en de module ‘Afweging van de onderzoeksbevindingen’) dan wel het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen (module ‘Laboratorium onderzoek’). De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (juridische aspecten van het onderzoek)
In de knelpuntenanalyse en bij de herziening van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de juridische aspecten van het onderzoek: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het uitvoeren van het onderzoek en het opstellen van het onderzoeksverslag.
Indicatorontwikkeling
Gegeven het specifieke onderwerp werd ervoor gekozen geen indicatoren te ontwikkelen bij deze richtlijn.
Kennislacunes
Deze werden niet geformuleerd.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (cliënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.
[1] Mekking-Pompen I., Ravelli D.P., & Nijman HLI. (2009). Onderzoek naar rijgeschiktheid door de psychiater na rijden onder invloed; beschrijving van 101 overtreders en aanbevelingen voor preventie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 1, 9-19.;
Korzec A. (2004) Confirming alcoholism in drivers under influence [proefschrift Universiteit van Amsterdam]. Amsterdam: Prometheus.