Valrisicobeoordeling ouderen in ziekenhuis
Uitgangsvraag
Welke multifactoriële valrisicobeoordeling kan het beste worden verricht bij een patiënt met een verhoogd valrisico die is opgenomen in het ziekenhuis?
Aanbeveling
Voer een multifactoriële valrisicobeoordeling uit in de volgende situaties:
- bij opname in het ziekenhuis indien er sprake is van een verhoogd valrisico. Hierbij dient de multifactoriële valrisicobeoordeling zo snel mogelijk na opname opgestart te worden en minimaal binnen 48 uur na opname afgerond te zijn;
- bij twijfel over het valrisico, ondanks het feit dat de vraag "Bent u het afgelopen ½ jaar één of meer keer gevallen?" met nee beantwoord is;
- na een valincident;
- bij een somatische, functionele of cognitieve verandering in de toestand van de patiënt waardoor het valrisico verandert.
Incorporeer bij multifactoriele valrisicobeoordeling minimaal:
- valgeschiedenis, inclusief oorzaken en gevolgen;
- gezondheidsproblemen (acuut en chronisch) die het valrisico verhogen;
- mobiliteitsproblemen (spierkracht, balans en loopvaardigheid) (zie ook de module ‘Voorspellende mobiliteitstesten voor ouderen’);
- medicatie (zie ook de module ‘Effect medicijnen op valrisico ouderen’);
- cognitieve stoornissen/verwardheid. Denk hierbij ook aan het handelen van de patiënt in relatie tot zijn omgeving;
- stemming;
- valangst;
- duizeligheid;
- incontinentieproblematiek;
- schoeisel/voetproblemen;
- cardiovasculaire aandoeningen, vooral gericht op orthostatische hypotensie en hypotensie (zie ook de module ‘Ziektes geassocieerd met vallen ouderen’);
- visus en gehoor;
- voedingstoestand;
- osteoporose- en fractuurrisico (zie ook de richtlijn osteoporose- en fractuurpreventie).
Voor een compleet overzicht van de analyse van valrisicofactoren en te gebruiken meetinstrumenten verwijst de werkgroep naar de ‘Tabel Meetinstrumenten multifactoriele valrisicobeoordeling’ onder aanverwant.
Denk bij de start van elk valrisico verhogend medicijn tijdens de opname na over het effect van hiervan op het valrisico en de mogelijke acties die je hierop moet inzetten (zie ook de module ‘Beoordeling valrisicoverhogende medicatie’).
Overwegingen
De meeste valincidenten in het ziekenhuis worden multifactorieel veroorzaakt. Het is daarom belangrijk om bij patiënten met een verhoogd valrisico gericht onderzoek te verrichten naar alle risicofactoren die mogelijk een rol zouden kunnen spelen bij het valrisico. Er is echter nog heel weinig onderzoek gedaan naar welke onderdelen deze valrisicobeoordeling zou moeten bezitten. Er zijn een aantal beoordelingsinstrumenten ontwikkeld, waarbij gebruik gemaakt is van een combinatie van valrisiciofactoren, maar deze instrumenten zijn van onvoldoende kwaliteit om in de praktijk te kunnen aanbevelen (Corley, 2014; Walsh, 2011). Het meeste onderzoek richt zich daarom op de losse onderdelen van een valrisicobeoordeling. Hierbij is er vooral veel onderzoek gedaan naar de twee belangrijkste risicofactoren: mobiliteit en medicatie. Het assessment van deze twee risicofactoren wordt daarom afzonderlijk besproken in respectievelijk de modules 'Voorspellende mobiliteitstesten voor ouderen' en 'Effect medicijnen op valrisico ouderen').
Verder onderzoek is er verricht naar de rol van cardiovasculaire risicoschatting bij opgenomen oudere patiënten in het ziekenhuis. Hieruit blijkt dat het belangrijk is om te onderzoeken of er sprake is van orthostatische hypotensie bij opname. In een onderzoek van Jodaitis et al. blijkt dat orthostatische hypotensie vaak (41%) voorkomt bij patiënten van 75 jaar en ouder die zijn opgenomen in het ziekenhuis en dat dit gepaard gaat met een hoger risico op vallen, een gevoel om flauw te vallen, syncope en functionele achteruitgang. Daarnaast laat onderzoek van Bien et al. zien dat ook een lage bloeddruk (systolische bloeddruk lager dan 100 mmHg en diastolische bloeddruk lager dan 70 mmHg) bij opgenomen patiënten gepaard gaat met een verhoogd risico op syncope. Een uitgebreide bespreking van deze risicofactor vindt plaats in de module 'Ziekten geassocieerd met vallen ouderen'.
Er is geen kwalitatief goed onderzoek gedaan naar andere onderdelen van een valrisicobeoordeling. Het lijkt echter logisch om, gezien het multifactorieel bepaalde valrisico, bij de valrisicobeoordeling alle risicofactoren voor valincidenten in het ziekenhuis systematisch in kaart te brengen. Dit geldt vooral voor de risicofactoren die beïnvloedbaar zijn en waarop vervolgens een gerichte, individuele interventie ingezet kan worden om het valrisico te verminderen tijdens de opname. Hierbij speelt de wens van de patient zelf natuurlijk ook een belangrijke rol.
Op basis van dit uitgangspunt zou een beoordeling de volgende onderdelen behoren te bevatten:
- valgeschiedenis, inclusief oorzaken en gevolgen;
- gezondheidsproblemen (acuut en chronisch) die het valrisico verhogen;
- mobiliteitsproblemen (spierkracht, balans en loopvaardigheid) (zie ook de module ‘Voorspellende mobiliteitstesten voor ouderen’);
- medicatie (zie ook de module ‘Effect medicijnen op valrisico ouderen’);
- cognitieve stoornissen/verwardheid. Denk hierbij ook aan het handelen van de patiënt in relatie tot zijn omgeving;
- stemming;
- valangst;
- duizeligheid;
- mictie- en continentieproblematiek;
- voetproblemen en schoeisel;
- cardiovasculaire beoordeling, vooral gericht op orthostatische hypotensie en hypotensie (zie ook de module ‘Ziekten geassocieerd met vallen ouderen’);
- visuele en auditieve beperkingen;
- voedingstoestand;
- osteoporose- en fractuurrisico (zie ook de richtlijn osteoporose- en fractuurpreventie).
Dit komt vrijwel overeen met de aanbeveling die door de NICE-guideline is opgesteld. Voer deze beoordeling zo snel mogelijk uit nadat is vastgesteld dat er sprake is van een verhoogd valrisico, maar in ieder geval binnen 48 uur na opname, zodat zo snel mogelijk gerichte interventies kunnen worden ingezet om het valrisico te verkleinen. Hiervoor kan ook gebruik gemaakt worden van informatie die al bij de huisarts beschikbaar is.
Deze multifactoriële valrisicobeoordeling kan door het behandelteam (arts/verpleegkundige) zelf uitgevoerd worden, maar afhankelijk van de ervaring van het behandelteam en de ernst van de problematiek kan hiervoor ook de geriatrie/internist ouderengeneeskunde in consult gevraagd worden. De beoordeling van de mobiliteit dient bij voorkeur door een fysiotherapeut of oefentherapeut plaats te vinden.
Het valrisicobeoordeling bij opname in het ziekenhuis is slechts een momentopname. Tijdens een opname kan de somatische, functionele en/of cognitieve toestand van een patiënt veranderen, waardoor ook het valrisico veranderd. Ook kan een patiënt tijdens de opname andere medicijnen krijgen, waardoor het valrisico veranderd. Het is daarom belangrijk dat de valrisico-inschatting gedurende de opname regelmatig geëvalueerd wordt. Dit moet een continu proces zijn. Voer in ieder geval een nieuwe valrisicobeoordeling uit bij een verandering in de lichamelijke en/of cognitieve toestand van een patiënt waardoor het valrisico veranderd is of na een valincident in het ziekenhuis (zie ook de module ‘Schatting valrisico ouderen in het ziekenhuis’).
Onderbouwing
Achtergrond
De meeste valincidenten in het ziekenhuis worden multifactorieel veroorzaakt. Indien een patiënt een verhoogd valrisico heeft, is het belangrijk om een uitgebreide valrisicobeoordeling te verrichten naar alle factoren die een rol kunnen spelen bij het valrisico. Naar aanleiding van deze beoordeling kunnen vervolgens specifieke valpreventieve interventies worden ingezet. Het is echter nog onduidelijk hoe deze valrisicobeoordeling eruit zou moeten zien.
Zoeken en selecteren
De termen risicoschatting (in het Engels screening) en risicobeoordeling (in het Engels assessment) worden in de literatuur vaak door elkaar gebruikt wat separaat zoeken moeilijk maakt. Daarom is gekozen voor een overkoepelende systematische literatuurbeoordeling om de uitgangsvragen van de modules betreffende Valrisicoschatting en Valrisicobeoordeling te beantwoorden. De volgende vraagstelling is gebruikt voor het opstellen van de zoekstrategie:
Welk risicoschattingsinstrument of -proces of risicobeoordelingsinstrument of -proces kan gebruikt worden om een verhoogd valrisico op te sporen?
P: ouderen van 65 jaar of ouder;
I: inzet van een instrument of proces voor het schatten of beoordelen van het valrisico;
Referentietest: valincidentie tijdens prospectieve follow-up;
O: testeigenschappen (sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde, negatief voorspellende waarde).
Voor de uitwerking van deze vraag is de volgende PICO opgesteld:
P: ziekenhuispatiënten van 65 jaar of ouder;
I: inzet van een instrument of proces voor het beoordelen van het valrisico;
Referentietest: valincidentie tijdens prospectieve follow-up;
O: testeigenschappen (sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde, negatief voorspellende waarde).
Zoeken en selecteren (Methode)
De originele literatuurzoekactie leverde 3116 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:
- systematische review met een gedetailleerde zoekstrategie en risk of bias beoordeling;
- observationele studies waarbij een risicoschattingsinstrument of risicobeoordelingsinstrument werd gebruikt voor het beoordelen van het valrisico onder ziekenhuispatiënten.
Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 15 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 11 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel), en vier studies definitief geselecteerd. Aangezien de originele literatuurzoekactie gezocht heeft vanaf 2008, is de literatuur tot 2008 overgenomen van de oude CBO-richtlijn (CBO, 2004).
Resultaten
Vier onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse. De studies die in dit literatuuronderzoek werden gevonden en valrisicobeoordeling betroffen zijn niet systematisch geanalyseerd, maar worden in de overwegingen van deze module beschreven.
Referenties
- CBO. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg. Richtlijn Preventie van valincidenten bij ouderen. Alphen a/d Rijn: van Zuiden Communications BV. 2004.
- Corley D, Brockopp D, McCowan D, et al. The Baptist Health High Risk Falls Assessment: a methodological study. J Nurs Adm. 2014;44(5):263-9.
- Walsh W, Hill KD, Benneel K, et al. Local adaption and evaluation of a fall risk prevention approach in acute hospitals. Int J Qual Health Care. 2011;23(2):134-41.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-02-2021
Laatst geautoriseerd : 01-01-2017
Geplande herbeoordeling : 06-02-2025
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep wel in stand gehouden. Uiterlijk in 2022 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn, behalve de module over het beoordelen van valrisicoverhogende medicatie. De actualiteit van deze module dient uiterlijk 2019 te worden beoordeeld, vanwege de verwachting dat een tegen die tijd gepubliceerde systematische review over valrisicoverhogende medicatie de aanbevelingen kan aanscherpen. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie is regiehouder van deze richtlijnen eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Patiëntenparticipatie bij deze richtlijn werd mede gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten (SKPC) binnen het programma KIDZ.
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen en handelingsinstructies ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het expliciteren van goed medisch handelen. De doelstelling is het ontwikkelen van een multidisciplinaire evidence-based richtlijn gericht op de secundaire en tertiaire preventie van valincidenten bij ouderen vanaf 65 jaar, toepasbaar in thuissituatie (zelfstandig wonende ouderen), verzorgingshuis, verpleeghuis en ziekenhuis.
Doelgroep
De gebruikers van de richtlijn zijn alle zorgverleners die met een oudere patiënt met een verhoogd valrisico te maken krijgen. Hierbij kan worden gedacht aan hulpverleners in de drie volgende omgevingen:
- thuissituatie (zelfstandig wonende ouderen);
- verzorgings- en verpleeghuis;
- ziekenhuis.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2015 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij valpreventie van ouderen van 65 jaar of ouder.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
- Dr. N. (Nathalie) van der Velde, geriater en internist-ouderengeneeskunde, AMC Amsterdam, NVKG, (voorzitter)
- Dr. Y. (Yvonne) Schoon, geriater, RadboudUMC, Nijmegen, NVKG
- Dr. M.H. (Mariëlle) Emmelot-Vonk, geriater, UMCU Utrecht, NVKG
- Prof. dr. A.B. (Andrea) Maier, internist-ouderengeneeskunde, VUmc, Amsterdam, (tot januari 2016), NIV
- Drs. H.H.M. (Harianne) Hegge, internist-ouderengeneeskunde, UMCG, Groningen, (vanaf januari 2016), NIV
- Dr. J.H.W. (Joost) Rutten, internist-vasculair geneeskundig, RadboudUMC, Nijmegen, NIV
- Prof. dr. J.G. (Gert) van Dijk, neuroloog, LUMC, Leiden, NVN
- Dr. A.J.J. (Arnaud) Aerts, cardioloog, Stichting Zuyderland Medisch Centrum, Sittard-Geleen/Heerlen, NVVC
Klankbordgroep:
- Dr. E. (Ellen) Smulders, wetenschappelijk onderzoeker, RadboudUMC, Nijmegen, KNGF
- M. (Myrthe) Pruijn, ergotherapeut, Slotervaartziekenhuis, Amsterdam, EN
- M. (Miran) van Eijk, verpleegkundig specialist, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s-Hertogenbosch, V&VN
- R. (Rinie) Lammers, beleidsmedewerker, Patiëntenfederatie Nederland
- C. (Charlotte) Scherphof, beleidsmedewerker, Patiëntenfederatie Nederland (tot september 2016)
- W. (Willem) Vos, huisarts, huisartsenpraktijk W. Vos, NHG (tot maart 2016)
- C.S. (Corrie) Jongsma, huisarts, W.J.M. Brunninkhuis en C.S. Jongsma, huisartsen, Drachten, NHG (vanaf april 2016)
- Prof. dr. W. (Willem) Lems, reumatoloog, VUmc, Amsterdam, NVR
- M. (Marion) de Rooi, MSc, SEH-arts KNMG, Zaans Medisch Centrum, Zaandam, NVSHA
- Drs. A. (Anneke) van Strien- van Merkestein, specialist ouderengeneeskunde, Saffier de Residentie groep, Den Haag, Verenso
Met ondersteuning van:
- Dr. B.H. (Bernardine) Stegeman, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- Drs. E.E. (Eva) Volmeijer, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- A.A. (Toon) Lamberts, MSc, beleidsadviseur, NVKG
- M. (Monique) Wessels, MSc, medisch informatiespecialist, Kennisinstituut van Medisch Specalisten
- N.F. (Natalia) Bullock, projectsecretaresse, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- D.P. (Diana) Gutierrez, projectsecretaresse, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
Met dank aan:
- Dr. G. (Geeske) Peters, (senior) research fellow, Global Brain Health Institute, Brisbane Australië
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling” is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Van der Velde |
Geriater en internist-ouderengeneeskunde |
Postdoc geriatrie Erasmus MC (onbetaald) werkgroeplid werkgroep wetenschap (onbetaald) Lid sectie NIV ouderengeneeskunde (vacatiegelden) Voorzitter SIG valnetwerk NVKG (onbetaald) Werkgroeplid EUGMS SIG falls fractive preventies (onbetaald) Voorzitter EU werkgroep “knowledge dissmination on fall-risk-increasing drugs (onbetaald) |
B-PROOF-NED ZonMW-effect. Genetische variatie op medicatie gerelateerd vallen Amsterdams Universitair Fonds: 'Val me Bij'project (kennisdissiminatie valrisicoverhogende medicatie) 'Gepersonaliseerde medicatieaanpassing bij oudere vallers' ZonMW 'SeniorStap' (medeaanvrager) RAAK: 'Bewegingsregistratie en Analyse voor Valrisicoschatting bij Ouderen' (medeaanvrager) |
Geen actie (valt buiten de afbakening van de richtlijn) |
Schoon |
Geriater |
Voorzitter regionaal valpreventie Netwerk Nijmegen |
Projectleider KWF beleidsprojecten |
Geen actie (vallen buiten de afbakening van de richtlijn) |
Emmelot-Vonk |
Geriater |
Bestuurslid stichting IWO (interdisciplinaire werkgroep osteoporose) (onkostenvergoeding). Voorzitter werkgroep wetenschap NVKG (onbetaald). Werkgroeplid SIG valnetwerk NVKG (onbetaald). Werkgroeplid EUGMS SIG Falls and fractures prevention (onbetaald). Full board member EUGMS (onbetaald). Lid werkgroep richtlijnen NVKG (onbetaald). |
- |
Geen actie |
Maier |
Internist-ouderengeneeskunde |
Bestuur Vilans |
Onderzoek met Nutricia sacropenie; onderzoek naar myalgie (FP7-project) |
Geen actie (vallen buiten de afbakening van de richtlijn) |
Hegge |
Geriater en internist-ouderengeneeskunde |
- |
- |
Geen actie |
Rutten |
Internist-vasculair geneeskundige |
- |
- |
Geen actie |
Van Dijk |
Neuroloog |
Voorzitter werkgroep Syncope |
- |
Geen actie |
Aerts |
Cardioloog |
Lid richtlijnenforum commissie kwaliteit NVVC Lid werkgroep Syncope |
Carelink studie stichting Epilepsie Instellingen Nederland |
Geen actie (valt buiten de afbakening van het de richtlijn) |
Smulders |
Hoofddocent Master Geriatric Physical Therapy Avans+ Wetenschappelijk onderzoeker Radboud UMC afdeling revalidatie |
Cursusleider en docent Paramedisch instituut (betaald)
|
- |
Geen actie |
Pruijn |
Ergotherapeut |
- |
- |
Geen actie |
Van Eijk |
Verpleegkundig specialist |
Gastdocent Radboud Zorgacademie (betaald) |
- |
Geen actie |
Lammers |
Beleidsmedewerker |
- |
- |
Geen actie |
Scherphof |
Beleidsmedewerker |
- |
- |
Geen actie |
Vos |
Huisarts |
- |
- |
Geen actie |
Jongsma |
Huisarts |
Bestuur Laego (betaald) |
- |
Geen actie |
Lems |
Reumatoloog |
Adviesraden (betaald) :MSD, Amgen, Eli Lilly, Takeda, Will Pharma, Pfizer, Servier, Novartis, Roche. Wetenschappelijk secretaris NV Reumatologie Hoofdredacteur tijdschrift reumatologie. |
- |
Geen actie (betreft advies over reumamedicatie of ostoeporose medicatie ) |
De Rooi |
SEH-arts KNMG |
- |
- |
Geen actie |
Van Strien-van Merkestein |
Specialist ouderengeneeskunde |
- |
- |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de Patiëntenfederatie Nederland in de klankbordgroep op te nemen. Daarnaast is gebruik gemaakt van informatie uit kwalitatieve studies (compliantie en patiëntenpreferenties) die naar voren zijn gekomen door het zoekfilter patiëntenperspectief toe te passen. Tot slot is gebruik gemaakt van regionaal verkregen patientenfocusgroep informatie (regio Nijmegen).
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. De werkgroep heeft tevens interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken (zie Indicatorontwikkeling).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn “Richtlijn Preventie van valincidenten bij ouderen” NVKG 2004 op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door Ergotherapie, KNGF, KNMP, NHG, NIV, NVKG, NVSHA, NVZ, NVZA, V&VN, VeiligheidNL, Verenso en Zorginstituut Nederland via invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ROBINS-I – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Matig |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (secretariaat@kennisinstituut.nl).
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de bijlage Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html. 2012.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html. 2013.
Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.