Conservatieve behandeling
Uitgangsvraag
Wat is het conservatieve beleid bij patiënten met lymfoedeem?
Aanbeveling
Onderstaande aanbevelingen worden samengevat in tabel 1 ‘Overzicht conservatieve therapeutische interventies bij lymfoedeem’.
Initiële behandelfase/ oedeem-fase (gedurende eerste 8-12 weken)
Behandel patiënten die zich presenteren met lymfoedeem volgens de principes van de initiële behandelfase waarbij een patiëntgericht plan dient te worden gemaakt op basis van patiënt-karakteristieken en -voorkeuren:
- Decongestieve Lymfatische Therapie (DLT).
- Compressietherapie (CT), zie voor specifieke aanbevelingen de module 'zwachtelen en bandageren', module 'IPC' en module 'TEK'.
- Manuele lymfdrainage (MLD), zie voor specifieke aanbeveling de module 'MLD'.
- Oefentherapie/beweging, zie voor specifieke aanbevelingen de module 'oefentherapie'.
- Mobiliserende weefsel- en fascia release-technieken.
- Voorlichting met ondersteunende zorg gericht op risicoreductie, zie voor specifieke aanbevelingen de module 'leefstijlinterventies'.
- Huidzorg, zie voor specifieke aanbevelingen de module 'leefstijlinterventies'.
- Psychosociale ondersteuning (overweeg onderscheid in primair en secundair lymfoedeem). Zie voor specifieke aanbevelingen de module 'leefstijlinterventies'.
- Pijn-analyse- en behandeling.
Onderhoudsfase van lymfoedeem (na uiterlijk 12 weken; liefst eerder)
- Instrueer de patiënt om de TEK zo veel mogelijk overdag te dragen.
- Overweeg in het kader van zelfmanagement de patiënt te instrueren om weefsel mobiliserende technieken toe te passen.
- Geef de patiënt instructies om zichzelf (bij) te zwachtelen.
- Geef de patiënt instructies om te bewegen, (thuis) oefeningen te doen en/of trainen.
- Blijf het belang van een gezond(er) gewicht, voldoende (afwisselende) beweging, huidzorg en bewustwording benadrukken.
- Ondersteun de patiënt naar zelfmanagement en zelfmonitoring, eventueel aan de hand van filmmateriaal over mobiliteit/spierpompfunctie (zie de module 'leefstijlinterventies').
Secundaire preventie
- Zorg dat de hulpverlener samen met de patiënt aandacht heeft voor een verhoogd risico op lymfoedeem voorlichting door overgewicht. Aan de orde komen het belang van een gezond(er) gewicht, voldoende beweging, huidzorg en bewustwording.
- In deze fase is er geen meerwaarde of profylactische waarde van compressietherapie.
Terugval
Lymfoedeem is een chronische aandoening soms met terugval, met een al-dan-niet bekende oorzaak. Bij terugval of toename van oedeem zal de oorzaak moeten worden bepaald. Vervolgens kan een patiëntgerichte aanpak worden gekozen zoals beschreven in de ‘initiële-/oedeem-fase’.
Overwegingen
Kwaliteit van het bewijs
Van alle gevonden literatuur is, na beoordeling middels de GRADE-systematiek, de kwaliteit van bewijs ‘laag’ tot ‘zeer laag’. Dit komt doordat er veel heterogeniteit is in onder andere het type lymfoedeem (bovenste, onderste extremiteit en midline), verschillen in interventies (bv. type, duur en aard van de behandeling), uitkomstmaten en meetmethodes, de onvermijdbare beperkingen in de studie-opzet zoals blindering en omdat er slechts studies met een klein aantal participanten beschikbaar zijn. Dat betekent ook dat de literatuurconclusies ons slechts beperkt ondersteunen in het schrijven van aanbevelingen en de expert opinion hierbij een belangrijke ondersteunende of mogelijk doorslaggevende rol heeft.
Balans van gewenste en ongewenste effecten
De afweging over balans tussen gewenste en ongewenste effecten zal altijd moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld over compressie, bewegen en aanvullende conservatieve behandelingen en de kosten daarvan. In de initiële fase kan ervoor worden gekozen te exploreren hoe deze balans uitvalt voor een individuele patiënt.
Professioneel perspectief
Het symptoom lymfoedeem is van iedereen en daarom van niemand. Patiënten met lymfoedeem kunnen bij veel disciplines terecht en dat maakt de zorg complex en versnipperd. Het stellen van de diagnose en het indiceren en vervolgen van therapie is daarom niet altijd goed geborgd. Zo ook de keuze voor al-dan-niet verwijzen naar diëtiste, fysiotherapeut, huidtherapeut, oedeemtherapeut, psycholoog of medisch maatschappelijk werk.
Iedere hulpverlener handelt volgens de eigen professionele standaard en vanuit ethische norm. Dit betekent dat aanvang, uitvoering en evaluatie zorgvuldig plaatsvinden. Daar waar nodig wordt doorverwezen en/of samengewerkt met andere hulpverleners. En (zeker bij chronische klachten) worden ervaringen, behoeften, eigen verantwoordelijkheid en zelfmanagement van de patiënt nadrukkelijk daarbij betrokken. Een oedeemtherapeut, een verpleegkundige (in de oncologische zorg) of dermatoloog zou in dit proces, zeker in de initiële fase, een ondersteunende rol kunnen spelen.
Waarden en voorkeuren van patiënten
Patiënten zijn doorgaans tevreden over de behandelingen die zij krijgen voor lymfoedeem. De ervaren effecten van deze behandelingen zijn vooral meer soepelheid, minder vochtophopingen en minder druk door vochtophoping. Pijn wordt veel genoemd als klacht, maar de behandelingen leiden vaak niet tot verlichting van de pijn. Onderzoek naar de oorzaak van pijn, om op basis daarvan deze klacht gericht te kunnen behandelen is dan ook noodzakelijk.
Patiënten geven aan gebaat te zijn bij een combinatie van behandelingen. Er is geen standaard recept. Wat voor de een werkt, werkt niet of minder goed dan bij de ander. Dit rechtvaardigt een persoonlijk plan, waarin comorbiditeiten en persoonlijke waarden en voorkeuren van patiënten worden meegenomen. Omdat het plan persoonlijk is, is het belangrijk dat het wordt afgestemd in samenspraak met de patiënt en wordt bijgesteld als de gekozen behandelingen onvoldoende effect hebben.
Een goed behandelplan begint met een goede diagnose en doorverwijzing naar de juiste behandelaar(s). Patiënten geven vaak aan niet goed te weten waarom zij bijvoorbeeld naar een huidtherapeut of (oedeem)fysiotherapeut worden verwezen. Die keuze kan voor hen relevant zijn, omdat sommige patiënten bijvoorbeeld de voorkeur geven aan ondersteuning bij bewegen en liever naar een fysiotherapeut gaan of meer aandacht willen voor huidproblemen, bijvoorbeeld na radiotherapie, en dan een huidtherapeut de voorkeur heeft. Ook is het vaak niet bekend dat zij naar een diëtist of psycholoog/maatschappelijk werker kunnen worden doorverwezen. Voor oncologische patiënten is het ook goed als er wordt gekeken naar de afstemming met oncologische begeleiding (oncologiefysiotherapeut) met ook aandacht voor de psychosociale impact van secundair lymfoedeem. Goede voorlichting en een onderbouwde verwijzing dragen bij aan een goede en op de patiënt afgestemde behandeling (zie verder de module 'leefstijlinterventies').
Onderbouwing
Achtergrond
Lymfoedeem vraagt bij elke patiënt om een persoonsgerichte aanpak, waarbij alle comorbiditeiten en persoonlijke factoren moeten worden meegenomen. Conservatieve behandeling kan de volgende onderdelen omvatten: compressietherapie (CT), oefentherapie/ beweging, manuele lymfdrainage (MLD), mobiliserende technieken, voorlichting met ondersteunende zorg gericht op risicoreductie (waaronder een actief beleid om gewicht op peil houden of reductie om een voor de patiënt gezonde BMI tot stand te brengen), huidzorg en zelfmanagement. De keuze van de verschillende modules verschilt per behandelfase (initieel of onderhoud), per diagnose en per patiënt.
Ook behandeling van bijkomende problemen zoals pijn en psychosociale problemen vraagt aandacht. Alhoewel pijn vaak als klacht wordt benoemd, is lymfoedeem op zichzelf geen pijnlijke aandoening en kan de pijn bijvoorbeeld ook komen van de ingreep die ook het lymfoedeem heeft veroorzaakt. Onderzoek naar de precieze oorzaak van de pijn is daarom een belangrijke actie (noceptieve, neuropathische of nociplastische pijn). Na deze analyse kan een gericht pijnprogramma worden gestart. (Shahpar 2013)
Net als in de praktijk, worden in de literatuur de behandelmethoden vaak niet afzonderlijk maar gecombineerd beschreven als decongestieve lymfatische therapie (DLT) of complexe lymfoedeemtherapie. Vanwege het toepassen van DLT in uiteenlopende combinaties, bij uiteenlopende patiëntengroepen en met uiteenlopende uitkomstmaten is de literatuur niet eenduidig over de effectiviteit van de verschillende opties. Wel zijn er meerdere studies gedaan waarbij vergeleken werd tussen DLT met MLD en zonder MLD. Een effect kon niet worden aangetoond nog worden uitgesloten.
In deze richtlijn zijn de aanbevelingen ook vanuit expert opinion en patiëntenperspectief geschreven.
De conservatieve behandeling van lymfoedeem is, naast volumereductie, verminderen van beperkingen en verbetering van kwaliteit van leven, gericht op het voorkomen van progressie (preventie) en vermindering van de gevolgen van lymfoedeem zoals beschreven binnen het ICF-model. In de praktijk zal er een op de patiënt afgestemd, individueel plan worden gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met zowel patiënt-karakteristieken en -voorkeuren, alsook met beschikbaarheid van therapeutische opties ('samen beslissen’; Shared Decision Making). Hiervoor kan worden samengewerkt in een netwerk van diverse zorgverleners om de beste behandeling mogelijk te maken.
De therapeutische behandeling van lymfoedeem kent twee fasen: een initiële behandelfase (oedeemfase/ reductiefase) en een onderhoudsfase. Tussen beide fases is niet een scherpe scheidslijn qua tijdstip maar wel qua interventies. Ook kunnen de fases zich herhalen (‘terugval’). Zie ook de module 'achtergrond (pathofysiologie)/begripsbepaling'. Voor elke patiënt kent de behandelfase meerdere specifieke behandelopties. Optimale afstemming van de behandeling op de klinische fase en specifieke functioneringsproblemen van een patiënt blijkt in de dagelijkse praktijk een grote uitdaging.
De werkgroep heeft getracht om de effectiviteit en consequenties (voor- en nadelen) zo veel mogelijk per modaliteit in kaart te brengen. Voor een aantal behandelmodaliteiten (CT, MLD en oefentherapie) werden er specifieke deel-uitgangsvragen gedefinieerd, die in aparte modules worden besproken. De operatieve behandeling wordt in de modules 'reductiechirurgie' en module 'reconstructieve (micro)chirurgie' besproken. Preventieve maatregelingen/voorlichting wordt in de module 'leefstijlinterventies' besproken.
Zoeken en selecteren
Zoeken en selecteren
Ter onderbouwing van onderhavig hoofdstuk werd in de richtlijnversie 2014 (zoekdatum 03-2013) gezocht naar internationale richtlijnen, systematische reviews, Randomised Controlled Trials (RCT’s) en observationele studies. Er werden destijds geen studies gevonden die DLT als gehele behandeling onderzochten. Er werd destijds één systematische review gevonden die alle DLT-modaliteiten beschreef, maar deze baseerde zich enkel op studies die losse modaliteiten onderzochten omdat er geen studies waren gevonden die naar DLT als geheel keken (McNeely et al. 2011). Er was in de richtlijnversie van 2014 dus geen literatuur voorhanden om de effectiviteit van DLT als geheel te beoordelen en tijdens de huidige richtlijnherziening werd besloten om deze zoekactie niet te updaten.
Tijdens de huidige richtlijnherziening werd aldus besloten om de zoekacties van de losse behandelmodaliteiten oefentherapie, MLD, TEK en IPC te updaten. De literatuuruitwerkingen van deze behandelmodaliteiten zijn te vinden in de desbetreffende onderdelen van de richtlijn. Voor conclusies wordt verwezen naar de onderliggende modules, per behandelmodaliteit.
Resultaten
Niet van toepassing
Conclusie
Niet van toepassing
Referenties
- McNeely ML, Peddle CJ, Yurick JL, Dayes IS, Mackey JR. Conservative and dietary interventions for cancer-related lymphedema: a systematic review and meta-analysis. Cancer. 2011 Mar 15;117(6):1136-48.
- Shahpar, H. et al. Risk factors of lymph edema in breast cancer patients. International journal of breast cancer 2013, 641818–7 (2013).
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 28-12-2023
Laatst geautoriseerd : 28-12-2023
Geplande herbeoordeling :
Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).
De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn lymfoedeem en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Aanleiding
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie is de richtlijn lymfoedeem in 2020-2023 herzien. Ten opzichte van de richtlijn van 2014 zijn er nieuwe inzichten rondom chronisch oedeem, alsmede vragen rond de effectiviteit van nieuwe en bestaande behandeltechnieken zoals lymfchirurgie en MLD. De benadering van diagnostiek en behandeling is meer in een holistische benadering geplaatst met accent op functioneren van de patiënt in al zijn aspecten (participatie/activiteiten niveau/persoonlijke en omgevingsfactoren).
De benadering van de patiënt hierbij berust meer op een co-activiteit met aandacht voor shared decision making, “ samenmanagement” en coaching.
Afbakening onderwerp
In deze richtlijn worden adviezen gegeven ten aanzien van de diagnostiek en behandeling van lymfoedeem en begeleiding bij lymfoedeem en dient als leidraad voor de dermatoloog en andere zorgprofessionals die in aanraking komen met patiënten met lymfoedeem.
Definities
Oedeemtherapeut
Wanneer in de richtlijn de term ‘oedeemtherapeut’ wordt gebruikt, bedoelt de werkgroep alle
zorgverleners die bevoegd zijn oedeemtherapie te praktiseren. In Nederland zijn hiertoe twee
beroepsgroepen bevoegd: de huid- en oedeemtherapeut en de oedeemfysiotherapeut.
Compressietherapie
Compressietherapie betekent letterlijk drukbehandeling. In deze richtlijn wordt hiermee bedoeld het aanbrengen van drukmiddelen die de veneuze en lymfatische afvloed bevorderen. In de praktijk wordt vaak gesproken van ambulante compressie, omdat het samengaan van de comprimerende werking van het aangelegde verband en de pompwerking van de spieren het beoogde resultaat tot stand brengt. Men onderscheidt verschillende compressiemiddelen, waaronder diverse types zwachtels (niet-elastische compressie), therapeutisch elastische kousen (TEK), intermitterende pneumatische compressie (IPC) pompen en adjustable compression devices (ACD).
Aanmeter
De aanmeter is in deze richtlijn de zorgprofessional die TEK en/of andere compressiehulpmiddelen aanmeet en levert. In Nederland mogen compressiehulpmiddelen alleen aangemeten worden na het behalen van een erkend diploma. Dit is een discipline met aantekening voor compressietherapeut, dit kan bijvoorbeeld een oedeemtherapeut zijn. Het verdient sterk de voorkeur dat de aanmeter direct bij het behandelproces betrokken is om een adequaat compressiehulpmiddel te kunnen verstrekken. Vaak zal de betrokken oedeemtherapeut (huidtherapeut of oedeemfysiotherapeut) uit service oogpunt ook de gewenste compressiehulpmiddelen aanmeten en leveren. In dit geval heeft die persoon ook de functie van aanmeter en wordt die ook zo genoemd.
Overige inleidende teksten
Lymfoedeem is een vorm van de verzamelnaam ‘chronisch oedeem’: oedeem dat langer dan 3 maanden bestaat. Vroeger werd lymfoedeem vaak als diagnose gezien maar dat is niet juist. Het betreft een symptoom van zwelling door lymfstasis met (non) pitting oedeem en/of weefselverandering. Lange tijd werden in epidemiologische studies vooral gelet op chronische zwelling na bijvoorbeeld kanker waarbij de eventueel bijkomende oorzaken van chronisch oedeem niet vermeld worden. Echter, de groep is heterogeen waarbij vele factoren een rol spelen die deels gerelateerd zijn aan de initiële factoren die het lymfesysteem hebben beschadigd (bijvoorbeeld een operatie en bestraling) maar vaak spelen persoons- en omgevingsfactoren een erg belangrijke rol (bijvoorbeeld overgewicht en gebrek aan mobiliteit/spierkracht/conditie).
Deze benadering maakt een goede medische diagnose van het chronische oedeem en een gezondheidsprofiel van de patiënt essentieel voordat een behandelplan wordt gesteld. Een multidisciplinaire samenwerking is hiervoor zeer belangrijk.
De prevalentie van chronisch oedeem wisselt sterk binnen de volgende groepen:
- Veneus oedeem;
- Primair en secundair lymfoedeem;
- Dependency oedeem;
- Chronisch oedeem door vergevorderde kanker;
- Chronische zwelling door obesitas;
- Chronische zwelling bij vasculaire malformaties.
Dit maakt dat als er naar studies rond prevalentie wordt gekeken, het bredere perspectief van chronisch oedeem/lymfoedeem en de complexe oorzaken daarvan dient mee te worden genomen (Moffatt 2019).
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met lymfoedeem.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: NVDV, NVPC, NVOG, NVNG, NVRO, NVvH, NVH, V&VN, NIP, NVFL, KNGF, NVD en andere betrokkenen i.e. dermatologen, huisartsen, verpleegkundig specialisten, physician assistants, fysiotherapeuten, huidtherapeuten en (dermatologie) verpleegkundigen. Voor patiënten is informatie op thuisarts.nl en een patiënten folder ontwikkeld.
Samenstelling werkgroep
Werkgroepleden – versie 2023 |
Vereniging |
||
Dr. R.J. Damstra (voorzitter) |
NVDV |
||
Dr. C. van Montfrans |
NVDV |
||
Dr. C.J.M. van der Vleuten |
NVDV |
||
Dr. S.S. Qiu Shao |
NVPC |
||
Dr. M.E.E. Bröker |
NVVH |
||
Drs. E.B.L. van Dorst |
NVOG |
||
Drs. N. Groen |
NVNG |
||
Dr. B. Kreike |
NVRO |
|
|
Mevr. C. Alberts-Hoeben |
NVH |
|
|
Mevr. S. van Beusekom |
NVH |
|
|
Mevr. W. den Hollander |
V&VN |
|
|
Mevr. J.E.W.M. van Dongen-Melman |
NIP |
|
|
Mevr. F. Potijk |
NVFL en KNGF |
|
|
Mevr. B. Pinkert |
NVD |
|
|
Mevr. C. Hovenier |
Stichting Olijf |
|
|
Mevr. A Diepstraten |
Stichting Olijf |
|
|
Drs. J.M.G. Fijn |
Borstkankervereniging Nederland (BVN) |
|
|
Drs. M. Velting |
Borstkankervereniging Nederland (BVN) |
|
|
Drs. W.F. Hoelen |
NLNet |
|
|
Drs. P.A.M. van den Broek |
Huid Nederland |
|
|
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
|
|
Dr. A. van Enst |
NVDV |
|
|
Drs. E. de Booij Start t/m juni 2021 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. E. van der Veen Sep 2021 t/m apr 2022 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. S.L. Wanders Jul 2021 t/m dec 2022 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. A.C. de Waal Apr 2022 t/m dec 2022 |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
|
Drs. C. Smit Dec 2022 t/m heden |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
* Zie toelichting in ‘Tabel: Overzicht betrokken partijen (modulaire herziening) 2023’
Werkgroepleden - versie 2014 |
Vereniging |
|
Dr. R.J. Damstra (voorzitter) |
NVDV |
|
Drs. A.B. Halk (secreatris) |
NVDV |
|
Dr. J.P. van den Berg |
VRA |
|
Mevr. Y. Born |
NVH |
|
Mevr. E.S.F.A. Butter |
V&VN oncologie |
|
Drs. E.B.L. van Dorst |
NVOG |
|
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
|
mevr. C. Feenstra |
NVH |
|
Drs. P. Gielink |
NVFL |
|
Drs. M.J. de Haas |
NVNG |
|
Dhr. A. Hendrickx |
Kon. Nederlandse Gen. voor Fysiotherapie |
|
Drs. J.T. Hidding |
NVFL |
|
Drs. J.B. Storm van Leeuwen |
NVPC |
|
Mevr. S. Nijland |
V&VN dermatologie |
|
Mevr. E. Oskam |
Borstkankervereniging Nederland (BVN) |
|
Mevr. I. Paulusma |
V&VN oncologie |
|
Dr. N. Russell |
NVRO |
|
Mevr. K. Rutgers- van Wijlen |
BPSW |
|
Mevr. I. Sissingh |
VATEK / NVOS-Orthobanda |
|
Dr. L.J.A. Strobbe |
NVVH |
|
Drs. C.J.A. Verhoeff-Braat |
Nederlands netwerk voor lymfoedeem en lipoedeem |
|
Dhr. R. Verwaard |
NVOS |
|
Dr. C.J.M. van der Vleuten |
NVDV |
|
Drs. H.G.J.M. Voesten |
NVVV |
|
Drs. A. Hartog |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
Drs. M.C. Urgert |
Arts-onderzoeker NVDV |
|
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.
Werk-groeplid |
Hoofdfunctie(s) |
Nevenfunctie(s) |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intellectuele belangen en reputatie |
Overige belangen |
Getekend op |
Dhr. R.J. Damstra (voorzitter) |
|
Medisch manager zorgverantwoordelijke eenheid in ziekenhuis Nij Smellinghe (1e dag/week). |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
De lymfologie is een klein vakgebied en primair lymfoedeem is internationaal als "Rare disease" erkend(Orphanet). Vanuit de samenwerking op Europees niveau zijn meerdere leden lid van landelijke organisaties op het gebied van lymfoedeem. Ik beschouw dat vooral als bundelen van expertise en kennis wat uiteindelijk de zorg voor de patiënt verbeterd. |
n.v.t. |
02-06-2020 |
Mw. C. van Montfrans |
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
25-07-2020 |
Mw. C. van der Vleuten |
Dermatoloog RadboudUMC (0.8 fte) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
22-06-2020 |
Mw. S.S. Qiu Shao |
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
03-06-2020 |
Mw. M.E.E. Bröker |
Oncologisch chirurg Franciscus Gasthuis en Vlietland, Rotterdam |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-12-2022 |
Mw. E.B.L van Dorst |
Staflid gynaecologische oncologie UMC Utrecht |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
18-06-2020 |
Dhr. N. Groen |
Nucleair geneeskundige, Amphia ziekenhuis |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
19-06-2020 |
Dhr. B. Kreike |
Radiotherapeut, radiotherapie-groep, locatie Arnhem/Ede |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
04-06-2020 |
Mw. C. Alberts-Hoeben |
Huid- en oedeemtherapeut Huidtherapie Limburg |
Lid Expertgroep Oedeem NVH (vrijwilligers- en onkostenvergoeding) |
Dienstverband van een bedrijf met doelgroep oedeem-patiënten (Huidtherapie Limburg) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
15-06-2020 |
Mw. S. Beusekom |
Huid- en oedeemtherapeut Heerlen |
NPI zelfmanagement cursus, advies functie bij de NVH, novomundo: examinator opleiding TEK |
Ik werk in een oedeempraktijk; maar conformeer mij aan de richtlijn. Ik verwacht geen toename van financiële stromen door de uitkomst van de richtlijn |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
12-11-2022 |
Mw. W. den Hollander |
Verpleegkundig specialist Jeroen Bosch Ziekenhuis, expertisegebied: Mamma-oncologie |
Consulent transmuraal Palliatief Advies Team |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
11-09-2023 |
Mw. F. Potijk |
|
Wetenschap Oncologie en Oedeem (WOO) commissie NVFL (vrijwillig met gedeeltelijke vergoeding) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
18-06-2020 |
Mw. B. Pinkert |
Diëtist, Additief voiding diet & leefstijl (zelfstandige praktijk) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Ik vertegenwoordig de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD) in deze werkgroep. |
n.v.t. |
23-06-2020 |
Mw. C. Hovenier |
Volledig arbeidsongeschikt, formeel tot 15-08-2020 in dienst bij EMMA Communicatie te Den Haag als senior redacteur |
Stichting Olijf (vrijwilliger, onbezoldigd). |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Ik ben vrijwilliger bij stichting Olijf. Wij hebben er baat bij dat er een goede richtlijn komt, waarin ook de ervaringen uit de praktijk aan de orde komen, zover dat kan gegeven de stand der wetenschap en praktijk. Daarvoor zijn we gevraagd. Los daarvan hebben Olijf, BVN en onze koepelorganisatie NFK, noch haar vertegenwoordigers, enig gewin bij deze deelname. |
n.v.t. |
23-06-2020 |
Mw. A. Diepstraten |
Zelfstandig ondernemer en eigenaar Praktijk ‘de Vormende Hand: consulent hulpverlener & beeldend therapeut. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Ik ben betrokken naaste van een persoon met lymfoedeem n.a.v. kankerbehandeling. We hebben ons echter allebei te houden aan het zorgvuldig behandelen van ontvangen informatie via Stichting Olijf, omdat we beiden bij Stichting Olijf zijn aangesloten. |
n.v.t. |
Ik ben vanuit mijn eigen bedrijf ingehuurd als coördinator Kwaliteit van Zorg bij stichting Olijf. Wij hebben er baat bij dat er een goede richtlijn komt, waarin ook de ervaringen uit de praktijk aan de orde komen, zover dat kan gegeven de stand der wetenschap en praktijk. Los daarvan hebben Olijf, BVN en onze koepelorganisatie de NFK, noch haar vertegenwoordigers, enig gewin bij deze deelname. |
n.v.t. |
22-06-2020 |
Mw. J.M.G. Fijn |
Gepensioneerd |
Ervaringsdeskundige bij de Expertgroep late Gevolgen bij Borstkankervereniging Nederland (vrijwilligerswerk) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
16-09-2020 |
Mw. M. Velting |
Belangenbehartiger borstkankervereniging Nederland (24 uur). |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
16-11-2022 |
Dhr. W.F. Hoelen |
|
(Inter)nationaal docent oedeem en oncologie fysiotherapie, voorzitter oncologisch netwerk (KM) Onco in balans, Vicepresident Casley Smith international adviseur Medi, bestuurslid NLNet. |
Adviseur Medi (compressie hulpmiddelen) en opleidings-directeur Berekuyl Academy |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
12-11-2022 |
Dhr. P.A.M. van den Broek |
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
21-09-2020 |
Mw. E. de Booij |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
02-06-2020 |
Mw. E. van Veen |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-09-2021 |
Mw. S.L. Wanders |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-07-2021 |
Mw. A.C. de Waal |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
01-04-2022 |
Mw. C. Smit |
Arts-onderzoeker NVDV |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
06-12-2022 |
Inbreng patiëntenperspectief
Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van verschillende patiënten van meerdere patiëntenverenigingen (stichting Olijf, BVN, NLNet, Huid Nederland) in de werkgroep en de opname van informatie over patiëntenvoorlichting. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan betreffende patiëntenverenigingen.
Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst Raming |
Toelichting |
Achtergrond (pathofysiologie) (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Risicofactoren (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Indocyanine groen lymfografie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Conservatieve behandeling (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Zwachtelen en bandageren (2014) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Intermitterende Pneumatische Compressie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Therapeutische Elastische Kousen (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Manuele lymfedrainage (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Oefentherapie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Reductiechirurgie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Reconstructieve (micro)chirurgie (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Therapeutische Elastische Kousen (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Leefstijlinterventies: preventie, ondersteunende zorg en voorlichting (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Organisatie van zorg (2023) |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.
Knelpuntenanalyse
In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NVPC, NVVH, NVOG, NVNG, NVRO, NVH, V&VN, NVFL, NVD, NIP, Stichting Olijf, BVN, NLNet, Huid Nederland. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE
|
Definitie
|
Hoog
|
|
Redelijk
|
|
Laag
|
|
Zeer laag
|
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)
Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).
Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)
Bij de EBRO-methode (Evidence Based RichtlijnOntwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.
Kwaliteit |
Interventie |
Diagnostisch accuratesse-onderzoek |
Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek) |
|
|
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Indicatorontwikkeling
Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 11).
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter becommentariëring. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.
Literatuur
- Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
- Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
- Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/
- Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
- Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html