Algemene inleiding
Noodzakelijk voor een adequate diagnostische aanpak is multidisciplinaire samenwerking met een klinisch genetisch centrum en eventueel de kinderarts-EAA in de eigen regio (zie module Multidisciplinaire samenwerking en follow-up).
Allereerst moet vastgesteld worden dat sprake is van een ontwikkelingsachterstand/verstandelijke beperking. Bij twijfel kan – ook door de eerste lijn - inschatting van functioneren en ontwikkelingsniveau middels aanvullend multidisciplinair onderzoek plaatsvinden, bijvoorbeeld door fysiotherapeut (Alberta Infant Motor Scale (AIMS), Bayley Scales of Infant and Toddler Development-Third Edition-NL (Bayley-III-NL) etc.), logopedist (Schlichting, Wechsler etc.), psycholoog (psychodiagnostiek, neuropsychologisch onderzoek (NPO), zie module Psychodiagnostiek) en/of kinder- en jeugdpsychiater (psychiatrische co-morbiditeit, zie module Genetische diagnostiek bij neurobiologische ontwikkelingsproblemen met bijkomend opvallend gedrag). De jeugdgezondheidszorg onderzoekt tevens implementatie van een nieuw onderzoeksinstrument voor ontwikkeling bij jonge kinderen: SINDA (https://www.uitgeverijvangorcum.nl/product/100-423_SINDA-Standardized-Infant-NeuroDevelopmental-Assessment). SINDA wordt ook al gebruikt door fysiotherapeuten.
Het gehele diagnostische traject - na vaststelling van ontwikkelingsachterstand/ verstandelijke beperking - is onder te verdelen in verschillende fases, zie ook het stroomschema.
De eerste fase bij diagnose ontwikkelingsachterstand behelst:
- (Familie)anamnese;
- Lichamelijk onderzoek, incl. neurologisch en dysmorfologisch onderzoek;
- Bij spraaktaalontwikkelingsachterstand of twijfel gehoor aanvullend audiologisch en audiometrisch onderzoek;
- Laagdrempelig visus (optometrisch) en oogheelkundig onderzoek.
Anamnese en lichamelijk onderzoek
Vanzelfsprekend dient in anamnese en lichamelijk onderzoek bijzondere aandacht geschonken te worden aan alle elementen die aanwijzingen kunnen geven voor de etiologie of de aard van het onderliggende ziektebeeld. Dit vereist allereerst een zorgvuldige specifieke ontwikkelingsanamnese en de anamnese van bijkomende klachten en/of verschijnselen. Een aantal aandachtspunten staan samengevat in tabel 1 (anamnese) en tabel 2 (lichamelijk onderzoek). Eventueel kan een vragenlijst hierbij behulpzaam zijn (zie voorbeeld vragenlijst ontwikkelingsproblemen).
Anamnese
Het verdient sterke aanbeveling om anamnestische gegevens, voor zover mogelijk, te verifiëren en/of aan te vullen door middel van inzage in het kinddossier van de jeugdgezondheidszorg (waaronder de gegevens van het consultatiebureau), mits toestemming van gezagdragende ouder(s). Dit kinddossier bevat naast uitgebreidere groeicurves dan het gemiddelde groeiboekje van de ouder(s), vooral ook informatie over de ontwikkeling middels het Van Wiechenschema, familieanamnese en medische correspondentie wat betreft zwangerschap, partus en behandelingen post partum. De jeugdarts heeft korte lijnen met school (vooral ook met Medisch Kinderdagverblijf (MKD) en speciaal onderwijs) Bij oudere kinderen is daarnaast ook informatie van school, orthopedagogen, etc. van aanvullende waarde.
Tabel 1. Belangrijke elementen in de anamnese bij ontwikkelingsachterstand/ verstandelijke beperking
|
Lichamelijk onderzoek
Indien het lichamelijk onderzoek onvoldoende richting geeft aan het aanvullende onderzoek kan men dit, afhankelijk van de complexiteit, op een later tijdstip herhalen. Daarnaast kan men de lichamelijke presentatie vastleggen op foto of video. Vergelijking in de tijd of overleg met anderen is dan mogelijk. Voor het beschrijven van eventuele dysmorfe kenmerken, zie Elements of morphology reeks van American Journal of Medical Genetics (https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/ajmg.a.32612)
Tabel 2. Bijzondere aandachtspunten bij het lichamelijk onderzoek bij ontwikkelingsachterstand
|
Huid
Onderzoek van de gehele huid, huidaanhangsels (nagels, haren), tanden en slijmvliezen kan belangrijke etiologische aanwijzingen leveren (zie tabel 3). Het betreft hier niet alleen de beter bekende neurocutane syndromen, zoals neurofibromatose type I (NF1) en tubereuze sclerose complex (TSC), maar ook een groot aantal minder bekende neurocutane syndromen, genodermatosen, erfelijke stofwisselingsziekten en verworven afwijkingen ten gevolge van deficiënte voeding (of malabsorptie) en chronische intoxicaties. De zeer uiteenlopende dermatologische manifestaties variëren van pigmentverschuivingen, angiomen, xanthomen, zonlichtovergevoeligheid, abnormale elasticiteit van huid en bindweefsels, ichthyosiforme beelden, lokale aplasia cutis, afwijkende structuur van haren en nagels, dermatitisbeelden, die gepaard kunnen gaan met blaarvorming en slijmvliesafwijkingen (bijvoorbeeld gingiva-fibromen bij TSC). Wood's lamp onderzoek valt te overwegen in alle gevallen waarbij een ziekte met pigmentstoornissen wordt overwogen. Met name hypopigmentaties bij een lichte huid zijn moeilijk te zien zonder Wood's lamp onderzoek, maar ook andere geringe pigmentverschuivingen (lichte café-au-lait maculae (CALM)) zijn beter te zien met UVA-licht.
Tabel 3. Voorbeelden van huidafwijkingen als symptoom van onderliggende aandoeningen in het kader van ontwikkelingsstoornissen met verstandelijke beperking (Vreeburg 2014, NTvDV 2018)
Groep |
Gekenmerkt op dermatologisch gebied door |
Genodermatologsiche differentiaal diagnose (DD) van meest voorkomende aandoeningen ** |
DD verder te differentiëren door te kijken naar |
Te veel pigment
|
Hyperpigmentaties |
Neurofibromatose type 1
Incontinentia pigmenti |
CALM, freckling, Lisch noduli, neurofibromen, opticusglioom, familieanamnese
nagel-, tand-, oog- en neurologische afwijkingen; 4 stadia huidafwijkingen |
Te weinig pigment
|
Hypopigmentaties |
Hypopigmentair mozaïcisme (hypomelanosis van Ito)
Tubereuze sclerose complex
Erfelijke stofwisselingsziektes (fenylketonurie,homocystinurie, histidinemie) |
Neurologische-, musculoskeletale afwijkingen, gehoorproblemen, strabisme, epilepsie
Epilepsie, ash-leaf- en confetti-hypopigmentaties, shagreen patch, angiofibromen, periunguale tumoren
Zeer lichte huid en haren, systemische dysfuncties
|
Vasculaire afwijkingen |
Vaatmalformaties capillair of veneus, met/zonder overgroei |
Macrocefalie-capillaire malformatie (M-CM)-/ megalencefalie-capillair malformatie-polymicrogyrie (M-CAP) syndroom |
Macrocefalie, hartafwijking, lineaire naevus flammeus over wervelkolom |
Afwijkingen van de huidappendices (nagels / tanden / haar) |
|
|
Goed beschrijven in kader van fenotype en om DD te kunnen maken |
* in patroon: hiermee wordt bedoeld dat de huidafwijking voorkomt volgens één van de Blaschko patronen. Zie voor een overzicht het artikel ‘Erfelijke huidaandoeningen in de dagelijkse kindergeneeskundige praktijk’ (Vreeburg en van Steensel, Praktische Pediatrie 2014).
** in deze DD zijn alleen de meest voorkomende aandoeningen meegenomen.
Verwijzing naar een dermatoloog met expertise op het gebied van de kinderdermatologie, neurocutane syndromen en genodermatosen is geïndiceerd bij afwijkingen van huid, haar, nagels en slijmvliezen waarvan de diagnose of oorzaak niet duidelijk is, en/of ter bevestiging van een waarschijnlijkheidsdiagnose waarbij correcte classificatie en diagnostiek van dermatologische verschijnselen belangrijk is, en/of sprake is van bijkomende afwijkingen en/of resultaten van aanvullend onderzoek waaruit een gerichte vraagstelling voortvloeit voor nader dermatologisch onderzoek.
Dysmorfologisch onderzoek
Voor het correct beschrijven van (dys)morfologisch onderzoek, verwijst de werkgroep naar de artikelenreeks Elements of morphology van American Journal of Medical Genetics (Allanson, 2009; Biesecker, 2009; Carey, 2009; Hall, 2009; Hennekam, 2009; Hunter, 2009; Biesecker, 2011; Biesecker 2022). De World Health Organization (WHO) heeft deze ‘Elements of Morphology’ geaccepteerd als nomenclatuur waarmee het externe fenotype beschreven moet worden. Internationaal wordt zeer sterk gepropageerd om het fenotype van de patiënt in gestandaardiseerde termen te beschrijven. Er is hiervoor een website waarin de bewuste Human Phenotype Ontology (HPO) termen – die voor een belangrijk deel opgebouwd is uit de definities, zoals verwoord in ‘Elements of Morphology’ – zijn op te zoeken (http://human-phenotype-ontology.github.io/about.html). Dat lijkt omslachtig en academisch, maar correct en uniform gebruik van terminologie bevordert inzicht. De database vormt een hulpmiddel om een differentiaal diagnose op te stellen: https://hpo.jax.org/app/tools/phenomizer.
Aanbevelingen
Verricht zorgvuldige anamnese en volledig lichamelijk onderzoek inclusief neurologisch- en dysmorfologisch onderzoek, en inspecteer de gehele huid. Verwijs naar dermatoloog met expertise in kinderdermatologie bij afwijkingen van huid, haar, nagels en slijmvliezen waarvan diagnose of oorzaak niet duidelijk is, of ter bevestiging van waarschijnlijkheidsdiagnose waarbij correcte classificatie en dermatologische diagnostiek belangrijk is.
Verifieer anamnestische bijzonderheden door middel van gedocumenteerde gegevens (consultatiebureau, medische en andere relevante gegevens).
Vervolg/herevalueer in langere intervallen ter signalering van zich geleidelijk manifesterende richtinggevende symptomen bij aanvankelijk symptoomarme ziektebeelden. |
Bij aanwijzing voor verworven oorzaak
Overweeg verwaarlozing/mishandeling, intoxicaties en intra-uteriene infecties. Voor laatstgenoemde kan gebruik van restant hielprikbloed zinvol zijn. In Nederland doen bijna alle pasgeborenen (>99%) mee aan de hielprikscreening waarbij zes bloeddruppels worden afgenomen. Het bloed wordt getest op een aantal ernstige en zeldzame aangeboren aandoeningen (zie https://draaiboekhielprikscreening.rivm.nl/aandoeningen). Na de neonatale screening wordt alle restant hielprikbloed standaard één jaar bewaard. Als de ouders geen toestemming hebben gegeven voor geanonimiseerd gebruik ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, wordt het restantbloed na dit jaar vernietigd. Als de ouders toestemming hebben gegeven, wordt het restantbloed in totaal vijf jaar opgeslagen bij het referentielaboratorium van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM -Centrum GezondheidsBescherming (GZB)). In deze periode kan het restant hielprikbloed van een kind opgevraagd worden bij Werkgroep Onderzoek Neonatale Hielprikscreening (WONHS) voor nader diagnostisch onderzoek, bijvoorbeeld ter uitsluiting van antenatale cytomegalovirus(CMV)-infectie bij microcefalie.
Zie voor procedure opvragen hielprikmateriaal: https://www.pns.nl/hielprik/professionals/opvragen-data-en-bloed
Aanbeveling
Overweeg verwaarlozing/mishandeling, intoxicaties en intra-uteriene infecties als verworven oorzaken van ontwikkelingsachterstand, en mogelijkheid van aanvullende diagnostiek met restant hielprikmateriaal. |
Bij afwijkend neurologisch onderzoek (waaronder ook bewegingsstoornissen, micro- en macrofalie) en/of epilepsie
Aanbeveling
Verwijzing (kinder)neuroloog en beeldvorming + DNA opslag (zie module Neuroradiologisch onderzoek). |
Bij verdenking op specifiek syndroom/chromosomale aandoening
Aanbeveling
Verwijzing klinisch geneticus voor eventueel gerichte DNA-diagnostiek. |
Bij verdenking op metabole ziekte (zie tabel 1 rode vlaggen module Metabool onderzoek)
Aanbeveling
Verwijzing kinderarts-metabole ziekten en metabole basisdiagnostiek, specifieke metabole diagnostiek naar vermoede metabole ziekte + DNA opslag (zie module Metabool onderzoek). |
Als bij bovenstaande eerste fase geen specifieke aanknopingspunten gevonden worden en sprake is van:
1. Uitgesproken spraaktaalontwikkelingsachterstand, is er (als nog niet verricht) indicatie voor
- Evaluatie van gehoor
- Beoordeling en begeleiding door logopedist
- Verwijzing naar kinderpsycholoog/kinderjeugdpsychiater bij opvallend gedrag
2. Uitgesproken motorische ontwikkelingsachterstand, is er (als nog niet verricht) indicatie voor
- Beoordeling en begeleiding door kinderfysiotherapeut
- Laboratoriumonderzoek van spierenzymen (creatinekinase (CK), ASAT en lactaat), metabole basisdiagnostiek (plasma en urine) met meenemen van DNA-opslag
- Magnetic Resonance Imaging (MRI) hersenen als afwijkend neurologisch onderzoek (inclusief micro-/macrocefalie) en/of epilepsie
- Verwijzing naar (kinder)neuroloog
3. Algemene ontwikkelingsachterstand, is er (als nog niet verricht) indicatie voor
- Evaluatie van gehoor
- Beoordeling en begeleiding door logopedist
- Beoordeling en begeleiding door kinderfysiotherapeut
- Laagdrempelig visusonderzoek via oogarts
Bij zowel algemene ontwikkelingsachterstand, als bij onverklaarde uitgesproken spraaktaal- of motorische ontwikkelingsachterstand, is er een indicatie voor aanvullend laboratoriumonderzoek, dat in 1 (bloed)afname tegelijkertijd ingezet kan worden (zie bijlage voor praktische aspecten rondom labafname):
- Genetisch onderzoek [2 ml EDTA], zie module (Trio)WES versus array, bijlage 1 en Leidraad aanvragen genetische kiembaandiagostiek door niet klinisch genetische zorgprofessionals.
- (Genoombrede) CNV-analyse en fragiele X-syndroom, indien geen microcephalie, door bekwame zorgprofessional zoals kinderarts, (kinder)neuroloog of arts VG.
- Trio-WES met genenpanel voor ontwikkelingsstoornissen of HPO-analyse**
Indien trio-analyse niet mogelijk (bijv. adoptie, één ouder bekend): duo-of single-WES-ID inclusief CNV-analyse. Indien geen (genoombrede) CNV analyse in WES-data mogelijk: trio-WES met genenpanel voor ontwikkelingsstoornissen (filter) waarna -als geen bijzonderheden- chromosomale micro-array.
- Algemeen:
- Capillair of veneus bloedgas (mn meting van pH en bicarbonaat, met in geval van metabole acidose berekening van anion-gap) met glucose en lactaat
- Chemie: natrium, kalium, chloride (anion-gap berekening), creatine kinase (CK), ASAT, ALAT, ureum, creatinine, homocysteine,TSH, FT4 bij groeiproblematiek en/of geen verrichte hielprik, en in geval van hypoglycemie ketonen
- Bloedbeeld
- Zo nodig ketonen (via point-of-care test (POCT) of urinestick)
- Zo nodig ammoniak bij encefalopathie en/ of uitgesproken reactie op vasten c.q. ziekte.
- Metabole basisdiagnostiek (zie module Metabool onderzoek):
- Plasma [2 ml Na/Li-heparine of EDTA (afhankelijk van het metabool laboratorium)]
- Urine [10 ml, evt. via gazen in luier]
Genetische diagnostiek
Genetisch onderzoek is geïndiceerd als er geen verworven oorzaak is voor de ontwikkelingsachterstand/verstandelijke beperking. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de volgende genetische onderzoekstechnieken:
- Whole exome sequencing (WES) met filter ontwikkelingsstoornissen (indien mogelijk met gelijktijdige copy number variation (CNV)-analyse)
- Microarray
- CGG-repeatanalyse van het FMR1-gen (genetische diagnostiek naar fragiele X syndroom)
- Klassiek chromosomenonderzoek
- Gericht genetisch onderzoek (o.a. Sanger sequencing, multiplex ligation-dependent probe amplification (MLPA)-analyse, methyleringsonderzoek etc.)
- WES open exoom (trio-WES)
- Whole genome sequencing (WGS)
- RNA-sequencing
- Mitochondrieel DNA (mtDNA) diagnostiek
- Genoomwijd methyleringsonderzoek (Episign)
De diagnostische flow varieert per genetisch centrum vanwege het gebruik van verschillende onderzoekstechnieken en lokale afspraken. Behalve voor diagnostiek naar het fragiele X-syndoom, CNVs of een gericht genpanel dient verwijzing of overleg plaats te vinden met een klinisch geneticus als dit niet anders is afgesproken. Het advies is om de genetische diagnostiek af te stemmen met de op dat moment toegepaste mogelijkheden in het genetische referentie centrum.
Hoofdstappen in de genetische diagnostiek
Stap 1: CNV-analyse dan wel WES met filter ontwikkelingsstoornissen (WES-ID), afhankelijk van lokale afspraken.
Indien bij de WES-ID gelijktijdig een (genoombrede) CNV-analyse verricht wordt, is geen microarray nodig.
Indien in het genetisch onderzoek met WES-ID geen gelijktijdige (genoombrede) CNV-analyse wordt verricht, is sequentieel een microarray geïndiceerd als WES-ID geen genetische oorzaak aantoont om op die manier relevante CNV’s alsnog te onderzoeken. Zie ook module (Trio)WES versus array.
Stap 2 (of parallel aan bovenstaande WES-ID, afhankelijk van het genetische centrum):
Indien er geen genetische oorzaak wordt aangetoond bij stap 1, is de volgende stap CGG-repeatanalyse van het FMR1-gen (diagnostiek naar de genetische aandoening fragiele X syndroom). Dit is alleen geïndiceerd als er geen microcefalie aanwezig is.
Indien geen verklaring wordt gevonden bij stap 1, is dit onderzoek bij mannelijke patiënten altijd geïndiceerd, tenzij er sprake is van microcefalie, aangeboren afwijkingen en/of dysmorfe kenmerken die een vermoeden geven dat het om een andere diagnose gaat. Bij vrouwelijke niet-microcefale patiënten moet onderzoek naar fragiele X syndroom in ieder geval worden overwogen als de stamboom suggestief is voor X-linked ontwikkelingsachterstand of als er geen andere verklaring is gevonden bij stap 1.
Stap 3: Indien de eerste twee stappen geen diagnose opleveren, is het wenselijk dat er overlegd wordt met en/of verwezen wordt naar een klinisch geneticus voor beoordeling en eventuele verdere diagnostiek (bijv. een WES ID panel, WES open exoom, WGS of genoomwijd DNA methyleringsonderzoek, afhankelijk van lokale afspraken).
Als na stap 3 geen diagnose gesteld wordt, wordt periodieke herevaluatie door de klinisch geneticus geadviseerd, mede gezien de zeer snelle ontwikkeling van genetische technieken. Daarnaast blijft het belangrijk alle kinderen met een ontwikkelingsachterstand – dus met of zonder diagnose – maximaal te ondersteunen in hun ontwikkeling en het hele gezin te begeleiden. Hier kan ook de huisarts en jeugdgezondheidszorg in bijdragen.
Genetische counseling
Het is belangrijk dat de genetische diagnostiek wordt aangevraagd door een zorgprofessional die bekwaam is in het counselen van ouders en patiënt. Belangrijke punten voor de counseling komen aan bod in module (Trio)WES versus array en bijlage Voorwaarden inzetten genetische kiembaandiagnostiek.
Valkuilen in de standaard genetische diagnostiek
Sommige relevante genetische oorzaken worden niet door bovenstaande twee stappen ontdekt (dus met WES filter ontwikkelingsstoornissen (WES-ID), CNV-analyse en CGG-repeatanalyse). Dit zijn onder andere:
- Afwijkingen door repeatverlenging (o.a. ARX intragene duplicatie, congenitale of juveniele myotone dystrofie type 1)
- Afwijkingen door imprinting/methyleringsdefecten (o.a. Prader-Willi syndroom, Angelman syndroom, Temple syndroom, Silver Russel-syndroom)
- Afwijkingen door laaggradig mozaïcisme (o.a. Pallister-Killian syndroom (tetrasomie 12p), andere chromosoomafwijkingen zoals trisomie 8, trisomie 9, trisomie 10 of trisomie 22)
- Varianten in niet-coderende regio’s van het genoom (o.a. diep intronische varianten)
- Afwijkingen in mitochondrieel DNA (mtDNA)
- (Autosomale of X-autosoom-)translocaties
Afwijken van de standaard genetische diagnostiek
- Chromosomenonderzoek m.b.v. FISH/QF-PCR/array is alleen in geval van sterke klinische verdenking voor een trisomie 21, 18 of 13 geïndiceerd. Dit is namelijk de snelste manier om deze trisomie te bevestigen (afhankelijk van laboratorium welke techniek wordt toegepast).
- Gerichte DNA diagnostiek is alleen geïndiceerd bij een zeer sterk vermoeden op een specifieke genetische aandoening/syndroom waarvoor maar één of enkele genen bekend zijn.
- Methyleringsonderzoek is geïndiceerd bij verdenking op een syndroom veroorzaakt door een imprintingsstoornis (o.a. Prader-Willi syndroom, Angelman syndroom, Temple syndroom, Silver Russel-syndroom) of als er verdenking is op een specifiek syndroom waarvoor een EpiSign beschikbaar is (zie https://www.erfelijkheid.nl/DNA-onderzoek/EpiSign-onderzoek en https://genoomdiagnostiek.nl/nl/product-tag/episign/).
- Een WES open exoom of WGS kan uitsluitend worden aangevraagd door een klinisch geneticus.
- mtDNA diagnostiek is geïndiceerd bij een hoge verdenking op een mitochondriële aandoening (zoals problemen met organen of weefsels die veel energie nodig hebben, zoals de hersenen, hartspier en de skeletspier).
Nieuwe ontwikkelingen
In de huidige klinisch diagnostische setting worden de nieuwste diagnostische onderzoekstechnieken (o.a. RNA-sequencing, DNA methylation profiling, short- en long-read whole genome sequencing, metabolomics, proteomics) nog niet routinematig ingezet. De toegevoegde waarde van deze nieuwe onderzoekstechnieken is nog onvoldoende onderzocht en zal in de toekomst duidelijker worden. Bij specifieke patiënten kunnen deze onderzoekstechnieken wel geïndiceerd zijn en worden aangevraagd door een klinisch geneticus.
Overleg met of verwijzing naar een klinisch geneticus
Overleg met of verwijzing naar een klinisch geneticus is te allen tijde mogelijk, maar in ieder geval geïndiceerd bij zwangerschap (spoed verwijzing want dan indicatie spoed WES-ID bij index) /kinderwens, bij verdenking op een specifieke genetische aandoening, een afwijkende genetische uitslag, geen genetische diagnose gesteld maar blijvende verdenking op een genetische oorzaak (vervolgdiagnostiek is dan mogelijk door bijv. inzetten van één van de nieuwere diagnostische technieken), en voor een WES open exoom of WGS.
Multidisciplinair genetisch overleg
Het is een voorwaarde voor het inzetten van uitgebreide genetische diagnostiek dat er een multidisciplinair overleg (MDO)-structuur is waarbij een klinisch geneticus en/of laboratoriumspecialist klinische genetica betrokken zijn om te kunnen meedenken en adviseren over de genetische diagnostiek bij patiënten met een ontwikkelingsachterstand/verstandelijke beperking, zie ook module (Trio)WES versus array.
Onderbouwing
Referenties
- Allanson, J. E., Cunniff, C., Hoyme, H. E., McGaughran, J., Muenke, M., & Neri, G. (2009). Elements of morphology: standard terminology for the head and face. American Journal of Medical Genetics Part A, 149(1), 6-28.
- Biesecker, L. G., Aase, J. M., Clericuzio, C., Gurrieri, F., Temple, I. K., & Toriello, H. (2009). Elements of morphology: standard terminology for the hands and feet. American Journal of Medical Genetics Part A, 149(1), 93-127.
- Biesecker, L. G., Adam, M. P., Chung, B. H. Y., Kosaki, K., Menke, L. A., White, S. M., ... & Hennekam, R. C. (2022). Elements of morphology: Standard terminology for the trunk and limbs. American Journal of Medical Genetics Part A, 188(11), 3191-3228.
- Carey, J. C., Cohen Jr, M. M., Curry, C. J., Devriendt, K., Holmes, L. B., & Verloes, A. (2009). Elements of morphology: standard terminology for the lips, mouth, and oral region. American Journal of Medical Genetics Part A, 149(1), 77-92.
- Hall, B. D., Graham Jr, J. M., Cassidy, S. B., & Opitz, J. M. (2009). Elements of morphology: standard terminology for the periorbital region. American Journal of Medical Genetics Part A, 149(1), 29-39.
- Hennekam, R. C., Allanson, J. E., Biesecker, L. G., Carey, J. C., Opitz, J. M., & Vilain, E. (2013). Elements of morphology: standard terminology for the external genitalia. American Journal of Medical Genetics Part A, 161(6), 1238-1263.
- Hunter, A., Frias, J. L., Gillessen?Kaesbach, G., Hughes, H., Jones, K. L., & Wilson, L. (2009). Elements of morphology: standard terminology for the ear. American Journal of Medical Genetics Part A, 149(1), 40-60.
Verantwoording
Beoordelingsdatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 08-04-2025
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met een ontwikkelingsachterstand/verstandelijke beperking.
Werkgroep
- Dr. A.P.M. (Annette) van den Elzen, kinderarts, Reinier de Graafziekenhuis te Delft, NVK (voorzitter)
- Dr. S.A. (Stella) de Man, kinderarts Erfelijke & Aangeboren Aandoeningen, voorheen werkzaam in het Amphia ziekenhuis te Breda, NVK
- Prof.Dr. C.D.M. (Clara) van Karnebeek, kinderarts-metabole ziekten, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NVK
- Dhr. K. (Klaas) Koop, kinderarts-metabole ziekten, werkzaam in het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht, NVK
- Dr. N.M. (Margreth) van der Lugt, kinderarts Erfelijke & Aangeboren Aandoeningen, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NVK
- Dr. K. (Karlijn) Vermeulen-Kalk MD, PhD, kinder- en jeugdpsychiater/postdoc, werkzaam bij VIGO groep te Nijmegen, NVvP
- Prof. Dr. T. (Tjitske) Kleefstra, klinisch geneticus, werkzaam bij het Erasmus MC te Rotterdam, VKGN
- Dr. L. Leeuwen MD, AIOS klinische genetica, werkzaam bij het UMCG te Groningen, VKGN
- Dr. T. (Trijnie) Dijkhuizen, laboratorium specialist klinische genetica, werkzaam bij het UMCG te Groningen, VKGL
- Dr. T.B.V. van Bavel-Ta, kinderneuroloog, werkzaam in het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis te Tilburg, NVKN
- Drs. B.M. (Barber) Tinselboer, arts VG (arts verstandelijk gehandicapten), werkzaam bij 's Heeren Loo te Apeldoorn, NVAVG
- E.C. (Esen) Doganer, beleids/projectmedewerker, Stichting Kind en Ziekenhuis, tot maart 2023
- M. (Marjolein) Jager, junior beleids/projectmedewerker, Stichting Kind en Ziekenhuis, vanaf maart 2023
Klankbordgroep
- Drs. M. (Marja) Meinsma-van der Tuin, kinderrevalidatiearts, VRA
- Drs. R.M. (Regine) van Riemsdijk, jeugdarts, AJN
- Dr. S.M. (Sonja) Mensch, kinderfysiotherapeut, KNGF/NVKF
- Dr. J.J. (Johannes) Noordstar, kinderoefentherapeut, VvOCM
- Drs. R. (Renee) van Tuyll-Stein, patiëntenvertegenwoordiger, VSOP, tot 1 april 2024
- Dr. C. (Cor) Oosterwijk, patiëntenvertegenwoordiger, VSOP, vanaf 1 april 2024
Met ondersteuning van
- Dr. J. (Janneke) Hoogervorst-Schilp, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. T. (Tim) Christen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- L.A.M. (Liza) van Mun, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module zijn wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring werd opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Naam werkgroeplid |
Hoofdfunctie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Van den Elzen* |
Voorzitter werkgroep |
secretaris NVK sectie EAA, onbetaald secretaris van Gelderen werkgroep ter optimalisering van diagnostiek & begeleiding en behandeling van mensen met een verstandelijke beperking, onbetaald APLS instructeur SSHK, onkostenvergoeding |
Geen |
Geen actie |
Kleefstra |
Klinisch geneticus Erasmus MC |
Bijzonder hoogleraar Radboudumc vanwege Vincent van Gogh Top GGZ centrum Neuropsychiatrie. Lid Wetenschapelijke adviesraad ZeldSamen; lid WAR IDefine foundation. Voorzitter werkgroep NDD ERN en executive board member ITHACA. |
Onderzoeken gesubsidieerd door ZonMw/NWO (PSIDER, VIDI, Aspasia, NWA, ZonMw Open) . |
Geen actie |
Uitzinger |
Junior projectmanager / beleidsmedewerker |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Dijkhuizen |
Laboratoriumspecialist Klinische Genetica, UMCG |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Van Karnebeek |
Kinderarts metabole ziekten |
Raad van Toezicht Stichting Omega |
ZOEMBA studie, CHARLIE project, TCU consortium |
Geen actie |
Leeuwen |
Arts-assistent Klinische Genetica, Universitair Medisch Centrum Groningen |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Vermeulen |
Kinder- en jeugdpsychiater bij Karakter |
Postdoc bij Radboudumc |
Ik was van 1-1-2019 tot 1-10-2023 aangesteld als senior onderzoeker/ supervisor op het project TacKle (Tackling psychiatry in Kleefstra syndrome). Prof. Kleefstra heeft een VIDI verworven via ZonMW die deze aanstelling bij het Radboudumc voor mij mogelijk maakte. |
Geen actie |
Van der Lugt |
Kinderarts, fellow erfelijke en aangeboren aandoeningen, bij ErasmusMC Sophia |
Lid expertteam Predikaat ZEVMB, Wij zien je wel: beoordeling van aanvragen of patiënten voldoen aan criteria voor ZEVMB en daarmee het predikaat toegekend krijgen. Onkostenvergoeding. |
Geen |
Geen actie |
Van Bavel |
Vanuit de NVKN betrokken als kinderneuroloog, expert bij de richtlijn |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Doganer |
Junior projectmanager/beleidsmedewerker bij Stichting Kind en ZIekenhuis |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Jager |
Functie: Junior beleids- en projectmedewerker |
Begeleider C bij Sherpa, betaald (3 contracturen) |
Geen |
Geen actie |
Swinkels |
Junior projectmanager/beleidsmedewerker bij Stichting Kind en ZIekenhuis |
Geen |
Geen |
Geen actie |
De Man |
Kinderarts Erfelijke en Aangeboren aandoeningen; Amphia Ziekenhuis Breda |
Lid Wetenschapelijke adviesraad ZeldSamen: onbetaald Lid expertteam Wijzien je Wel: onkostenvergoeding |
Onderzoek gefinancieerd door ZonMw: verbindingsprofessional medisch en sociaal domein op de kinderpoli: het JIVES onderzoek |
Geen actie |
Koop |
Kinderarts, Wilhelmina Kinderziekenhuis / UMC Utrecht |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Naam klankbord-groeplid |
Hoofdfunctie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Noordstar |
Wilhelmina Kinderziekenhuis Utrecht (onderzoeker (0.4 fte)); Hogeschool Utrecht (hogeschooldocent (0.4 fte)); Kind en Motoriek (kwaliteitscoordinator (0.2 fte)). |
Platform Kinderoefentherapie (bestuurslid); Begeleidingstraject tot Kinderoefentherapeut (coordinator/docent). |
Geen |
Geen actie |
Riemsdijk |
Klankbordgroeplid |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Mensch |
Kinderfysiotherapeut/projectleider Ipse de Bruggen |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Meinsma |
Klankbordgroeplid, namens VRA/sectie kinderrevalidatiegeneeskunde |
Geen |
Geen |
Geen actie |
van Tuyll-Stein |
Arts, beleidsmedewerker VSOP in Soest |
Kwaliteitsstandaard DSD, klankbordgroep |
Geen |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van Stichting Kind & Ziekenhuis in de werkgroep. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Stichting Kind & Ziekenhuis en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module (Trio)WES versus array |
Geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Metabool onderzoek |
Geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Genetische diagnotiek bij neurobiologische ontwikkelingsstoornissen |
Geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Psychodiagnostiek |
Geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Neuroradiologisch onderzoek |
Geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Liquoronderzoek |
Geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Multidisciplinaire samenwerking |
Geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
De herziening van deze richtlijn was onderdeel van het overkoepelende project ‘Modulair onderhoud 25 richtlijnmodules Kindergeneeskunde’. Voor dit project had er al een prioritering plaatsgevonden van alle richtlijnen binnen de NVK en werden 9 modules geprioriteerd om te herzien van de richtlijn ‘Etiologische diagnostiek bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand/verstandelijke beperking’. Het raamwerk met knelpunten en uitgangsvragen dat door de multidisciplinaire werkgroep werd vastgesteld, werd ter informatie rondgestuurd naar diverse stakeholders en een klankbordgroep met vertegenwoording van revalidatieartsen, jeugdartsen, fysiotherapeuten, oefentherapeuten en de nationale patiëntenkoepel voor zeldzame en genetische aandoeningen VSOP.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiëntbelang) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. In geen van de modules was het mogelijk om data uit verschillende studies te poolen. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiëntbelang) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Pigmentafwijkingen. Jubileumeditie Nederlands Tijdschrift voor Dermatologie en
Venereologie (NTvDV) 2018, oktober: jaargang 28; nummer 9. Beschikbaar via
https://nvdv.nl/storage/app/media/Tijdschriften%20en%20Boeken/NTvDV/2018/NTvDV-2018-09.pdf
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Vreeburg M en Steensel MAM van. Erfelijke huidaandoeningen in de kindergeneeskundige praktijk. Praktische Pediatrie 2014, september; nummer 3: 136-140.