Preventie vroeggeboorte

Initiatief: NVOG Aantal modules: 15

Nacontrole

Uitgangsvraag

Welke voorlichting dient gegeven te worden bij een nacontrole na een spontane vroeggeboorte?

Aanbeveling

Adviseer een zwangerschapsinterval van tenminste 6 maanden aan te houden om de kans op herhaalde vroeggeboorte (<37 en <32 weken) te reduceren.

 

Bespreek dat er mogelijk een associatie is tussen langer wachten (>18 maanden) en een kleinere kans op recidief vroeggeboorte en weeg langer wachten af tegen individuele potentiële nadelen van een afwachtend beleid (vruchtbaarheid).

(Module Zwangerschapsinterval)

 

Adviseer vrouwen om hun leefstijl te optimaliseren voorafgaand aan een zwangerschap, en geef hierbij adviezen/hulp bij stoppen met roken, een gezond dieet waaronder voldoende vis danwel omega-3 visolie capsules (module Leefstijl – Omega 3).

 

Adviseer vrouwen met een vroeggeboorte in de voorgeschiedenis in een volgende zwangerschap vaginale progesteron van 16 t/m 36 weken (module progesteron).

 

Bespreek bij vrouwen met een eerdere spontane vroeggeboorte < 34 weken om de cervixlengte serieel te meten tussen zwangerschapsduur 14-16 en 24 weken.

(Module Herhaalde cervixlengtemetingen).

 

Bied vrouwen die ondanks een primaire of secundaire vaginale cerclage toch prematuur bevallen zijn, een preconceptioneel advies consult aan. Informeer vrouwen die ondanks een vaginale cerclage  extreem vroeg zijn bevallen (< 28 weken) over de mogelijk kleinere kans op een vroeggeboorte <32 en 37 weken in de volgende zwangerschap na plaatsing van een abdominale cerclage. De nadelen van deze ingreep dienen ook te worden meegenomen in de counseling (Module Abdominale cerclage).

 

Bied vrouwen aan om bij een toekomstige actieve zwangerschapswens nogmaals voor een preconceptioneel consult te komen voor voorlichting en actuele adviezen.

Onderbouwing

Er is geen PICO geformuleerd gezien de aard van deze uitgangsvraag en daarom is geen systematische literatuuranalyse uitgevoerd. De aanbevelingen zijn gebaseerd op de overige modules van deze richtlijn en op de expert opinion van de werkgroep, zo mogelijk onderbouwd met niet-systematisch gezochte literatuur.

 

Terugblik op partus

Naast de begeleiding ten aanzien van de vrouw en haar partner bij de vroeggeboorte, het bespreken van de bevalling en eventuele uitslagen van aanvullend onderzoek, acht de werkgroep het van belang om de volgende punten tijdens de nacontrole of in een volgend consult te bespreken:

  • Mogelijke verklaringen voor vroeggeboorte
    • Intra-uteriene infectie
    • (Component) cervixinsufficiëntie
    • Placentaire problematiek (bloeding, ischaemie)
    • Capaciteitsproblematiek (meerling, polyhydramnion, uterusanomalie)
  • Risicofactoren voor vroeggeboorte (Koullali, 2016):
    • Vroeggeboorte in de voorgeschiedenis (alle sPTB > 16 weken AD)
    • Roken
    • Laag BMI
    • Parodontitis
    • Bacteriele vaginose en SOA’s
    • Familieanamnese van vroeggeboorte in de vrouwelijke lijn
    • Curettages
    • Lisexcisie/conisatie
    • Korte cervix in de zwangerschap (nagaan of deze is gemeten in de indexzwangerschap)
    • IVF

Blik op de toekomst

Daarnaast dienen de volgende aspecten besproken te worden of voorlichting/advies over gegeven te worden.

 

Herhalingskans in een volgende zwangerschap

De herhalingskans op een vroeggeboorte is verhoogd ten opzichte van de algehele populatie. De herhalingskans is met name afhankelijk van de zwangerschapsduur bij de eerdere spontane vroeggeboorte, over het algemeen geldt, des te eerder des te hoger en van de hoeveelheid vroeggeboortes, waarbij geldt des te meer des te hoger.

De kans op een vroeggeboorte < 32 weken bij een eerdere vroeggeboorte < 28 weken is 14%.

De kans op een vroeggeboorte < 32 weken bij een eerdere vroeggeboorte tussen de 28 en 32 weken is 6 %.

Gemiddeld is de kans op een vroeggeboorte < 37 weken rond de 30% bij een vroeggeboorte < 34 weken in de voorgeschiedenis (Perined; Koullali, 2016b). De kans op een vroeggeboorte < 37 weken bij een vroeggeboorte tussen 34-37 weken in de voorgeschiedenis is 13%.

Ook bij een immature spontane partus tussen de 16 en 24 weken is de herhalingskans tussen de 15-35%, derhalve wordt geadviseerd alle vrouwen met een spontane vroeggeboorte vanaf AD 16 weken te behandelen met een pakket aan preventieve maatregelen.

 

Zwangerschapsinterval

De kans op een vroeggeboorte is duidelijk verhoogd na een kort zwangerschapsinterval van < 6 maanden, en verhoogd bij een interval van 6-12 maanden vergeleken met een interval van > 12 maanden (Module Zwangerschapsinterval).

De werkgroep adviseert een zwangerschapsinterval van tenminste 6 maanden in acht te nemen. Dit is met name belangrijk bij vrouwen die een extreme vroeggeboorte met perinatale sterfte hebben doorgemaakt. De werkgroep adviseert nadrukkelijk anticonceptie met deze groep vrouwen te bespreken.

 

Beperken/behandelen risicofactoren (bijv. roken)

Roken is een van de grootste risicofactoren voor vroeggeboorte met een RR van 2.5-3. De werkgroep adviseert om actief hulp te bieden bij stoppen met roken voorafgaand aan een volgende zwangerschap. Overigens is ook bij zwangere vrouwen die het lukt te stoppen met roken < 15 weken AD het risico op spontane vroeggeboorte vergelijkbaar met niet-rokers (McCowan, 2009).

 

Dieetadviezen

Bespreek met vrouwen het advies van de gezondheidsraad om tweemaal per week vis te eten. Het advies is om eens per week magere vis te eten en een keer vette vis. Indien dit niet gehaald wordt, bespreek dan de mogelijkheid om in een zwangerschap omega-3 supplementen te gebruiken in de gehele zwangerschap vanwege een mogelijk lagere kans op vroeggeboorte < 34 weken zwangerschap.

 

Pakket preventieve maatregelen in een volgende zwangerschap

Vrouwen met een spontane vroeggeboorte in de voorgeschiedenis komen in aanmerking voor vaginale progesteron vanaf 16 weken tot en met 36 weken zwangerschapsduur (Module progesteron 2019). Tevens komen zij in aanmerking voor tweewekelijkse metingen van de cervixlengte van 14/16 tot 24 weken zwangerschapsduur (Module Herhaalde cervixlengtemetingen). Indien de cervixlengte < 25 mm is, komt de vrouw in aanmerking voor een vaginale cerclage. Indien er sprake was van een extreme vroeggeboorte ondanks een primaire of secundaire vaginale cerclage dient de vrouw te worden voorgelicht over de lagere kans op een vroeggeboorte bij een abdominale cerclage (Module Abdominale cerclage).

 

Lopende onderzoeken
De NVOG adviseert om actief te participeren in lopende NVOG consortium studies. De werkgroep adviseert om vrouwen met een vroeggeboorte in de voorgeschiedenis te informeren dat er binnen het NVOG consortium landelijke zorgevaluaties lopen om de zorg omtrent vroeggeboorte te verbeteren.

  1. Koullali B, Oudijk MA, Nijman TA, Mol BW, Pajkrt E. Risk assessment and management to prevent preterm birth. Semin Fetal Neonatal Med. 2016a Apr;21(2):80-8. doi: 10.1016/j.siny.2016.01.005. Epub 2016 Feb 18. PMID: 26906339.
  2. Koullali B, Ravelli AC, Kazemier BM, Pajkrt E, Mol BWJ, Oudijk MA. 851: Recurrence rate of spontaneous preterm birth, American Journal of Obstetrics and Gynecology, Volume 214, Issue 1, Supplement, 2016b, Pages S443-S444, ISSN 0002-9378, https://doi.org/10.1016/j.ajog.2015.10.901. (https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0002937815022061)
  3. McCowan LM, Dekker GA, Chan E, Stewart A, Chappell LC, Hunter M, Moss-Morris R, North RA; SCOPE consortium. Spontaneous preterm birth and small for gestational age infants in women who stop smoking early in pregnancy: prospective cohort study. BMJ. 2009 Mar 26;338:b1081. doi: 10.1136/bmj.b1081. Erratum in: BMJ. 2009;338. doi: 10.1136/bmj.b1558. PMID: 19325177; PMCID: PMC2661373.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 20-11-2024

Laatst geautoriseerd  : 20-11-2024

Geplande herbeoordeling  : 20-11-2029

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
  • Care4Neo (voorheen Vereniging van Ouders van Couveusekinderen - VOC)

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor zwangere vrouwen zonder klinische verschijnselen van een vroeggeboorte, die al dan niet in een eerdere zwangerschap een spontane vroeggeboorte hebben doorgemaakt.

 

Werkgroep

  • Prof. dr. M.A. Oudijk, gynaecoloog, NVOG (voorzitter)
  • Dr. N. Horree, gynaecoloog, NVOG
  • Dr. J.B. Derks, gynaecoloog, NVOG
  • Dr. T.A.J. Nijman, gynaecoloog, NVOG
  • Dr. F. Vlemmix, gynaecoloog, NVOG
  • Dr. D.A.A. van der Woude, gynaecoloog, NVOG
  • L.T. Brammerloo-Read, MSc, verloskundige, KNOV
  • Dr. M.A.C. Hemels, kinderarts-neonatoloog, NVK
  • F.A.B.A. Schuerman, MSc, kinderarts-neonatoloog, NVK
  • J.D.M. Wagemaker, patiëntenvereniging, Care4Neo

Met ondersteuning van:

  • Dr. L. Viester, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten (tot augustus 2022)
  • T. Geltink, MSc, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten (vanaf augustus 2022)

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Prof. dr. M.A. Oudijk

Gynaecoloog

Voorzitter Pijler FMG van de NVOG, onbetaald, alleen vacatiegelden. Voorzitter wetenschapscommissie pijler FMG, onbetaald. Member of the board of the foundation 'Stoptevroegbevallen'; a non-profit foundation with the purpose to raise funds for research projects on preterm labour/birth, onbetaald. Member of the scientific committee of the 'Fonds Gezond Geboren', a non-profit foundation with the purpose to raise funds for reserarch projects on preterm birth and placental insufficiency, onbetaald. Member of the advisory board of the N3, the Dutch Neonatology research network, onbetaald. President of the European Spontaneous Preterm Birth Congress to be held in Haarlem, The Netherlands, www. espbc.eu, onbetaald

2015 ZonMW836041012 The effect of tocolysis with nifedipine or atosiban on infant development: the APOSTEL III follow-up study. € 43,772. 2015 ZonMW 836041006 Low dose aspirin  in the prevention of recurrent spontaneous preterm labour: the APRIL study € 351.898. 2016 Zon|MW 80-84800-98-41027 Atosiban versus placebo in the treatment of late threatened preterm labour: the APOSTEL VIII study € 1.393.639. Hoofdaanvrager/projectleider van deze vroeggeboorte studies. Subsidie wordt alleen aangewend ten behoeve van het onderzoek, promoventi etc. Geen persoonlijke salariëring vanuit deze ZonMw studie

geen restricties

Dr. N. Horree

Gynaecoloog

geen

Participatie binnen ziekenhuis aan consortium studies vanuit de NVOG. Hieronder vallen ook onderzoek naar vroeggeboorte (o.a. Apnel studies) en preventie vroeggeboorte (April). QP PC - studies

geen restricties

Dr. J.B. Derks

Gynaecoloog

Lid bestuur werkgroep perinatologie en maternale ziektes (onbetaald); Lid otterlo groep (Cie. Ontwikkeling richtlijnen obstetrie) (onbetaald)

Deelname consortiumstudies waaronder de April studie

geen restricties

T.A.J. Nijman

Gynaecoloog

Lid Commissie Gynaecongres, VAGO-vertegenwoordiger, onbetaald; Lid Koepel Wetenschap. VAGO-vertegenwoordiger, onbetaald

Project groep April studie, ZonMW gesponsorde Consortium studie naar aspirine vs placebo bij preventie herhaalde vroeggeboorte.

geen restricties

Dr. F. Vlemmix

Gynaecoloog

Lid werkgroep patiëntcommunicatie NVOG

geen

geen restricties

Dr. D.A.A. van der Woude

Gynaecoloog & postdoc

geen

geen

geen restricties

L.T. Brammerloo-Read

Verloskundige

geen

De praktijk + kliniek waarin werkzaam heeft deelname in cervix-meting van patiënten om vroeggeboorte op te kunnen sporen, hierbij geen financieel belang.

geen restricties

Dr. M.A.C. Hemels

Kinderarts-neonatoloog

Faculty cursus antibiotica bij kinderen, betaald

Deelname APRIL studie, meelezen protocol betreffende de neonatale uitkomst maten

geen restricties

F.A.B.A. Schuerman

Kinderarts-neonatoloog

Bestuurslid stichting kindersedatie Nederland (betaald)

geen

geen restricties

J.D.M. Wagemaker

Patiëntvertegenwoordiger care

geen

geen

geen restricties

Inbreng patiëntenperspectief

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland, Stichting Kind en Ziekenhuis en Vereniging Ouders Couveusekinderen voor de schriftelijke knelpunteninventarisatie en een afgevaardigde patiëntenvereniging in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland, Stichting Kind en Ziekenhuis en Vereniging Ouders Couveusekinderen en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor zwangere vrouwen zonder klinische verschijnselen van een vroeggeboorte, die al dan niet in een eerdere zwangerschap een spontane vroeggeboorte hebben doorgemaakt. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door Patiëntenfederatie Nederland, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie, LAREB, Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica, Kind en Ziekenhuis via een schriftelijke knelpunteninventarisatie .

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.