Plaveiselcelcarcinoom

Initiatief: NVDV Aantal modules: 24

Immuun gecompromitteerde patiënten

Uitgangsvraag

Welke aanvullende maatregelen dienen genomen te worden bij immuun gecompromitteerde patiënten?

Aanbeveling

  • Verwijs patiënten al bij opwerking voor orgaantransplantatie door naar de dermatologie voor voorlichting over het verhoogde risico op huidkanker, preventie maatregelen en zelfinspectie. Eventueel kan dit ook nog in het eerste jaar na transplantatie.
  • Weeg per individuele patiënt die een orgaantransplantatie heeft ondergaan af of de medicatie omgezet dient te worden. Dit dient te worden gedaan in nauw overleg tussen dermatoloog en behandelend orgaanspecialist.
  • Overweeg chemopreventie met systemische retinoïden bij immuun gecompromitteerde patiënten met multipele cPCC’s. Zie ‘Professioneel perspectief’ voor een nadere toelichting.
  • Overleg zo nodig met de betreffend transplantatiespecialist of een dermatoloog met expertise op dit gebied.
  • Geef specifieke voorlichting en informatie over huidafwijkingen met bijbehorende instructies over zelfinspectie bij patiënten die een orgaantransplantatie hebben ondergaan, chronische lymfatische leukemie hebben of behandeling krijgen middels Hydroxyurea of DMD’s.
  • Kies een follow up schema passend bij de patiënt en diens kenmerken. Zie ook de module Follow-up.
  • Zie voor algemene preventie adviezen en voorlichting de module Preventie en voorlichting.

Overwegingen

Voor deze uitgangsvraag is geen systematische update van de literatuur uitgevoerd.

 

Professioneel perspectief
Voor algemene preventie adviezen ten aanzien van huidkanker verwijzen we naar de module Preventie en voorlichting. Voor patiënten die een orgaantransplantatie hebben ondergaan en voor patiënten met hematologische maligniteiten geldt een meer specifieke voorlichting en instructie voor zelfinspectie. Zoals bij iedereen is zonbescherming van belang, maar bij deze patiëntengroep dient dit extra benadrukt te worden, vooral ook op de scalp, oren en lippen, evenals het gebruik van bedekkende kleding. Het is belangrijk dat patiënten regelmatig zelfonderzoek doen van de huid. Gezien cPCC’s in transplantatiepatiënten snel kunnen groeien is het van belang hier aandacht aan te besteden. Nieuwe huidafwijkingen en veranderingen in reeds bestaande (actinische keratosen) huidafwijkingen dienen indien suspect door een dermatoloog op korte termijn gezien te worden. Voor patiënten met een cPCC in het verleden is het van belang dat zij de (regionale) lymfeklieren regelmatig (1x per maand) controleren en tevens het litteken controleren op mogelijke recidieven en (sub)cutane metastasen.

Immunosuppressiva bij transplantatie patiënten

Bij solide orgaantransplantatie patiënten zijn meerdere risicofactoren bekend voor het

ontwikkelen van keratinocytcarcinomen, echter ontbreken duidelijke richtlijnen m.b.t.

risicostratificatie. Via een Delphi expert consensus werd er gestandaardiseerde benadering

voor huidkankerscreening in deze patiëntenpopulatie voorgesteld. (Crow 2019) Het voorstel was om o.a. I) een risico-inventarisatie te laten plaatsvinden voorafgaande de transplantatie zodat er ook adequate UV-protectie adviezen gegeven kunnen worden II) hoog-risico patiënten door screening vroegtijdig te kunnen herkennen III) bij een voorgeschiedenis van huidkanker de controles te laten verlopen via de desbetreffende dermatologische richtlijn. Naast huidkanker in de voorgeschiedenis waren de belangrijkste vastgestelde risicofactoren een licht huidtype(I-III), transplantatie leeftijd >50 jaar, thoracale transplantatie (c.q. hart of longen) en het mannelijk geslacht.

De ‘Skin and Ultraviolet Neoplasia Transplant Risk Assessment Calculator’ (SUNTRAC)

werd ontwikkeld om patiënten in te delen o.b.v. de 5-jaars cumulatieve incidentie voor het

ontwikkelen van huidkanker: laag (1.01%), matig (6.15%), hoog (15.14%) of zeer hoog risico

(44.75%). (Jambusaria-Pahlajani 2019) Bij een voorgeschiedenis van huidkanker komen patiënten in aanwezigheid van één van de overige risicofactoren in de zeer hoog risicogroep terecht (45% cumulatieve 5-jaars incidentie), waarbij screening binnen 6 maanden na transplantatie wordt geadviseerd. In het geval van patiënten met een licht huidtype (I-III) ouder dan 50 jaar ten tijde van de transplantatie waarnaast het mannelijk geslacht en/of thoracale transplantatie zonder huidkanker in de voorgeschiedenis, vallen deze patiënten in de hoog-risico groep (15% cumulatieve 5-jaars incidentie) wat betekent dat zij idealiter binnen 6 maanden na transplantatie gezien worden door een dermatoloog. Afhankelijk hiervan wordt een passend follow up schema gekozen.

 

De meeste literatuur ten aanzien van follow-up is gebaseerd op expert opinions (Stasko 2004, Acuna 2017) waarbij na transplantatie een meestal jaarlijkse screening wordt aanbevolen. Dit betreft echter merendeels buitenlandse literatuur. Aangezien het PCC risico bij patienten zonder huidkanker in het verleden de eerste jaren niet sterk verhoogd is (Madeleine 2017, Jambusaria-Pahlajani 2019) lijkt een jaarlijkse screening vanaf start van transplantatie niet nodig voor alle patienten, zoals wanneer getransplanteerd onder de 50 jaar en van niet-Kaukasische afkomst.

 

Patiënten met hematologische maligniteiten

van der Straten et al. (2023) voerden een studie uit naar het ontstaan van nieuwe primaire maligniteiten bij patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) in verhouding tot de algemene bevolking. Hierbij maakten zij gebruik van nationaal brede data. In totaal werden er 24.815 patiënten met CLL geïncludeerd. De onderzoekers rapporteren dat patiënten met CLL een bijna vijf keer verhoogd risico hebben om een cPCC te ontwikkelen (SIR 4.82; 95% CI 4.57-5.07). Bij mannen is het risico op cPCC hoger dan bij vrouwen. Dit komt mogelijk doordat mannen vaker roken en meer UV-belasting hebben. Concluderend benadrukken de onderzoekers het belang van een passende follow-up en patiënt specifieke maatregelen om de lange termijn uitkomsten van deze patiënten te verbeteren.

Patiënten met Philadelphia chromosome-negative Myeloproliferative Neoplasmata (Ph-MPN) zoals Polycythemia Vera (PV), Essentiele Thrombocythemia (ET) en Primary Myelofibrosis (PMF) die Hydroxyurea (HU) gebruiken hebben een verhoogd risico op keratinocytcarcinomen bleek uit de studie door Gavini et al. (2021). Zij voerden een systematische review uit naar de invloed van het gebruik van HU op het ontstaan van keratinocytcarcinomen. Er werden zes observationele studies en vier reviews geïncludeerd. Acht van de tien studies onderschreven de relatie tussen het ontstaan van keratinocytcarcinomen en HU gebruik. Deze studies stelden dat een oudere leeftijd, hoge zonexpositie, hoge dosis HU en een lange therapieduur mogelijke risicofactoren zijn. Gezien de beperkte literatuur is het echter lastig om een onderbouwde inschatting te geven van de incidentie en een mogelijk causaal verband.

Moderne ‘disease-modifying drugs’

In een recent meta-analyse van 12 studies werd gekeken naar het relatieve-risico (RR) op

keratinocytcarcinomen tijdens behandeling met biologicals in patiënten met reumatoïde

artritis, ‘inflammatory bowel disease’ (IBD) of psoriasis. Er werden met biological

behandelde patiënten (n=109,578) vergeleken met biological-naïeve patiënten (n=191,062).

Uit de meta-analyse kwam naar voren dat het relatief risico (RR) op keratinocytcarcinomen in

de biological groep verhoogd was (relatief risico (RR) 1.25, 95% BI 1.13-1.36; P=0.022). In de subgroep analyse bleek deze verhoging te gelden voor zowel het BCC (RR 1.16, 95% CI 1.02-1.32; P>0.05) als het PCC (RR 1.34, 95% BI 1.10-1.63; P=0.096). Deze verhoging werd met name aangetoond tijdens het gebruik van TNF-α remmers (RR 1.23, 95% BI 1.10-1.37),echter er werden maar een beperkt aantal studies met andere biologicals geïncludeerd. (Liu 2021)

 

Natalizumab en fingolimod zijn twee van de meest toegepaste behandelingen voor patiënten

met multipel sclerose die een mogelijke lymfocyt-gemedieerd negatief effect op de tumor microenvironment kunnen hebben. In de literatuur beschreven casus zijn echter beperkt. (Velter 2019, Carbone 2020)

In een groot nationaal Deens MS cohort (1995-2015) werd er voor melanoom t.o.v. de

algemene populatie, een standaardiseerde incidentie ratio (SIR) gezien van 1.51 (95% CI

1.13-1.98; 6 observed vs. 3 expected) over de gehele periode, en 1.16 (95% CI 0.62-1.99; 4

observed v.s. 2 expected) in de periode 2005-2015. Voor keratinocytcarcinomen (BCC’s en cPCC’s) werd er een

SIR van 1.05 (95% CI 1.05; 0.52-1.88; 11 observed vs. 10 expected) gerapporteerd. Hierbij is van belang te vermelden dat de kanker-gerelateerde mortaliteit in de MS-groep niet

significant verschilde van de controlegroep. Ook benadrukken de auteurs het risico op

surveillance bias. (Nørgaard 2018)

Chemopreventie
Systemische retinoïden worden veelvuldig ingezet als chemopreventief middel van kanker, waaronder keratinocyt carcinomen (Ramchatesingh 2016, Russomanno 2023). De data van deze studies onderschrijven de significante incidentie reductie bij het gebruik van systemische retinoïden. Er is weinig data beschikbaar over de behandelduur en dosering.

 

Gebruik van acitretine en isotretinoine als chemopreventie (met name cPCC) wordt door de NCCN richtlijn ook aanbevolen voor patiënten met een hoog tot zeer hoog risico (vergelijkbaar met onze hoog-risico tumoren zoals beschreven in module ‘Risicoclassificatie’ plus: orgaantransplantatiepatiënten, gebruik van immunosuppressieve geneesmiddelen, genetische predispositie, aantal recidieven en primaire tumoren) op het ontwikkelen van cPCC’s. De werkgroep van de NCCN richtlijn stelt dat het therapeutische effect van deze geneesmiddelen snel verdwijnt wanneer de therapie gestaakt wordt. Het is van belang om de bijwerkingen die kunnen optreden bij behandeling middels systemische retinoïden te laten meewegen in de therapiekeuze. (Schmults, 2021)

Ervaring met acitretine als chemopreventie is met name opgedaan onder transplantatie patiënten, hoewel er ook studies zijn die laten zien dat immuun competente hoog-risico patiënten minder cPCC’s ontwikkelen door het gebruik van psoralenen (Nijsten 20 03). Wanneer er bij een patiënt sprake is van een sterk verhoogd risico op keratinocyt carcinomen kan acitretine als chemopreventief middel worden voorgeschreven. Hierbij wordt, na de uitvoering van laboratoriumcontroles (Systemische medicatie in de dermatologie, 2019), geadviseerd te starten met 10 mg per dag. Indien dit goed wordt verdragen kan de dosering worden opgehoogd naar 25 mg per dag. De werkgroep adviseert om acitretine zo lang mogelijk te gebruiken en in een zo hoog mogelijke dosering als door patiënt wordt verdragen.


In een systematic review door Mainville et al. (2022) naar het chemopreventieve effect van nicotinamide werden 29 studies geïncludeerd. De studies werden beoordeeld middels GRADE. Nicotinamide werd geassocieerd met een significante vermindering van het aantal BCC’s (rate ratio 0,46 (95%BI: 0,22-0,95; I2 = 53%; 552 patiënten; 5 trials)) en PCC’s (rate ratio 0,48 (95%BI: 0,26-0,88; I2 = 67%; 552 patiënten; 5 trials)). Zij stelden in hun conclusie dat nicotinamide overwogen dient te worden als chemopreventief geneesmiddel in gezonde patiënten en orgaantransplantatie patiënten met een geschiedenis van huidmaligniteiten, met nadruk op BCC’s en PCC’s (zwakke aanbeveling, matige bewijskracht).


In een studie door Allen et al. (2023) naar het chemopreventieve effect van behandeling met nicotinamide 500mg 2dd voor 12 maanden in 158 orgaantransplantatiepatiënten werd aangetoond dat er geen verschil in het aantal ontstane keratinocyten carcinomen was ten opzichte van de placebogroep (respectievelijk 207 en 210 (rate ratio 1,0; 95% BI: 0,8-1,3; p=0,96). De trial was echter underpowered en had weinig events (cPCC), waarschijnlijk omdat veel Australische patienten met een hoog risico al op eigen initiatief nicotinamide slikken. In de studie traden geen ernstige bijwerkingen op.

 

Secundaire preventie

Het aanpassen van immunosuppressieve medicatie (mTOR-inhibitors) kan het risico op nieuwe cutane huidtumoren wat verlagen (Campbell 2012, Euvrard 2012, Salgo 2010). Omzetten van medicatie wordt bij voorkeur per individuele patiënt bepaald en vindt plaats in nauw overleg tussen dermatoloog en behandeld orgaanspecialist. Bij patiënten met bestaande keratinocyt carcinomen die een orgaantransplantatie krijgen, valt te overwegen om direct vanaf transplantatie een mTOR-inhibitor te starten als onderdeel van de immuunsupressieve behandeling.

In module Preventie en voorlichting wordt de systematische review met meta-analyse door Leonardi-Bee et al. (2012) over roken als potentiële risicofactor voor het ontstaan van cPCC’s beschreven. Zij concluderen dat er een onafhankelijke associatie tussen roken en een verhoogd risico op het ontwikkelen van cPCC’s van meer dan 50% is (OR 1,52, 95%BI: 1,15-2,01). De werkgroep benadrukt het belang van goede voorlichting en een stoppen met roken advies.

Conclusies van de werkgroep – Screening en follow-up
Wij adviseren patiënten al bij opwerking voor orgaantransplantatie door te verwijzen naar de dermatologie voor voorlichting over het verhoogde risico op huidkanker, preventie maatregelen en zelfinspectie. Eventueel kan dit ook nog in het eerste jaar na transplantatie. De werkgroep is van mening dat deze informatie naast mondeling ook schriftelijk gegeven dient te worden, waarin huidafwijkingen welke kunnen ontstaan na orgaantransplantatie in de breedte worden behandeld alsook preventieve maatregelen. Wij adviseren standaard screening op keratinocytcarcinomen aan te bieden aan solide orgaantransplantatie patiënten met immunosuppressivumgebruik als er sprake is van huidkanker in de voorgeschiedenis. Transplantatiepatiënten met een licht verhoogd risico worden niet jaarlijks gezien maar krijgen instructies voor zelfcontrole en worden bij nieuwe afwijkingen laagdrempelig gezien en zo nodig periodiek gecontroleerd, afhankelijk van leeftijd bij transplantatie, tijd na transplantatie en Fitzpatrick huidtype. Bij de overige immuungecompromiteerde (niettransplantatie) patiënten wordt structurele screening afgeraden en dit pas geadviseerd zodra deze patiënten in beeld komen i.v.m. het ontwikkelen van een huidmaligniteit.

Wanneer een immuun gecompromitteerde transplantatie patiënt eenmaal een eerste cPCC heeft gehad, is het belangrijk de patiënt bij zelfinspectie te instrueren laagdrempelig contact op te nemen met de behandelaar bij nieuwe suspecte huidlaesies of veranderingen bij litteken.

Patiënten met een hematologische maligniteit, waarbij het meeste bewijs is voor CLL, hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van cPCC’s (van der Straten 2023), maar ook op het ontwikkelen van metastasen (Tokez 2022) en multipele cPCC’s (Eggermont 2023).

Screening op huidkanker bij patiënten met een hematologische maligniteit lijkt voor nu niet zinvol, maar het is belangrijk dat zorgverleners zich wel bewust zijn van dit verhoogde risico op huidkanker en deze patiëntgroep voorlichten zich laagdrempelig te melden met verdachte huidafwijkingen. Hiervoor is het van belang om instructies te geven ten aanzien van zelfcontrole. Wanneer een patiënt eenmaal een eerste cPCC heeft ontwikkeld, is dermatologische follow-up belangrijk in verband met het verhoogde risico op metastasering en multipele opeenvolgende cPCC’s.

Patiënten met Philadelphia chromosome-negative Myeloproliferative Neoplasmata (Ph-MPN) die Hydroxyurea (HU) gebruiken hebben een verhoogd risico op keratinocytcarcinomen bleek uit de studie door Gavini et al. (2021). Screening op huidkanker bij patiënten die behandeld worden middels HU lijkt voor nu niet zinvol, maar het is belangrijk dat zorgverleners zich wel bewust zijn van dit verhoogde risico op huidkanker en deze patiëntgroep voorlichten zich laagdrempelig te melden met verdachte huidafwijkingen. Hiervoor is het van belang om instructies te geven ten aanzien van zelfcontrole.

 

Op grond van de huidige gegevens wordt een licht verhoogd relatief risico op

keratinocytcarcinomen na behandeling met DMD’s (c.q. biologicals en multipele sclerose medicatie) beschreven. Gezien de lage absolute risico toename blijft de impact echter beperkt voor deze patiëntengroep. Hierbij is het ook van belang dat mogelijk confounders niet meegenomen zijn in de gepubliceerde data.

De huidige data betreft vooral patiënten behandeld met TNF-α remmers. Hierdoor is er nog onduidelijkheid over de langetermijneffecten van modernere biologicals (anti-IL-17, anti-IL-23, etc.). Vanuit de beschikbare literatuur lijkt het in de meeste gevallen te gaan om een verhoogd risico op het ontwikkelen van keratinocytcarcinomen met beperkte mortaliteit.

Wij adviseren geen standaard screening voor keratinocytcarcinomen aan te bieden aan patiënten die worden behandeld met DMD’s, maar patiënten te voorzien van adequate zelf instructies. Pas vanaf het moment dat een patiënt huidkanker heeft ontwikkeld hoort structurele follow-up volgens de huidige richtlijnen plaats te vinden. Bij patiënten die worden behandeld met DMD’s moet vooraf wel een risicoschatting gemaakt worden op basis van de al bekende risicofactoren, waarbij logischerwijs een lagere screeningdrempel wordt aangehouden bij een verhoogd risico op ontwikkelen van een melanoom. Behandeling met DMD’s wordt op zichzelf niet beschouwd als voldoende extra risico om patiënten structureel te screenen.

Onderbouwing

Gezien de belangrijke rol van het immuunsysteem in tumorsurveillance, is er veel aandacht voor een eventueel verhoogd risico op het ontwikkelen van (huid)maligniteiten, in het bijzonder cPCC’s tijdens het chronisch gebruik van systemische immunosuppressiva en disease-modifying drugs (DMD’s). Met de steeds bredere inzet van deze middelen in de behandeling van immuun gemedieerde inflammatoire ziekten zoals reumatische aandoeningen, psoriasis, de ziekte van Crohn, maar ook multipele sclerose, komt het regelmatig voor dat deze patiënten verwezen worden voor jaarlijkse huidkankerscreening. In hoog-risico groepen zoals solide-orgaantransplantatie patiënten is er al enige consensus om dermatologische screening aan te bieden op basis van de aanwezige risicofactoren.
Bij de overige immuun gecompromitteerde groepen, zoals de mensen die behandeld worden middels systemische immunosuppressiva en DMD’s, bestaat er onduidelijkheid over de effectiviteit van screeningprogramma’s en, is het ook van belang hier richting in te geven.

In deze module worden specifieke adviezen gegeven voor immuun gecompromitteerde patiënten, in het bijzonder solide orgaantransplantatie patiënten op het gebied van organisatie van zorg, follow up en (chemo)preventie.

  1. Carbone ML, Lacal PM, Messinese S, et al. Multiple Sclerosis Treatment and Melanoma Development. Int J Mol Sci. 2020 Apr 22;21(8):2950. doi: 10.3390/ijms21082950. PMID: 32331328; PMCID: PMC7216218.
  2. Crow LD, Jambusaria-Pahlajani A, Chung CL, et al. Initial skin cancer screening for solid organ transplant recipients in the United States: Delphi method development of expert consensus guidelines. Transpl Int. 2019 Dec;32(12):1268-1276. doi: 10.1111/tri.13520. Epub 2019 Oct 8. PMID: 31502728.
  3. Esse S, Mason KJ, Green AC, et al. Melanoma Risk in Patients Treated With Biologic Therapy for Common Inflammatory Diseases: A Systematic Review and Meta-analysis. JAMA Dermatol. 2020 Jul 1;156(7):787-794. doi: 10.1001/jamadermatol.2020.1300. PMID: 32432649; PMCID: PMC7240639.
  4. Jambusaria Pahlajani A, Crow LD, Lowenstein S, et al. Predicting skin cancer in organ transplant recipients: development of the SUNTRAC screening tool using data from a multicenter cohort study. Transpl Int. 2019 Dec;32(12):1259-1267. doi: 10.1111/tri.13493. Epub 2019 Oct 7. PMID: 31423648.
  5. Liu R, Wan Q, Zhao R, et al. Risk of non-melanoma skin cancer with biological therapy in common inflammatory diseases: a systemic review and meta-analysis. Cancer Cell Int. 2021 Nov 22;21(1):614. doi: 10.1186/s12935-021-02325-9. PMID: 34809619; PMCID: PMC8607648.
  6. Velter C, Thomas M, Cavalcanti A, et al. Melanoma during fingolimod treatment for multiple sclerosis. Eur J Cancer. 2019 May;113:75-77. doi: 10.1016/j.ejca.2019.03.011. Epub 2019 Apr 12. PMID: 30986706.
  7. Mainville, L., Smilga, A. S., & Fortin, P. R. (2022). Effect of Nicotinamide in Skin Cancer and Actinic Keratoses Chemoprophylaxis, and Adverse Effects Related to Nicotinamide: A Systematic Review and Meta-Analysis. Journal of cutaneous medicine and surgery, 26(3), 297-308. https://doi.org/10.1177/12034754221078201
  8. Schmults, C. D., Blitzblau, R., Aasi, S. Z., Alam, M., Andersen, J. S., Baumann, B. C., Bordeaux, J., Chen, P. L., Chin, R., Contreras, C. M., DiMaio, D., Donigan, J. M., Farma, J. M., Ghosh, K., Grekin, R. C., Harms, K., Ho, A. L., Holder, A., Lukens, J. N., Medina, T., Nguyen, M. Q. (2021). NCCN Guidelines® Insights: Squamous Cell Skin Cancer, Version 1.2022. Journal of the National Comprehensive Cancer Network : JNCCN, 19(12), 1382-1394. https://doi.org/10.6004/jnccn.2021.0059
  9. Allen, N. C., Martin, A. J., Snaidr, V. A., Eggins, R., Chong, A. H., Fernandéz-Peñas, P., Gin, D., Sidhu, S., Paddon, V. L., Banney, L. A., Lim, A., Upjohn, E., Schaider, H., Ganhewa, A. D., Nguyen, J., McKenzie, C. A., Prakash, S., McLean, C., Lochhead, A., Ibbetson, J., Damian, D. L. (2023). Nicotinamide for Skin-Cancer Chemoprevention in Transplant Recipients. The New England journal of medicine, 388(9), 804-812. https://doi.org/10.1056/NEJMoa2203086
  10. Bavinck JN, Tieben LM, Van der Woude FJ, et al. Prevention of skin cancer and reduction of keratotic skin lesions during acitretin therapy in renal transplant recipients: a double-blind, placebocontrolled study. Clin Oncol 1995;13(8):1933-8
  11. McKenna DB, Murphy GM. Skin cancer chemoprophylaxis in renal transplant recipients: 5 years of experience using low-dose acitretin. Br J Dermatol 1999;140(4):656-60.
  12. George R, Weightman W, Russ GR, Bannister KM, Mathew TH. Acitretin for chemoprevention of non-melanoma skin cancers in renal transplant recipients. Australas J Dermatol 2002;43(4):269-73
  13. Stasko, T., Brown, M. D., Carucci, J. A., Euvrard, S., Johnson, T. M., Sengelmann, R. D., Stockfleth, E., Tope, W. D., International Transplant-Skin Cancer Collaborative, & European Skin Care in Organ Transplant Patients Network (2004). Guidelines for the management of squamous cell carcinoma in organ transplant recipients. Dermatologic surgery : official publication for American Society for Dermatologic Surgery [et al.], 30(4 Pt 2), 642-650. https://doi.org/10.1111/j.1524-4725.2004.30150.x
  14. Acuna, S. A., Huang, J. W., Scott, A. L., Micic, S., Daly, C., Brezden-Masley, C., Kim, S. J., & Baxter, N. N. (2017). Cancer Screening Recommendations for Solid Organ Transplant Recipients: A Systematic Review of Clinical Practice Guidelines. American journal of transplantation : official journal of the American Society of Transplantation and the American Society of Transplant Surgeons, 17(1), 103-114. https://doi.org/10.1111/ajt.13978
  15. Madeleine, M. M., Patel, N. S., Plasmeijer, E. I., Engels, E. A., Bouwes Bavinck, J. N., Toland, A. E., Green, A. C., & the Keratinocyte Carcinoma Consortium (KeraCon) Immunosuppression Working Group (2017). Epidemiology of keratinocyte carcinomas after organ transplantation. The British journal of dermatology, 177(5), 1208-1216. https://doi.org/10.1111/bjd.15931
  16. Allnutt, K. J., Vogrin, S., Li, J., Goh, M. S., Brennand, S., Davenport, R., & Chong, A. H. (2022). A long-term cohort study of acitretin for prevention of keratinocyte carcinoma in solid organ transplant recipients. The Australasian journal of dermatology, 63(2), e121-e126. https://doi.org/10.1111/ajd.13821
  17. Harwood, C. A., Leedham-Green, M., Leigh, I. M., & Proby, C. M. (2005). Low-dose retinoids in the prevention of cutaneous squamous cell carcinomas in organ transplant recipients: a 16-year retrospective study. Archives of dermatology, 141(4), 456–464. https://doi.org/10.1001/archderm.141.4.456
  18. van der Straten, L., Levin, M. D., Dinnessen, M. A. W., Visser, O., Posthuma, E. F. M., Doorduijn, J. K., Langerak, A. W., Kater, A. P., & Dinmohamed, A. G. (2023). Risk of second primary malignancies in patients with chronic lymphocytic leukemia: a population-based study in the Netherlands, 1989-2019. Blood cancer journal, 13(1), 15. https://doi.org/10.1038/s41408-023-00784-z
  19. Gavini, D. R., Salvi, D. J., Shah, P. H., Uma, D., Lee, J. H., & Hamid, P. (2021). Non-melanoma Skin Cancers in Patients on Hydroxyurea for Philadelphia Chromosome-Negative Myeloproliferative Neoplasms: A Systematic Review. Cureus, 13(8), e16978. https://doi.org/10.7759/cureus.16978
  20. Tokez, S., Wakkee, M., Kan, W., Venables, Z. C., Mooyaart, A. L., Louwman, M., Nijsten, T., & Hollestein, L. M. (2022). Cumulative incidence and disease-specific survival of metastatic cutaneous squamous cell carcinoma: A nationwide cancer registry study. Journal of the American Academy of Dermatology, 86(2), 331-338. https://doi.org/10.1016/j.jaad.2021.09.067
  21. Eggermont C, Hollestein L, Hollatz A, Louwman M, Mooyaart A, Nijsten T, Wakkee M, Cumulative Incidence and Timing of Subsequent Cutaneous Squamous Cell Carcinomas Stratified for Patients with Organ Transplantation and Hematologic Malignancies: a Nationwide Cohort Study, Journal of the American Academy of Dermatology (2023), doi: https://doi.org/10.1016/ j.jaad.2023.10.036.
  22. Richtlijn Screening Maligniteiten, Nederlandse Transplantatie Vereniging, 2009. Beschikbaar via: https://www.transplantatievereniging.nl/wp-content/uploads/2022/03/ExternalLink_Richtlijn20Screening20Maligniteiten20v1.5b2021021820met20lit20-20kopie.pdf

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 31-05-2024

Laatst geautoriseerd  : 31-05-2024

Geplande herbeoordeling  :

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).

 

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn actinische keratose en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Mond- Kaak- en Aangezichtschirurgie
  • Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
  • Huid Nederland
  • Huidkanker Stichting
  • Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties
  • Nederlandse Associatie Physician Assistants

Algemene gegevens

Aanleiding

In 2010 is de richtlijn ‘Plaveiselcelcarcinoom’ tot stand gekomen op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. In 2021 is het initiatief genomen om de richtlijn te herzien. Voor de herziening is dankbaar gebruikgemaakt van de Britse richtlijn: “British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020” (Keohane, 2020).

Bij het interpreteren en toepassen van de richtlijn plaveiselcelcarcinoom zijn vooraf drie kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste is er een gebrek aan gerandomiseerde klinische trials (RCT) voor de behandeling van het primaire plaveiselcelcarcinoom van de huid (cPCC). Ten tweede bestaat er een grote variatie in het maligne gedrag van de tumoren die binnen de histologische categorie van primair plaveiselcelcarcinoom van de huid vallen. Ten derde leven er onder de verschillende specialisten verschillende opvattingen over de behandeling van deze tumoren. Deze opvattingen worden beïnvloed door de variatie in belangstelling en verwijspatronen. Naast dermatologen in een tertiair verwijscentrum, krijgen ook plastisch chirurgen, kaakchirurgen en kno-artsen relatief meer tumoren verwezen met een hoog risico en agressieve groei, terwijl dermatologen werkzaam in perifere praktijken vooral relatief kleinere en minder agressieve tumoren op het spreekuur krijgen. Het is wenselijk om hoog-risico cPCC multidisciplinair te benaderen. De definitie van een hoog risico plaveiselcelcarcinoom is een belangrijk aandachtspunt van de huidige herziening.

 

Afbakening onderwerp en definitie

Het primaire plaveiselcelcarcinoom van de huid is een kwaadaardige tumor die ontstaat uit hoornvormende cellen van de epidermis. Het is plaatselijk invasief en heeft de potentie om te metastaseren naar andere organen van het lichaam. Deze richtlijn is beperkt tot de zorg rondom het plaveiselcelcarcinoom van de huid (inclusief peri-oculaire tumoren), dus het cutane plaveiselcelcarcinoom, en de huidcarcinomen van de lip (inclusief het lippenrood/ ‘vermillion border’).

 

Niet in deze richtlijn werden opgenomen:

-           het plaveiselcelcarcinoom van de penis, vulva en anus;

-           intra-epitheliale neoplasieën van de vulva (VIN);

-           in-situplaveiselcelcarcinoom (de ziekte van Bowen);

-           het plaveiselcelcarcinoom van slijmvliezen;

-           actinische keratose

 

De richtlijn sluit aan op de volgende richtlijnen:

-           Behandeling voorhuidpathologie, module premaligne voorhuidafwijking

-           Premaligniteiten van de vulva

-           Anuscarcinoom

-           Actinische keratose

 

Initiatief

Tabel Overzicht betrokken partijen herziening richtlijn Plaveiselcelcarcinoom 2024

Overzicht betrokken partijen Plaveiselcelcarcinoom 2024

Zitting neming in werkgroep

Knelpunten analyse

Commentaarfase

Autorisatie

Opmerkingen

Wetenschappelijke verenigingen

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

X

X

X

X

 

Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVVH)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde (NVKNO)

X

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde (NVNG)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP)

X

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)

X

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)

X

 

X

X

 

Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)

X

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)

 

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (NVMKA)

X

X

X

X  

Overige organisaties

 

 

 

 

 

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

X

X

X

X

 

Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL)

X

 

X

 

 

Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie (NVPO)

 

 

X

 

 

Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten (NVH)

 

 

X

X

 

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

 

X

X

 

Patiëntenverenigingen

Huidkanker Stichting  (HUKAS)

X

X

X

X

 

HuidNederland (HuidNL)

 

 

X

X

 

Nederlandse Federatie voor Kankerpatiëntenorganisaties (NFK)

 

 

 

X

 

Stakeholders

Zorgverzekeraars Nederland (ZN)

 

 

X

 

 

Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ)

 

 

X

 

 

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)

 

 

X

 

 

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)

 

 

X

 

 

Zorginstituut Nederland (ZiN)

 

 

X

 

 

Vereniging innovatieve geneesmiddelen (VIG)

 

 

X

 

 

*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.

Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met cutaan plaveisecelcarcinoom.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: NVDV, NOG, NVVH, NVKNO, NWHHT, NVNG, NVVP, NVPC, NVvR, NIV, NFN, NVRO, NVOG, NVMKA, V&VN, IKNL, NAPA, NVH, NVPO. Voor huisartsen geldt primair de NHG-Standaard Verdachte huidafwijkingen, die aansluit op deze MDR. Voor patiënten werd informatie op thuisarts.nl ontwikkeld.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn.

 

Werkgroepleden – 2024

Vereniging

Klara Mosterd (dermatoloog, voorzitter)

NVDV

Marlies Wakkee (dermatoloog, voorzitter)

NVDV

Marcus Muche (dermatoloog)

NVDV

Elsemieke Plasmeijer (dermatoloog)

NVDV

Mignon van den Elzen (aios dermatologie)

­­­NVDV

Ronald de Keizer (oogarts)

NOG

Nicole Naus (oogarts)

NOG

Sanne Engelen (oncologisch chirurg)

NVVH

Saskia Konings (KNO-arts)

NVKNO

Lotje Zuur (hoofd-halschirurg)

NVKNO

Stefan Pool (nucleair geneeskundige)

NVNG

Antien Mooyaart (patholoog)

NVVP

Eveline Corten (plastisch chirurg)

NVPC

Pim de Graaf (radioloog)

NVvR

Hilde Jalving (internist-oncoloog)

NIV

Frank Hoebers (radiotherapeut)

NVRO

Roel Steenbakkers (radiotherapeut)

NVRO

Pim Schreuder (MKA-chirurg)

NVMKA

Cathelijn den Hartog (verpleegkundig specialist)

V&VN

Marieke Louwman (epidemioloog)

IKNL

Fabiënne de Jong (physician assistant dermatologie)

NAPA

Selin Tokez (co-assistent)

NVDV

Harun Jacobs van den Hof (patiëntvertegenwoordiger)

HUKAS

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

Annefloor van Enst (epidemioloog)

NVDV

Carin Smit (arts-onderzoeker)

NVDV

Tenzin Methok Nlgisang (arts-onderzoeker)

NVDV

Diederik van Loon (arts-onderzoeker)

NVDV

Marit Stolting (arts-onderzoeker)

NVDV

Ying Chao Weng (arts-onderzoeker)

NVDV

Zekeriya Ciftci (arts-onderzoeker)

NVDV

 

Werkgroepleden – 2018

Vereniging

Dr. G.A.M. Krekels (voorzitter)

NVDV

Dr. C.L.H. van Berlo

NVvH/NVCO

Dr. E. Corten

NVPC

Dr. G.F.H. Diercks

NVVP

Dr. P.A. van der Eerden

KNO

Dr. J.J.E. van Everdingen

NVDV

Mr. dr. E.R.M. de Haas

NVDV

Dr. M.F.C. de Jong

NIV

S. van der Kleij, MANP

V&VN

Dr. ir. W.J. Louwman

IKNL

Drs. A. Navran

NVRO

H. Sengers, MPA

V&VN

Prof. dr. L.E. Smeele

NVMKA

C. Westerlaken

HPN

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

Drs. Y.Y. Chung

Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning t/m december 2017)

Drs. A.A.J. van der Sande

Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning t/m december 2017)

L. Teligui, MSc

Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning vanaf januari 2018)

Dr. J.B. Terra

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Overige contributors

 

Joseph A. Califano, III, M.D.

AJCC werkgroep-lid, Head and Neck Surgeon, Director Head and Neck Cancer Center, Vice Chief of Division of Otolaryngology, Department of Surgery, Moores Cancer Center, UC San Diego Health - La Jolla

Raja R. Seethala, M.D.

 

AJCC werkgroep-lid, Head and Neck/Endocrine Pathologist, Director of the Head and Neck/Endocrine Pathology Center of Excellence, and Director of the Head and Neck/Endocrine Pathology Fellowship, UPMC Presbyterian, Pittsburgh

 

Werkgroepleden – 2010

Vereniging

Dr. G.A.M. Krekels (voorzitter)

NVDV

Dr. C.L.H. van Berlo

NVvH/NVCO

Dr. M. van Beurden

NVOG

Dr. M. Buncamper

NVPC

Dr. J.J.E. van Everdingen

NVDV

Dr. R. Haas

NVRO

Drs. B.G.F. Heggelman

NVvR

Prof. dr. S. Horenblas

NVU

Drs. I.M.A Joung/drs. A. Stoffer-Brink

VIKC

Dr. N.W.J. Kelleners-Smeets

NVDV

Dr. R. Kloos

NOG

Dr. J.A. Kummer

NVVP

Drs. F.W.J. Leeman

NVDV

Dr. P. Lohuis

KNO

Prof. dr. T.E.C. Nijsten

NVDV

Dr. L.E. Smeele

NVMKA

Dr. A. Visser

NVPO

L. Wientjens-Roex

V&VN

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

Drs. R.J. Borgonjen

NVDV

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad.

 

De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVDV.

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiënt in de werkgroep en de opname van een module over patiëntenvoorlichting. De Huidkanker Stichting is betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn en zal in een later stadium ook ondersteunen in de ontwikkeling van nieuwe patiëntinformatie. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan leden van de Huidkanker Stichting en Huid Nederland.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn.

 

 

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.

 

Knelpuntenanalyse

In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden van de betrokken verenigingen.Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn per module beschreven. Zoekacties zijn per module opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

 

Voor alle hoofdstukken geldt dat de zoekstrategieën zijn uitgevoerd in de EMBASE database en Medline databas. Experts op het gebied van Plaveiselcelcarcinoom werden geraadpleegd voor eventuele ontbrekende artikelen en / of casereports.

De zoekactie is met behulp van de PICO-systematiek opgebouwd. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijke onderdeel. De overige onderdelen van de PICO werden geformuleerd op basis van de uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

 

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

 

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

 

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

 

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)

Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse-onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

 

 

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).

 

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie per module bijlagen Kennislacunes).

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar (zie ook tabel Overzicht betrokken partijen herziening richtlijn Plaveiselcelcarcinoom 2024). De commentaren zijn  verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.

 

Literatuur

  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
  • Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
  • Keohane SG, Botting J, Budny PG, Dolan OM, Fife K, Harwood CA, et a. British Association of Dermatologists’ Clinical Standards Unit. British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020. Br J Dermatol. 2021 Mar;184(3):401-414. doi: 10.1111/bjd.19621. Epub 2021 Jan 18. Erratum in: Br J Dermatol. 2021 Sep;185(3):686. Erratum in: Br J Dermatol. 2022 Mar;186(3):596-597.
  • Lydiatt WM, Patel SG, O'Sullivan B, Brandwein MS, Ridge JA, Migliacci JC et al. Head and Neck cancers-major changes in the American Joint Committee on cancer eighth edition cancer staging manual. CA Cancer J Clin 2017;67:122-37.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
  • Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html

 

 

Volgende:
Kwaliteit van leven