Plaveiselcelcarcinoom

Initiatief: NVDV Aantal modules: 24

Follow-up

Uitgangsvraag

Welke follow-up is wenselijk bij de verschillende risicogroepen van cPCC?

Aanbeveling

Overwegingen

De werkgroep heeft geprobeerd om op basis van de huidige literatuur, de mening van de Britse werkgroep (Keohane, 2020) en zijn expert opinion, zo reëel mogelijke aanbevelingen te geven die in de klinische praktijk toepasbaar zijn.

 

Balans van gewenste en ongewenste effecten

Follow-up kan leiden tot een vroegere diagnose van een recidief of metastase en tijdige diagnose van nieuwe huidmaligniteiten. Of dit de prognose verbetert is niet aangetoond. Bovendien kunnen de controles belastend zijn voor de oudere, kwetsbare patient.

 

Professioneel perspectief

Vanwege de verhoogde incidentie van recidieven en metastasen bij intermediaire en hoog-risico cPCCs in de eerste twee jaar, is er gekozen voor intensievere controle afspraken met een interval van 3-4 maanden in de eerste twee jaar bij deze hoog risico risicogroepen (zie tabel 1 ‘Risicogroepen cutaan plaveiselcelcarcinoom op basis van tumorkarakteristieken met bijbehorend beleid’). Om dezelfde reden is er besloten om een follow-up schema van twee jaar te hanteren voor laag-risico cPCC’s, waarbij de controleafspraken voor het derde, vierde en vijfde jaar zijn komen te vervallen.

Het follow-upschema voor regionaal gemetastaseerde patiënten is in overeenstemming met de follow-up bij hoog-risico cPCC.

In alle risicogroepen van cPCC is er een post-operatieve controle binnen 3 maanden opgenomen, voor informatie m.b.t. hun diagnose, nacontrole schema en zelfinspectie.

 

Tabel 1: Risicogroepen1 cutaan plaveiselcelcarcinoom op basis van tumorkarakteristieken met bijbehorend beleid

Risicogroepen

Laag risico

Intermediair risico

Hoog risico

Tumorkarakteristieken2

T13

 

 

T23

of

T13 én minstens één van onderstaande factoren:

 

 

 

● Histologie toont slecht gedifferentieerde4 of ongedifferentieerde tumor

● Lymfangio-invasie

● Dermale perineurale invasie van elke zenuwdiameter aanwezig buiten de contour van de tumor.

 

Vanaf T33 

of

Recidief

of

T23 én minstens één van

onderstaande factoren:

 

● Histologie toont slecht gedifferentieerde4 of ongedifferentieerde tumor

●Lymfangio-invasie

● Dermale perineurale invasie van elke zenuwdiameter aanwezig buiten de contour van de tumor.

Vrije histologische marge

≥1mm5  

 

≥ 2mm5

≥ 2mm5

MDO

Indien chirurgische radicaliteit (alsnog) niet haalbaar isà Lokaal MDO

Indien chirurgische radicaliteit (alsnog) niet haalbaar isà Lokaal MDO

Referentiecentrum

 

Overweeg dit ook bij T13- en T23 tumoren wanneer het bereiken van chirurgische radicaliteit een significante impact heeft op de functie of cosmetiek van de specifieke locatie.6

Follow-up

● Verricht een post-operatieve controle binnen 3 maanden

● 1 keer per 6-12 maanden gedurende de eerste twee jaar

 

● 1 keer per 3-4 maanden gedurende de eerste twee jaar

● 1 keer in het derde jaar

 

● 1 keer per 3-4 maanden gedurende de eerste twee jaar

● 1 keer per jaar gedurende het derde, vierde en vijfde jaar.

1De risicogroepen hebben betrekking op het risico op een slechte ziekte uitkomst (lokaal recidief, (lymfeklier)metastasen, ziekte-gerelateerde sterfte)
2Op basis van de initiële histologie wordt het risico bepaald en opnieuw geëvalueerd na (re-)excisie.

3T1: tumor diameter ≤2 cm, T2: tumor diameter >2 cm en ≤4 cm, T3: tumor diameter >4 cm / minimale boterosie / perineurale invasie (in zenuwen >0.1 mm, of diepe zenuwen (> dermis))/ diepe invasie

4Hieronder vallen ook sarcomatoïd en spoelcellig cPCC, deze zijn per definitie slecht gedifferentieerd.
5 Deze marge is niet van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van micrografisch gecontroleerde chirurgie.

6Gezien de beschikbaarheid van een uitgebreid behandelarsenaal waaronder o.a. immunotherapie en behandelingen in studieverband.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten
Het is van belang dat de follow-up aansluit bij de individuele patiënt. Daarnaast dient de patiënt geïnformeerd te worden over het risico op het ontstaan van verdere huidkanker en het uitvoeren van zelfonderzoek. Bij het vermoeden van nieuwe of recidiverende plaveiselcelcarcinomen weet de patiënt hoe hij/zij/die laagdrempelig contact op kan nemen met de hoofdbehandelaar.

 

Aanvaardbaarheid en haalbaarheid

Gezien de hoge prevalentie van huidmaligniteiten is het van belang kritisch te kijken naar de houdbaarheid van gestandaardiseerde controles bij laag complexe huidtumoren. Met goede instructie is het wellicht mogelijk om bij patiënten met laag risico cPCC’s die radicaal zijn behandeld en geen hoog risico hebben op nieuwe huidmaligniteiten, zoals patiënten met een eerste cPCC en immuun competente patiënten, de controle visites te vervangen door goede zelf controle. Oudere patiënten kunnen echter moeite ondervinden bij het zelfstandig verrichten van zelfonderzoek en hierbij hulp nodig hebben van naasten.

Onderbouwing

Het doel van klinische follow-up na de behandeling van cutaan plaveiselcelcarcinoom (cPCC) is een vroege detectie en behandeling van lokale recidieven en metastasen om de overleving van deze patiënten te verbeteren. In totaal wordt 95% van de lokale recidieven en metastasen ontdekt binnen vijf jaar (Alam 2001, Breuninger 1998, Rowe 1992). Daarnaast bestaat er een kans van 30% op een tweede primair cPCC binnen vijf jaar (Alam 2001). In deze module wordt besproken welke follow-up wenselijk is voor zowel hoog- als laag-risico cPCC’s.

In de aanvullende zoekactie werden geen studies geïncludeerd op basis van beoordeling van titel en abstract.

 

Beschrijving van de studies en resultaten

Een systematic review die de effecten van behandelingen voor niet-gemetastaseerde invasieve cPCC’s heeft beoordeeld, concludeerde dat de gemiddelde follow-up periodes in het algemeen slecht zijn gerapporteerd (Lansbury 2013). Volgens Lansbury et al. (2013) waren er slechts enkele studies die een follow-up periode van meer dan 5 jaar hadden gerapporteerd en derhalve is de beoordeling van recidieven volgens de duur van follow-up periode beperkt. Deze studie concludeerde dat 70-90% van de recidieven en metastasen binnen de eerste twee jaar na een conventionele chirurgische excisie optreedt en 95% binnen 5 jaar.

 

Een retrospectieve studie bestaande uit 180 cPCC’s had als doel om de correlatie tussen de uitkomst van radiotherapeutische behandeling en histologische differentiatiegraad en tumorlocatie te onderzoeken (Barysch, 2012). In deze studie was de ziektevrije overleving na 1, 2, 5 en 10 jaar respectievelijk 97,4%, 94,8%, 89,3% en 82,1% in goed gedifferentieerde tumoren, 96,3%, 88,9%, 80,7% en 80,7% in matig gedifferentieerde tumoren en 92,9%, 85,7%, 77,9% en 39,0% in slecht gedifferentieerde tumoren.

 

Het overgrote deel van cPCC’s metastaseert niet, maar er is behoefte om het kleine aantal die wel metastaseert vroeger te identificeren. Deze groep zou baat hebben bij een intensievere behandeling en follow-up. De Britse werkgroep is van mening dat patiënten met meerdere PCC’s (vaak met immunosuppressie) een frequentere follow-up nodig hebben vanwege een verhoogd risico op lokale recidieven en lymfeklieren. Volgens het predictiemodel van Rentroia-Pacheco (2023) naar de kans op metastase in patiënten met cPCC was het aantal primaire PCC’s een van risicofactoren. Zie module ‘Risicoclassificatie’ voor nadere toelichting over het predictiemodel.

 

Volgens Breuninger et al. (2012) is er mogelijk geen follow-up nodig voor laag-risico cPCCs waarbij een kleine solitaire tumor is verwijderd met tumor vrije resectiemarges en bij afwezigheid van hoog-risico pathologische kenmerken. Verder rapporteerde een recente studie van Public Health England (Venables, 2019) dat slechts 1,6% van primaire cPCCs metastaseerde, wat consistent was met een 10-jaar retrospectieve review (Brougham 2012) waar het percentage van metastase 1,9-2,6% was met een mediane follow-up tijd van 70 maanden. De retrospectieve studie van Tokez et al. (2022), aangeleverd door de werkgroep, had als doel om de cumulatieve incidentie en ziekte-specifieke overleving in patiënten met gemetastaseerde cPCC’s te onderzoeken samen met patiëntspecifieke risicofactoren. Van de 11.137 patiënten ontwikkelde bij 1,9% (217) metastasen. De mediane tijd tot metastase bedroeg 1,5 jaar (IQR 0,6-3,8 jaar).

Lokale recidieven komen frequenter voor dan metastasen. Lokaal recidief treedt vaker op bij tumoren die een perineurale invasie vertonen (Khan 2018). Twee retrospectieve studies uit het Verenigde Koninkrijk rapporteerden een lokaal recidief percentage van 1,25% (Rose, 2017) en 5,8% (Khan, 2013). Verder rapporteerde een retrospectieve studie onder 633 cPCCs met 5 jaar follow-up dat 96% van lokale recidieven of lymfeklier metastasen binnen 2 jaar optreedt.

 

De follow-up periode moet aansluiten bij de algemene gezondheidstoestand en kwetsbaarheid van de patiënt (Keohane, 2020). Niet alle patiënten willen of zijn in staat om naar controle afspraken te komen. Voor deze patiënten moet een individuele follow-up plan worden bedacht.

Patiënten met immunosuppressie moeten regelmatig gecontroleerd worden (zie de module ‘Preventie en voorlichting’).

 

De studie van Eggermont et al. (2023) werd door de werkgroep als onmisbaar beschouwd voor het vormen van de overwegingen en is daarom hieronder beschreven. 

Eggermont et al. (2023) voerden een studie uit naar het risico op het ontwikkelen van multipele cPCC’s, het tijdsinterval tussen de multipele cPCC’s en de risicofactoren voor het ontwikkelen van multipele cPCC’s. Hiervoor werd een landelijk cohort bestaande uit 12.345 cPCC patiënten gebruikt waarbij sprake was van een langdurige follow-up. 894 (7,2%) van de patiënten waren immuun gecompromitteerd, waaronder 250 orgaantransplantatiepatiënten en 674 patiënten met hematologische maligniteiten. Van de 12.345 patiënten ontwikkelde 4.325 patiënten (35,0%) minstens een tweede cPCC. In deze groep ontwikkelden respectievelijk 2.010, 1.138, 739 en 501 patiënten een opeenvolgende derde, vierde, vijfde en zesde cPCC. Er werd een geleidelijke afname in het mediane tijdsinterval geobserveerd bij elke opeenvolgende cPCC, respectievelijk 1,4 jaar; 1,2 jaar; 0,9 jaar en 0,5 jaar. De 5-jaars cumulatieve incidentiecijfers van multipele cPCC’s bedroegen 27%, 42%, 56%, 62% en 67% voor respectievelijk de tweede, derde, vierde, vijfde en zesde cPCC. De cumulatieve incidentiecijfers namen toe van 74% tot 92% bij de orgaantransplantatiepatiënten en van 41% tot 64% bij de patiënten met hematologische maligniteiten.

 

Risk of bias

De risk of bias analyse is overgenomen uit de Britse richtlijn (Keohane, 2020) en wordt hieronder kort samengevat.

De systematic review van Lansbury et al (2013) had een adequate en duidelijke onderzoeksvraag. De zoekstrategie was passend. Er was ook een adequate beschrijving van de geïncludeerde en geëxcludeerde studies. De geïncludeerde studies waren observationele studies en werden getoetst op kwaliteit van bewijs. Vanwege het type van de geïncludeerde studies (geen controle groep) was er een groot risico op inherente bias met daarbij verschillende type patiëntenpopulaties met verschillende prognostische factoren en ernst van de tumoren. In 85% van de studies werd de behandeling geselecteerd op basis van de tumor- en patiëntkarateristieken en was derhalve een directe vergelijking van de verschillende behandelingen niet mogelijk. Verder was in 41% van de studies het verlies aan follow-up onvolledig of niet gerapporteerd. Er is tenslotte ook gekeken naar belangenverstrengeling.

Overwegingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op de British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020 (Keohane, 2021) en een systematische literatuuranalyse over de periode van januari 2020 t/m 24 februari 2022 om de search uit de Britse richtlijn aan te vullen met recente data. Deze search werd uitgevoerd in Embase, Medline en Cochrane. De volgende PICO is gehanteerd om de onderzoeksvraag te beantwoorden:

 

P: patiënten met een plaveiselcelcarcinoom

I: klinische follow-up (2 jaar)

C: klinische follow-up (5 jaar)

O: zie hieronder weergegeven

 

De werkgroep definieerde de uitkomstmaten als volgt en hanteerde de in de studies gebruikte definities.

 

Cruciaal

  • Overlevingskans
  • Recidiefkans
  • Metastasen

Belangrijk

  • Patiënt gerapporteerde uitkomsten
  1. Alam M, Ratner D. Cutaneous squamous-cell carcinoma. N Engl J Med 2001;344:975-83.
  2. Breuninger H. Diagnostic and therapeutic standards in interdisciplinary dermatologic oncology. German Cancer Society 1998.
  3. Rowe DE, Carroll RJ, Day CL. Prognostic factors for local recurrence, metastasis and survival rates in squamous cell carcinoma of the skin, ear and lip. J Am Acad Dermatol 1992;26:976-90.
  4. Keohane, SG et al. "British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020." The British journal of dermatology vol. 184,3 (2021): 401-414. doi:10.1111/bjd.19621
  5. Lansbury L, Bath-Hextall F, Perkins W et al. Interventions for non-metastatic squamous cell carcinoma of the skin: systematic review and pooled analysis of observational studies. BMJ 2013; 347: f6153.
  6. Barysch MJ, Eggmann N, Beyeler M et al. Long-term recurrence rate of large and difficult to treat cutaneous squamous cell carcinomas after superficial radiotherapy. Dermatology 2012; 224: 59-65.
  7. Rowe DE, Carroll RJ, Day CL. Prognostic factors for local recurrence, metastasis, and survival rates in squamous cell carcinoma of the skin, ear, and lip. Implications for treatment modality selection. J Am Acad Dermatol 1992; 26: 976-90.
  8. Brougham ND, Dennett ER, Cameron R et al. The incidence of metastasis from cutaneous squamous cell carcinoma and the impact of its risk factors. J Surg Oncol 2012; 106: 811-5.
  9. Venables ZC, Autier P, Nijsten T et al. Nationwide Incidence of Metastatic Cutaneous Squamous Cell Carcinoma in England. JAMA Dermatol 2019; 155: 298-306.
  10. Breuninger H, Brantsch K, Eigentler T et al. Comparison and evaluation of the current staging of cutaneous carcinomas. J Dtsch Dermatol Ges 2012; 10: 579-86.
  11. Rose AM, Nicoll KJ, Moinie A et al. Patients with low-risk cutaneous squamous cell carcinoma do not require extended out-patient follow-up. J Plast Reconstr Aesthet Surg 2017; 70: 852-5.
  12. Khan AA, Potter M, Cubitt JJ et al. Guidelines for the excision of cutaneous squamous cell cancers in the United Kingdom: the best cut is the deepest. J Plast Reconstr Aesthet Surg 2013; 66: 467-71.
  13. Khan K, Mykula R, Kerstein R et al. A 5-year follow-up study of 633 cutaneous SCC excisions: Rates of local recurrence and lymph node metastasis. J Plast Reconstr Aesthet Surg 2018; 71: 1153-8.
  14. Rentroia-Pacheco, B., Tokez, S., Bramer, E. M., Venables, Z. C., van de Werken, H. J. G., Bellomo, D., van Klaveren, D., Mooyaart, A. L., Hollestein, L. M. & Wakkee, M., Personalised decision making to predict absolute metastatic risk in cutaneous squamous cell carcinoma: development and validation of a clinico-pathological model, Sept 2023, In: EClinicalMedicine. 63, 102150.
  15. Tokez S, Wakkee M, Kan W, Venables ZC, Mooyaart AL, Louwman M, Nijsten T, Hollestein LM. Cumulative incidence and disease-specific survival of metastatic cutaneous squamous cell carcinoma: A nationwide cancer registry study. J Am Acad Dermatol. 2022 Feb;86(2):331-338. doi: 10.1016/j.jaad.2021.09.067. Epub 2021 Oct 13. PMID: 34653569.
  16. Eggermont C, Hollestein L, Hollatz A, Louwman M, Mooyaart A, Nijsten T, Wakkee M, Cumulative Incidence and Timing of Subsequent Cutaneous Squamous Cell Carcinomas Stratified for Patients with Organ Transplantation and Hematologic Malignancies: a Nationwide Cohort Study, Journal of the American Academy of Dermatology (2023), doi: https://doi.org/10.1016/ j.jaad.2023.10.036.

Overzicht van geëxcludeerde studies

Artikel

Reden van exclusie

Nemeth 2020

Geen full text beschikbaar

Cheng 2020

Voldoet niet aan PICO

 

Risico op bias tabellen

Voor de richtlijn Plaveiselcelcarcinoom 2024 is de Britse richtlijn als uitgangspunt gebruikt (Keohane, 2020). De risk of bias analyse van de studies die geïncludeerd werden door Keohane et al. (2020) zijn te vinden in het supplement van de originele publicatie:

 

Keohane, S. G., Botting, J., Budny, P. G., Dolan, O. M., Fife, K., Harwood, C. A., Mallipeddi, R., Marsden, J. R., Motley, R. J., Newlands, C., Proby, C., Rembielak, A., Slater, D. N., Smithson, J. A., Buckley, P., Fairbrother, P., Hashme, M., Mohd Mustapa, M. F., Exton, L. S., & British Association of Dermatologists’ Clinical Standards Unit (2021). British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020. The British journal of dermatology, 184(3), 401–414. https://doi.org/10.1111/bjd.19621

Supplement beschikbaar via: https://academic.oup.com/bjd/article/184/3/401/6702204?login=true#387350142

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 31-05-2024

Laatst geautoriseerd  : 31-05-2024

Geplande herbeoordeling  :

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).

 

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn actinische keratose en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Mond- Kaak- en Aangezichtschirurgie
  • Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
  • Huid Nederland
  • Huidkanker Stichting
  • Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties
  • Nederlandse Associatie Physician Assistants

Algemene gegevens

Aanleiding

In 2010 is de richtlijn ‘Plaveiselcelcarcinoom’ tot stand gekomen op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. In 2021 is het initiatief genomen om de richtlijn te herzien. Voor de herziening is dankbaar gebruikgemaakt van de Britse richtlijn: “British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020” (Keohane, 2020).

Bij het interpreteren en toepassen van de richtlijn plaveiselcelcarcinoom zijn vooraf drie kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste is er een gebrek aan gerandomiseerde klinische trials (RCT) voor de behandeling van het primaire plaveiselcelcarcinoom van de huid (cPCC). Ten tweede bestaat er een grote variatie in het maligne gedrag van de tumoren die binnen de histologische categorie van primair plaveiselcelcarcinoom van de huid vallen. Ten derde leven er onder de verschillende specialisten verschillende opvattingen over de behandeling van deze tumoren. Deze opvattingen worden beïnvloed door de variatie in belangstelling en verwijspatronen. Naast dermatologen in een tertiair verwijscentrum, krijgen ook plastisch chirurgen, kaakchirurgen en kno-artsen relatief meer tumoren verwezen met een hoog risico en agressieve groei, terwijl dermatologen werkzaam in perifere praktijken vooral relatief kleinere en minder agressieve tumoren op het spreekuur krijgen. Het is wenselijk om hoog-risico cPCC multidisciplinair te benaderen. De definitie van een hoog risico plaveiselcelcarcinoom is een belangrijk aandachtspunt van de huidige herziening.

 

Afbakening onderwerp en definitie

Het primaire plaveiselcelcarcinoom van de huid is een kwaadaardige tumor die ontstaat uit hoornvormende cellen van de epidermis. Het is plaatselijk invasief en heeft de potentie om te metastaseren naar andere organen van het lichaam. Deze richtlijn is beperkt tot de zorg rondom het plaveiselcelcarcinoom van de huid (inclusief peri-oculaire tumoren), dus het cutane plaveiselcelcarcinoom, en de huidcarcinomen van de lip (inclusief het lippenrood/ ‘vermillion border’).

 

Niet in deze richtlijn werden opgenomen:

-           het plaveiselcelcarcinoom van de penis, vulva en anus;

-           intra-epitheliale neoplasieën van de vulva (VIN);

-           in-situplaveiselcelcarcinoom (de ziekte van Bowen);

-           het plaveiselcelcarcinoom van slijmvliezen;

-           actinische keratose

 

De richtlijn sluit aan op de volgende richtlijnen:

-           Behandeling voorhuidpathologie, module premaligne voorhuidafwijking

-           Premaligniteiten van de vulva

-           Anuscarcinoom

-           Actinische keratose

 

Initiatief

Tabel Overzicht betrokken partijen herziening richtlijn Plaveiselcelcarcinoom 2024

Overzicht betrokken partijen Plaveiselcelcarcinoom 2024

Zitting neming in werkgroep

Knelpunten analyse

Commentaarfase

Autorisatie

Opmerkingen

Wetenschappelijke verenigingen

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

X

X

X

X

 

Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVVH)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde (NVKNO)

X

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde (NVNG)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP)

X

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)

X

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)

X

 

X

X

 

Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)

X

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)

 

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (NVMKA)

X

X

X

X  

Overige organisaties

 

 

 

 

 

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

X

X

X

X

 

Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL)

X

 

X

 

 

Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie (NVPO)

 

 

X

 

 

Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten (NVH)

 

 

X

X

 

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

 

X

X

 

Patiëntenverenigingen

Huidkanker Stichting  (HUKAS)

X

X

X

X

 

HuidNederland (HuidNL)

 

 

X

X

 

Nederlandse Federatie voor Kankerpatiëntenorganisaties (NFK)

 

 

 

X

 

Stakeholders

Zorgverzekeraars Nederland (ZN)

 

 

X

 

 

Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ)

 

 

X

 

 

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)

 

 

X

 

 

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)

 

 

X

 

 

Zorginstituut Nederland (ZiN)

 

 

X

 

 

Vereniging innovatieve geneesmiddelen (VIG)

 

 

X

 

 

*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.

Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met cutaan plaveisecelcarcinoom.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: NVDV, NOG, NVVH, NVKNO, NWHHT, NVNG, NVVP, NVPC, NVvR, NIV, NFN, NVRO, NVOG, NVMKA, V&VN, IKNL, NAPA, NVH, NVPO. Voor huisartsen geldt primair de NHG-Standaard Verdachte huidafwijkingen, die aansluit op deze MDR. Voor patiënten werd informatie op thuisarts.nl ontwikkeld.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn.

 

Werkgroepleden – 2024

Vereniging

Klara Mosterd (dermatoloog, voorzitter)

NVDV

Marlies Wakkee (dermatoloog, voorzitter)

NVDV

Marcus Muche (dermatoloog)

NVDV

Elsemieke Plasmeijer (dermatoloog)

NVDV

Mignon van den Elzen (aios dermatologie)

­­­NVDV

Ronald de Keizer (oogarts)

NOG

Nicole Naus (oogarts)

NOG

Sanne Engelen (oncologisch chirurg)

NVVH

Saskia Konings (KNO-arts)

NVKNO

Lotje Zuur (hoofd-halschirurg)

NVKNO

Stefan Pool (nucleair geneeskundige)

NVNG

Antien Mooyaart (patholoog)

NVVP

Eveline Corten (plastisch chirurg)

NVPC

Pim de Graaf (radioloog)

NVvR

Hilde Jalving (internist-oncoloog)

NIV

Frank Hoebers (radiotherapeut)

NVRO

Roel Steenbakkers (radiotherapeut)

NVRO

Pim Schreuder (MKA-chirurg)

NVMKA

Cathelijn den Hartog (verpleegkundig specialist)

V&VN

Marieke Louwman (epidemioloog)

IKNL

Fabiënne de Jong (physician assistant dermatologie)

NAPA

Selin Tokez (co-assistent)

NVDV

Harun Jacobs van den Hof (patiëntvertegenwoordiger)

HUKAS

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

Annefloor van Enst (epidemioloog)

NVDV

Carin Smit (arts-onderzoeker)

NVDV

Tenzin Methok Nlgisang (arts-onderzoeker)

NVDV

Diederik van Loon (arts-onderzoeker)

NVDV

Marit Stolting (arts-onderzoeker)

NVDV

Ying Chao Weng (arts-onderzoeker)

NVDV

Zekeriya Ciftci (arts-onderzoeker)

NVDV

 

Werkgroepleden – 2018

Vereniging

Dr. G.A.M. Krekels (voorzitter)

NVDV

Dr. C.L.H. van Berlo

NVvH/NVCO

Dr. E. Corten

NVPC

Dr. G.F.H. Diercks

NVVP

Dr. P.A. van der Eerden

KNO

Dr. J.J.E. van Everdingen

NVDV

Mr. dr. E.R.M. de Haas

NVDV

Dr. M.F.C. de Jong

NIV

S. van der Kleij, MANP

V&VN

Dr. ir. W.J. Louwman

IKNL

Drs. A. Navran

NVRO

H. Sengers, MPA

V&VN

Prof. dr. L.E. Smeele

NVMKA

C. Westerlaken

HPN

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

Drs. Y.Y. Chung

Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning t/m december 2017)

Drs. A.A.J. van der Sande

Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning t/m december 2017)

L. Teligui, MSc

Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning vanaf januari 2018)

Dr. J.B. Terra

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Overige contributors

 

Joseph A. Califano, III, M.D.

AJCC werkgroep-lid, Head and Neck Surgeon, Director Head and Neck Cancer Center, Vice Chief of Division of Otolaryngology, Department of Surgery, Moores Cancer Center, UC San Diego Health - La Jolla

Raja R. Seethala, M.D.

 

AJCC werkgroep-lid, Head and Neck/Endocrine Pathologist, Director of the Head and Neck/Endocrine Pathology Center of Excellence, and Director of the Head and Neck/Endocrine Pathology Fellowship, UPMC Presbyterian, Pittsburgh

 

Werkgroepleden – 2010

Vereniging

Dr. G.A.M. Krekels (voorzitter)

NVDV

Dr. C.L.H. van Berlo

NVvH/NVCO

Dr. M. van Beurden

NVOG

Dr. M. Buncamper

NVPC

Dr. J.J.E. van Everdingen

NVDV

Dr. R. Haas

NVRO

Drs. B.G.F. Heggelman

NVvR

Prof. dr. S. Horenblas

NVU

Drs. I.M.A Joung/drs. A. Stoffer-Brink

VIKC

Dr. N.W.J. Kelleners-Smeets

NVDV

Dr. R. Kloos

NOG

Dr. J.A. Kummer

NVVP

Drs. F.W.J. Leeman

NVDV

Dr. P. Lohuis

KNO

Prof. dr. T.E.C. Nijsten

NVDV

Dr. L.E. Smeele

NVMKA

Dr. A. Visser

NVPO

L. Wientjens-Roex

V&VN

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

Drs. R.J. Borgonjen

NVDV

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad.

 

De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVDV.

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiënt in de werkgroep en de opname van een module over patiëntenvoorlichting. De Huidkanker Stichting is betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn en zal in een later stadium ook ondersteunen in de ontwikkeling van nieuwe patiëntinformatie. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan leden van de Huidkanker Stichting en Huid Nederland.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst Raming

Toelichting

Follow-up

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

 

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.

 

Knelpuntenanalyse

In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden van de betrokken verenigingen.Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn per module beschreven. Zoekacties zijn per module opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

 

Voor alle hoofdstukken geldt dat de zoekstrategieën zijn uitgevoerd in de EMBASE database en Medline databas. Experts op het gebied van Plaveiselcelcarcinoom werden geraadpleegd voor eventuele ontbrekende artikelen en / of casereports.

De zoekactie is met behulp van de PICO-systematiek opgebouwd. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijke onderdeel. De overige onderdelen van de PICO werden geformuleerd op basis van de uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

 

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

 

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

 

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

 

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)

Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse-onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

 

 

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).

 

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie per module bijlagen Kennislacunes).

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar (zie ook tabel Overzicht betrokken partijen herziening richtlijn Plaveiselcelcarcinoom 2024). De commentaren zijn  verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.

 

Literatuur

  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
  • Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
  • Keohane SG, Botting J, Budny PG, Dolan OM, Fife K, Harwood CA, et a. British Association of Dermatologists’ Clinical Standards Unit. British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020. Br J Dermatol. 2021 Mar;184(3):401-414. doi: 10.1111/bjd.19621. Epub 2021 Jan 18. Erratum in: Br J Dermatol. 2021 Sep;185(3):686. Erratum in: Br J Dermatol. 2022 Mar;186(3):596-597.
  • Lydiatt WM, Patel SG, O'Sullivan B, Brandwein MS, Ridge JA, Migliacci JC et al. Head and Neck cancers-major changes in the American Joint Committee on cancer eighth edition cancer staging manual. CA Cancer J Clin 2017;67:122-37.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
  • Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html

 

 

Volgende:
Organisatie van zorg - MDO