Couperen stollingsbeïnvloedende medicatie
Uitgangsvraag
Wat is de farmacologische strategie voor couperen van stollingsbeïnvloedende medicatie bij licht THL-patiënten met traumatische intracraniële bloedingen?
Aanbeveling
DOAC’s
Zie module Bloeding of ingreep bij DOAC’s
Vitamine K-antagonisten (VKA)
Zie module Beleid bloedingen of ingreep bij VKA
Parenterale antistollingsmiddelen
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
Er zijn nauwelijks tot geen randomized clinical trials naar de behandeling middels antagoneren van stollingsbeïnvloedende medicatie bij patiënten met licht THL met traumatische intracraniële bloedingen verricht. De bewijskracht voor antagoneren van de stollingsbeïnvloedende medicatie bij patiënten met een traumatische intracraniële bloeding is dan ook zeer laag, zoals ook uitgelegd in de richtlijn antitrombotisch beleid. De rationale van gebruik van medicatie die de stollingsbeïnvloedende medicatie antagoneren is om toename en hierdoor extra schade welke het gevolg kan zijn een traumatische intracraniële bloeding te voorkomen.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)
Het doel van de behandeling van patiënten met stollingsbeïnvloedende medicatie is om een trombose te voorkomen. Het stoppen en antagoneren van stollingsbeïnvloedende medicatie, bij patiënten met een traumatische intracraniële bloeding is om de werking hiervan teniet te doen, zodat een intracraniële bloeding niet groter wordt en meer schade aanbrengt. Het nadeel is dat door het stoppen en antagoneren van de stollingsbeïnvloedende medicatie er een verhoogde stollingsneiging optreedt, waardoor trombose plaatsvindt. De voor- en nadelen van stoppen en antagoneren van stollingsbeïnvloedende medicatie dienen daarom tegen elkaar te worden afgewogen en met patiënt te worden besproken. Handreikingen hiervoor zijn te vinden in de module over communicatie met de patiënt. In veel gevallen zal er echter sprake zijn van een acute situatie, waarbij er niet gevraagd kan worden naar de wensen van de patiënt.
Kosten (middelenbeslag)
Hoewel er duidelijke prijsverschillen zijn tussen PCC, andexanet alfa en idarucizumab, brengen alle drie kosten met zich mee. Kosten voor PCC bedragen 257 euro per flacon (in 2024) (vaak meerdere flacons nodig), voor andexanet alfa 3488 euro per flacon. Hoeveel andexanet alfa moet worden gegeven hangt af de hoogte van de dosis van apixaban of rivaroxaban. Voor idarucizumab bedragen de kosten 1373 euro per flacon van 50 ml. Geadviseerde dosis bedraagt 5 g per keer in twee achtereenvolgende infusies.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Het couperen van stollingsbeïnvloedende medicatie gebeurt heel regelmatig in het ziekenhuis en vooral op de spoedeisende hulp. Er worden daarom geen belemmeringen verwacht.
PCC, andexanet alfa en idarucizumab zijn geassocieerd met een hoger risico op het optreden van trombotische complicaties. Gezien de forse kosten lijkt de enige harde indicatie om DOAC’s te antagoneren een levensbedreigende bloeding.
Verder moet, als de tijd dit toelaat, voordat een antistollingsantagonist wordt toegediend aan een patiënt met een bloeding, eerst worden beoordeeld of het aanwezige antistollingseffect wel relevant is. Dit kan door na te gaan wanneer de patiënt het antistollingsmiddel voor het laatst heeft ingenomen en door het aanwezige effect van de DOAC te meten met een specifieke, kwantitatieve test, als die beschikbaar is.
Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies
De aanbevelingen zijn overgenomen uit de richtlijn antitrombotisch beleid, module(s) bloeding/ingreep bij antistolling.
Onderbouwing
Achtergrond
Het optreden van een traumatische intracraniële complicatie is bij het gebruik van vitamine K-antagonisten, DOAC’s en een (combinatie van) trombocytenaggregatieremmers (behoudens monotherapie acetylsalicylzuur) verhoogd.
Er is een toename van oudere patiënten met licht THL (van den Brand 2022). Oudere patiënten gebruiken vaker stollingsbeïnvloedende medicatie, zoals DOAC’s, dan jongere patiënten. Deze oudere patiënten met stollingsbeïnvloedende medicatie hebben een hoger risico op het ontwikkelen van traumatische intracraniële bloedingen, zoals een subduraal hematoom, epiduraal hematoom, contusiehaarden of traumatisch subarachnoïdaal bloed, dan jongere patiënten of patiënten zonder stollingsbeïnvloedende medicatie.
In de afgelopen jaren zijn meerdere middelen beschikbaar gekomen die de werking van DOAC’s antagoneren, zoals idarucizumab en andexanet alfa. De vraag is wanneer antagonerende medicijnen moeten worden ingezet bij patiënten met traumatische intracraniële bloedingen tijdens gebruik van DOAC’s of andere stollingsbeïnvloedende medicatie. In de bestaande richtlijn antitrombotisch beleid worden adviezen gegeven over het couperen van stollingsbeïnvloedende medicatie bij levensbedreigende bloedingen, ook bij patiënten met traumatische bloedingen.
Het gebruik van stollingsbeïnvloedende medicatie of bestaande stollingsstoornissen bij kinderen wordt niet meegenomen in deze module. Dit omdat dit bij kinderen zelden voorkomt en hier bij kinderen geen literatuur over bestaat. In het geval dat een kind toch een stollingsstoornis heeft of stollingsbeïnvloedende medicatie gebruikt, is ons advies altijd te overleggen met een kinderarts-kinderhematoloog.
Samenvatting literatuur
Couperen van DOAC’s, bijvoorbeeld met idarucizumab voor dabigatran of PCC of andexanet alpha voor apixaban, rivaroxaban en edoxaban kan overwogen worden, zeker bij levensbedreigende traumatische bloedingen, maar er zijn geen goede gerandomiseerde studies verricht die hebben geëvalueerd of dit een positief klinisch effect heeft op relevante uitkomstmaten.
Er is geen goede definitie van levensbedreigende traumatische intracraniële bloeding. Een term die vaak wordt gebruikt is ook wel potentieel neurochirurgische bloeding, maar dit geeft geen nieuwe informatie t.a.v. de definitie.
Levensbedreigende traumatische intracraniële bloedingen bestaan uit acute subdurale bloedingen, epidurale bloedingen (waarbij er vaak compressie is en midline shift) en intracraniële ruimte innemende contusiehaarden. Bij deze patiënten wordt door de werkgroep geadviseerd sterk te overwegen de stollingsbeïnvloedende medicatie te antagoneren.
De vraag is of traumatische subarachnoïdale bloedingen, met alleen traumatisch subarachnoïdaal bloed ook beschouwd moeten worden als een levensbedreigende bloeding. Bij patiënten met alleen traumatische subarachnoïdaal bloed of een kleine subdurale bloeding/contusiehaard kan overwogen worden de DOAC niet te antagoneren, maar hierover bestaat geen consensus. Mocht er gekozen worden DOAC’s in dit geval niet te antagoneren, dan is strikte observatie van de patiënt aangewezen.
Bij patiënten die alleen acetylsalicylzuur gebruiken, kan dit vaak worden gecontinueerd, omdat het risico op secundaire complicaties, zeker bij een kleine bloeding, gering is.
Als patiënten meer dan één trombocytenaggregatieremmer gebruiken of middelen als clopidogrel, prasugrel of ticagrelor, dan lijkt het zinvol deze medicijnen te stoppen.
Zoeken en selecteren
De bestaande richtlijn antitrombotisch beleid sluit aan bij de uitgangsvraag van de werkgroep over het couperen van stollingsbeïnvloedende medicatie, zowel VKA’s, DOAC’s en plaatjesremmers worden besproken. De werkgroep heeft ervoor gekozen om te verwijzen naar de richtlijnmodule over bloeding of ingreep bij DOAC’s en geen aanvullende systematische literatuuranalyse uit te voeren.
Referenties
- van den Brand CL, Foks KA, Lingsma HF, van der Naalt J, Jacobs B, de Jong E, den Boogert HF, Sir Ö, Patka P, Polinder S, Gaakeer MI, Schutte CE, Jie KE, Visee HF, Hunink MG, Reijners E, Braaksma M, Schoonman GG, Steyerberg EW, Dippel DW, Jellema K. Update of the CHIP (CT in Head Injury Patients) decision rule for patients with minor head injury based on a multicenter consecutive case series. Injury. 2022 Sep;53(9):2979-2987. doi: 10.1016/j.injury.2022.07.001. Epub 2022 Jul 2. PMID: 35831208.
- Jehan, F., Zeeshan, M., Kulvatunyou, N., Khan, M., O'Keeffe, T., Tang, A., Gries, L., & Joseph, B. (2019). Is There a Need for Platelet Transfusion After Traumatic Brain Injury in Patients on P2Y12 Inhibitors? The Journal of surgical research, 236, 224–229. https://doi.org/10.1016/j.jss.2018.11.050
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 02-12-2024
Laatst geautoriseerd : 02-12-2024
Geplande herbeoordeling : 01-09-2025
Algemene gegevens
De herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met licht traumatisch hoofdhersenletsel.
Werkgroep
- prof. dr. J. (Joukje) van der Naalt (voorzitter), neuroloog, NVN
- dr. K. (Korné) Jellema, neuroloog, NVN
- dr. H.M. (Myrthe) Boss, neuroloog, NVN
- dr. K.A. (Kelly) Foks, AIOS-neurologie, NVN
- dr. M.C. (Marieke) Visser, neuroloog, NVN
- dr. M. (Maayke) Hunfeld, kinderneuroloog, NVN
- dr. J. (Jelte) Helfferich, kinderneuroloog, NVN
- drs. I.K. (Iain) Haitsma, neurochirurg, NVvN
- drs. B. (Bart) Dorgelo, radioloog, NVvR
- dr. L.M.M. (Loes) Braun, radioloog, NVvR
- drs. M. (Maartje) Terra, traumachirurg, NVvH
- prof. dr. C.A.M. (Coen) van Bennekom, revalidatiearts en hoogleraar, VRA
- drs. E.A. (Edwin) Goedhart, sportarts, VSG
- mr. M.A.C. (Michiel) Lindhout, beleidsmedewerker, Hersenletsel.nl
- S. (Sarita) van den Berg, verpleegkundig specialist kinderneurologie, V&VN VS
- dr. F.A. (Floris) van de Laar, huisarts, NHG
- dr. C.L. (Crispijn) van den Brand, SEH-arts, NVSHA
Met ondersteuning van
- drs. F. (Florien) Ham, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- drs. A.A. (Toon) Lamberts, senior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- drs. L.H.M. (Linda) Niesink-Boerboom, medisch informatiespecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- dr. M. (Mirre) den Ouden - Vierwind, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Prof. dr. J van der Naalt |
Neuroloog, UMCG. |
Geen. |
lid verband 'artsen voor veilig fietsen'. |
Geen restrictie. |
Dr. K. Jellema |
Neuroloog, Haaglanden Medisch Centrum. |
Onderzoek van o.a. neurotraumatologie (onbetaald), werkgroeplid voor het ontwikkelen van een EPA voor dokters op de SEH (vacatiegelden), Initiatiefnemer en docent bij hands on ABCDE-training Neurologic ALS (vacatiegelden), in het verleden voorzitter voor twee addenda op de richtlijn LTH (triviaal trauma en stollingsbeïnvloedende medicatie (vacatiegelden). |
Projectleider bij extern gefinancierd onderzoek (Roch Diagnostics) over de waarde van biomarker S100 B voor de inschatting van traumatisch intracranieel letsel (afgerond in 2019). |
Geen restrictie. |
Dr. H.M. Boss |
Neuroloog-somnoloog Ziekenhuis Gelderse Vallei. |
* Bestuurslid werkgroep slaapwaakstoornissen (niet betaald) * Mede-initiator denktank: artsen voor veilig fietsen (niet betaald) * Lid werkgroep richtlijn slaapstoornissen in de langdurige zorg (vacatiegelden). |
Mede-initiator van de denktank 'artsen voor veilig fietsen'. Met deze denktank willen we meer aandacht vragen voor preventie van hersenletsel en het gebruik van de fietshelm bij risicogroepen zoals e-bikers en kinderen stimuleren. |
Geen restrictie. |
Dr. K.A. Foks |
AIOS-neurologie Erasmus MC. |
Geen. |
Geen. |
Geen restrictie. |
Dr. M.C. Visser |
Neuroloog. |
Medisch expert bij Zorginstituut Nederland. |
Lid verband 'artsen voor veilig fietsen'. |
Geen restrictie. |
Dr. M. Hunfeld |
Kinderneuroloog EMC. |
Geen. |
Geen. |
Geen restrictie. |
Dr. J. Helfferich |
Kinderneuroloog |
Lid internationale 'acute flaccid myelitis' werkgroep (onbetaald) Commissielid jongerenvereniging EPNS (European pediatric neurology society) (onbetaald) |
Overheid (RIVM) Landelijk onderzoek naar het voorkomen van AFM in Nederland; dit heeft geen relevantie voor deze richtlijn. |
|
Drs. I.K. Haitsma |
Neurochirurg Erasmus MC. |
Neurochirurg Albert Schweitzer Ziekenhuis. |
1) Center-TBI: prospectief data verzameling voor analyse behandeling neurotrauma in Europa, gefinancierd door EU als lokale hoofdonderzoeker; 2) NetQuRe: prospectief data verzamelen voor behandeling en revalidatie neurotrauma in Nederland, gefinancierd door hersenstichting, center TBI, LUMC, Rijndam als lokale hoofd onderzoeker; 3) RESET ASDH: gerandomiseerde studie naar effect opereren Acuut subduraal hematoom bij ouderen, wordt een observationele studie, gefinancierd door the belgian health care knowledge centre (KCE) en ZonMw als lokale hoofd onderzoeker; 4) CIAO@TBI: effect behandeling complementremmer op traumatisch hersenletsel, gefinancierd door hersenstichting en Takeda Pharmaceutical Company als mede onderzoeker lokaal. |
Geen restrictie. |
Drs. B. Dorgelo |
Radioloog, Martini Ziekenhuis, Groningen. |
Geen. |
Geen. |
Geen restrictie. |
Dr. L.M.M. Braun |
Radioloog bij Antoni van Leeuwenhoek/ Nederlands Kanker Instituut. |
Geen. |
Geen |
Geen restrictie. |
Drs. M. Terra |
Traumachirurg MMT-arts. |
Geen. |
Thoraxdrainage onderzoek Medela |
Geen restrictie. |
Prof. dr. C.A.M. van Bennekom |
Revalidatiearts. |
Hoogleraar revalidatie en arbeid. |
Lid verband 'artsen voor veilig fietsen'. |
Geen restrictie. |
Drs. E. A. Goedhart |
Bondsarts KNVB/ Manager sportgeneeskunde. |
* Adviseur Stichting Hersenschudding (onbetaald). * Adviseur GetaheadBrainrecovery support (onbetaald). |
Geen. |
Geen restrictie. |
Mr. M.A.C. Lindhout |
Beleidsmedewerker bij patiëntenvereniging Hersenletsel.nl. |
Bestuurslid bij CVA-Kennisnetwerk, onbezoldigd. |
Als deelnemer vanuit de patiëntenvereniging is het mijn belang om de zaken voor mijn achterban zo goed mogelijk te regelen. Daar zal ik mij dan ook voor inzetten. In mijn optiek is dit ook wat een patiëntenvereniging behoort te doen. Derhalve zie ik dit niets als 'bescherming van reputatie" of iets van gelijke strekking. |
Geen restrictie. |
S. van den Berg |
Verpleegkundig specialist kinderneurologie Erasmus MC-Sophia. |
Bestuursvoorzitter van de Alumnivereniging van de HRO- onbetaald. |
Geen. |
Geen restrictie. |
Dr. F.A van der Laar |
* Huisarts, Academisch Gezondheidscentrum Thermion Lent (0,6) * Onderzoeker/ Principal Lecturer, Radboudumc, eerstelijnsgeneeskunde. |
* Hoofdredacteur Accredidact, betaald * Lid Autorisatiecommissie NHG, betaald * Lid richtlijncommissie PICS, onbetaald * Lid commissie Kwaliteit en Veiligheid Huisartsenpost Nijmegen e.o., betaald. |
Geen. |
Geen restrictie. |
Dr. C.L. van den Brand |
SEH-arts Erasmus MC. |
Voorzitter college van deskundigen Oranje Kruis (betaald) * lid bestuur SGO fonds (onbetaald) * lid denktank "Artsen voor veilig fietsen" (onbetaald) |
Lid verband 'artsen voor veilig fietsen'. |
Geen restrictie. |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname van een afgevaardigde van de patiëntenorganisatie Hersenletsel in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen (zie kop “Waarden en voorkeuren van patiënten”). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland. De eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Couperen stollingsbeïnvloedende medicatie |
Geen financiële gevolgen |
Uitkomst 3 Geen financiële gevolgen. Hoewel het +/- 85.000 patiënten betreft hebben de aanbevelingen geen toename in het aantal FTE of toename in kwalificatie tot gevolg. Ook zijn er geen substantiële investeringen met de wijzigingen gemoeid. |
Implementatie
Implementatieplan
Inleiding
Dit plan is opgesteld ter bevordering van de implementatie van de richtlijn Licht traumatisch hoofd-/hersenletsel in de acute fase. Voor het opstellen van dit plan is een inventarisatie gedaan van de mogelijk bevorderende en belemmerende factoren voor het toepassen en naleven van de aanbevelingen. Daarbij heeft de richtlijncommissie een advies uitgebracht over het tijdspad voor implementatie, de daarvoor benodigde randvoorwaarden en de acties die voor verschillende partijen ondernomen dienen te worden.
Werkwijze
De werkgroep heeft per aanbeveling geïnventariseerd:
• per wanneer de aanbeveling overal geïmplementeerd moet kunnen zijn;
• de verwachtte impact van implementatie van de aanbeveling op de zorgkosten;
• randvoorwaarden om de aanbeveling te kunnen implementeren;
• mogelijk barrières om de aanbeveling te kunnen implementeren;
• mogelijke acties om de implementatie van de aanbeveling te bevorderen;
• verantwoordelijke partij voor de te ondernemen acties.
Voor iedere aanbevelingen is nagedacht over de hierboven genoemde punten. Echter niet voor iedere aanbeveling kon ieder punt worden beantwoord. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen “sterk geformuleerde aanbevelingen” en “zwak geformuleerde aanbevelingen”. In het eerste geval doet de richtlijncommissie een duidelijke uitspraak over iets dat zeker wel of zeker niet gedaan moet worden. In het tweede geval wordt de aanbeveling minder zeker gesteld (bijvoorbeeld “Overweeg om …”) en wordt dus meer ruimte gelaten voor alternatieve opties. Voor “sterk geformuleerde aanbevelingen” zijn bovengenoemde punten in principe meer uitgewerkt dan voor de “zwak geformuleerde aanbevelingen”. Bij elke module is onderstaande tabel opgenomen.
Aanbeveling |
Tijdspad voor implementatie: 1 tot 3 jaar of > 3 jaar |
Verwacht effect op kosten |
Randvoorwaarden voor implementatie (binnen aangegeven tijdspad) |
Mogelijke barrières voor implementatie1 |
Te ondernemen acties voor implementatie2 |
Verantwoordelijken voor acties3 |
Overige opmerkingen |
|
|
|
|
|
|
|
|
1 Barrières kunnen zich bevinden op het niveau van de professional, op het niveau van de organisatie (het ziekenhuis) of op het niveau van het systeem (buiten het ziekenhuis). Denk bijvoorbeeld aan onenigheid in het land met betrekking tot de aanbeveling, onvoldoende motivatie of kennis bij de specialist, onvoldoende faciliteiten of personeel, nodige concentratie van zorg, kosten, slechte samenwerking tussen disciplines, nodige taakherschikking, et cetera.
2 Denk aan acties die noodzakelijk zijn voor implementatie, maar ook acties die mogelijk zijn om de implementatie te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan controleren aanbeveling tijdens kwaliteitsvisitatie, publicatie van de richtlijn, ontwikkelen van implementatietools, informeren van ziekenhuisbestuurders, regelen van goede vergoeding voor een bepaald type behandeling, maken van samenwerkingsafspraken.
3 Wie de verantwoordelijkheden draagt voor implementatie van de aanbevelingen, zal tevens afhankelijk zijn van het niveau waarop zich barrières bevinden. Barrières op het niveau van de professional zullen vaak opgelost moeten worden door de beroepsvereniging. Barrières op het niveau van de organisatie zullen vaak onder verantwoordelijkheid van de ziekenhuisbestuurders vallen. Bij het oplossen van barrières op het niveau van het systeem zijn ook andere partijen, zoals de NZA en zorgverzekeraars, van belang. Echter, aangezien de richtlijn vaak enkel wordt geautoriseerd door de (participerende) wetenschappelijke verenigingen is het aan de wetenschappelijke verenigingen om deze problemen bij de andere partijen aan te kaarten.
Implementatietermijnen
Voor “sterk geformuleerde aanbevelingen” geldt dat zij zo spoedig mogelijk geïmplementeerd dienen te worden. Voor de meeste “sterk geformuleerde aanbevelingen” betekent dat dat zij komend jaar direct geïmplementeerd moeten worden en dat per 2024 dus iedereen aan deze aanbevelingen dient te voldoen.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met licht traumatisch hoofdhersenletsel. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn licht traumatisch hoofdhersenletsel (NVN, 2010; en enkele modules uit 2017) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door Ambulancezorg Nederland (AZN), Ergotherapie Nederland (EN), het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA), de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) en de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt; het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd. |
Redelijk |
er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt; het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd. |
Laag |
er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt; er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd. |
Zeer laag |
er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt; de literatuurconclusie is zeer onzeker. |
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.