Hyperemesis gravidarum

Initiatief: NVOG Aantal modules: 12

Aanvullende of combinatie medicamenteuze behandeling bij hyperemesis gravidarum

Uitgangsvraag

Welke aanvullende of combinatie medicamenteuze behandeling is geschikt (wanneer eerstelijns anti-emetica onvoldoende werken)?

Aanbeveling

Kies bij patiënten met ernstige misselijkheid/ braken in de zwangerschap of hyperemesis gravidarum die onvoldoende reageren op de initiële therapie (bv met antihistaminica of combinatiepreparaat antihistaminicum met pyridoxine) voor het toevoegen van metoclopramide en/of ondansetron.

 

Kies bij patiënten met hyperemesis gravidarum die onvoldoende reageren op de combinatie therapie met antihistaminica en ondansetron/ metoclopramide, voor het toevoegen van corticosteroïden.

 

Beperk de behandelduur niet op voorhand, bespreek dat soms langdurige behandeling noodzakelijk kan zijn.

 

Bespreek wat de kosten, bijwerkingen en voorkeuren van de patiënt zijn ten aanzien van additionele medicatie, en maak door middel van samen beslissen een keuze.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Op de uitgangsvraag ‘Welke aanvullende of combinatie medicamenteuze behandeling is geschikt (wanneer eerstelijns anti-emetica onvoldoende werken)?’ is te weinig literatuur beschikbaar om een goed onderbouwd antwoord te geven. Er is weinig, kwalitatief matige, literatuur beschikbaar, die niet consistent laat zien welke co-medicatie werd aangeboden. Voor alle opgenomen vergelijkingen werd een laag tot zeer laag bewijsniveau gevonden voor de cruciale uitkomst 'mate van misselijkheid en braken'. De door ons vastgestelde cruciale uitkomstmaten (ziekenhuisopnames, congenitale afwijkingen, bijwerkingen) worden in deze search niet beschreven.

 

Een mogelijke verklaring voor deze (zeer) lage bewijskracht zou kunnen zijn; maatschappelijk en door veel zorgprofessionals lijkt HG als ziekte-entiteit, die zich onderscheidt van normale misselijkheid bij de zwangerschap, moeilijk te herkennen/erkennen. Daarnaast wordt HG gezien als een niet levensbedreigende en self-limiting ziekte. Deze twee factoren hebben waarschijnlijk bijgedragen aan een zeer beperkt aantal onderzoeken, waarvan geen enkele geïdentificeerde studie de door ons bepaalde (kritische) uitkomstmaten beschreef.

 

Uit de beschikbare literatuur lijkt ondansetron effectiever dan doxylamine-pyridoxine, en lijken de studies met corticosteroïden een trend naar betere effectiviteit en/of betere kwaliteit van leven in vergelijking met metoclopramide, antihistaminica en placebo, maar zijn ze te klein en divers van design om dat hard te maken. In de Cochrane review van Boelig et al. (2016) werd in de meta-analyse corticosteroïden behandeling voor hyperemesis gravidarum effectief bevonden op het reduceren van het aantal heropnames.

 

Helaas werd geen literatuur gevonden over de effectiviteit van andere klassen medicatie die worden ingezet voor de behandeling van hyperemesis gravidarum, zoals anti-psychotica en anti-depressiva (met name mirtazapine).

 

Er werd geen literatuur gevonden over de effectiviteit van het combineren van verschillende klassen medicatie voor hyperemesis gravidarum behandeling. Een aantal richtlijnen over andere ziektebeelden met misselijkheid en braken biedt wel relevante inzichten. Zo heeft bijvoorbeeld bij post chemotherapie of postoperatieve misselijkheid en braken een combinatie behandeling met anti-emetica in richtlijnen de voorkeur boven monotherapie (Gan 2020).

Een multimodale medicamenteuze aanpak is niet onderzocht bij vrouwen met ernstige misselijkheid en braken in de zwangerschap of hyperemesis gravidarum, maar biedt wel een pragmatisch handvat voor deze patiënten. Mits de anti emetica uit verschillende klassen afkomstig zijn, is er geen aanleiding om te vermoeden dat bij HG deze strategie minder effectief zou zijn, of met meer bijwerkingen gepaard gaat dan bij andere patiëntengroepen. Bovendien bevelen buitenlandse richtlijnen over hyperemesis gravidarum aan om, bij onvoldoende effect van de initiële medicamenteuze therapie, stapsgewijs de medicamenteuze therapie uit te breiden door het toevoegen van anti-emetica uit andere klassen (met een ander aangrijpingspunt) (Green-top Guideline 2016).

 

De werkgroep is van mening dat er, naar analogie van deze buitenlandse richtlijnen, na het starten met initiële therapie, een stapsgewijze uitbreiding naar multimodale anti-emetica moet worden nagestreefd.

Patiëntvoorkeuren, bijwerkingen, ervaring van de patiënt, beschikbaarheid, toedieningsvorm en kosten spelen een rol in de keuze en tempo waarin wordt uitgebreid. 

Wanneer bijvoorbeeld werd gestart met een antihistaminicum (meclozine ofwel Suprimal®), of een combinatiepreparaat (meclozine-pyridoxine ofwel Emesafene® ofwel doxylamine-pyridoxine Xonvea® of Navalit®), zou metoclopramide kunnen worden toegevoegd. Wanneer deze eerste uitbreiding onvoldoende effect op de klachten heeft, kan ondansetron worden toegevoegd. Indien deze triple therapie onvoldoende effect op de klachten heeft, kunnen corticosteroïden worden toegevoegd, zie ook Module Organisatie van zorg rond hyperemesis gravidarum.

 

Incidenteel wordt mirtazapine ingezet in de behandeling van hyperemesis gravidarum. Meerdere case-reports (Galletta 2022 & Guclu 2005) beschrijven een gunstig effect op de klachten bij therapie-resistente hyperemesis gravidarum. Er loopt momenteel een trial waarin mirtazapine met ondansetron wordt vergeleken (Ostenfeld, 2020). De werkgroep is van mening dat het gebruik van mirtazapine valt te overwegen, als andere behandelopties, inclusief combinatie therapie met antihistaminica en metoclopramide of ondansetron onvoldoende effect hebben gehad, zie ook Module Psychische zorg bij hyperemesis gravidarum.

 

Tabel 1 geeft een overzicht van de verschillende medicamenteuze opties, te verwachten bijwerkingen en eventuele teratogene effecten.

Op Moeders van Morgen Lareb is extra informatie over het gebruik van medicatie in de zwangerschap beschikbaar. Daarnaast heeft Moeders van Morgen Lareb een zwangerschapsregister waaraan zwangeren deel kunnen nemen.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Voor sommige patiënten met HG, waarbij het eerste middel dat is gestart onvoldoende effect heeft, is het feit dat er aanvullende behandeling mogelijk is een grote opluchting. Voor anderen vormt angst (ook van naasten en familieleden) voor vermeende effecten op de foetus bij het nemen van meerdere soorten medicatie in de zwangerschap juist een bron van extra zorgen, of vormen de bijwerkingen een reden om te stoppen met initiële behandeling en te vragen om alternatieve behandeling. Hoe dan ook is het belangrijk om haalbare behandeldoelen en behandelvoorkeuren met de patiënt te bespreken, en ook de beperkingen van medicamenteuze opties te bespreken.

 

Kosten (middelenbeslag)

Er is te weinig onderzoek gedaan naar de kosteneffectiviteit van additionele behandeling voor patiënten met hyperemesis gravidarum om onderbouwde uitspraken te doen over de beste keuze in medicatie. Wel lijkt het voor de hand liggend dat een patiënt die optimale medicamenteuze combinatie behandeling krijgt, ondanks meer kosten aan medicatie, minder vaak behoefte zal hebben aan contact met zorgprofessionals, en minder vaak zal hoeven worden opgenomen in het ziekenhuis.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Er worden bij zorgverleners geen grote problemen verwacht bij de implementatie van deze richtlijn.

 

Belemmerende factoren voor implementatie van de adviezen in deze richtlijn kunnen zijn:

  • Onbekendheid met of onzekerheid over de in de richtlijn genoemde medicamenteuze opties
  • Angst voor bijwerkingen die zwaarder weegt dan vertrouwen in effectiviteit
  • Het zwaarder laten wegen van vermeende teratogeniciteit van medicatie dan de mogelijke voordelen voor moeder
  • Leveringsproblematiek van medicatiegroepen en toedieningsvormen
  • Kosten van medicatie
  • Het feit dat een deel van de medicatie die effectief is bij HG als niet verzekerde zorg wordt beschouwd
  • De bij apotheek en op verpakkingen geschreven waarschuwing over de maximale behandelduur voor metoclopramide

Tabel 1. Dosering en bijwerkingen van medicamenten 

Medicament

Dosering

Bijwerkingen

Opmerkingen

Antihistaminica

Meclozine 2x 12,5 mg, alleen als tablet beschikbaar (OTC)

 

Cyclizine 3dd 100 mg, beschikbaar als supp (zetpil)

 

  • Slaperigheid en sedatie
  • Er is geen verband met antihistaminica in de zwangerschap en congenitale afwijkingen gevonden

Combinatiepreparaat antihistaminicum + pyridoxine (vitamine b6)

12,5 mg meclozine / 25 mg pyridoxine 1dd  a.n. evt 2dd, beschikbaar als tablet en supp

 

Doxylamine 10 mg/ 10 mg pyridoxine 2 stuks a.n. evt naar 2dd 2 tabs. Alleen beschikbaar in tabletten / capsules.

  • Bij hoge doseringen pyridoxine (>50mg per dag) neuropathische verschijnselen

 

  • Het meest voorgeschreven middel in Nederland (Emesafene®, een combinatiepreparaat van meclozine en pyridoxine) bevat 25 mg pyridoxine per tablet of zetpil. Bij het gebruik van > 2 tabletten bestaat al risico op intoxicatie
  • In Nederland verkijgbaar (Xonvea®, Navalit®)

Metoclopramide

Metoclopramide 3dd 10 mg, beschikbaar als tablet, iv en supp

 

Na counseling over extrapyramidale bijwerkingen is behandeling langer dan 5 dagen acceptabel, aangezien bij orale behandeling bij jonge vrouwen met HG de kans op extrapyramidale verschijnselen zeer klein is.

  • Extra-pyramidale verschijnselen (bv dystone bewegingen, trismus). Deze klacht doet zich meestal binnen een aantal uren tot dagen voor
  • Verlengde QT interval
  • De kans op extra-pyramidale verschijnselen is bij jonge gezonde mensen erg beperkt. Daarom kan bij HG een langere behandelduur dan de door de EMA geadviseerde 5 dagen gehanteerd worden als daar aanleiding toe is.
  • Het maken van een ECG kan relevant zijn wanneer pre-existente (bv familiaire), comedicatie, of (passagere) electrolyt gerelateerde (hypokaliemie) QT verlengende factoren aanwezig zijn.

Ondansetron

Ondansetron 4dd 4 mg, evt naar 4dd 8 mg. Beschikbaar als tablet, iv of smelttablet.

  • Obstipatie
  • Verlengde QT interval
  • Ondansetron werd door de EMA afgeraden voor gebruik in het eerste trimester vanwege aanwijzingen voor een associatie met palato-gnato-cheilo schisis. Causaliteit is niet vast te stellen op basis van deze associatie.
  • Het aantal additionele schisis toegeschreven aan eerste trimester ondansetron gebruik is 3:10000 (het risico gaat van 11:10000> 14:10000). Na het eerste trimester zijn er geen aanwijzingen voor meer risico op schisis.
  • Andere congenitale afwijkingen werden niet gevonden bij eerste trimester ondansetron gebruik.
  • De werkgroep is van mening dat het wenselijk is om voor- en nadelen in shared decision making te wegen met de patient, en dat dit het enige vereiste is om indien nodig over te gaan tot het voorschrijven van ondansetron in het eerste trimester.
  • Laxantia dienen als comedicatie te worden aangeboden bij het voorschrijven van ondansetron. Bij het kiezen van geschikte laxantia kan de voorkeur uitgaan naar magnesiumhydroxide omdat het volume bij alternatieven zoals macrogol vaak niet goed wordt verdragen door patienten met HG.
  • Het maken van een ECG kan relevant zijn wanneer pre-existente (bv familiaire), comedicatie, of (passagere) electrolyt gerelateerde (hypokaliemie) QT verlengende factoren aanwezig zijn.

 

 

Onderbouwing

Voor informatie over de optimale initiële medicamenteuze behandeling bij zwangere vrouwen met ernstig misselijkheid en /of braken of hyperemesis gravidarum (HG): zie Module Initiële behandeling anti-emetica bij hyperemesis gravidarum.

Er is veel praktijkvariatie wat betreft aanvullende medicamenteuze behandeling (combinaties) die kunnen worden ingezet als de initiële behandeling van HG onvoldoende symptoomreductie geeft. Ook wordt er verschillend gedacht over de vraag of aanvullende medicamenteuze behandeling, al dan niet in combinatie met reeds gestarte medicatie zou moeten plaatsvinden.

 

Niet-medicamenteuze behandelmethodes zoals acupunctuur, acupressuur, zenuwstimulatie en psychologische interventies worden behandeld in Module Niet-medicamenteuze behandeling bij hyperemesis gravidarum. Voor een overzicht van de organisatie van zorg rondom hyperemesis gravidarum zie Module Organisatie van zorg rond hyperemesis gravidarum.

1. Pyridoxine and metoclopramide combination versus metoclopramide alone 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of pyridoxine combined with metoclopramide compared to metoclopramide monotherapy on severity of nausea and vomiting in women with severe nausea and vomiting during pregnancy.

Source: O’Donnell (2016)

 

NO GRADE

No evidence was found regarding the effect of pyridoxine and metoclopramide combination on hospital treatment, congenital abnormalities, short term maternal adverse effects, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning when compared with metoclopramide alone in pregnant women with HG or severe nausea and/or vomiting.

 

2. Doxylamine/pyridoxine versus ondansetron 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of doxylamine/pyridoxine compared to ondansetron on severity of nausea and vomiting in women with severe nausea and vomiting during pregnancy.

Source: O’Donnell (2016)

 

NO GRADE

No evidence was found regarding the effect of doxylamine/pyridoxine on hospital treatment, congenital abnormalities, short term maternal adverse effects, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning when compared with ondansetron in pregnant women with HG or severe nausea and/or vomiting.

 

3. Pyridoxine/doxylamine vs. metoclopramide 

Very Low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of metoclopramide compared to pyridoxine/doxylamine in pregnant women with nausea and vomiting of pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

NO GRADE

No evidence was found regarding the effect of pyridoxine/doxylamine on hospital treatment, congenital abnormalities, short term maternal adverse effects, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning when compared with metoclopramide in pregnant women with HG or severe nausea and/or vomiting.

 

4. Corticosteroids versus placebo 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on severity of nausea and vomiting when compared with placebo in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on hospital treatment when compared with placebo in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on congenital abnormalities when compared with placebo in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on short term maternal adverse effects when compared with placebo in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on mental, physical, and emotional wellbeing when compared with placebo in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

NO GRADE

No evidence was found regarding the effect of corticosteroids on inability to take in food and oral fluids, use of additional medication and daily functioning when compared with placebo in pregnant women with HG or severe nausea and/or vomiting.

 

5. Corticosteroids versus promethazine (Phenergan) 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on severity of nausea and vomiting when compared with promethazine in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on hospital treatment when compared with promethazine in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on short term maternal adverse effects when compared with promethazine in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on mental, physical, and emotional wellbeing when compared with promethazine in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

Very low GRADE

No evidence was found regarding the effect of corticosteroids on congenital abnormalities, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication and daily functioning when compared with promethazine in pregnant women with HG or severe nausea and/or vomiting.

 

6. Corticosteroids versus metoclopramide 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on severity of nausea and vomiting when compared with metoclopramide in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on hospital treatment when compared with metoclopramide in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

NO GRADE

No evidence was found regarding the effect of corticosteroids on congenital abnormalities, short term maternal adverse effects, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning when compared with metoclopramide in pregnant women with HG or severe nausea and/or vomiting.

 

7. Corticosteroids against usual treatment 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on severity of nausea and vomiting when compared with usual treatment in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of corticosteroids on hospital treatment when compared with usual treatment in nausea with or without vomiting associated with pregnancy.

 

Source: O’Donnell (2016)

 

NO GRADE

No evidence was found regarding the effect of corticosteroids on congenital abnormalities, short term maternal adverse effects, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning when compared with usual treatment in pregnant women with HG or severe nausea and/or vomiting.

Description of studies

The systematic review conducted by O’Donnell et al. in 2016 aimed to evaluate the effectiveness and cost-effectiveness of treatments for hyperemesis gravidarum and nausea and vomiting in pregnancy. The study reviewed a total of 73 studies (75 reports), comprising 52 pharmacological interventions and 21 non-pharmacological interventions searched from inception to September 2014. The patient groups in the studies varied in terms of age, gestational age, and severity of symptoms. The outcomes of the interventions were assessed in terms of symptom relief, adverse effects, quality of life, and cost-effectiveness. The limitations of the study included the heterogeneity of the included studies, which made it difficult to compare the interventions, and the limitations in the quality of some of the studies, which affected the confidence in the results. The authors also discussed the potential biases in the review, such as publication bias and selective reporting bias, and suggested that these may have affected the results.

Nine studies included in O’Donnell (2016) matched the PICO and are included in the analysis of literature.

 

Results

Given the differences between studies included in the systematic review conducted by O’Donnell in patient populations, settings, interventions and, in particular, the heterogeneous nature of the reported outcomes across trials, we did not attempt to perform meta-analyses, and have thus reported a narrative summary only for each intervention and comparator set.

 

1. Pyridoxine (Vitamin B6) and metoclopramide combination versus metoclopramide alone

O’Donnell (2016) included one study (Tan 2009) examining the effect of pyridoxine and metoclopramide combination versus metoclopramide alone in hospitalized patients receiving iv rehydration. Participants were treated with oral tablets 2x10 mg pyridoxine compared to controls receiving two TicTacs in addition to 10 mg metoclopramide TID iv., or oral metoclopramide tablets amounting to the same dose.

 

Severity of nausea and vomiting (critical)

The study (Tan 2009) included by O’Donnell included 94 participants and assessed severity of nausea and vomiting by using 10-point VAS score. The authors reported no statistically significant difference in nausea score after 2 weeks between the pyridoxine and metoclopramide as a combination treatment compared to the metoclopramide alone [combination median 2 (IQR 3), metoclopramide alone median 2.5 (IQR 4); p = 0.69]. No significant difference was reported in the mean number of daily vomiting episodes after 2 weeks between the pyridoxine and metoclopramide compared to combination treatment and metoclopramide alone [combination mean 1.4 (SD 1.3), metoclopramide alone mean 1.4 (SD 1.6); p = 0.98]. No combined score reported.

 

Hospital treatment

There was no data available for this outcome measure.

 

Congenital abnormalities

There was no data available for this outcome measure.

 

Short term maternal adverse effects

There was no data available for this outcome measure.

 

Inability to take in food and oral fluids

There was no data available for this outcome measure.

 

Use of additional medication

There was no data available for this outcome measure.

 

Mental, physical, and emotional wellbeing

There was no data available for this outcome measure.

 

Daily functioning

There was no data available for this outcome measure.

2. Doxylamine/pyridoxine combination versus ondansetron

O’Donnell (2016) included one study (Oliveira 2014) assessing the effectiveness of doxylamine and  pyridoxine combination in comparison with ondansetron for the treatment of NVP in 36 women with 30 fully completing the study (13 in the ondansetron group, 17 in the pyridoxine and doxylamine group). The treatment was continued for 5 days.

 

Severity of nausea and vomiting (critical)

Severity of nausea and vomiting was assessed by using 10-point VAS score for Doxylamine/pyridoxine versus ondansetron. Symptom improvement occurred in both groups but was greater in the ondansetron group (median change using a 0-100 VAS for nausea: 51 [IQR, 37-64] for ondansetron, 20 [IQR, 8-51] for pyridoxine-doxylamine [P = .019]; vomiting: 41 [IQR, 17-57] for ondansetron, 17 [IQR, 4-38] for pyridoxine doxylamine [P = .049]). No combined score reported.

 

Hospital treatment

There was no data available for this outcome measure.

 

Congenital abnormalities

There was no data available for this outcome measure.

 

Short term maternal adverse effects

There was no data available for this outcome measure.

 

Inability to take in food and oral fluids

There was no data available for this outcome measure.

 

Use of additional medication

There was no data available for this outcome measure.

 

Mental, physical, and emotional wellbeing

There was no data available for this outcome measure.

 

Daily functioning

There was no data available for this outcome measure

 

3. Pyridoxine/doxylamine combination vs. metoclopramide

O’Donnell (2016) included a non-randomized prospective observational study (Ashkenazi-Hoffnung 2013) which compared a combination regimen of doxylamine and pyridoxine to metoclopramide.

 

Severity of nausea and vomiting (critical)

Severity of nausea and vomiting was assessed by using 10-point VAS score for Pyridoxine/doxylamine vs. metoclopramide (Ashkenazi-Hoffnung 2013). Moderate to severe symptoms were present in 97% of the pyridoxine/doxylamine group versus 69% of metoclopramide group at baseline (p < 0.01).  Despite an increased severity of symptoms in the treatment group at baseline, the combination regimen were observed to have similar rates of moderate-severe symptoms after treatment: 20/29 (69%) vs. 18/25 (72%) in the treatment vs. control women, respectively (P = 0.65).

 

Hospital treatment

There was no data available for this outcome measure.

 

Congenital abnormalities

There was no data available for this outcome measure.

 

Short term maternal adverse effects

There was no data available for this outcome measure.

 

Inability to take in food and oral fluids

There was no data available for this outcome measure.

 

Use of additional medication

There was no data available for this outcome measure.

 

Mental, physical, and emotional wellbeing

There was no data available for this outcome measure.

 

Daily functioning

There was no data available for this outcome measure

 

4. Corticosteroids versus placebo

O’Donnell (2016) included two trials (Nelson-Piercy 2001, Yost 2003) involving 151 women comparing the effectiveness of corticosteroids against placebo tablets in patient populations categorized as experiencing moderate to severe symptoms. One study (Nelson-Piercy 2001) included 25 women who received 20 mg of oral prednisolone every 12 hours for one week; they also received additional antiemetics as deemed necessary by the providers. In the study by Yost (2003) 126 women received 125 mg of intravenous methylprednisolone followed by an oral prednisone taper (40 mg for 1 day, 20 mg for 3 days, 10 mg for 3 days, and 5 mg for 7 days); they also received metoclopramide and promethazine as standard of care.

 

Severity of nausea and vomiting (critical)

Severity of nausea and vomiting was assessed using the VAS. However, although the observed change was greater in the prednisolone and/or hydrocortisone group [median 6.5 (range 2.0–10.0)] compared with placebo group [median 4.0 (range –5.0 to 9.0)], this difference did not achieve statistical significance (relative risk for proportion with nausea 0.10; CI not reported). No combined score reported.

Changes in vomiting status were assessed using numbers of patients still vomiting at 1 week of treatment; numbers of patients vomiting more than five times a day at day 5 of treatment; and via an author-defined scale which coded severity from 0 to 4.93 Overall, although reported scores favoured the steroid treatment group across all three measures, the difference in effect sizes was not found to be significant [number still vomiting at 1 week, relative risk 1.4 (range 0.6–3.2); number vomiting more than five times per day, relative risk 2.5 (range 0.6–10.5); median reduction in vomiting score intervention 2.0 (range –1.0 to 4.0) vs. comparator 1.5 (range –3.0 to 4.0)].

 

Hospital treatment

The number of readmissions in the study by Nelson-Piercy 2001 for hyperemesis was compared between the intervention group (5 cases) and the comparator group (8 cases), revealing a relative risk of 1.6 (CI 0.7–3.5). The study by Yost 2003, found that, of the 19 women in each group who required readmission, 11 in the placebo group and 8 in the corticosteroid group were re-hospitalized within 2 weeks of their first admission (P= 0.3). Emergency room visits were analyzed in the study by Yost 2003, with those in the steroids group averaging 0.7 ± 1.2 visits, while the placebo group averaged 0.5 ± 1.0 visits (p = 0.4). The number of admissions showed no significant difference between two groups, as the steroids group had an average of 1.9 ± 1.8 admissions, and the placebo group had 1.6 ± 1.0 admissions (p = 0.3). Days of hospital admission were available from Yost 2003, there was no clear difference (MD -0.30 day, 95% CI -0.70 to 0.10) in the number of days of hospital admission between groups. Lastly, the total hospital days for all admissions were not significantly different between the two groups, as the steroid group totaled 7.6 ± 18.0 days and the placebo group totaled 4.3 ± 4.3 days (p = 0.2).

 

Congenital abnormalities

Only one study reported on congenital abnormalities, and there was no difference between groups (one in placebo group).

 

Short term maternal adverse effects

No significant differences were reported by Yost 2003 between groups in terms of spontaneous miscarriage (steroid n = 2 (4%), placebo n = 3 (6%); p = 0.6); gestational diabetes (steroid n = 3 (5%), placebo n = 3 (6%); p = 0.96); pregnancy hypertension (steroid n = 4 (7%), placebo n = 8 (15%); p = 0.2); preterm delivery ≤ 36 weeks (steroid n = 7 (13%), placebo n = 4 (7%); p = 0.4); or caesarean delivery (Primary: steroid n = 6 (11%), placebo n = 13 (24%); p = 0.06 Repeat: steroid n = 4 (7%), placebo n = 6 (11%); p = 0.5).

 

Inability to take in food and oral fluids

There was no data available for this outcome measure.

 

Use of additional medication

There was no data available for this outcome measure.

 

Mental, physical, and emotional wellbeing

In terms of well-being rating improvement, Nelson-Piercy (2001) reported that the intervention group showed a significant increase with a mean rating of 6.5 (ranging from 1.0 to 10.0), while the comparator group had a mean rating of 3.5 (ranging from -2.0 to 8.0). The relative risk for this improvement was reported as 0.021, but no confidence interval (CI) was provided. This suggests that the intervention had a notable positive impact on the well-being ratings compared to the comparator group.

 

Daily functioning

There was no data available for this outcome measure

 

5. Corticosteroids versus promethazine (Phenergan)

O’Donnell (2016) included two trials (Ziaei 2004, Safari 1998) comparing corticosteroids with promethazine suppositories in patients classed as experiencing moderate, unclear or moderate to severe level symptoms respectively. One study (Safari 1998) involving 40 women with moderate to severe HG evaluated oral methylprednisolone 16 mg three times daily versus oral promethazine 25 mg three times daily, while another one (Ziaei 2004) compared 5 mg oral prednisolone with 75 mg oral promethazine daily for 10 days in 80 women with moderate HG.

 

Severity of nausea and vomiting (critical)

Severity of nausea and vomiting was assessed using the VAS by Zaiei 2004. Women who received promethazine responded better in the first 48 hours of treatment (p = 0.02). However, with continuation of the treatment, the difference decreased, and 1 week after completion of the treatment, the subjects who had received corticosteroids had fewer symptoms, although this difference was not significant (p = 0.23). No combined score was reported.

In the Zaiei and colleagues’ study, median episodes of vomiting in the first 4 hours were lower in the promethazine group. However, as with nausea severity, by the end of the study period, there was no significant difference between groups (p = 1.0).

 

Hospital treatment

No patients from the methylprednisolone group but five patients from the promethazine group were readmitted for recurrence of vomiting (p = 0.001).

 

Congenital abnormalities

There was no data available for this outcome measure.

 

Short term maternal adverse effects

In terms of adverse effects, there was no difference in the rate of women who felt abdominal pain during the first 48 hours, and between the third and 10th day. The rate of drowsiness was also not substantially different.

 

Inability to take in food and oral fluids

There was no data available for this outcome measure.

 

Use of additional medication

There was no data available for this outcome measure.

 

Mental, physical, and emotional wellbeing

The number of women who reported becoming well or partially well by 48 hours was lower in the prednisolone group compared to promethazine, while no difference was identified in the number of women who reported becoming well or partially well by 17 days.

 

Daily functioning

There was no data available for this outcome measure

 

6. Corticosteroids versus metoclopramide

O’Donnell (2016) included one trial (Bondok 2006) testing the effectiveness of steroids against metoclopramide for 40 women with moderate to severe HG. They compared women receiving 300 mg intravenous hydrocortisone daily for three days, tapered over the week, versus 10 mg of intravenous metoclopramide three times daily for one week.

 

Severity of nausea and vomiting (critical)

No independent nausea outcomes reported. The effectiveness of corticosteroids was compared to metoclopramide in terms of recorded episodes of emesis. A significant improvement was observed in favor of the corticosteroid group (p < 0.001). No combined score reported.

 

Hospital treatment

No patients from the hydrocortisone group but six from the metoclopramide group were

readmitted to the intensive care unit for recurrence of severe vomiting (p < 0.001).

 

Congenital abnormalities

There was no data available for this outcome measure.

 

Short term maternal adverse effects

There was no data available for this outcome measure.

 

Inability to take in food and oral fluids

There was no data available for this outcome measure.

 

Use of additional medication

There was no data available for this outcome measure.

 

Mental, physical, and emotional wellbeing

There was no data available for this outcome measure.

 

Daily functioning

There was no data available for this outcome measure

 

7. Corticosteroids against usual treatment

O’Donnell (2016) included a case series study (Moran 2002) examining the effect of corticosteroids in comparison with the usual treatment regimen in women with severe HG.

 

Severity of nausea and vomiting (critical)

The change in nausea symptoms were assessed in 6 out of the 25 case series patients who were treated with oral or i.v. corticosteroids for severe HG using the VAS. Data presented graphically suggested that the intensity of nausea experienced showed a pattern of improvement in the intervention group. However, no precise numerical scores were provided. No combined score was reported.

 

Hospital treatment

Statistically significant difference was reported related to the hospital admissions. The median number of admissions for the steroid group was 3 (IQR 1–11), and for the comparator group was 1 (IQR 1–7) (p < 0.005).

 

Congenital abnormalities

There was no data available for this outcome measure.

 

Short term maternal adverse effects

There was no data available for this outcome measure.

 

Inability to take in food and oral fluids

There was no data available for this outcome measure.

 

Use of additional medication

There was no data available for this outcome measure.

 

Mental, physical, and emotional wellbeing

There was no data available for this outcome measure.

 

Daily functioning

There was no data available for this outcome measure

 

Level of evidence of the literature

Systematic reviews of randomized controlled trials and randomized controlled trials start at GRADE high.

 

1. Pyridoxine and metoclopramide combination versus metoclopramide alone

The level of evidence regarding the outcome measure degree of nausea and vomiting was downgraded by two levels to low because of heterogeneity in the study population and the optimal information size was not achieved (-2, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measures hospital treatment, congenital abnormalities, short term maternal adverse effects, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning were not reported and therefore could not be assessed with GRADE.

 

2. Doxylamine/pyridoxine versus ondansetron

The level of evidence regarding the outcome measure degree of nausea and vomiting was downgraded by two levels to low because of heterogeneity in the study population and the optimal information size was not achieved (-2, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measures hospital treatment, congenital abnormalities, short term maternal adverse effects, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning were not reported and therefore could not be assessed with GRADE.

 

3. Pyridoxine/doxylamine vs. metoclopramide

The level of evidence regarding the outcome measure degree of nausea and vomiting was downgraded to very low because of heterogeneity in the study population, high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measures hospital treatment, congenital abnormalities, short term maternal adverse effects, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning were not reported and therefore could not be assessed with GRADE.

 

4. Corticosteroids versus placebo

The level of evidence regarding the outcome measure degree of nausea and vomiting was downgraded to very low because of heterogeneity in the study population, high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measure hospital treatment was downgraded to very low because of heterogeneity in the study population, high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measure congenital abnormalities was downgraded to very low because of high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measure short term maternal adverse effects was downgraded to very low because of heterogeneity in the study population, high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measure mental, physical, and emotional wellbeing was downgraded to very low because of heterogeneity in the study population, high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measures inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, and daily functioning were not reported and therefore could not be assessed with GRADE.

 

5. Corticosteroids versus promethazine (Phenergan)

The level of evidence regarding the outcome measure degree of nausea and vomiting was downgraded to very low because of heterogeneity in the study population, high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measure hospital treatment was downgraded to very low because of heterogeneity in the study population, high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measure short term maternal adverse effects, was downgraded to very low because of high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measure mental, physical, and emotional wellbeing was downgraded to very low because of high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measures congenital abnormalities, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication and daily functioning were not reported and therefore could not be assessed with GRADE.

 

6. Corticosteroids versus metoclopramide

The level of evidence regarding the outcome measure degree of nausea and vomiting was downgraded to very low because of high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measure hospital treatment was downgraded to very low because of high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measures congenital abnormalities, short term maternal adverse effects, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning were not reported and therefore could not be assessed with GRADE.

 

7. Corticosteroids against usual treatment

The level of evidence regarding the outcome measure degree of nausea and vomiting was downgraded to very low because of high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measure hospital treatment was downgraded to very low because of high risk of bias and the optimal information size was not achieved (-1, imprecision).

 

The level of evidence regarding the outcome measures congenital abnormalities, short term maternal adverse effects, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning were not reported and therefore could not be assessed with GRADE.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question:

What is the effectiveness of second line treatment (metoclopramide, ondansetron, corticosteroids, mirtazapine) in comparison or in addition to previously administered ‘first line’ medication in pregnant women with HG which antiemetics are insufficiently effective?

 

P: patients Pregnant women with HG in whom initial antiemetics are insufficiently effective
I: intervention Additional treatment with (a combination of) medication (e.g. metoclopramide, ondansetron, corticosteroids, mirtazapine) combined with initial antiemetics
C: control Initial antiemetics (e.g. doxylamine, pyridoxine) only
O: outcome measure Severity of nausea and vomiting, hospital treatment, congenital abnormalities, short term adverse effects mother, inability to take in food and oral fluids, use of additional medication, mental and physical and emotional wellbeing, daily functioning

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered severity of nausea and vomiting, hospital treatment, congenital abnormalities as critical outcome measures for decision making; and maternal adverse effects, (in)ability to eat or drink, use of additional medication, mental, physical, and emotional wellbeing and daily functioning as important outcome measures for decision making.

 

A priori, the guideline development group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies.

 

The guideline development group defined the following differences as a minimal clinically (patient) important difference:

  • Degree of nausea and vomiting: if the PUQE score was used a minimal difference of 1 point was established by consensus by the guideline development group. For other validated questionnaires, a difference of minimal 1 category (for example from severe to moderate or moderate to mild) was regarded as clinically relevant difference.
  • For the other outcomes, a difference of 25% in the relative risk for dichotomous outcomes (RR < 0.8 or > 1.25), and 0.5 SD or -0.5 < SMD > 0.5 for continuous outcomes was taken as a minimal clinically (patient) important difference.

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until 28-04-2022. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 205 hits. Studies that met the following criteria were eligible for selection: studies reporting original data, systematic reviews, RCTs and observational studies reporting on use of antiemetic drugs or placebo in pregnant women with hyperemesis gravidarum or severe nausea and/or vomiting.

83 studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, 82 studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and one study was included.

 

Results

One study by O’Donnell (2016) was included in the analysis of the literature. Important study characteristics and results are summarized in the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables. Given the differences between trials in patient populations, settings, interventions and, in particular, the heterogeneous nature of the reported outcomes across trials, we did not attempt to perform meta-analyses and have thus reported a narrative summary only for each intervention and comparator set.

  1. Boelig RC, Barton SJ, Saccone G, Kelly AJ, Edwards SJ, Berghella V. Interventions for treating hyperemesis gravidarum. Cochrane Database Syst Rev. 2016 May 11;2016(5):CD010607. doi: 10.1002/14651858.CD010607.pub2. PMID: 27168518; PMCID: PMC10421833.
  2. Galletta MAK, Tess VLC, Pasotti IM, Pelegrini LF, Ribeiro Rocha NK, Testa CB, Francisco RPV. Use of Mirtazapine and Olanzapine in the Treatment of Refractory Hyperemesis Gravidarum: A Case Report and Systematic Review. Case Rep Obstet Gynecol. 2022 Sep 5;2022:7324627. doi: 10.1155/2022/7324627. PMID: 36105926; PMCID: PMC9467790.
  3. Gan TJ, Belani KG, Bergese S, Chung F, Diemunsch P, Habib AS, Jin Z, Kovac AL, Meyer TA, Urman RD, Apfel CC, Ayad S, Beagley L, Candiotti K, Englesakis M, Hedrick TL, Kranke P, Lee S, Lipman D, Minkowitz HS, Morton J, Philip BK. Fourth Consensus Guidelines for the Management of Postoperative Nausea and Vomiting. Anesth Analg. 2020 Aug;131(2):411-448. doi: 10.1213/ANE.0000000000004833. Erratum in: Anesth Analg. 2020 Nov;131(5):e241. PMID: 32467512.
  4. Guclu S, Gol M, Dogan E, Saygili U. Mirtazapine use in resistant hyperemesis gravidarum: report of three cases and review of the literature. Arch Gynecol Obstet. 2005 Oct;272(4):298-300. doi: 10.1007/s00404-005-0007-0. Epub 2005 Oct 13. PMID: 16007504.
  5. Nelson-Piercy C, Dean C, Shehmar M, Gadsby R, O'Hara M, Hodson K, Nana M; Royal College of Obstetricians and Gynaecologists. The Management of Nausea and Vomiting in Pregnancy and Hyperemesis Gravidarum (Green-top Guideline No. 69). BJOG. 2024 Feb 4. doi: 10.1111/1471-0528.17739. Epub ahead of print. PMID: 38311315.
  6. O'Donnell A, McParlin C, Robson SC, Beyer F, Moloney E, Bryant A, Bradley J, Muirhead C, Nelson-Piercy C, Newbury-Birch D, Norman J, Simpson E, Swallow B, Yates L, Vale L. Treatments for hyperemesis gravidarum and nausea and vomiting in pregnancy: a systematic review and economic assessment. Health Technol Assess. 2016 Oct;20(74):1-268. doi: 10.3310/hta20740. PMID: 27731292; PMCID: PMC5075747.
  7. Ostenfeld A, Petersen TS, Futtrup TB, Andersen JT, Jensen AK, Westergaard HB, Pedersen LH, Løkkegaard ECL. Validating the effect of Ondansetron and Mirtazapine In Treating hyperemesis gravidarum (VOMIT): protocol for a randomised placebo-controlled trial. BMJ Open. 2020 Mar 24;10(3):e034712. doi: 10.1136/bmjopen-2019-034712. PMID: 32209630; PMCID: PMC7202694.

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

 

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

O’Donnell, 2016

 

[individual study characteristics deduced from O’Donnell, 2016]

 

PS., study characteristics and results are extracted from the SR (unless stated otherwise)

 

 

SR and meta-analysis of RCTs, non-randomized comparative studies and population-based case series

 

Literature search up to September 2014

 

Study design: (pilot) RCT

A: RCT

B: Double blinded RCT

C: prospective

case–controlled

observational

study

D: RCT

E: RCT

F: RCT

G: RCT

H: prospective

double-blind study

I: Case control

 

Setting and Country:

A:University of

Malaya Medical

Centre, Malaysia

B: Naval Medical

Centre, San

Diego, CA, USA

C: Recruitment via

BELTIS, a free

call-in centre for

queries regarding

drug use during

pregnancy and

lactation, CA, USA

D: Inpatient

gynaecology

wards in eight

collaborating

centres in the UK

E: Parkland Memorial

Hospital, Dallas,

TX, USA

F: Women’s and children’s hospital,

Los Angeles, CA, USA

G: Najmieh Hospital, Iran

H: Intensive care unit

of Ain Shams

University

Maternity

Hospital, Cairo,

Egypt

I: Inpatient

antenatal ward,

hospital,

Newcastle upon

Tyne, UK

 

Source of funding and conflicts of interest:

Not reported for individual studies. 

 

Inclusion criteria SR:

- Randomised controlled trials (RCTs), non-randomised comparative studies

- Women experiencing nausea, vomiting and/or retching in pregnancy where recruitment

to a trial took place before 20 weeks’ gestation

- All pharmacological and non-pharmacological interventions

 

Exclusion criteria SR:

Not meeting the inclusion criteria

 

73 studies included

 

Important patient characteristics at baseline:

A: n = 94; Gestation: I 10.5 ± 3.1,

C 9.6 ± 2.8

B: N=17, first trimester

C: N=58

D: n = 25,

I n = 13,

C n = 12

E: n = 126, I n = 64,

C n = 62

F: n = 40, I n = 20,

C n = 20; I

gestational age in

weeks = 9.8 (SD

2.1), C gestational

age in weeks = 9.5

(SD 2.7)

G: n = 80, I n = 40,

C n = 40

H: n = 40, I n = 20,

C n = 20;

I = 10 ± 2.68,

C = 11 ± 2.44

I: 30 pregnancies

in 25 women in

treatment group,

matched with

25 women treated

with conventional

therapy (i.v. fluids

and antiemetics),

treatment group

median age in

weeks = 9.6 (range

8.6–11.1)

 

 

Groups were probably comparable at baseline

A: i.v. rehydration with

saline (± potassium

chloride), pyridoxine

two 10 mg-tablets

given plus i.v.

metoclopramide

(10 mg) given three

times daily plus oral

thiamine (10 mg)

daily. Discharged

with pyridoxine, two

tablets three times

daily plus oral

metoclopramide and

thiamine (n = 48)

B: One tablet of

pyridoxine (25 mg)

plus one tablet of

doxylamine (12.5 mg)

(P + D group) every

8 hours for 5 days

(n = 9)

C: Pyridoxine (50 mg)

twice daily. If

vomiting persisted

plus doxylamine

(25 mg) at night, with

two additional doses

of 12.5 mg if required

(n = 29)

D: A 1-week course of

prednisolone, 20 mg

(four 5-mg tablets)

orally 12-hourly, If,

following 72 hours,

a woman was still

vomiting or vomiting

tablets, and still

dependent on i.v.

fluids and electrolyte

replacement, the

therapy was changed

to an i.v. equivalent

[i.e. hydrocortisone

(100 mg) 12-hourly]

E: All women: i.v.

rehydration with

crystalloid until

ketonuria cleared

[first litre included

thiamine (100mg)].

Conventional treatment:

promethazine (25mg)

and metoclopramide

(10mg) intravenously

every 6 hours for

24 hours, followed by

the same regimen orally

until discharge from the

hospital. The women

were also randomised,

I = methylprednisolone

(125 mg, i.v.). This was

followed by a tapering

regimen of oral

prednisone (40mg for

1 day, 20mg for 3 days,

10 mg for 3 days, and

5mg for 7 days)

F: Methylprednisolone

(16 mg) orally three

times a day for 3 days,

followed by a tapering

regimen, halving of

dose every 3 days, to

none during the course

of 2 weeks (10 a.m.,

2 p.m., 8 p.m.). After

2 days women were

discharged with their

study medication. If no

improvement study

allocation unblinded

and patients

withdrawn from

further data collection

G: Prednisolone, (5 mg)

given once in the

morning for 10 days

H: 300 mg of i.v.

hydrocortisone for

3 days, followed by a

tapering regimen of

200 mg for 2 days, then

100 mg for another

2 days. Patients received

three syringes, each

every 8 hours, 10ml

each, one containing

the drug diluted in

normal saline and the

other two containing

normal saline. Nursing

services recorded the

daily number of emetic

episodes

I: Oral prednisolone

(10 mg) 8-hourly

prescribed, replacing

traditional antiemetics.

If unable to tolerate

tablets stabilisation

achieved with i.v.

hydrocortisone (50 mg)

8-hourly. Prednisolone

dosage was reduced in

a stepwise fashion.

Typically dosage

decreased to 15 mg

daily within 5 weeks,

remaining between

12.5 mg and 15 mg for

a further 3–8 weeks

 

 

 

 

A: As I group, except

instead of pyridoxine

two mint Tic Tac®

(Ferrero UK Ltd,

Greenford, UK) given

(n = 46)

B: One tablet of

ondansetron (4 mg)

plus a second

(placebo) tablet

(O group) (n = 8)

 

C: Metoclopramide

(10 mg) 8-hourly as

needed (n = 29)

 

D: A 1-week course of

placebo (four 5-mg

tablets) orally

12-hourly. If,

following 72 hours,

a woman was still

vomiting or vomiting

tablets, and still

dependent on i.v.

fluids and electrolyte

replacement, the

therapy was changed

to an i.v. equivalent

(i.e. N-Saline)

E: All women: i.v.

rehydration with

crystalloid until

ketonuria cleared

[first litre included

thiamine (100 mg)].

Conventional

treatment:

promethazine

(25 mg) and

metoclopramide

(10 mg) intravenously

every 6 hours for

24 hours, followed by

the same regimen

orally until discharge

from the hospital.

The women were

also randomised,

C = i.v. placebo. This

was followed by an

identical tapering

regimen)

F: Promethazine (25mg)

orally three times a

day for 2 weeks

(10 a.m., 2 p.m.,

8 p.m.). After 2 days

women were

discharged with study

medication. If no

improvement study

allocation unblinded

and patients

withdrawn from

further data collection

G: Promethazine was

administered (25 mg),

three times daily for

10 days

H: 10 mg of

metoclopramide, in a

10-ml syringe diluted

in normal saline,

intravenously every

8 hours for the same

7-day period

I: Retrospective

case series of

25 consecutive

women hospitalised

for hyperemesis but

judged not to require

steroid therapy

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

End-point of follow-up:

A: Not reported

B: 1 week

C: 2 years

D: Not reported

E: Not reported

F: Not reported

G: Not reported

H: Not reported

I: Not reported

 

 

 

For how many participants were no complete outcome data available?

Not reported

 

 

 

Symptom relief outcomes

 

A: Nausea score after

2 weeks: I median 2

(IQR 3), usual care

median 2.5 (IQR 4);

p = 0.69

Vomiting after 2 weeks:

I mean 1.4 (SD 1.3),

usual care mean 1.4

(SD 1.6); p = 0.98

B: Greater mean reduction

in nausea with

ondansetron (56–15 mm)

vs. pyridoxine plus

doxylamine (27–29mm);

p = 0.02

No difference in vomiting

between groups

(28–25mm for

ondansetron vs.

10–31mm

for pyridoxine plus

doxylamine; p = 0.38)

C: Moderate/severe

symptoms in 28/29 of

treatment group (97%)

vs. 18/26 in the C group

(69%) (p < 0.01) at

baseline

Comparison of the

treatment vs. C following

treatment = similar

efficacy in 20/29 (69%)

vs. 18/25 (72%) of

women (p = 0.65)

 

D: Number still vomiting

at 1 week: I 5, C 7;

relative risk 1.4

(95% CI 0.6 to 3.2)

Number vomiting five

or more times per

day: I 2, C 5; relative

risk 2.5 (95% CI 0.6

to 10.5)

Reduction in

vomiting score:

I median 2.0

(range –1.0 to 4.0),

C median 1.5

(range –3.0 to 4.0)

Nausea score

improvement I = 6.5

(range 2.0–10.0),

C = 4.0 (range –5.0

to 9.0), relative risk

0.10 for proportion

with nausea

E: Not reported

F: Not reported

G: Severity of nausea:

Mild/moderate: first

48 hours, I = 20

(50%), C = 30 (75%);

third to tenth day,

I = 6 (65%), C = 25

(62.5%); seventeenth

day, I = 17 (43.6%),

C = 12 (30.8%)

Severe: first 48 hours,

I = 20 (50%), C = 10

(25%); third to

tenth day, I = 14

(35%), C = 15

(37.5%); seventeenth

day, I = 22 (56.4%),

C = 27 (69.2%)

For prednisolone

group OR (95% CI) of

nausea: during first

48 hours OR 0.33

(95% CI 0.13 to

0.86); between third

and tenth days OR

1.11 (95% CI 0.14 to

2.6); seventeenth day

OR 1.7 (95% CI 0.68

to 4.4)

Episodes of vomiting:

first 48 hours, I

median 3 (range 1–7),

C median 1 (range

0–4), p= 0.04; third

to tenth day, I median

1.5 (range 1–5), C

median 1 (range 0–5),

p = 0.80; tenth to

seventeenth day, I

median 3 (range 0–6),

C median 3

(range 0–5), p = 1.0

H: Mean vomiting

episodes: hydrocortisone group reduced by 40.9% on

second day, 71.6%

on third day, and

95.8% on seventh

day. Metoclopramide

group reduced by

16.5% on second

day, 51.2% on third

day, and 76.6%

on seventh day

(p < 0.001)

I: Six women completed

VAS for nausea over

1 week

Data for intensity

show a clear pattern

of resolution in the

active group

Three comparator

group women

received steroids

Median number of in

patient days presteroid

treatment= 8

(range 4–14) and after

commencement=3

(range 1–6.5)

Risk of bias (high, some concerns or low):

A: Some concerns

B: unclear risk of bias

C: High risk of bias

D: Low risk of bias

E: unclear risk of bias

F: Low risk of bias

G: unclear risk of bias

H: Low risk of bias

I: Not assessed

 

 

 

Table of quality assessment for systematic reviews of RCTs and observational studies

Based on AMSTAR checklist (Shea et al.; 2007, BMC Methodol 7: 10; doi:10.1186/1471-2288-7-10) and PRISMA checklist  (Moher et al 2009, PLoS Med 6: e1000097; doi:10.1371/journal.pmed1000097) 

Study

 

 

 

 

First author, year

Appropriate and clearly focused question?1

 

 

 

Yes/no/unclear

Comprehensive and systematic literature search?2

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of included and excluded studies?3

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of relevant characteristics of included studies?4

 

 

Yes/no/unclear

Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5

 

 

Yes/no/unclear/not applicable

Assessment of scientific quality of included studies?6

 

 

Yes/no/unclear

Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7

 

Yes/no/unclear

Potential risk of publication bias taken into account?8

 

 

Yes/no/unclear

Potential conflicts of interest reported?9

 

 

 

Yes/no/unclear

O’Donnell, 2016

Yes. Research question and inclusion criteria were clearly described.

Yes. Medline and EMBASE were searched, and search period and strategy were reported.

 

Yes. Reasons for the excluded studies were reported.

Yes. Characteristics were presented.

Not applicable.

Yes. Risk of bias was assessed.

Yes. Clinical and statistical heterogeneity were considered. No meta-analyses were performed because of the heterogeneity.

Yes. Authors stated that publication bias could not be assessed because of limited data. 

No. Source of funding not  indicated for the included studies.

 

 

 

 

 

 

Table of excluded studies

Abdolhosseini, 2017

Wrong comparison: pomegranate syrup plus vitamin B6 versus vitamin B6

Abdolhosseini, 2017

Wrong study design: narrative review

Abidah, 2022

Ginger herbal drink

Adlan, 2017

Acupressure band or placebo non-stimulating wristband

Aghababaei, 2019

Article in Persian

AlHajri, 2017

Efficacy of ginger

Andrade, 2020

Congenital malformation related to ondansetron (no comparison)

Asmat, 2020

Wrong comparison: prednisolone versus placebo

Boelig, 2016

Duplicate

Boelig, 2017

Acupuncture versus placebo

Boltman-Binkowski, 2016

Wrong population: no hyperemesis gravidarum or NVP (included only pregnant women)

Campbell, 2016

Guidelines

Carstairs, 2016

Birth defects related to ondansetron (no comparison)

Collins, 2019

Safety and efficacy ondansetron (no comparison)

Committee on Practice

Guidelines

Cui, 2022

Protocol 

Dormuth, 2021

Congenital malformation related to ondansetron compared with commonly used antiemetics; subgroup second-line

Emami-Sahebi, 2018

Psychological interventions (useful subgroups)

Emami-Sahebi, 2020

Cognitive behavior therapy in addition to usual prenatal care versus usual prenatal care

Etwel, 2017

No comparison additional treatment versus previously initiated medication

Faramarzi, 2015

Medical therapy alone or medical therapy plus psychotherapy, HG patients excluded

Galeshi, 2020

Wrong comparison: KID21 versus P6 pressure group

Gharibvand, 2021

Article in Persian

Giacosa, 2015

Wrong study design: narrative review

Grooten, 2015

No comparison

Grooten, 2016

Protocol for study of Grooten 2017

Grooten, 2017

Enteral tube feeding with standard care or standard care alone

Heitmann, 2015

Wrong study design: cross-sectional study (no comparison)

Hu, 2022

ginger, vitamin B6 and placebo

Jafari-Dehkordi, 2017

Quince versus vitamin B6

Jomah, 2020

No study: only observational determination of Vitamin D3, Vitamin B6 and electrolytes levels

Kaplan, 2019

Birth defects related to ondansetron (no comparison)

Karaman, 2018

Standard medications plus Kinesio taping versus only standard medications (metoclopramide and vitamin B6 )

Khorasani, 2020

efficacy of alternative medicine

Kloter, 2019

Wrong study design: case report

Koren, 2016

Wrong comparison: doxylamine-pyridoxine versus placebo

Koren, 2020

Wrong study design: retrospective study with 4 cases

Le, 2017

Wrong study design: observational case series (no comparison)

Levecchia, 2018

Association of ondansetron and congenital malformations

Lindblad, 2016

Wrong study design: narrative review

Lu, 2021

Acupuncture

MacDuffie, 2020

Wrong study design: narrative review

Magfirah, 2020

Acupressure Therapy, Aromatherapy of Lemon and control

Mamdouh Abdeldayem, 2016

Wrong outcomes: chloride levels

Matthews, 2015

Different interventions

Mayhall, 2015

Wrong comparison: ondansetron, metoclopramide, prochlorperazine + promethazine

McParlin, 2016

Ginger vs placebo, acupressure vs placebo

McParlin, 2016

Rapid intravenous rehydration and ongoing midwifery versus routine in-patient care

Michihata, 2019

Wrong intervention: herbal Kampo medicines (Kampo kruiden niet te krijgen in NL --> opmerking studieselectie UV3)

Mitchell-Jones, 2017

Wrong comparison: outpatient vs inpatient treatment

Mobarakabadi, 2020

P6 acupressure versus placebo or control

Moghadam, 2019

No comparison: only effect of ginger pill; not treated before

Negarandeh, 2020

Auriculotherapy versus sham control

Nehbandani, 2021

ear acupressure medicine at the “Shen Men” point

Ozgoli, 2018

Different interventions

Pakniat, 2018

Article in Persian

Pecriaux, 2020

Article in French

Persaud, 2018

Wrong comparison: doxylamine-pyridoxine versus placebo

Picot, 2020

Risk of malformation after ondansetron

Pope, 2015

Wrong comparison: pyridoxine versus doxylamine succinate-pyridoxine HCl

Robson, 2021

Wrong population: women with nausea and vomiting (no hyperemesis gravidarum)

Rukh, 2016

Gingocap compared to pyridoxine

Saadatnia, 2021

Wrong study design: observational study (no comparison between treatments)

Sakran, 2021

Wrong study aim: drug safety of ondansetron and metoclopramide (no comparison)

Shaheen, 2021

Wrong comparison: comparison between Ondansetron and Metoclopramide; no suitable outcome measures

Shahraki, 2016

Wrong intervention: Ondansetron versus Vitamin B6 as initial therapy- NVP

Shakiba, 2019

Psycho-education intervention versus usual pregnancy care

Sharifzadeh, 2018

ginger, pyridoxine (vitamin B6) and placebo

Solt Kirca, 2020

Acupressure versus no intervention

Spinosa, 2020

Wrong study design: narrative review

Sridharan, 2018

Ginger/acupressure

Sridharan, 2020

Same registration number, but other outcomes. Acupuncture and acupressure vs standard of care

Stanisiere, 2018

Wrong study design: narrative review

Stokke, 2015

Comparison of water/electrolytes intravenously, nutritional supplements by peripheral line, enteral feeding by gastroscopically positioned nasojejunal tube and total parenteral nutrition. Wong outcomes.

Sun, 2021

Metoclopramide and congenital malformations

Tara, 2020

Wrong population: no hyperemesis gravidarum or NVP (included only pregnant women)

Truong, 2020

Pharmacist consultation or standard care. Subgroup of women with mild or moderate NVP. Outcome Quality of Life Scale

Unknown, 2021

Article in German

Van den Heuvel, 2016

Acupressure versus sham acupressure

Witari, 2020

Wrong comparison: before and after self-management education

Yan, 2020

Protocol 

Young-Wolff, 2019

No comparison: trends in marijuana use

 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 09-01-2025

Laatst geautoriseerd  : 09-01-2025

Geplande herbeoordeling  : 09-01-2030

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
  • Vereniging Verloskunde Artsen Nederland

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten 2 (SKMS 2).

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met Hyperemesis gravidarum.

 

Werkgroep

  • van Dunné F.M. (Frédérique), (voorzitter), Gynaecoloog, Haaglanden Medisch Centrum te Den Haag, NVOG 
  • Painter R.C. (Rebecca), Gynaecoloog-perinatoloog, Amsterdam UMC te Amsterdam, NVOG
  • Lemmers M. (Marike), Gynaecoloog, Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen, NVOG 
  • Meijer S. (Saskia), Gynaecoloog, Gelre Ziekenhuizen te Apeldoorn, NVOG
  • Wijnberger D.E. (Lia), Gynaecoloog- perinatoloog, Ziekenhuis Rijnstate te Arnhem, NVOG
  • Lashley E.E.L.O. (Lisa), Gynaecoloog, subspecialist voortplantingsgeneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden, NVOG
  • Grooten I.J. (Iris), Gynaecoloog in opleiding, Amsterdam UMC te Amsterdam, NVOG
  • De Weerd S. (Sabina), Gynaecoloog, Albert Schweitzer ziekenhuis te Dordrecht, NVOG
  • Niemeijer M.N. (Marieke), Verloskundearts, Haaglanden Medisch Centrum te Den Haag, VVAN
  • Jurrius- van Meegen M. (Marieke), Verloskundige eerstelijn, Verloskundigenpraktijk Buik Baby Borst te Zetten, KNOV
  • Houben M. (Marjolein), trainer & coach hyperemesis gravidarum, KNOV
  • Baptist E. (Esther), Psychiater, Haaglanden Medisch Centrum te Den Haag, NVvP
  • Rodenburg J. (Jessica), Huisarts, Medisch Centrum Czaar Peter te Amsterdam, NHG
  • Gauw N.E. (Norah) Gauw, Voorzitter Stichting Zwangerschapsmisselijkheid en Hyperemesis Gravidarum te Dussen, ZEHG

Klankbordgroep

  • Mertens V.C (Vera-Christina), Epidemioloog- wetenschappelijk medewerker, NHG
  • Schram L. (Laura), diëtist, Tergooi MC te Hilversum, NVD
  • Ee I. (Ilse), Adviseur patiëntenbelang, PFN
  • Rozemeijer E.M. (Liesbeth), gespecialiseerd obstetrie verpleegkundige, V&VN
  • Van der Mijle A. (Annerose), Apotheker – wetenschappelijk medewerker Moeder van Morgen Lareb te s’-Hertogenbosch
  • Cuppers B. (Benedikte), Apotheker - Wetenschappelijk medewerker Moeders van Morgen Lareb te s’-Hertogenbosch
  • Kool L. (Laura), diëtist, Eigenaar diëtistenpraktijk Novita te Utrecht, bijdrage op persoonlijke titel

Met ondersteuning van

  • Mostovaya I.M. (Irina), senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Schultink J.M (Janneke), adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Abdollahi M. (Mohammadreza), adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Middelhuis D. (Danique), junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Viester L. (Laura), adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Niesink-Boerboom L.H.M. (Linda), literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Achternaam werkgroeplid

Hoofdfunctie

Nevenwerkzamheden

Persoonlijke financiele belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Ondernomen actie

Van Dunné

Medisch specialist: Gynaecoloog Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Painter

Gynaecoloog-perinatoloog en verloskundige Erasmus MC

Richtlijn Schildklier en Zwangerschap NVOG

Werkgroep richtlin schildklier en zwangerschap

Alle nevenfuncties zijn onbetaald:

RIchtlijn werkgroep hyperemesis gravidarum NVOG

Richtlijn leverziekten en zwangerschap EASL

Wetenschapscommissie vice voorzitter Pijler FMG NVOG

Koepel wetenschap lid namens Pijler FMG NVOG

Projectleider Regionetwerk geboortezorg NoordWest Nederland

Stadsbrede Coalitie Kansrijke Start Commissielid namens ziekenhuizen Amsterdam.

Geen

Geen

*Leading the Change: ZonMW, TANGO DM: RCT, Afkapwaarden voor diabetes gravidarum.

Afkapwaarden voor diabetes projectleider.

*ZonMw: SugarDip: behandeling

GDM met orale

antidiabetica , projectleider.

* ZonMw: Inclusieversneller TANGO

DM.

*Bikkja Trust; Developing a core

outcome measures

set for hyperemesis

gravidarum, projectleider

Geen

Ik heb een tweetal papers geschreven over de rol van de schildklierfunctie bij hyperemesis gravidarum.

Geen restricties

Niemeijer

Verloskundearts in Haaglanden Medisch Centrum in Den Haag

Lid regionale perinatale audit team - onderdeel van hoofdtaak

Voorzitter perinatale audit regio Leiden

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Lemmers

Gynaecoloog in  Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Meijer

Gynaecoloog Gelre Ziekenhuizen Apeldoorn

Voorzitter werkgroep WPOG – niet betaald

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Gauw

Directeur IMK Levensvatbaar bv (& kleinaandeelhouder)

(onderdeel Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, audits en advies aan

kleine en middelgrote ondernemingen)

Voorzitter Stichting ZEHG

(Stichting ZEHG behartigt de belangen van vrouwen met HG, onbezoldigd.

Stichting ZEHG ontvangt uitsluitend donaties van particulieren en neemt

geen donaties aan van farmaceuten of andere organisaties die belang bij de

richtlijn zouden kunnen hebben

Geen enkele vorm van financieel belang bij de richtlijn, of de medische sector in z’n

algemeenheid. Mijn contacten en relaties liggen voornamelijk buiten de sector.

Geen

Geen

Geen

Mijn belang ligt bij een goede inhoudelijke wetenschappelijk onderbouwde richtlijn

 waardoor de zorg aan vrouwen met HG verbeterd wordt. Geen andere belangen in

 het kader van de richtlijn dan deze.

Geen restricties

Wijnberger

Gynaecoloog Rijnstate Ziekenhuis Arnhem

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Jurrius- van Meegen

1st lijns verloskundige praktijkhouder van verloskundigenpraktijk Buik Baby Borst te Zetten

Lactatiekundige IBCLC, zelfstandig praktiserend

Lid van de accreditatie KNOV t.b.v. het kwaliteitsregister, beoordelen van accreditatie aanvragen scholingen, dit is een betaalde functie

gastdocent aan de verloskunde Academie Rotterdam, het verzorgen van de lessen lactatiekunde aan de 3e jaars verloskunde studenten, dit is een betaalde functie

Versiekundige, het verrichten van uitwendige versies in de 1ste lijn, vanuit het verloskundige Centrum Nijmegen, dit is een betaalde functie

Echoscopist (basis), in de 1ste lijn, werkzaamheden verweven in de verloskundigenpraktijk

Er is voor mij geen enkel financieel belang bij het verrichten van mijn werkzaamheden in de werkgroep HG

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Lashley

Gynaecoloog, subspecialist voortplantingsgeneeskunde LUMC

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Grooten

Gynaecoloog in WKZ UMC Utrecht

Co-promotor, onbetaald

 

Geen

Er zijn geen personen in de directe omgeving op dit moment die baat hebben bij een bepaalde uitkomst van het advies.

 

Als onderzoeker ben ik onder ander nauw betrokken geweest bij de MOTHER trial, een nationale multicenter studie waarmee de aandacht voor de behandeling van hyperemesis gravidarum is toegenomen. Daarnaast ben ik betrokken bij de ontwikkeling van een

internationale consensusdefinitie en core outcome set voor hyperemesis gravidarum interventiestudies. Expertise op het gebied van hyperemesis wordt mogelijk meer zichtbaar door deze richtlijn.

Voor zover mij bekend heb ik geen belangen die tot verlegenheid zouden kunnen leiden

Geen restricties

Rodenburg

Huisarts eigenaar te Medisch Centrum Czaar Peter.

Docent HA geneeskunde aan de UVA

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Baptist

Psychiater, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag

Consulent Psychiatrie Middin Den Haag, betaald. gedetacheerd vanuit HMC

Lid afdelingsbestuur Afdeling Consultatieve en Ziekenhuispsychiatrie NVvP.

Lid beroepsbelangencommissie NVvP, onbetaald

Lid werkgroep VBI richtlijn V&VN, vacatiegelden

Lid clusterstuurgroep Neuro-oncologie, vacatiegelden

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Houben (deelname gepauzeerd juni 2023)

Verloskundige 1e lijn, coach EMDR

Geen

Nee, geef wel trainingen aan verloskundigen (en sporadisch aan aanverwante beroepsgroepen in de geboortezorg) en deze zullen wellicht inhoudelijk aangepast worden nav de richtlijn, maar dat levert mij geen voordeel op financieel gezien

Geen

Geen

Nee, omdat ik traingen geef over het onderwerp Hyperemesis Gravidarum krijg ik door deel te nemen aan deze werkgroep wellicht nog meer inzicht in de materie en kan dit (wanneer de richtlijn er is) deze richtlijn gebruiken voor  mijn trainingen inhoudelijk nog beter maken. Dit is echter niet het doel. het gaat erom dat de zorg rondom vrouwen met HG zo optimaal mogelijk is.

Geen

Geen restricties

De Weerd (gestopt met deelname december 2022, maart 2024 weer opgepakt)

Gynaecoloog, aandachtsgebied verloskunde en prenatale diagnostiek

Geen

Geen

Nee, alleen (toekomstige) patienten 

Geen

Geen

Geen

Geen restricties

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het afvaardigen van een patiëntvertegenwoordiger van Stichting Zwangerschapsmisselijkheid en Hyperemesis Gravidarum in de werkgroep (zie Samenstelling van de werkgroep). Zij heeft deelgenomen aan diverse werkgroepvergaderingen waarin inbreng van de patiëntvertegenwoordiger is gevraagd. De input die zij heeft geleverd op de overwegingen (patiëntenperspectief) is verwerkt door de betreffende auteurs van de module. Ook is het betreffende werkgroeplid nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van de modules aangaande Preconceptioneel advies en Organisatie van zorg. De richtlijn is ter commentaar voorgelegd aan Stichting Zwangerschapsmisselijkheid en Hyperemesis Gravidarum en de aangeleverde commentaren zijn verwerkt.

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase). Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module 

Uitkomst raming

Toelichting

Aanvullende of combinatie medicamenteuze behandeling

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de wetenschappelijke vereniging bij de beroepsgroep knelpunten in de zorg voor patiënten met Hyperemesis gravidarum. Tevens zijn er knelpunten aangedragen vanuit de NVOG, KNOV, VVAN, V&VN en patiëntenorganisatie ZEHG via een invitational conference. Een verslag kan opgevraagd worden bij secretariaat@kennisinstituut.nl

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Het programma Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Niet-medicamenteuze behandeling bij hyperemesis gravidarum