Bekkenringletsels

Initiatief: NVVH Aantal modules: 7

Tromboseprofylaxe

Uitgangsvraag

Wat is de waarde van tromboseprofylaxe bij patiënten met een bekkenringletsel?

Aanbeveling

Start met tromboseprofylaxe voor 28 tot 35 dagen vanwege bekkenletsel, ongeacht of de patiënt wel of niet geopereerd wordt.

 

Geef geen tromboseprofylaxe wanneer de patiënt al een bloedverdunner (DOAC, coumarinederivaat of LMWH) gebruikt.

 

Weeg de voor- en nadelen voor het gebruik van LMWH, coumarine derivaat, DOAC en acetylsalicylzuurtegen elkaar af in het kader van het letsel en de patiëntkarakteristieken en bespreek de keuze van tromboseprofylaxe met de patiënt.

Overwegingen

Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

Er is literatuuronderzoek uitgevoerd naar de waarde van het toedienen van trombosepfoylaxe behandeling in vergelijking met niet toedienen van tromboseprofylaxe bij patiënten met een bekkenringletsel. Daarnaast is gezocht naar studies die toediening van tromboseprofylaxe met een maximale duur van zes weken vergeleken met toediening langer dan zes weken. Diep veneuze trombose werd als cruciale uitkomstmaat gedefinieerd. Optreden van een longembolie werd als belangrijke uitkomstmaat beschouwd.

 

Er werden uiteindelijk voor beide PICO’s geen systematische reviews of gerandomiseerde studies gevonden. Hierdoor was het niet mogelijk de literatuuranalyse uit te werken.

 

Thema: wel of geen tromboseprofylaxe starten

Fracturen van bekken en acetabulum, als ook van de proximale femur, hebben een hoge kans op het ontwikkelen van diepe veneuze trombose en longembolie. De incidentie van diepe veneuze trombose (DVT) en longembolieën (LE) bij bekkenfracturen wisselt per cohort en ligt tussen de 0,2% en 41.0% voor DVT en 0%-21.0% voor LE (Mahmoud, 2022). De verschillen in deze brede range worden deels verklaard door de diagnostiek en screeningsmethode, waarbij de symptomatische DVT en LE veel minder vaak voorkomen dan de asymptomatische veneus trombotische embolie (VTE ) die kan voorkomen in de perifere venen als DVT of in het longvaatbed als LE. Het andere deel van de verklaring voor de zeer brede range in incidentie is het verschil in patiëntfactoren in de verschillende cohorten. Patiënten met comorbiditeit, patiënten van hogere leeftijd of met meerdere fracturen of een hogere Injury Severity Score (ISS) hebben meer kans op DVT en LE in de periode na het trauma. Vanwege de hoge kans op DVT (tot 41%) en LE (tot 21%) is een preventieve therapie geïndiceerd om de kans of DVT en LE te verlagen. Patiënten met een bekkenfractuur zijn in Nederland enerzijds relatief jong, maar dan met een ernstig trauma, waardoor de kans op VTE toch aanzienlijk blijkt. Anderzijds is de patiënt met een bekkenfractuur de oudere patiënt met osteoporose en meerdere comorbiditeiten, bij dan vaak een laag energetisch trauma, waardoor de patiëntfactoren de kans op VTE hoog maakt. Het geheel afzien van preventie is volgens de werkgroep dus bij deze hoge incidentie niet te verdedigen. Er zijn echter geen studies verricht die specifiek bij patiënten met bekkenfracturen hebben onderzocht of het starten van preventieve therapie voor het voorkomen van DVT en LE zinvol is. Er wordt aangenomen dat de studies die in de jaren 80 en 90 zijn gedaan bij totale heupprothese en totale knieprothese kunnen worden geëxtrapoleerd naar patiënten met bekkenfracturen, net zoals dat is gedaan in de richtlijn proximale femurfractuur. Daarom kiest de werkgroep voor een sterke aanbeveling voor het starten van tromboseprofylaxe bij het optreden van bekkenringfracturen.

 

Mogelijke subgroepen bij wie tromboseprofylaxe geen meerwaarde is

De bewijsvoering ontbreekt voor tromboseprofylaxe bij jonge patiënten zonder comorbiditeit, conservatief behandeld en zonder uitgebreid ander letsel (hogere ISS score), bij hen is de incidentie van VTE laag. Hierdoor dient een afweging gemaakt te worden of het starten van preventieve therapie zinvol is in relatie tot de eventuele risico’s van het optreden van een bloeding. Hoewel het hoogste bloedingsrisico ligt bij ouderen met comorbiditeit, ligt de kans op een bloeding in het algemeen hoger dan het risico op een DVT of LE. De Padua score kan gebruikt worden voor de inschatting van het bloedingsrisico versus het voordeel van preventieve medicatie.

Voor patiënten met een zeer hoog bloedingsrisico en een grote kans op DVT of LE, kan het zinvol zijn om mechanische profylaxe (bij voorkeur een mobiel intermitterende pneumatische compressie apparaat) te overwegen en dan de chemische profylaxe niet te starten. Mechanische profylaxe is weliswaar niet onderzocht bij bekkenringletsels, maar wel bij patiënten met heupfractuur. De effectiviteit van mechanische profylaxe ligt lager dan die van chemische profylaxe. Zie module ‘Postoperatieve antistolling bij femurfractuur’ in de richtlijn proximale femurfractuur.

 

Thema Timing van starten van tromboseprofylaxe en duur van de behandeling.

Er zijn twee systematische reviews (SR) verschenen over tromboseprofylaxe bij specifiek bekken en acetabulumfracturen (Mahmoud, 2022; Shu, 2022). Deze twee SR’s beschrijven beiden dat de start van tromboseprofylaxe zo snel mogelijk moet gebeuren, mits de patiënt hemodynamisch stabiel is, en zou niet later moeten starten dan 24 uur na het trauma, omdat bij later starten de kans op DVT en LE toeneemt (Steele, 2005).

 

Er is geen literatuur die de optimale duur van tromboseprofylaxe beschrijft, dus hoelang dit moet worden gegeven blijft expert opinion. In alle literatuur rondom orthopedische operaties en bij proximale femurfracturen wordt 28 tot 35 dagen aangehouden. Studies met een langere duur zijn niet beschreven. De werkgroep heeft besloten om ten aanzien van de timing en duur van de tromboseprofylaxe dezelfde timing en duur aan te houden als bij andere orthopedische operaties, en kiest er dus voor om zo snel mogelijk te starten, mits hemodynamische stabiliteit, en tot een maximale duur van 6 weken.

 

Thema soort medicatie DOAC, LMWH of acetylsalicylzuur (ASA)

Er zijn vier studies verschenen over medicatie voor het bereiken van tromboseprofylaxe bij patiënten met bekken en acetabulumfracturen (Hamidi, 2019; Metcalf, 2022; O’Hara, 2024; O’Toole, 2023). Twee van deze studies (Hamidi, 2019; Metcalf, 2022) includeerden alleen patiënten met bekkenletsels en acetabulumfracturen, terwijl de andere twee studies publicaties zijn van hetzelfde cohort, waarbij ook heupfracturen en multipele fracturen werden geïncludeerd. Achtentachtig procent van dit cohort betrof heup- en bekkenfracturen.

 

Hamidi (2018) beschrijft een retrospectieve analyse van een gematched cohort van bekken en acetabulumfracturen die conservatief werden behandeld. De patiënten, gemiddeld 43 jaar (SD 15.0) in het cohort die directe orale anticoagulantia (DOAC) als profylaxe kregen (n=284) werden via propensity score gematched in een 1:2 ratio aan patiënten die laagmoleculair heparine (LMWH) (n=568) kregen. De prevalentie van DVT en LE in het hele cohort was 5.2% (DVT) en 1.4% (LE). Patiënten die een DOAC gebruikten hadden lagere kans op DVT dan de LMWH-gebruikers: 1.8% versus 6.9%. De kans op LE en mortaliteit was gelijk in dit cohort.

 

Hoewel deze studie een voordeel laat zien voor DOAC, is het een retrospectief gematched cohort waarbij selectiebias niet kan worden uitgesloten. De werkgroep is van mening dat dus niet met zekerheid kan worden gezegd dat DOAC’s voordeel genieten ten opzichte van LMWH.

 

Bij patiënten die preoperatief geïmmobiliseerd zijn en uitgesteld worden geopereerd kan het beste voor preoperatief tromboseprofylaxe (laatste gift LMWH meer dan twaalf uur preoperatief) worden gekozen. Daarbij moet bij het gebruik van LMWH voor een postoperatieve start tenminste zes uur na de ingreep LMWH worden gegeven. Bij de keuze voor het gebruik van DOAC is het belangrijk om te kiezen voor de in de geneesmiddelentekst geadviseerde termijn. Hierbij dient wel gelet te worden op mogelijke bijwerkingen en de nierfunctie bij het maken van een keuze tussen de verschillende middelen. Als alternatief kunnen evenwaardig de DOAC’s apixaban, dabigatran en rivaroxaban, worden gebruikt, danwel de LMWH fondaparinux. Het kan overwogen worden om mechanische profylaxe toe te voegen aan farmacologische tromboseprofylaxe. Voor situaties waarin de patiënt preoperatief reeds voor een andere indicatie een VKA of een DOAC gebruikt, wordt verwezen naar de module periprocedureel beleid VKA of de module periprocedureel beleid DOACs.

 

Metcalf (2022) beschrijft een retrospectieve analyse van 144 patiënten met bekken en acetabulumfracturen die wel een operatie kregen. De gemiddelde leeftijd was 43 jaar. Tussen de aspirine en LMWH-gebruikers zat geen verschil in optreden van DVT en LE. Waarschijnlijk is deze studie onder relatief jonge patiënten te klein om een verschil aan te kunnen tonen. 

 

In 2023 verscheen in de New England Journal of Medicine een pragmatische, multicenter RCT van de METRC-onderzoeksgroep (O’Toole, 2023). In deze studie werden 12.211 patiënten met een fractuur gerandomiseerd voor een behandeling met aspirine of LMWH. De primaire uitkomstmaat was (all-cause) mortaliteit en secundair optreden van DVT en niet-fatale LE gedurende 90 dagen na het trauma. Het cohort was gemiddeld 44,6 jaar (SD 18.0), 62% was van het mannelijk geslacht en 88% had een tenminste een fractuur van bekken, acetabulum, heup of boven- en/of onderbeen. De mortaliteit verschilde niet tussen de twee behandelingen (0.78% aspirine en 0.73% LMWH) gedurende follow up.

 

DVT trad op in 2.5% (aspirine) en 1.7% (LMWH) groep, en de mediane dag van optreden was na zestien dagen (IQR 7 tot 35). Niet-fatale LE trad op in beide groepen in 1.5% van de gevallen met de mediaan op dag zeven (IQR 3 tot 22). Bloedingen traden op in 13.7% (aspirine) en 14.7% (LMWH) op met de mediaan op twee dagen na het trauma.

 

O’Hara (2023) publiceerde een subanalyse van dezelfde data, waarin werd aangetoond dat onder de hoogste risicogroep, gedefinieerd als hoogste kwartiel van de Caprini-score, ook geen verschil werd gevonden tussen de aspirine en LMWH-groep. (All-cause) mortaliteit, DVT en LE en bloedingen kwamen even vaak voor. De patiënttevredenheid over aspirine was hoger dan LMWH. Op basis van deze studie zou aspirine voldoende effectief zijn voor de tromboseprofylaxe, ook in de groepen met hoogste risico op DVT en LE omdat ten opzichte van LMWH aspirine een vergelijkbare profylaxe biedt en een gelijke kans op bloedingen. Voordeel voor het geven van aspirine is de tabletvorm, nadeel is de bijwerking van kans op optreden van maagklachten / ulcera zoals bij alle NSAID’s wordt beschreven. Ook interacties tussen aspirine en andere medicatie kan relevant zijn. Alle vier studies zijn voor deze richtlijn beperkt bruikbaar. De enige RCT, die goed werd uitgevoerd, is niet specifiek uitgevoerd voor patiënten met bekken- en acetabulumfracturen, en een subanalyse voor juist deze specifieke groep is (nog) niet verricht. Dat maakt dat in deze richtlijn geen uitspraak kan worden gedaan over een voorkeursmiddel bij het starten van tromboseprofylaxe bij patiënten met bekken- en acetabulumfracturen. De keus voor het geven van DOAC, LMWH of aspirine moet dus in overleg met de patiënt worden gemaakt, na afweging van voor- en nadelen.

 

Kwaliteit van bewijs

De overall kwaliteit van bewijs is kon niet worden bepaald, vanwege het gebrek aan passende literatuur. Voor de kwaliteit van het bewijs van de afgeleide literatuur (zoals de literatuur voor profylaxe bij orthopedische ingrepen of bij proximale femurfractuur) verwijzen we naar de betreffende modules.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun naasten/verzorgers)

Patiënten hechten veel waarde aan het behouden van kwaliteit van leven zonder beperkingen. Fracturen van bekken en acetabulum, als ook van de proximale femur, hebben een hoge kans op het ontwikkelen van diepe veneuze trombose en longembolie. Het optreden van diep veneuze trombose (DVT) en een longembolie bij patiënten hebben een hoge morbiditeit. Diep veneuze trombose en een longembolie kunnen resulteren in een verlaagde kwaliteit van leven, soms blijvende beperkingen en langere ziekteduur. 

 

Kostenaspecten

De interventie levert ietwat meer kosten ten opzichte van de controle behandeling. Dit weegt echter wel op tegen het verschil in effectiviteit.

 

Gelijkheid ((health) equity/equitable)

De te leveren zorg/interventie leidt naar verwachting niet tot verschillen in gezondheidsgelijkheid.

 

Aanvaardbaarheid:

Ethische aanvaardbaarheid

De interventie lijkt aanvaardbaar voor patiënten. Er zijn geen ethische bezwaren.

 

Duurzaamheid

Bij de interventie en bij de controle spelen duurzaamheidsaspecten geen rol.

 

Haalbaarheid

De interventie lijkt haalbaar. De interventie is over het algemeen al standaardzorg in de praktijk.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Er werden uiteindelijk voor beide PICO’s geen systematische reviews of gerandomiseerde studies gevonden. Fracturen van bekken en acetabulum, als ook van de proximale femur, hebben een hoge kans op het ontwikkelen van diepe veneuze trombose en longembolie. Patiënten met comorbiditeit, patiënten van hogere leeftijd of patiënten met meerdere fracturen of een hogere Injury Severity Score (ISS) hebben meer kans op diep veneuze trombose en een longembolie in de periode na het trauma. Vanwege de hoge kans op diep veneuze trombose en longembolieën is een preventieve therapie geïndiceerd om de kans of DVT en LE te verlagen. Voor de keuze van tromboseprofylaxe zijn LMWH, coumarine derivaat en DOAC beschikbaar en gelijk in effect. Ook voor tromboseprofylaxe met acetylsalicylzuur is beperkte evidence met gelijk effect als LMWH.

Onderbouwing

Patients who suffer from pelvic fractures have a high risk of deep venous thrombosis and/or pulmonary embolism. However, the evidence regarding thrombosis prophylaxis for pelvic fractures is limited. There is variation in both treatment methods and treatment duration. This module evaluates whether thrombosis prevention is beneficial for patients with pelvic fractures.

Not applicable.

 

Results

Not applicable.

A systematic review of the literature was performed to answer the following questions:

  • What are the benefits and harms of administration of thrombosis prophylaxis in comparison with no administration of thrombosis prophylaxis in patients with pelvic ring fractures?
  • What are the benefits and harms of administration of thrombosis prophylaxis up to six weeks in comparison with administration of thrombosis prophylaxis for more than six weeks in patients with pelvic ring fractures?

PICO 1

Patients Patients with a pelvic ring fracture
Intervention Administration of thrombosis prophylaxis
Control No administration of thrombosis prophylaxis
Outcomes Deep venous thrombosis, pulmonary embolism
Other selection criteria Study design: systematic reviews and randomized controlled trials

PICO 2

Patients Patients with a pelvic ring fracture
Intervention Administration of thrombosis prophylaxis up to six weeks
Control Administration of thrombosis prophylaxis for more than six weeks
Outcomes Deep venous thrombosis, pulmonary embolism
Other selection criteria Study design: systematic reviews and randomized controlled trials

Relevant outcome measures

The guideline panel considered deep venous thrombosis as a critical outcome measure for decision making; and pulmonary embolism as an important outcome measure for decision making.

 

The guideline panel defined a difference of 25% for dichotomous outcome measures (relative risk <0.8 or >1.25) and a difference of 10% for continuous outcome measures as a minimal clinically (patient) important difference.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until the 3rd of September 2024. The detailed search strategy is listed under the tab ‘Literature search strategy’. The systematic literature search resulted in 382 hits. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews and randomized controlled trials on the effect of thrombosis prophylaxis in patients with pelvic ring fractures. One study was initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, this study was excluded (see the exclusion table under the tab ‘Evidence tabellen’).

  1. Hamidi M, Zeeshan M, Sakran JV, Kulvatunyou N, O'Keeffe T, Northcutt A, Zakaria ER, Tang A, Joseph B. Direct Oral Anticoagulants vs Low-Molecular-Weight Heparin for Thromboprophylaxis in Nonoperative Pelvic Fractures. J Am Coll Surg. 2019 Jan;228(1):89-97. doi: 10.1016/j.jamcollsurg.2018.09.023. Epub 2018 Oct 22. PMID: 30359834.
  2. Mahmoud SS, Esser M, Jain A. Thromboembolic events in pelvic and acetabulum fractures: a systematic review of the current literature on incidence, screening, and thromboprophylaxis. Int Orthop. 2022 Aug;46(8):1707-1720. doi: 10.1007/s00264-022-05431-z. Epub 2022 May 11. PMID: 35543748.
  3. Major Extremity Trauma Research Consortium (METRC); O'Toole RV, Stein DM, O'Hara NN, Frey KP, Taylor TJ, Scharfstein DO, Carlini AR, Sudini K, Degani Y, Slobogean GP, Haut ER, Obremskey W, Firoozabadi R, Bosse MJ, Goldhaber SZ, Marvel D, Castillo RC. Aspirin or Low-Molecular-Weight Heparin for Thromboprophylaxis after a Fracture. N Engl J Med. 2023 Jan 19;388(3):203-213. doi: 10.1056/NEJMoa2205973. PMID: 36652352.
  4. Metcalf KB, Du JY, Ochenjele G. Does Aspirin Provide Adequate Chemoprophylaxis for Venous Thromboembolic Events in Operative Pelvic and Acetabular Fractures? Iowa Orthop J. 2022 Jun;42(1):83-88. PMID: 35821945; PMCID: PMC9210404.
  5. O'Hara NN, O'Toole RV, Frey KP, Castillo RC, Cuschieri J, Haut ER, Slobogean GP, Firoozabadi R, Christmas AB, Obremskey WT, Carlini AR, Gaski GE, Kutcher ME, Marvel D, Stein DM; Major Extremity Trauma Research Consortium (METRC). Risk-stratified thromboprophylaxis effects of aspirin versus low-molecular-weight heparin in orthopedic trauma patients: A secondary analysis of the PREVENT CLOT trial. J Trauma Acute Care Surg. 2024 Apr 1;96(4):573-582. doi: 10.1097/TA.0000000000004226. Epub 2023 Dec 8. PMID: 38079260.
  6. Shu HT, Yu AT, Lim PK, Scolaro JA, Shafiq B. Chemoprophylaxis for venous thromboembolism in pelvic and/or acetabular fractures: A systematic review. Injury. 2022 Apr;53(4):1449-1454. doi: 10.1016/j.injury.2022.01.045. Epub 2022 Feb 5. PMID: 35148902.
  7. Steele N, Dodenhoff RM, Ward AJ, Morse MH. Thromboprophylaxis in pelvic and acetabular trauma surgery. The role of early treatment with low-molecular-weight heparin. J Bone Joint Surg Br. 2005 Feb;87(2):209-12. doi: 10.1302/0301-620x.87b2.14447. PMID: 15736745.

Niet van toepassing.

 

Risk of bias tabel

Niet van toepassing.

 

Exclusie tabel

Reference

Reason for exclusion

Shu HT, Yu AT, Lim PK, Scolaro JA, Shafiq B. Chemoprophylaxis for venous thromboembolism in pelvic and/or acetabular fractures: A systematic review. Injury. 2022 Apr;53(4):1449-1454. doi: 10.1016/j.injury.2022.01.045. Epub 2022 Feb 5. PMID: 35148902.

The RCTs in this systematic review do not match the interventions under study in this guideline.

Beoordelingsdatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 25-06-2025

Nog in afwachting autorisatie van de volgende partijen:

  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) en/of andere bron. De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodules is in 2022 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met bekkenringletsels.

 

Werkgroep

  • Dr. F.F.A. (Frank) IJpma, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Dr. D. (Daphne) van Embden, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Prof. dr. M.H.J. (Michiel) Verhofstad, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Dr. E. (Erik) Hermans, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Dr. P. (Peer) van der Zwaal, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Dr. H.C. (Hanna) Willems, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Drs. T.C. (Tom) Doorschodt, Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • M. (Marian) Rombouts, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Drs. P.W.A. (Peter) Muitjens, Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen

Klankbordgroep

  • Drs. K.S. (Kay) van Wonderen, Nederlandse Vereninging voor Spoedeisende Hulp Artsen

Met ondersteuning van

  • M. (Mitchel) Griekspoor MSc., adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

Werkgroeplid

Functie

Neven-

werkzaamheden

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Actie

Dr. F.F.A. (Frank) IJpma

Chirurg

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen restricties.

D. (Daphne) van Embden

Chirurg

Honorary Lecturer Queen Mary University of Londen

-supervision and grading of MSc Students Trauma Sciences

-approx 1000 GBP per assignment, 1-3 assignments per year -not yet claimed/received

 

European Trauma Course instructeur - onkostenvergoeding

 

ATLS-instructeur - vergoeding per dagdeel is € 187.50

 

Stryker cursus instructeur

- EENMALIGE CURSUS BEHANDELING TIBIA FRACTUREN - eenmalig € 3828.00 - wordt gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek naar bekken/acetabulum fracturen

 

Chirurg Global Surgery Amsterdam - vrijwillig

Traumachirurg Amsterdam UMC (loondienst) gespecialiseerd in bekken en acetabulum-fracturen

Geen.

Ja

Regionale studie (PELVIC trial*) met start op 1-1-2024.

Titel: Impact of regional implementation of a clinical pathway for elderly patients with pelvic fragility fractures (PELVIC) after low energy trauma; a multicentre, stepped-wedge, randomized controlled trial

ClinicalTrials.gov, record W22_279

Initial date of registration: 03/21/2023

Geen.

Geen restricties.

 

De PELVIC-trial heeft als doel om een behandelstrategie rondom bekkenringletsels te implementeren. Er wordt onderzocht wat de optimale behandelstrategie is bij ouderen met bekkenringletsels en  de beste uitkomsten oplevert, waarbij er met name gekeken wordt naar mobiliteit en overleving. Daphne is PI op dit onderzoek.Het gaat om een regionale studie in de omgeving Amsterdam. De financiering is afkomstig vanuit het Amsterdam UMC en daarnaast uit een klein fonds vanuit de Amsterdam Foundation.

Dr. M.H.J. (Michiel) Verhofstad

Chirurg

Onafhankelijk expertiseur

Geen.

Geen.

Diverse onderzoeksubsidies van ZonMW e.d., maar geen enkele is gerelateerd aan het onderwerp van deze richtlijn (bekkenringletsels)

Geen.

Geen.

Geen restricties.

Dr. E. (Erik) Hermans

Chirurg

ATLS-instructeur

ALSG

Geen.

Geen.

Geen.

Hoofd bekken-expertisecentrum Nijmegen, binnen de traumachirurgie Radboudumc

Geen.

Geen restricties.

Dr. P. (Peer) van der Zwaal

Orthopeed

ATLS-instructeur

 

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen restricties.

Dr. H.C. (Hanna) Willems

Klinisch geriater en internist

Medisch adviseur bij ZorgEvaluatie & Gepast Gebruik, 0,1FTE, vacatievergoeding gaat naar onafhankelijke onderzoeksfinanciering.

 

Geen.

Ja

Betrokken als geriater bij de PELVIC-trial*. Deels begeleiding van een promovendus vanuit het geriatrisch perspectief. Verder onderzoeksubsidies via ZonMW en Leading the change

Geen.

Geen.

Geen restricties.

Dr. T.C. (Tom) Doorschodt

Radioloog

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen restricties.

M. (Marian) Rombouts

Fysiotherapeut

 

 

 

 

 

 

Geen restricties.

Drs. P.W.A. (Peter) Muitjens

Revalidatiearts

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen.

Geen restricties.

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname aan de schriftelijke knelpunteninventarisatie en een afgevaardigde patiëntenvereniging in de klankbordgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De richtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Tromboseprofylaxe

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven.

 

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met bekkenringletsels. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door wetenschappelijke verenigingen via een schriftelijke knelpunteninventarisatie. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0 (2023). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Diagnostiek bij FFP-letsels