Behandeling van abdominale letsels na trauma

Initiatief: NVVH Aantal modules: 14

Vaatletsel

Uitgangsvraag

Wat is de juiste behandelstrategie bij traumatisch centraal abdominaal vaatletsel?

Aanbeveling

Stoppen van de bloeding is van levensbelang bij centraal arterieel abdominaal vaatletsel, waarbij agressieve resuscitatie naast het verkrijgen van chirurgische of endovasculaire controle van de bloeding essentieel is.

 

Voer bij een hemodynamisch instabiele patiënt een traumalaparotomie uit, eventueel in combinatie met een thoracotomie, voor proximale en distale bloedingscontrole.

 

Behandeling van centraal abdominaal vaatletsel middels de EndoVascular resuscitation and Trauma Management (EVTM) wordt al ten dele gepraktiseerd in Nederlandse (level-1) traumacentra. Deze multidisciplinaire aanpak vergt inzet van alle betrokken specialismen (traumachirurgie, interventieradiologie en vaatchirurgie). Het intensiveren van multidisciplinaire samenwerking, en het vastleggen van werkwijze in lokale traumaprotocollen en gezamenlijk onderwijs wordt geadviseerd.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Er is literatuuronderzoek gedaan naar de plaats van minimaal invasieve behandeling bij traumatisch centraal abdominaal vaatletsel. Er werd geen enkele systematische review of gerandomiseerde trial gevonden die voldeed aan de inclusiecriteria. Het beschikbare observationele onderzoek was van retrospectief karakter en betrof geen vergelijkend onderzoek. Daarbij werd het uitgevoerd in sterk afgebakende patiëntenpopulaties waardoor de resultaten niet te extrapoleren zijn naar een bredere populatie. Hoewel vergelijkend onderzoek ontbreekt, zijn er diverse internationale protocollen gepubliceerd over de behandeling van traumatisch abdominaal vaatletsel, waaronder de Modern American College of Surgeon Advance Trauma Life Support (ATLS; Henry, 2018), Definitive Surgical and Anaesthetic Trauma Care (DSATC) en Endovascular Resuscitation and Trauma Management (EVTM) (Boffard, 2013). Deze internationale protocollen zijn gebruikt als basis voor deze module, gecombineerd met expert opinion.

 

Lange tijd werd traumatisch centraal abdominaal vaatletsel uitsluitend operatief behandeld met een traumalaparotomie, eventueel in combinatie met een thoracotomie. Hierbij worden viscerale rotaties gebruikt om snel het vasculair letsel te identificeren en te controleren na initiële bloedingscontrole. De operatieve behandeling richt zich op reconstructie van het vaatletsel door primair herstel, shunts, reversed veneuze grafts of onderbinden van geselecteerde bloedvaten in de damage control setting. Wanneer patiënten zich in extremis bevinden met ernstige hemodynamische instabiliteit of verlies van output, kan een resucitieve thoracotomie worden uitgevoerd met klemmen van de aorta. Ook kan een occlusie ballon worden geplaatst in de aorta, om het bloedverlies intra-abdominaal te verminderen. Dit geeft het traumateam de tijd om het abdominale vasculair letsel in de buik te behandelen in combinatie met agressieve resuscitatie.

 

De ontwikkelingen en verbeteringen van endovasculaire technieken hebben ertoe geleid dat er de laatste jaren een trend is naar minimaal invasieve behandeling van traumatisch centraal abdominaal vaatletsel. Door de verbetering van zowel endovasculaire materialen als diagnostische beeldvormingstechnologie en het toenemende gebruik van hybride operatiekamers kunnen minimaal invasieve interventies ook ingezet worden voor bloedingscontrole in het abdomen.

 

Voorbeelden van minimaal invasieve interventies die ingezet kunnen worden voor bloedingscontrole van centraal abdominaal vaatletsel zijn:

  • Het gebruik van (Thoracic) Endovascular Aortic Repair ([T]EVAR) voor traumatisch letsel aan de aorta
    • Iliacale endografts voor bloedingscontrole
  • Tijdelijke bloedingscontrole door Intraluminale ballon occlusie
  • Resuscitative Endovascular Balloon Occlusion of the Aorta (REBOA)
    • Junctional tourniquet.

Behandeling primary survey

De principes beschreven in de ATLS, DSATC en EVTM bieden handvatten voor de behandeling van traumatisch centraal abdominaal vaatletsel. Essentiële onderdelen in de behandeling zijn acute (tijdelijke) bloedingscontrole en agressieve resuscitatie (met massatransfusie protocol, MTP). Overweeg bij non- of transient responders, advanced bleeding control en/of agressieve resuscitatie (MTP). Hierbij houden geldt de ATLS-indeling voor shockklasse (Tabel 1, Henry, 2018). Tijdens de gehele opvang en traumachirurgische behandeling van patiënten met centraal abdominaal vaatletsel, wordt transfusie verricht op geleide van de hemodynamiek, aangevuld met bloedgasanalyse. In aanvulling kunnen ROTEM (rotation thromboelastometry) of TEG (tromboelastografie) worden gebruikt, dit zijn technieken om specifieke deficiënties in de stollingscascade te objectiveren om zo deze gericht te kunnen suppleren. Op deze wijze kan de trauma geïnduceerde coagulopathie optimaal worden gecorrigeerd. Ook wordt permissive hypotension (bij afwezigheid van traumatisch schedelhersenletsel) toegepast om traumatisch bloedverlies te verminderen als brug naar definitieve behandeling. Dit is gebaseerd op de aanname dat een lagere bloeddruk nastreven zorgt voor minder coagulopathie door dilutie (en hypothermie). Daarnaast zorgt het voor minder bloedverlies doordat mogelijk gevormde stolsels niet worden weggestuwd (Kudo, 2017). Dit kan overleving tot definitieve chirurgische of minimaal invasieve interventie (endovasculaire) behandeling verbeteren en uitstel of preventie van traumatische reanimatie bewerkstelligen (Morrisson, 2016).

 

Op basis van een bovenstaande principes, is het mogelijk zonder vertraging de juiste diagnostische en therapeutische keuzes te maken.

 

Tabel 1. Shock classificatie (ATLS 10e editie, Henry 2018)

Response to initial fluid resuscitation*

 

Rapid response

Transient respons

Minimal or no response

Vital Signs

Return to normal

Transient improvement, recurrence of decreased blood pressure and increased heart rate

Remain abnormal

Estimated blood loss

Minimal (<15%)

Moderate and ongoing (15-40%)

Severe (>40%)

Need for blood

Low

Moderate to high

Immediate

Blood preparation

Type and crossmatch

Type specific

Emergency blood release

Need for operative intervention

Possibly

Likely

Highly likely

Early presence of surgeon

Yes

Yes

Yes

Verkregen uit ATLS 10th editie (Henry, 2018), uit The committee on Trauma, American college of surgeons

*isotonic crystalloid solution: up to 1L in adults, 20 mL/kg in children

 

Behandeling

Een essentieel onderdeel in de behandeling van traumatisch centraal abdominaal vaatletsel is het lokaliseren van de bron van exsanguinatie. Een E-FAST en/of aanvullende CT-scan wordt conform de richtlijn 'initiële radiodiagnostiek bij traumapatiënten' ingezet, op basis van de hemodynamische situatie van de patiënt. Indien de aanvullende diagnostiek significant abdominaal vaatletsel laat zien, zal een endovasculaire en/of operatieve behandeling worden ingezet.

 

De behandeling van vaatletsels en eventuele aanvullende diagnostiek staat weergegeven in het stroomschema vaatletsel.

 

Minimaal invasieve behandeling

EndoVascular resuscitation and Trauma Management (EVTM) (Nilsson, 2017; Hörer, 2016; Bilos, 2017; Hörer, 2015; McGreevy, 2017; Horer, 2020) beschrijft de multidisciplinaire aanpak voor acute traumazorg in hemodynamisch (in)stabiele patiënten. Hierin worden onder andere de ATLS en Definitive Surgical Trauma Care (DSTC) principes meegenomen, gecombineerd met moderne endovasculaire technieken. In veel Nederlandse ziekenhuizen wordt deze endovasculaire vorm van traumazorg ten dele al geleverd, door samenwerking tussen traumachirurgie en interventieradiologie en/of vaatchirurgie. Voordelen van de EVTM zijn dat het mogelijk leidt tot een snellere controle van de bloeding, minimaal bloedverlies en minder uitgebreide chirurgische ingrepen. Daarnaast kunnen de principes van EVTM worden toegepast in omgevingen met beperkte middelen. De EVTM is onderdeel van veel internationale richtlijnen en wordt toegepast in grote traumacentra wereldwijd (Hörer 2015).  De basis “toolkit” omvat introductie sheets (Rajani, 2020), soepele en stijve voerdraden, embolisatie middelen, gecoverde stents, embolectomie katheters en occlusie ballonnen. Middels deze materialen is het mogelijk om minimaal invasief majeure bloedingen te stoppen.
 

Bij patiënten die hemodynamisch instabiel zijn, met een vermoeden op centraal vaatletsel, dient te worden overwogen de behandeling uit te voeren op de hybride operatiekamer. Hierbij is het essentieel dat er voldoende expertise in huis om dit type letsel (minimaal invasief) op de hybride OK te behandelen.

 

Belangrijke onderdelen van EVTM zijn:

  • Vroege multidisciplinair team aanpak (afhankelijk van ziekenhuis en aanwezige expertise)
  • Vroege toegang arterieel/veneus femoraal tijdens primary survey (ABCDE-principe)
  • CT-scan als mogelijk. Altijd voor hemodynamisch stabiele patiënten (zie richtlijn 'initiële radiodiagnostiek bij traumapatiënten')
  • REBOA (partial/intermitterend) als nodig voor tijdelijke hemodynamische stabilisatie en bloedingscontrole, REBOA is alleen overbrugging tot definitieve behandeling
  • Hybride mindset: endovasculare technieken en open chirurgie complementeren elkaar
  • Alle procedures worden, bij voorkeur, verricht in een hybride operatiekamer

Deze EVTM-principes zijn toepasbaar van prehospitale setting tot postoperatieve intensive care opname. In Nederland is het niet gangbaar dat de traumachirurg deze endovasculaire technieken geheel zelfstandig beheerst. Een multidisciplinaire samenwerking met interventieradiologie en vaatchirurgie is essentieel. De vorm van EVTM is aan te passen aan de individuele traumacentra binnen het trauma protocol. Het wordt geadviseerd om in de level-1 traumacentra in Nederland multidisciplinaire samenwerking met interventieradiologie en vaatchirurgie bij EVTM te intensiveren en te implementeren in trauma protocollen.

 

Operatieve behandeling

De traumalaparotomie in damage control setting wordt uitgevoerd zoals beschreven in de DSATC (Boffart 2015). Dit is momenteel de standaard in Nederlandse traumacentra.

 

Definitieve controle centrale bloeding

Zoals eerder benoemd zijn de opties voor controle van centraal abdominaal vaatletsel endovasculaire behandeling, ligeren, direct herstel (met of zonder patch), tijdelijke shunt, reversed veneus interponaat of PTFE-graft.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Voor patiënten is het in eerste instantie belangrijk dat zij uit een levensbedreigende situatie komen na abdominaal traumatisch letsel. Specifiek bij de behandeling van traumatisch vaatletsel is snel handelen essentieel. Onterecht afwachten kan overlijden tot gevolg hebben. Verantwoordelijkheid betreffende de keuze voor de optimale behandelstrategie ligt bij de traumachirurg in afstemming met het behandelteam dat betrokken is. Voor patiënten is het belangrijk dat wanneer het wel mogelijk is, zij al dan niet via familie/naasten inspraak hebben in de behandelstrategie.


Verder is het voor patiënten die helemaal niet responsief lijken alsnog belangrijk om te communiceren met de patiënt en hardop toe te lichten wat er met de patiënt gaat gebeuren. Mogelijk is de patiënt niet in staat om te reageren, maar is de patiënt wel in staat om te horen en te begrijpen wat er wordt gezegd. Dit kan helpen om later te verwerken wat er is gebeurd en angst en onrust voorkomen. Bij patiënten in extremis is het belangrijk bovenstaande communicatie trachten toe te passen met patiënt en naasten, als dit niet leidt tot vertraging van essentiële behandeling. Belangrijk is dat er aandacht is voor aanpaste behandeling bij kinderen, zwangere of oudere patiënten (zie ook de modules over 'kinderen’, ‘zwangere vrouwen’ en ‘ouderen’) en/of bij patiënten met ernstige comorbiditeit. Bij (oudere) patiënten met comorbiditeiten kan niet ingrijpen met een invasieve behandeling, maar behandeling gericht op symptoomgerichte behandeling ook een goede overweging zijn. Indien mogelijk worden behandelbeperkingen in afstemming met de patiënt en/of familie of wettelijk vertegenwoordiger gemaakt. Vooral bij patiënten met veel comorbiditeiten of een uitgesproken voorkeur kan Samen Beslissen bijdragend zijn.

 

Kosten (middelenbeslag)

Kosteneffectiviteit en duurzaamheid voor de ernstig gewonde patiënt met abdominaal trauma zijn lastige begrippen. Er is een gebrek aan kosten-effectiviteitsstudies van voldoende kwaliteit op basis waarvan onderbouwde uitspraken kunnen worden gedaan over de kosten(effectiviteit) van verschillende behandelmethoden. Niet opereren kan mogelijk goedkoper zijn wel opereren, maar deze financiële afweging kan geen rol spelen in de besluitvorming voor de patiënt met abdominaal trauma. Preventie van non-therapeutische laparotomieën, onnodige minimaal invasieve interventie en re-interventie zijn mogelijk kostenbesparend, maar bovenal beter voor de patiënt. Het primaire doel is de uitkomst van de patiënt te optimaliseren door het verlagen van de mortaliteit, het verminderen van complicaties en re-interventies en het verbeteren van kwaliteit van leven. De invloed van behandelkeuzes op de zorgkosten voor de patiënt met abdominaal trauma en de maatschappij worden derhalve niet in deze richtlijn besproken.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Behandeling van abdominaal vasculair trauma kán niet anders dan in multidisciplinair verband, vanaf prehospitale setting tot aan intensive care opname. Met de traumachirurg als regiebehandelaar die ATLS en DSATC geschoold is, ondersteund door het lokale traumateam, zal de behandeling uitgevoerd worden.

 

De ontwikkeling van minimaal invasieve technieken voor de behandeling van vaatletsel is vooruitstrevend en nog niet volledig in alle Nederlandse traumacentra mogelijk. In veel Nederlandse ziekenhuizen wordt deze endovasculaire vorm van traumazorg ten dele al geleverd door samenwerking tussen traumachirurgie en interventieradiologie en/of vaatchirurgie. Een adequate implementatie van de principes van EVTM is onder andere afhankelijk van de aanwezige expertise van traumachirurgie, interventieradiologie en vaatchirurgie. Dit verschilt per type centrum en enkel wanneer er voldoende kennis en expertise aanwezig is kan een minimaal invasieve behandeling overwogen worden afhankelijk van hemodynamiek van de patiënt. Een intensievere samenwerking tussen bovengenoemde specialismen en het duidelijk(er) vastleggen van de werkwijze in lokale traumaprotocollen, kan door vakgroepen worden gerealiseerd met minimale inspanningen. Het vastleggen van deze afspraken en werkwijzen kan een stap zijn naar gezamenlijke onderwijsmomenten om deze vorm van zorg verder te optimaliseren.

 

Het zou wenselijk zijn dat de bestaande landelijke traumaregistratie gedurende een korte periode zodanig aangevuld wordt, zodat deze voldoende detail bevat om een transparant overzicht te krijgen van de uitkomsten na behandeling. Met als primair doel om hier meer inzicht in te krijgen, gezien het gebrek aan bewijs over de verschillende behandelopties. Dit kan praktijkvariatie doen afnemen en dienen als spiegelinformatie.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Diverse internationale, door experts opgestelde protocollen ten aanzien van de behandeling van de traumapatiënt met centraal abdominaal vaatletsel bieden handvatten voor behandeling. Essentiele onderdelen in de behandeling zijn acute (tijdelijke) bloedingscontrole en massatransfusieprotocol. De vitale parameters zijn leidend voor de behandelkeuze. Er komen steeds meer mogelijkheden ten aanzien van minimaal invasieve behandeling van vaatletsels.

Onderbouwing

Ernstig abdominaal trauma wordt gediagnosticeerd in 20% van ernstig gewonde traumapatiënten en is geassocieerd met een hoge mortaliteit (Cook, 2015). Verbloeding is de voornaamste reden tot overlijden.

             

In de Modern American College of Surgeon Advance Trauma Life Support (ATLS) protocollen, die wereldwijd als gouden standaard worden gezien, wordt het belang van een vroege diagnose- en behandeling van traumatische bloedingen benadrukt (Henry, 2018; Collicott, 1992). Hoewel de ATLS effectieve handvatten biedt voor initieel onderzoek en reanimatie, is er behoefte aan additionele informatie en verdieping ten aanzien van de behandeling van traumatische verbloeding (Morrisson, 2016) en de rol van minimaal invasieve interventies hierbij.

               

Naast vroege diagnostiek van de primaire oorzaak van de verbloeding, is behandeling van de verbloedingsshock essentieel. Deze bestaat uit massaal bloedtransfusie protocollen met gerichte resuscitatie, naast acute bloedingscontrole.

               

De afgelopen jaren zijn er veel behandelstrategieën voor vasculair letsel veranderd door optimalere vormen van resuscitatie zoals boven genoemd. De ontwikkelingen en verbeteringen van endovasculaire technieken hebben ertoe geleid dat er de laatste jaren een trend is naar minimaal invasieve behandeling van traumatisch vaatletsel. Derhalve wordt in deze module getracht een overzicht en advies te geven aangaande de behandelstrategie voor centraal abdominaal vaatletsel.

 

Tabel 1: gebruikte terminologie module vaatletsel.

Terminologie Nederlands

Terminologie Engels

Verwijst naar:

Conservatieve behandeling

Conservative treatment, selective nonoperative management

Observatie met herhaalde beoordeling

Minimaal invasieve interventie

Minimally invasive intervention, REBOA; retrograde balloon occlusion of the aorta

Endovasculaire behandeling, REBOA retrograde balloon occlusion of the aorta of v. cava

Operatieve behandeling

Operative treatment

Operatieve behandeling, ligeren, shunten, vaatherstel, laparotomie

REBOA =Resuscitative Endovascular Balloon Occlusion of the Aorta

-

GRADE

No evidence was found in comparative studies regarding the effects of minimally invasive treatment compared to operative treatment, on the outcomes mortality, reintervention, complications, and quality of life in patients with traumatic arterial abdominal vessel injury.

 

Source: -

Description of studies

No studies were included in the summary of literature.

 

Results

Mortality

No study reported the outcome mortality after minimally invasive treatment, and/or operative treatment of traumatic arterial abdominal vessel injury.

 

Reintervention

No study reported the outcome reintervention after minimally invasive treatment, and/or operative treatment of traumatic arterial abdominal vessel injury.

 

Complications

No study reported the outcome complications after minimally invasive treatment, and/or operative treatment of traumatic arterial abdominal vessel injury.

 

Quality of life

No study reported the outcome quality of life after minimally invasive treatment, and/or operative treatment of traumatic arterial abdominal vessel injury.

 

Level of evidence of the literature

The level of evidence regarding the outcomes could not be graded, as no study was included in the summary of literature.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question: what are the risks and benefits of a minimally invasive intervention (angiointervention) compared to operative treatment in patients with traumatic vessel injuries?

 

P = patients with traumatic injury of the arterial abdominal vessels (aorta, arteria mesenterica superior (AMS), arteria mesenterica inferior (SMI) iliac arterie, celiac trunc)

I = minimal invasive intervention

C = operative management

O = mortality, reintervention, complications, quality of life

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered mortality and reintervention as a critical outcome measure for decision making; and complications and quality of life as an important outcome measure for decision making.

 

A priori, the working group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies. If available, 30-day mortality was used as a measure for the outcome mortality.

 

The working group defined a relative risk (RR) of <0.90 and >1.10 and a risk difference (RD) of 10% as a minimal clinically (patient) important difference for the outcome mortality. For reintervention and complications, a threshold of 25% was set as a minimal clinically (patient) important difference (0.80 < RR > 1.25 and RD 25%). For quality of life (continuous outcome) a difference of 20% was considered clinically relevant.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until 10-03-2023. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 583 hits. Studies were selected based on the following criteria systematic reviews, randomized controlled trials or comparative studies comparing minimal invasive treatment with operative treatment in patients with traumatic arterial abdominal vessel injury (aorta, superior mesenteric artery, inferior mesenteria artery, celiac trunc, iliac arteries). Observational studies were also screened. Observational studies in which the intervention and control group had comparable baseline patient characteristics (e.g. because there was adequate correction for confounding factors) were also included.

 

Twenty studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, twenty studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and no studies were included.

 

Results

No studies were included in the analysis of the literature. Important study characteristics and results are summarized in the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.

  1. Bilos L, Pirouzram A, Toivola A, Vidlund M, Cha SO, Hörer T. EndoVascular and Hybrid Trauma Management (EVTM) for Blunt Innominate Artery Injury with Ongoing Extravasation. Cardiovasc Intervent Radiol. 2017 Jan;40(1):130-134. doi: 10.1007/s00270-016-1440-0. Epub 2016 Oct 28. PMID: 27796532.
  2. Boffard K. Manual of Definitive Surgical Trauma Care (DSATC) [5th edition]. USA: CRC Press; 2019. https://doi.org/10.1201/9781351012874
  3. Collicott PE. Advanced Trauma Life Support (ATLS): past, present, future--16th Stone Lecture, American Trauma Society. J Trauma. 1992 Nov;33(5):749-53. PMID: 1464926.
  4. Cook MR, Holcomb JB, Rahbar MH, Fox EE, Alarcon LH, Bulger EM, Brasel KJ, Schreiber MA; PROMMTT Study Group. An abdominal computed tomography may be safe in selected hypotensive trauma patients with positive Focused Assessment with Sonography in Trauma examination. Am J Surg. 2015 May;209(5):834-40. doi: 10.1016/j.amjsurg.2015.01.005. Epub 2015 Feb 21. PMID: 25805456; PMCID: PMC4822493.
  5. Henry, S. ATLS Advanced Trauma Life Support student course manual [10th editition]. USA: ACS American College of Surgeons; 2018 Jan 1.
  6. Kudo D, Yoshida Y, Kushimoto S. Permissive hypotension/hypotensive resuscitation and restricted/controlled resuscitation in patients with severe trauma. J Intensive Care. 2017 Jan 20;5(1):11. doi: 10.1186/s40560-016-0202-z. PMID: 34798698; PMCID: PMC8600688.
  7. Nilsson C, Bilos L, Hörer T, Pirouzram A. Use of Resuscitative Endovascular Balloon Occlusion of the Aorta in a Multidisciplinary Approach. Innovations (Phila). 2017 Jul/Aug;12(4):e1-e2. doi: 10.1097/IMI.0000000000000383. PMID: 28737565.
  8. Hörer TM, Hebron D, Swaid F, Korin A, Galili O, Alfici R, Kessel B. Aorta Balloon Occlusion in Trauma: Three Cases Demonstrating Multidisciplinary Approach Already on Patient's Arrival to the Emergency Room. Cardiovasc Intervent Radiol. 2016 Feb;39(2):284-9. doi: 10.1007/s00270-015-1212-2. Epub 2015 Oct 9. PMID: 26452781.
  9. Hörer TM, Dubose JJ, Rasmussen, TE, White JM. Endovascular resuscitation and trauma management. Hot topics in acute care surgery and trauma 2020. ISBN 978-3-030-2 https://doi.org/10.1007/978-3-030-25341-7
  10. Hörer TM, Skoog P, Pirouzram A, Nilsson KF, Larzon T. A small case series of aortic balloon occlusion in trauma: lessons learned from its use in ruptured abdominal aortic aneurysms and a brief review. Eur J Trauma Emerg Surg. 2016 Oct;42(5):585-592. doi: 10.1007/s00068-015-0574-0. Epub 2015 Sep 28. PMID: 26416402.
  11. McGreevy, D., Dogan, E., Toivola, A., Bilos, L., Pirouzran, A., Nilsson, K. F., & Hörer, T. M. Endovascular resuscitation with aortic balloon occlusion in non-trauma cases: First use of ER-REBOA in Europe. Journal of Endovascular Resuscitation and Trauma Managemen. 2017;1(1), 42-49.
  12. Morrison JJ, Galgon RE, Jansen JO, Cannon JW, Rasmussen TE, Eliason JL. A systematic review of the use of resuscitative endovascular balloon occlusion of the aorta in the management of hemorrhagic shock. J Trauma Acute Care Surg. 2016 Feb;80(2):324-34. doi: 10.1097/TA.0000000000000913. Erratum in: J Trauma Acute Care Surg. 2016 Mar;80(3):554. Morrison, Jonathan James [corrected to Morrison, Jonathan J]; Jansen, Jan Olaf [corrected to Jansen, Jan O]; Rasmussen, Todd Erik [corrected to Rasmussen, Todd E]. PMID: 26816219.
  13. Rajani, R.R., Ramos, C. Endovascular Management of Thoracic and Abdominal Trauma. In: Hörer, T., DuBose, J., Rasmussen, T., White, J. (eds) Endovascular Resuscitation and Trauma Management. Hot Topics in Acute Care Surgery and Trauma. Springer, Cham. 2019. https://doi.org/10.1007/978-3-030-25341-7_4

As no studies were included in the summary of literature, no evidence tables were made.

 

Table of excluded studies

Reference

Reason for exclusion

Asensio JA, Dabestani PJ, Miljkovic SS, Wenzl FA, Kessler JJ 2nd, Kalamchi LD, Kotaru TR, Agrawal DK. Traumatic penetrating arteriovenous fistulas: a collective review. Eur J Trauma Emerg Surg. 2022 Apr;48(2):775-789. doi: 10.1007/s00068-020-01574-z. Epub 2021 Jan 2. PMID: 33386864.

Not conform PICO: population (fistula in either artery or vein, in thorax, abdomen/pelvis, neck, upper and lower limb), no comparison between surgery and angiointervention

Berg RJ, Karamanos E, Inaba K, Okoye O, Teixeira PG, Demetriades D. The persistent diagnostic challenge of thoracoabdominal stab wounds. J Trauma Acute Care Surg. 2014 Feb;76(2):418-23. doi: 10.1097/TA.0000000000000120. PMID: 24458047.

Not conform PICO: wrong population (thoracoabdominal trauma)

Berthet JP, Marty-Ané CH, Veerapen R, Picard E, Mary H, Alric P. Dissection of the abdominal aorta in blunt trauma: Endovascular or conventional surgical management? J Vasc Surg. 2003 Nov;38(5):997-1003; discussion 1004. doi: 10.1016/s0741-5214(03)00613-x. PMID: 14603206.

Part of the studypopulation (all patients treated before 2005) was treated operatively without undergoing CT

Bini JK, Hardman C, Morrison J, Scalea TM, Moore LJ, Podbielski JM, Inaba K, Piccinini A, Kauvar DS, Cannon J, Spalding C, Fox C, Moore E, DuBose JJ; AAST AORTA Study Group. Survival benefit for pelvic trauma patients undergoing Resuscitative Endovascular Balloon Occlusion of the Aorta: Results of the AAST Aortic Occlusion for Resuscitation in Trauma Acute Care Surgery (AORTA) Registry. Injury. 2022 Jun;53(6):2126-2132. doi: 10.1016/j.injury.2022.03.005. Epub 2022 Mar 12. PMID: 35341594.

Limited studypopulation: results can not be generalized

Branco BC, Musonza T, Long MA, Chung J, Todd SR, Wall MJ Jr, Mills JL Sr, Gilani R. Survival trends after inferior vena cava and aortic injuries in the United States. J Vasc Surg. 2018 Dec;68(6):1880-1888. doi: 10.1016/j.jvs.2018.04.033. Epub 2018 Jun 28. PMID: 30473029.

Not conform PICO: wrong comparison (patient groups: IVC vs abdominal aorta vs thoracic aorta)

Cherian, M., Kalyanpur, T., Murali, K. S., Garg, A., Munde, Y., Yadav, A., ... & Jadhav, P. (2017). Safety and effectiveness of transarterial embolization for blunt abdominal injuries: a multicenter study with review of literature. Journal of Clinical Interventional Radiology ISVIR1(01), 013-019.

Not conform PICO: no comparison

Chiu WC, Shanmuganathan K, Mirvis SE, Scalea TM. Determining the need for laparotomy in penetrating torso trauma: a prospective study using triple-contrast enhanced abdominopelvic computed tomography. J Trauma. 2001 Nov;51(5):860-8; discussion 868-9. doi: 10.1097/00005373-200111000-00007. PMID: 11706332.

Not conform PICO: wrong population (patients with injury to abdomen, pelvis, flank, back or lower chest), wrong comparison (laparotomy vs observation)

Fang JF, Shih LY, Wong YC, Lin BC, Hsu YP. Angioembolization and laparotomy for patients with concomitant pelvic arterial hemorrhage and blunt abdominal trauma. Langenbecks Arch Surg. 2011 Feb;396(2):243-50. doi: 10.1007/s00423-010-0728-9. Epub 2010 Dec 1. PMID: 21120519.

Outdated data: patients were treated before 2000; case-report design

Filis K, Sigala F, Stamatina T, Georgia D, Zografos G, Galyfos G. Iatrogenic Vascular Injuries of the Abdomen and Pelvis: The Experience at a Hellenic University Hospital. Vasc Endovascular Surg. 2019 Oct;53(7):541-546. doi: 10.1177/1538574419858809. Epub 2019 Jun 27. PMID: 31248345.

Not conform PICO: wrong population (iatrogenic vascular injuries after other primary surgery, partly venous), no comparison between treatments

Kasirajan K, Heffernan D, Langsfeld M. Acute thoracic aortic trauma: a comparison of endoluminal stent grafts with open repair and nonoperative management. Ann Vasc Surg. 2003 Nov;17(6):589-95. doi: 10.1007/s10016-003-0066-2. Epub 2003 Oct 23. PMID: 14569431.

Not conform PICO: wrong population (thoracic aortic trauma), endovascular vs open surgery vs non-operative

Michaels AJ, Gerndt SJ, Taheri PA, Wang SC, Wahl WL, Simeone DM, Williams DM, Greenfield LJ, Rodriguez JL. Blunt force injury of the abdominal aorta. J Trauma. 1996 Jul;41(1):105-9. doi: 10.1097/00005373-199607000-00016. PMID: 8676400.

Full tekst not available; only 7 patients included.

Milas ZL, Dodson TF, Ricketts RR. Pediatric blunt trauma resulting in major arterial injuries. Am Surg. 2004 May;70(5):443-7. PMID: 15156954.

Wrong study design; case-series

Muckart DJ, Pillay B, Hardcastle TC, Skinner DL. Vascular injuries following blunt polytrauma. Eur J Trauma Emerg Surg. 2014 Jun;40(3):315-22. doi: 10.1007/s00068-014-0382-y. Epub 2014 Feb 6. PMID: 26816066.

Not conform PICO: no comparison

Orend KH, Kotsis T, Scharrer-Pamler R, Kapfer X, Liewald F, Görich J, Sunder-Plassmann L. Endovascular repair of aortic rupture due to trauma and aneurysm. Eur J Vasc Endovasc Surg. 2002 Jan;23(1):61-7. doi: 10.1053/ejvs.2001.1546. PMID: 11748950.

Not conform PICO: wrong comparison (thoracic vs abdominal)

Otsuka H, Sato T, Sakurai K, Aoki H, Yamagiwa T, Iizuka S, Inokuchi S. Use of interventional radiology as initial hemorrhage control to improve outcomes for potentially lethal multiple blunt injuries. Injury. 2018 Feb;49(2):226-229. doi: 10.1016/j.injury.2017.11.038. Epub 2017 Dec 6. PMID: 29221814.

Wrong population (10 pelvic fractures; five liver-, one splenic-, and one renal injury; and one transection each of the external carotid-, vertebral-, axillosubclavian-, intercostal-, and lumbar arteries), no comparison (all patients underwent interventional radiology)

Shah AA, Rehman A, Haider AH, Sayani R, Sayyed RH, Ali K, Zafar SN, Rehman ZU, Zafar H. Angiographic embolization for major trauma in a low-middle income healthcare setting--A retrospective review. Int J Surg. 2015 Jun;18:34-40. doi: 10.1016/j.ijsu.2015.03.023. Epub 2015 Apr 10. PMID: 25865084.

Not conform PICO: no comparison (description of use of adjuctive angioembolization)

Sosada K, Wiewióra M, Piecuch J. Literature review of non-operative management of patients with blunt splenic injury: impact of splenic artery embolization. Wideochir Inne Tech Maloinwazyjne. 2014 Sep;9(3):309-14. doi: 10.5114/wiitm.2014.44251. Epub 2014 Jul 23. PMID: 25337151; PMCID: PMC4198651.

Non systematic literature review, Not conform PICO: wrong population (severe splenic injuries), evaluation of splenic artery emolization

Vuorisalo S, Railo M, Lappalainen K, Aho P, Lepäntalo M. Low-energy blunt abdominal aortic trauma in an underweighted man. Eur J Vasc Endovasc Surg. 2005 Jun;29(6):595-6. doi: 10.1016/j.ejvs.2005.02.013. Epub 2005 Apr 7. PMID: 15878535.

Wrong study design: case report (short)

Watanabe K, Fukuda I, Asari Y. Management of traumatic aortic rupture. Surg Today. 2013 Dec;43(12):1339-46. doi: 10.1007/s00595-012-0471-7. Epub 2013 Jan 23. PMID: 23338596.

Wrong study design: narrative review, niet-vergelijkend

Zhou Y, Wang J, Zhao J, Yuan D, Weng C, Wang T, Huang B. The effect of percutaneouS vs. cutdoWn accEss in patients after Endovascular aorTic repair (SWEET): Study protocol for a single-blind, single-center, randomized controlled trial. Front Cardiovasc Med. 2022 Aug 19;9:966251. doi: 10.3389/fcvm.2022.966251. PMID: 36061557; PMCID: PMC9437429.

Not conform PICO: wrong comparison (percutaneous vs cutdown access)

Beoordelingsdatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-05-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Patiëntenfederatie Nederland

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met abdominale letsels.

 

Werkgroep

  • Mevr. dr. C.M. (Charlotte) Lameijer (voorzitter richtlijnwerkgroep); traumachirurg Amsterdam UMC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. E.A. (Erwin) Gorter; traumachirurg LUMC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. E.R. (Eric) Manusama; GI- en HPB-chirurg Medisch Centrum Leeuwarden, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. R. (Rigo) Hoencamp; vaat- en traumachirurg, Ministerie van Defensie, Alrijne Ziekenhuis Leiderdorp, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. O.J.F. (Oscar) van Waes; traumachirurg Erasmus MC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Mevr. dr. D.C. (Dominique) Olthof; traumachirurg en chirurg bij kinderen, HagaZiekenhuis Den Haag, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. R.W. (Rutger) van der Meer; interventieradioloog, LUMC, Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)
  • Mevr. drs. A. (Arezo) Mohamad; interventieradioloog, Erasmus MC en Groene Hart Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)
  • Dhr. drs. T. (Teun) van den Heijkant; SEH-arts, Catharina Ziekenhuis Eindhoven, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA)

Klankbordgroep

  • Mevr. drs. A. (Anneke) Dijkman; gynaecoloog, Reinier de Graaf Gasthuis Delft, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)
  • Dhr. prof. dr. V.A. (Victor) de Ridder; kinderchirurg, UMC Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. Prof. dr. R.J.A (Jeroen) van Moorselaar, uroloog, Amsterdam UMC, Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU)
  • Mevr. dr. D.G. (Diana) Taekema, klinisch geriater, Rijnstate Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)
  • Mevr. K. (Klaartje) Spijkers, senior-adviseur patiëntenbelang, Patiëntenfederatie Nederland

Met ondersteuning van

  • Mevr. dr. R. (Romy) Zwarts - van de Putte, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • Mevr. MSc. D.G. (Dian) Ossendrijver, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Naam

Functienaam en werkgever

Nevenwerkzaamheden

Persoonlijke Financiële Belangen

Persoonlijke Relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intell. belangen en reputatie

Overige belangen

Actie

Charlotte Lameijer (vz)

Traumachirurg

Werkgever: Amsterdam UMC

Traumachirurg, onderwijs in polytrauma/bovenste extremiteitletsel,  ATLS/DSATC instructeur

 

Geen

Nee

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie.

Arezo Mohamad

Interventieradioloog

Werkgever: Erasmus MC en Groene Hart Ziekenhuis,

Diagnostiek

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie.

Dominique Olthof

Trauma- en kinderchirurg
Werkgever: HagaZiekenhuis Den Haag


ATLS instructeur

 

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie

Eric Manusama

GI en HPB chirurg

Werkgever: MCL Leeuwarden

Bestuurslid van de vakgroep Militaire chirurgie
Lid wetenschappelijke commissie DHPA (registratie pancreas operaties).

Geen

Geen

Geen

Geen i

Geen

Geen restrictie.

Erwin Gorter

Traumachirurg

Werkgever: LUMC

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie.

Rigo Hoencamp

Chirurg

Werkever: Alrijne

Defensie

Nee

Nee

Diverse onderzoekslijnen (acute bloedingen, resuscitatie, duurzaam inzetbaar (onderste extremiteit klachten). Dit onderzoek wordt gefinancierd door defensie en gerelateerde stichtingen (geen commerciële instellingen).

Nee

Nee

Geen restrictie, geen commercieel gefinancierd onderzoek.

Rutger van der Meer

Interventieradioloog

Werkgever: LUMC

Secretaris Nederlandse Vereniging van Interventieradiologie, onbetaald

Geen

Nee

Nvt

Geen

Geen

Geen restrictie.

Teun van den Heijkant

SEH-arts KNMG

Werkgever: Catharina Ziekenhuis Eindhoven

Instructeur procedurele sedatie cursus; betaald
Instructeur RSI cursus (EM+); betaald

Nee

Geen

Nee

Nee

Geen

Geen restrictie.

Oscar van Waes

Traumachirurg

Werkgever: Erasmus MC

Defensie

geen

geen

nvt

nvt

nvt

Geen restrictie.

 

Naam

Functienaam en werkgever

Nevenwerkzaamheden

Persoonlijke Financiële Belangen

Persoonlijke Relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intell. belangen en reputatie

Overige belangen

Actie

Anneke Dijkman

Gynaecoloog,

Werkgever: Reinier de Graaf Gasthuis, Delft

Bestuurslid MOET cursus van ALSG groep (geen betaalde functie; dus geen financiële belangen)

Geen

Geen

Geen

Geen (behoudens de kennis van de ALSG- MOET cursus)

Geen

Geen restrictie.

Jeroen van Moorselaar

Uroloog

Werkgever: Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie; klankbordgroep

Diana Taekema

Klinisch geriater
Werkgever: Rijnstate Arnhem

Opleider klinische geriatrie

Geen

Geen belang

Ja

Geen belang

Geen

Geen restrictie; klankbordgroep

Klaartje Spijkers

Senior Adviseur Patientenfederatie

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Geen restrictie; klankbordgroep

Victor de Ridder

Hoogleraar Utrechts Medisch Centrum, hoofd Emergency Care and Logistics, Trauma and Pediatric Trauma

Werkgever: UMC Utrecht

Editor Rockwood and Green Fractures in Adults en  Fractures in Children

Dienstverband UMC Utrecht

geen

geen

geen

geen

Geen restrictie; klankbordgroep

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland (PFN) voor de schriftelijke knelpuntenanalyse en deelname van PFN aan de klankbordgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Vaatletsel

 

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met abdominale letsels na trauma. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door middel van een schriftelijke knelpuntenanalyse.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model [Review Manager 5.4] werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Kinderen met abdominaal letsel na trauma