Behandeling van abdominale letsels na trauma

Initiatief: NVVH Aantal modules: 14

Organisatie van zorg bij letsel na abdominaal trauma

Uitgangsvraag

Hoe dient de zorg rondom de behandeling van traumapatiënten met abdominaal letsel te worden georganiseerd?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  1. In welk level traumacentrum dienen patiënten met verdenking op ernstig abdominaal letsel na trauma te worden opgevangen en behandeld?
  2. Welk classificatiesysteem heeft klinische consequenties voor de behandelstrategie en dient gebruikt te worden om ernst van abdominale orgaanletsel weer te geven?

Aanbeveling

Aanbeveling-1

Presenteer een patiënt met verdenking op ernstig abdominaal letsel op basis van traumamechanisme en/of vitale parameters, bij voorkeur in level-1 traumacentrum.

 

Overweeg te overleggen met het regionale level-1 traumacentrum na opvang van een patiënt met ernstig abdominaal letsel (AIS ≥ 4) in level-2 of 3 ziekenhuis, over de optimale behandeling en/of overplaatsing. Dit overleg dient de primary survey en eventuele noodzakelijke aanvullende onderzoeken en/of damage control procedures niet te vertragen.

 

Maak regionale afspraken over de behandeling en opname van patiënten met abdominale letsels. Het regionale level 1-traumacentrum heeft hierin een coördinerende rol.

 

Aanbeveling-2

Neem de hemodynamische situatie van de patiënt en het wel of niet aanwezig zijn van arteriële contrastextravasatie in aanmerking bij de besluitvorming van de behandeling vanpatiënten met abdominaal letsel.

Overwegingen

Deelvraag 1. In welk level traumacentrum dienen patiënten met verdenking op ernstig abdominaal letsel na trauma te worden opgevangen en behandeld?

De behandeling van ernstig abdominaal trauma kán niet anders dan in multidisciplinair verband, vanaf prehospitale setting tot aan IC opname. Veel specialismen bezitten essentiële expertise: traumachirurgie, abdominaal (GE) en/of hepatobiliaire (HPB) chirurgie, vaatchirurgie, kinderchirurgie, kindergeneeskunde, (interventie)radiologie, spoedeisende geneeskunde, maag-darmleverziekte, urologie, gynaecologie en intensive care. De traumachirurg voert de regie in de opvang en behandeling van de patiënt met abdominaal letsel na trauma. Dit betekent niet per definitie dat de eerste opvang en behandeling van de patiënt door de traumachirurg wordt verzorgd. Dit is afhankelijk van lokale afspraken, waarbij met name in level-2 en 3 ziekenhuizen de SEH-arts de trauma patiënt met abdominaal letsel opvangt in samenwerking met de dienstdoende (trauma)chirurg van de trauma unit. Op het moment dat een abdominaal letsel wordt gediagnosticeerd, wordt door de dienstdoende chirurg in specifieke gevallen de noodzakelijke aanpalende specialismen betrokken. Gezamenlijk wordt de optimale behandeling nagestreefd. De laatste jaren is er een verschuiving gaande van het chirurgische behandelen van abdominaal letsel na trauma naar niet operatieve behandeling (selective non-operative management; SNOM) bestaande uit conservatieve behandeling of minimaal invasieve interventie (voornamelijk bestaand uit radiologische interventie, maar ook percutane drainage en endoscopische behandeling vallen hieronder).

 

Opvang en behandeling van patiënten met abdominaal letsel verdient een 24/7 beschikbaarheid van een multidisciplinair team (met voldoende expertise en exposure, conform de levelcriteria aangaande levelindeling van ziekenhuizen, welke recent zijn aangescherpt voor 2025-2028 (NVT, op aanvraag). Er dient bij de patiënt met het abdominale trauma onderscheid gemaakt te worden in:

  1. Prehospitale triage en transport.
  2. Besluitvorming en behandeling in ziekenhuis.

1. Prehospitale triage en transport

Prehospitale triage van de traumapatiënt wordt in de meeste gevallen verricht door een ambulance-eenheid al dan niet in samenspraak met het mobiel medisch team (MMT). Het is aan de ambulanceverpleegkundige om, in samenspraak met zijn/haar team ,in te schatten naar welk centrum de patiënt wordt vervoerd. Het Landelijk Protocol Ambulancezorg (LPA) Nederland, versie LPA9 (AZN, 2023; hierna LPA) geeft aan dat een patiënt in een level-1 traumacentrum gepresenteerd dient te worden in geval van:

  • A, B en/of C niet te stabiliseren.
  • Polytrauma.
  • Revised Trauma Score (RTS) < 12 of Pediatric Trauma Score (PTS) < 9.
  • Hypothermie ≤32°.

Voor abdominaal letsel staat specifiek beschreven dat een patiënt gepresenteerd dient te worden in een level-1 traumacentrum in het geval van:

  • Penetrerend abdominaal letsel.
  • Significant stomp abdominaal letsel.

Regionaal bestaan er via het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ), afspraken over welke traumapatiënten met specifieke letsels naar welk level centrum moeten worden vervoerd. Bij persisterende shock (klasse III of hoger), schot- en/of (ernstige) steekwonden aan schedel, borstkas of buikholte is betrokkenheid van het MMT vereist (LPA; AZN, 2023). Alhoewel deze LPA-criteria handvatten geven, is er nog steeds een patiëntencategorie die met RTS 11 of hoger en abdominaal trauma naar een level-2 of 3 ziekenhuis wordt vervoerd en eventueel behandeld.

 

Alhoewel de LPA-criteria voorschrijven om patiënten met verdenking op ernstig abdominaal letsel op basis van traumamechanisme en/of vitale parameters naar een level-1 traumacentrum te vervoeren, lukt dit in de praktijk niet altijd door onder andere triage op straat. Daarom moet er enige ruimte zijn om, afhankelijk van de omstandigheden, patiënten ook in een ander level traumacentrum te presenteren wanneer dit medisch en praktisch verantwoord is. Het verdient aandacht om de inschatting op straat te optimaliseren, om zo de patiënt met ernstig abdominaal trauma in het juiste ziekenhuis te presenteren.

 

2. Besluitvorming en behandeling in ziekenhuis

De patiënt met abdominaal trauma wordt opgevangen volgens Advance Trauma Life Support (ATLS)-principes in alle Nederlandse ziekenhuizen, ongeacht levelcriteria (Henry, 2018). Vaak wordt op de SEH pas duidelijk dat er sprake is van ernstig abdominaal letsel. Wanneer er bij opvang in een level-2 of 3 ziekenhuis ernstig abdominaal letsel wordt vastgesteld, dan is het wenselijk om te overleggen met het regionale level-1 ziekenhuis over de optimale behandeling en/of overplaatsing naar het level-1 centrum. Dit overleg mag de primary survey en aanvullende onderzoeken en/of damage control procedures, afhankelijk van de klinische toestand van de patiënt, niet te vertragen.

 

In goede afstemming, kan definitieve behandeling ook in het level-2 centrum plaatsvinden. Hierbij is van belang dat alle specialismen in het multidisciplinaire team de expertise en exposure dienen te hebben voor behandeling van abdominale letsels. Regionaal dienen er duidelijke afspraken te worden gemaakt over overplaatsingsmogelijkheden na opvang van een traumapatiënt waarbij ernstig abdominaal letsel wordt gevonden. Hier dient het level-1 centrum een coördinerende rol in te nemen.

 

Centralisatie van de behandeling van patiënten met verdenking op ernstig abdominaal trauma (AIS ≥ 4) naar een level-1 traumacentra, dient overwogen te worden. Er moet worden beseft dat prehospitale beoordeling van ernst van (abdominaal) letsel lastig kan zijn, en dat de AIS-classificatie pas in het ziekenhuis wordt bepaald. Regionale afspraken dienen te worden gemaakt, met een coördinerende rol voor het regionale level-1 traumacentrum. In goede afstemming kan behandeling van abdominaal trauma met AIS ≥ 4 in een level-2 centrum plaatsvinden.

 

Deelvraag 2. Welk classificatiesysteem heeft klinische consequenties voor de behandelstrategie en dient gebruikt te worden om de ernst van de abdominale orgaanletsels weer te geven?

Classificatie van abdominale orgaanletsels is van oudsher vastgelegd naar anatomische regio en uitgebreidheid van letsel in de Organ Injury Scale van de American Association of Surgery of Trauma (AAST-OIS 1994) (Oniscu, 2006; Moore, 1995). In deze AAST-OIS 1994 classificatie werd contrastextravasatie en/of aanwezig zijn van pseudo-aneurysmata niet meegenomen, welke een grote invloed op falen van conservatief beleid bleken te zijn (Federle, 1998; Schurr, 1995). Derhalve werd dit classificatiesysteem in 2018 gereviseerd voor parenchymateuze organen (milt, lever en nier) waarbij deze parameters zijn geïncludeerd in type IVA en IVB (Kozar, 2018; Morell-Hofert, 2020) teneinde richting te kunnen geven aan behandelbeleid.

Het kan echter zo zijn dat de hemodynamische conditie van de patiënt dusdanig slecht is, dat (chirurgische) behandeling direct moet plaatsvinden zijnde damage control benadering door middel van traumalaparotomie of – thoracotomie. Gradering volgens de AAST is dan niet mogelijk en kan dus ook niet leidend zijn voor de indicatiestelling voor en specifieke behandeling. Dit bevestigt het belang om de gehele (hemodynamische) conditie van de patiënt in deze setting in de beoordeling mee te nemen. Nieuwe richtlijnen en classificatiesystemen nemen deze hemodynamische situatie van de patiënt in acht, gecombineerd met anatomische gradering van het letsel en andere geassocieerde letsels, zoals de gradering van de World Society of Emergency Surgery (WSES-gradering, via https://www.wses.org.uk/scientific-resources/guidelines)

 

Hemodynamische instabiliteit is gedefinieerd door de ATLS en benoemd in de introductie als: systolische bloeddruk <90mmHg, hartslag > 120/min, verminderde capillaire refill, verminderd bewustzijn of veranderde ademhalingsfrequentie (Henry, 2018). De nieuwe WSES-classificatie voor bijvoorbeeld miltletsels is als volgt:

  • Minor splenic injuries
    • WSES I: HD stabiel, AAST-OIS Grade I-II blunt/penetrating
  • Moderate splenic injuries
    • WSES II: HD stabiel, AAST-OIS Grade III blunt/penetrating
    • WSES III: HD stabiel, HD stabile, AAST-OIS gr IV/V blunt/penetrating
  • Severe splenic injuries
    • WSES IV: HD instabiel, AAST-OIS Grade I-V

Hemodynamisch stabiele patiënten kunnen doorgaans conservatief behandeld worden, mits er geen actief contrastextravasaat van een orgaan op CT-scan zichtbaar is. Bij hemodynamisch stabiele patiënten kan worden overwogen om bij actieve contrastextravasatie laagdrempelig een minimaal invasieve interventie zoals embolisatie te verrichten, om verslechtering van de hemodynamische status te voorkomen (Cretcher, 2021), zeker in het geval van gecombineerde letsels. Daarentegen kunnen patiënten die niet-hemodynamisch stabiel zijn zonder contrastextravasaat en/of pseudoaneurysmata, ook minimaal invasieve interventie of chirurgische behandeling nodig hebben.

 

Derhalve worden in deze richtlijn de hemodynamische situatie van de patiënt (WSES-classificatie) en arteriële contrastextravastie (en/of pseudoaneurysmata) gebruikt om behandelopties te selecteren.

 

Combinatie van abdominale letsels na trauma

Een patiënt met abdominaal letsel presenteert zich veelal niet met één specifiek beschadigd orgaan, maar vaker met een combinatie van aangedane organen. Ook heeft de klinische situatie met A, B en/of C-status invloed op de keuze die wordt gemaakt ten aanzien van de behandeling. Duidelijk is dat hemodynamisch instabiele patiënten dienen te worden behandeld met damage control procedures en later gevolgd door definitieve surgical care (Boffard, 2019). De WSES- classificatie neemt de hemodynamische situatie van de patiënt mee en kan derhalve sturend zijn voor de behandelkeuze tussen damage control of definitieve surgical care. Het adagium; ‘treat first what kills first’ geldt voor de patiënt met een combinatie van abdominale letsels, waarbij het letsel dat de patiënt het meest bedreigt, het eerst zal moeten worden behandeld. De richtlijncommissie realiseert zich dan ook dat de behandeladviezen die per module worden gegeven, moeten worden afgestemd op de combinatie van het aanwezige abdominale letsel.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Voor patiënten is het in eerste instantie belangrijk dat zij uit een levensbedreigende situatie komen na abdominaal traumatisch letsel. Hoewel het gaat om een acute situatie, is inspraak van de patiënt, al dan niet via familie/naasten, belangrijk.

 

Behandelvoorkeuren van de patiënt kunnen immers vaak achterhaald worden bij naasten. In welke mate er tijd is om de patiënt (of eventueel familie/naasten) voor te lichten over de verschillende behandelopties zal van geval tot geval verschillen en beoordeeld moeten worden door de verantwoordelijk (trauma)chirurg in afstemming met het behandelteam dat betrokken is. Verder is het voor patiënten die helemaal niet responsief lijken alsnog belangrijk om te communiceren met de patiënt en hardop toe te lichten wat er met de patiënt gaat gebeuren. Mogelijk is de patiënt niet in staat om te reageren, maar is de patiënt wel in staat om te horen en te begrijpen wat er wordt gezegd. Dit kan helpen om later te verwerken wat er is gebeurd en angst en onrust voorkomen. Bij patiënten in extremis is het belangrijk bovenstaande communicatie trachten toe te passen met patiënt en naasten, als dit niet leidt tot vertraging van de essentiële behandeling.

 

Belangrijk is dat er aandacht is voor aangepaste behandeling bij kinderen, zwangere of oudere patiënten (zie ook de modules over 'kinderen’, ‘zwangere vrouwen’ en ‘ouderen’ en/of bij patiënten met ernstige comorbiditeit. Bij (oudere) patiënten met comorbiditeiten kan niet ingrijpen met een invasieve behandeling, maar behandeling gericht op symptomen ook een goede overweging zijn. Indien mogelijk worden behandelbeperkingen in afstemming met de patiënt en/of familie of wettelijke vertegenwoordiger gemaakt.

 

Kosten (middelenbeslag)

Kosteneffectiviteit en duurzaamheid voor de ernstig gewonde patiënt met abdominaal trauma zijn lastige begrippen. Er is een gebrek aan kosten-effectiviteitsstudies van voldoende kwaliteit op basis waarvan onderbouwde uitspraken kunnen worden gedaan over de kosten(effectiviteit) van verschillende behandelmethoden. Niet opereren kan mogelijk goedkoper zijn dan wel opereren, maar deze financiële afweging kan geen rol spelen in de besluitvorming voor de patiënt met abdominaal trauma. Preventie van non-therapeutische laparotomieën, onnodige minimaal invasieve interventie en re-interventie zijn mogelijk kostenbesparend, maar bovenal beter voor de patiënt. Het primaire doel is de uitkomst van de patiënt te optimaliseren door het verlagen van de mortaliteit, het verminderen van complicaties en re-interventies en het verbeteren van kwaliteit van leven. De invloed van behandelkeuzes op de zorgkosten voor de patiënt met abdominaal trauma en de maatschappij worden derhalve niet in deze richtlijn besproken.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Bezwaren tegen centralisatie van presentatie, opvang en behandeling van de patiënt met (significant) abdominaal letsel (AIS ≥ 4) in level-1 ziekenhuizen, kunnen zijn dat het ambulancepersoneel niet naar een bepaald ziekenhuis in de regio wil of kan rijden, maar naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gaat. Daarnaast kan het ook zijn dat de behandelend specialismen van traumapatiënten in level-2 en 3 ziekenhuizen expertise en exposure willen behouden op dit gebied.

    

Het zou wenselijk zijn dat de bestaande landelijke traumaregistratie gedurende een korte periode zodanig aangevuld wordt, zodat deze voldoende detail bevat om een transparant overzicht te krijgen van de uitkomsten na behandeling. Met als primair doel om hier meer inzicht in te krijgen, gezien het gebrek aan bewijs over de verschillende behandelopties. Dit kan praktijkvariatie doen afnemen en dienen als spiegelinformatie.

 

Deelvraag 1

Rationale van aanbeveling 1: weging van argumenten voor en tegen de interventies

In welk level traumacentrum dienen patiënten met verdenking op ernstig abdominaal letsel na trauma te worden opgevangen en behandeld?

De LPA schrijft voor om de patiënt met verdenking op significant abdominaal letsel direct in een level-1 centrum te presenteren. In de praktijk kan hier echter van worden afgeweken. Beseft moet worden dat prehospitale beoordeling van ernst van (abdominaal) letsel lastig kan zijn, en de AIS-classificatie pas in het ziekenhuis na de aanvullende diagnostiek kan worden bepaald. Bij buiktrauma met ernstige vitale afwijkingen kan het Mobiel Medisch Team (MMT) en/of de ambulanceverpleegkundige besluiten om rechtstreeks naar een level-1 traumacentrum te vervoeren. Secundaire overplaatsingen zijn dan minder vaak nodig. Dit alles draagt bij aan het doel om de juiste patiënt op de juiste plek te krijgen (LNAZ, 2013). Als traumaregio is het wenselijk om in overleg met de ambulanceregio’s afspraken te maken over de groep patiënten met abdominaal letsel.

 

Deelvraag 2 - classificatiesysteem

Rationale van aanbeveling 2: weging van argumenten voor en tegen de interventie

Welk classificatiesysteem heeft klinische consequenties voor de behandelstrategie en dient gebruikt te worden om ernst van abdominale orgaanletsel weer te geven?

De AAST-classificatie is een historische classificatie. Het geeft echter geen richting aan de behandelstrategie. De WSES-classificatie neemt de hemodynamische situatie van de patiënt mee, naast de radiologische ernst van het abdominaal letsel. Hiermee kan beter richting gegeven worden aan de behandelstrategie. Belangrijk is dat actieve contrastextravasatie op een CT bij een hemodynamisch stabiele patiënt vaak wel een reden tot interventie is, gezien de kans op latere verslechterende hemodynamische situatie. Zeker is dit het geval bij een combinatie van letsels.

Onderbouwing

Abdominaal trauma wordt gediagnosticeerd in 20% van ernstig gewonde traumapatiënten en is geassocieerd met een hoge mortaliteit (Mackenzie, 2006; LNAZ, 2024). In Nederland is abdominaal trauma veelal het gevolg van een stomp traumamechanisme en in mindere mate door een penetrerend trauma. Nationaal worden er jaarlijks ongeveer 2600 patiënten opgevangen met een abdominaal trauma waarvan 421 (16%) ernstig abdominaal letsel hebben (gedefinieerd als een abbreviated injury score (AIS) ³ 4). Van alle patiënten met abdominaal trauma wordt 50% in de level-1 traumacentra behandeld (Tabel 1), van patiënten met een ernstig abdominaal trauma is dit 62%. Van alle patiënten met o.a. abdominaal trauma wordt 38% op de Intensive Care (IC) opgenomen en bestaat er een mortaliteit van 5%. Voor patiënten met ernstig abdominaal trauma (AIS ³ 4) wordt  71% op de IC opgenomen en bestaat er een mortaliteit van 11%.

 

Tabel 1. Landelijke Trauma Registratie 2021-2023 abdominaal (LNAZ, 2024)

N (%)

2021

2022

2023

Totaal

2413

2519

2622

AIS ≥ 4

370 (15%)

391 (16%)

421 (16%)

Level-1 traumacentrum

Ja

Nee

 

1174 (49%)

1239 (51%)

 

1232 (49%)

1286 (51%)

 

1343 (51%)

1279 (49%)

Level-1 traumacentrum AIS ≥ 4

Ja

Nee

 

254 (69%)

116 (31%)

 

256 (66%)

135 (34%)

 

285 (68%)

136 (32%)

Aard letsel

Penetrerend

Stomp

Onbekend

 

236 (10%)

2114 (88%)

63

 

264 (10%)

2231 (89%)

24

 

256 (10%)

2342 (89%)

24

Aard letsel AIS ≥ 4

Penetrerend

Stomp

Onbekend

 

33 (9%)

333 (91%)

4

 

33 (8%)

358 (92%)

-

 

41 (10%)

380 (90%)

3

IC opname

772 (32%)

944 (37%)

999 (38%)

IC opname AIS ≥ 4

265 (72%)

284 (73%)

301 (71%)

Overleden > 30 dagen

123 (5%)

127 (5%)

139 (5%)

Overleden AIS ≥ 4 > 30 dagen

40 (11%)

28 (7%)

46 (11%%)

AIS = Abbreviated Injury Score; IC = Intensive Care

 

Het doel is een richtlijn te publiceren die praktisch toepasbaar is in de Nederlandse praktijk. Zo ontstaat uniformiteit van behandeling van abdominaal trauma, zo goed mogelijk wetenschappelijk onderbouwd. Er wordt gepoogd handvatten te bieden voor de keuze tussen conservatieve behandeling, minimaal invasieve interventie (radiologische interventie) of operatieve behandeling (Tabel 2).

 

Tabel 2. Gebruikte terminologie module organisatie van zorg

Terminologie Nederlands

Terminologie Engels

Verwijst naar:

Conservatieve behandeling

Conservative treatment

Observatie met herhaaldelijke beoordeling, selective non-opeartive management (SNOM)

Minimaal invasieve interventie

Minimally invasive intervention

Embolisatie, percutane drainage, endoscopische behandeling

Operatieve behandeling

Operative treatment

Traumalaparotomie

Er is geen systematisch literatuuronderzoek verricht naar organisatie van zorg, omdat dit onderwerp niet op basis van (internationale) literatuur beantwoord kan worden. Dus de hieronder genoemde aanbevelingen en overwegingen zijn opgesteld door de werkgroepleden op basis van kennis uit de praktijk (expert opinion) en waar mogelijk onderbouwd door niet systematisch literatuuronderzoek.

  1. Ambulancezorg Nederland (AZN) protocollencommissie, Nederlandse Vereniging van Medische Managers Ambulancezorg (NVMMA), V&VN Ambulancezorg. Landelijk Protocol Ambulancezorg (LPA) 9. Ambulancezorg Nederland; 2023 jun. Available from: https://www.ambulancezorg.nl/themas/kwaliteit-van-zorg/protocollen-en-richtlijnen/lpa9
  2. Boffard K. Manual of Definitive Surgical Trauma Care (DSATC) [5th edition]. USA: CRC Press; 2019. https://doi.org/10.1201/9781351012874
  3. Chesser TJ, Moran C, Willett K, Bouillon B, Sturm J, Flohé S, Ruchholtz S, Dijkink S, Schipper IB, Rubio-Suarez JC, Chana F, de Caso J, Guerado E. Development of trauma systems in Europe-reports from England, Germany, the Netherlands, and Spain. OTA Int. 2023 Sep 1;2(Suppl 1):e019. doi: 10.1097/OI9.0000000000000019. PMID: 37675253; PMCID: PMC10479367.
  4. Cretcher M, Panick CEP, Boscanin A, Farsad K. Splenic trauma: endovascular treatment approach. Ann Transl Med. 2021 Jul;9(14):1194. doi: 10.21037/atm-20-4381. PMID: 34430635; PMCID: PMC8350634.
  5. Federle MP, Courcoulas AP, Powell M, Ferris JV, Peitzman AB. Blunt splenic injury in adults: clinical and CT criteria for management, with emphasis on active extravasation. Radiology. 1998 Jan;206(1):137-42. doi: 10.1148/radiology.206.1.9423663. PMID: 9423663.
  6. Gunning AC, Lansink KW, van Wessem KJ, Balogh ZJ, Rivara FP, Maier RV, Leenen LP. Demographic Patterns and Outcomes of Patients in Level I Trauma Centers in Three International Trauma Systems. World J Surg. 2015 Nov;39(11):2677-84. doi: 10.1007/s00268-015-3162-x. PMID: 26183375; PMCID: PMC4591196.
  7. Hietbrink F, Houwert M, van Spengler L, Leenen L. Goede traumazorg is een delicaat evenwicht. Medisch Contact 2019
  8. Henry, S. ATLS Advanced Trauma Life Support student course manual (ATLS) [10th editition]. USA: ACS American College of Surgeons; 2018 Jan 1.
  9. Kozar RA, Crandall M, Shanmuganathan K, Zarzaur BL, Coburn M, Cribari C, Kaups K, Schuster K, Tominaga GT; AAST Patient Assessment Committee. Organ injury scaling 2018 update: Spleen, liver, and kidney. J Trauma Acute Care Surg. 2018 Dec;85(6):1119-1122. doi: 10.1097/TA.0000000000002058. Erratum in: J Trauma Acute Care Surg. 2019 Aug;87(2):512. doi: 10.1097/TA.0000000000002419. PMID: 30462622.
  10. Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). 2013. MMT inzet- en cancelcriteria. Available from: https://www.lnaz.nl/cms/Inzet-_en_cancelcriteria_MMT_-_LNAZ-AZN.PDF
  11. Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). Landelijke Traumaregistratie (LTR) 2023. 2024. Available from: https://www.lnaz.nl/trauma/landelijke-traumaregistratie - and data on request.
  12. MacKenzie EJ, Rivara FP, Jurkovich GJ, Nathens AB, Frey KP, Egleston BL, Salkever DS, Scharfstein DO. A national evaluation of the effect of trauma-center care on mortality. N Engl J Med. 2006 Jan 26;354(4):366-78. doi: 10.1056/NEJMsa052049. PMID: 16436768.
  13. Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), Actiz, de Nederlandse ggz, Federatie Medisch Specialisten, InEen, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, Nederlandse Zorgautoriteit, Patiëntenfederatie Nederlan, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Zelfstandige Klinieken Nederland, Zorginstituut Nederland, Zorgthuisnl, Zorgverzekeraars Nederland. Integraal Zorg Akkoord (IZA). Ministerie van VWS, Rijksoverheid. 2022 sep. Available from: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2022/09/16/integraal-zorgakkoord-samen-werken-aan-gezonde-zorg)
  14. Moore EE, Cogbill TH, Jurkovich GJ, Shackford SR, Malangoni MA, Champion HR. Organ injury scaling: spleen and liver (1994 revision). J Trauma. 1995 Mar;38(3):323-4. doi: 10.1097/00005373-199503000-00001. PMID: 7897707.
  15. Morell-Hofert D, Primavesi F, Fodor M, Gassner E, Kranebitter V, Braunwarth E, Haselbacher M, Nitsche UP, Schmid S, Blauth M, Öfner D, Stättner S. Validation of the revised 2018 AAST-OIS classification and the CT severity index for prediction of operative management and survival in patients with blunt spleen and liver injuries. Eur Radiol. 2020 Dec;30(12):6570-6581. doi: 10.1007/s00330-020-07061-8. Epub 2020 Jul 21. PMID: 32696255; PMCID: PMC7599164.
  16. Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie, NVT. Levelcriteria 2025 - 2028. Algemene Leden Vergadering (ALV) NVT and Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, available on request.
  17. Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie, NVT. Side letter bij 'NVT levelcriteria 2020-2024'. NVT; 2020 feb 05. Available from: https://www.trauma.nl/wp-content/uploads/2023/07/20200205-Sideletter-Levelcriteria-2020-2024.pdf
  18. Oniscu GC, Parks RW, Garden OJ. Classification of liver and pancreatic trauma. HPB (Oxford). 2006;8(1):4-9. doi: 10.1080/13651820500465881. PMID: 18333232; PMCID: PMC2131370.
  19. Schurr MJ, Fabian TC, Gavant M, Croce MA, Kudsk KA, Minard G, Woodman G, Pritchard FE. Management of blunt splenic trauma: computed tomographic contrast blush predicts failure of nonoperative management. J Trauma. 1995 Sep;39(3):507-12; discussion 512-3. doi: 10.1097/00005373-199509000-00018. PMID: 7473916.

Beoordelingsdatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-05-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Patiëntenfederatie Nederland

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met abdominale letsels.

 

Werkgroep

  • Mevr. dr. C.M. (Charlotte) Lameijer (voorzitter richtlijnwerkgroep); traumachirurg Amsterdam UMC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. E.A. (Erwin) Gorter; traumachirurg LUMC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. E.R. (Eric) Manusama; GI- en HPB-chirurg Medisch Centrum Leeuwarden, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. R. (Rigo) Hoencamp; vaat- en traumachirurg, Ministerie van Defensie, Alrijne Ziekenhuis Leiderdorp, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. O.J.F. (Oscar) van Waes; traumachirurg Erasmus MC, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Mevr. dr. D.C. (Dominique) Olthof; traumachirurg en chirurg bij kinderen, HagaZiekenhuis Den Haag, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. dr. R.W. (Rutger) van der Meer; interventieradioloog, LUMC, Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)
  • Mevr. drs. A. (Arezo) Mohamad; interventieradioloog, Erasmus MC en Groene Hart Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)
  • Dhr. drs. T. (Teun) van den Heijkant; SEH-arts, Catharina Ziekenhuis Eindhoven, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA)

Klankbordgroep

  • Mevr. drs. A. (Anneke) Dijkman; gynaecoloog, Reinier de Graaf Gasthuis Delft, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)
  • Dhr. prof. dr. V.A. (Victor) de Ridder; kinderchirurg, UMC Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Dhr. Prof. dr. R.J.A (Jeroen) van Moorselaar, uroloog, Amsterdam UMC, Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU)
  • Mevr. dr. D.G. (Diana) Taekema, klinisch geriater, Rijnstate Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)
  • Mevr. K. (Klaartje) Spijkers, senior-adviseur patiëntenbelang, Patiëntenfederatie Nederland

Met ondersteuning van

  • Mevr. dr. R. (Romy) Zwarts - van de Putte, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • Mevr. MSc. D.G. (Dian) Ossendrijver, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Naam

Functienaam en werkgever

Nevenwerkzaamheden

Persoonlijke Financiële Belangen

Persoonlijke Relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intell. belangen en reputatie

Overige belangen

Actie

Charlotte Lameijer (vz)

Traumachirurg

Werkgever: Amsterdam UMC

Traumachirurg, onderwijs in polytrauma/bovenste extremiteitletsel,  ATLS/DSATC instructeur

 

Geen

Nee

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie.

Arezo Mohamad

Interventieradioloog

Werkgever: Erasmus MC en Groene Hart Ziekenhuis,

Diagnostiek

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie.

Dominique Olthof

Trauma- en kinderchirurg
Werkgever: HagaZiekenhuis Den Haag


ATLS instructeur

 

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie

Eric Manusama

GI en HPB chirurg

Werkgever: MCL Leeuwarden

Bestuurslid van de vakgroep Militaire chirurgie
Lid wetenschappelijke commissie DHPA (registratie pancreas operaties).

Geen

Geen

Geen

Geen i

Geen

Geen restrictie.

Erwin Gorter

Traumachirurg

Werkgever: LUMC

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie.

Rigo Hoencamp

Chirurg

Werkever: Alrijne

Defensie

Nee

Nee

Diverse onderzoekslijnen (acute bloedingen, resuscitatie, duurzaam inzetbaar (onderste extremiteit klachten). Dit onderzoek wordt gefinancierd door defensie en gerelateerde stichtingen (geen commerciële instellingen).

Nee

Nee

Geen restrictie, geen commercieel gefinancierd onderzoek.

Rutger van der Meer

Interventieradioloog

Werkgever: LUMC

Secretaris Nederlandse Vereniging van Interventieradiologie, onbetaald

Geen

Nee

Nvt

Geen

Geen

Geen restrictie.

Teun van den Heijkant

SEH-arts KNMG

Werkgever: Catharina Ziekenhuis Eindhoven

Instructeur procedurele sedatie cursus; betaald
Instructeur RSI cursus (EM+); betaald

Nee

Geen

Nee

Nee

Geen

Geen restrictie.

Oscar van Waes

Traumachirurg

Werkgever: Erasmus MC

Defensie

geen

geen

nvt

nvt

nvt

Geen restrictie.

 

Naam

Functienaam en werkgever

Nevenwerkzaamheden

Persoonlijke Financiële Belangen

Persoonlijke Relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intell. belangen en reputatie

Overige belangen

Actie

Anneke Dijkman

Gynaecoloog,

Werkgever: Reinier de Graaf Gasthuis, Delft

Bestuurslid MOET cursus van ALSG groep (geen betaalde functie; dus geen financiële belangen)

Geen

Geen

Geen

Geen (behoudens de kennis van de ALSG- MOET cursus)

Geen

Geen restrictie.

Jeroen van Moorselaar

Uroloog

Werkgever: Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen restrictie; klankbordgroep

Diana Taekema

Klinisch geriater
Werkgever: Rijnstate Arnhem

Opleider klinische geriatrie

Geen

Geen belang

Ja

Geen belang

Geen

Geen restrictie; klankbordgroep

Klaartje Spijkers

Senior Adviseur Patientenfederatie

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Geen restrictie; klankbordgroep

Victor de Ridder

Hoogleraar Utrechts Medisch Centrum, hoofd Emergency Care and Logistics, Trauma and Pediatric Trauma

Werkgever: UMC Utrecht

Editor Rockwood and Green Fractures in Adults en  Fractures in Children

Dienstverband UMC Utrecht

geen

geen

geen

geen

Geen restrictie; klankbordgroep

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland (PFN) voor de schriftelijke knelpuntenanalyse en deelname van PFN aan de klankbordgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module organisatie van zorg

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

 

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met abdominale letsels na trauma. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door middel van een schriftelijke knelpuntenanalyse.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model [Review Manager 5.4] werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Abdominaal letsel door penetrerend trauma mechanisme