Dieetbeperkingen bij zwangere vrouwen met chronische nierschade
Uitgangsvraag
Wat is de rol van dieetbeperkingen bij verschillende groepen zwangere patiënten met chronische nierschade?
De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:
- Wat is het effect van dieetinterventies (met name zout- en eiwitbeperking) bij gezonde zwangere patiënten op maternale en foetale zwangerschapsuitkomsten?
- Wat is het effect van dieetinterventies (met name zout- en eiwitbeperking, maar ook kalium- en fosfaat beperking) bij zwangere patiënten met chronische nierschade (CNS) stadium 3b-5 en/of proteïnurie > 1gram/dag op maternale en foetale zwangerschapsuitkomsten?
Aanbeveling
Aanbevelingen voor zoutbeperkt dieet bij zwangere patiënten met CNS zonder dialyse
Controleer bij zwangere patiënten met CNS de zoutexcretie in 24-uurs urine en limiteer de dagelijkse zoutinname tot maximaal 6 gram ((= 100 mmol natriumchloride ofwel 2400 mg natrium) zoals ook geadviseerd wordt voor andere patiënten met CNS.
Overweeg bij zwangeren met CNS en (verwachte) forse natriumretentie (te herkennen aan overmatige gewichtstoename in combinatie met oedeemvorming en/of hypertensie) tijdens het beloop van de zwangerschap de dagelijkse zoutinname verder te beperken tot 3 gram (1200 mg natrium). Verwijs patiënten hiertoe naar een diëtist.
Controleer bij zwangeren met CNS en goede indicatie voor zoutbeperking tijdens de zwangerschap regelmatig de zoutuitscheiding met behulp van 24-uurs urine of natrium/kreatinine ratio (mmol natrium/10 mmol kreatinine) in portie urine.
Algemene voedingsadviezen voor zwangeren zijn te vinden op voedingscentrum.nl.
Aanbevelingen voor eiwitbeperkt dieet bij zwangere patiënten met CNS zonder dialyse:
Continueer of start bij zwangere patiënten met CNS met een goede nefrologische indicatie voor eiwitbeperking een dieet met minimaal 0.8 g/kg ideaal gewicht/dag gedurende de gehele zwangerschap en wees derhalve terughoudend met ophoging van eiwitinname in 2e en 3e trimester zoals geadviseerd wordt voor gezonde zwangeren.
Deze aanbeveling gaat niet op voor dialyse patiënten (zie de module 'Dialyse en zwangerschap').
Overweeg bij nefrologische patiënten met (ver)gevorderde stadia CNS (stadium G3b-G5ND) zo nodig tijdens de zwangerschap een (strenger) eiwitbeperkt dieet dan bij gezonde zwangeren voor te schrijven met als doel het serum ureum < 17 mmol/l te houden om polyhydramnion te voorkomen en langere zwangerschapsduur met hoger geboortegewicht te bereiken.
Overweeg zo nodig dit dieet aan te vullen met aminozuur supplementen om een equivalent aan dagelijkse eiwitintake van minimaal 0.8 gram/kg ideaal gewicht/dag te garanderen. Verwijs patiënten hiervoor naar een diëtist met dit aandachtsgebied.
Overweeg bij patiënten met een goede nefrologische indicatie voor een (streng) eiwitbeperkt dieet al dan niet aangevuld met amino- en ketonzuur supplementen tijdens de zwangerschap regelmatig de ureumuitscheiding in 24-uurs urine of urineportie te controleren om enerzijds compliance met dieet te controleren en anderzijds te lage eiwitintake te voorkomen.
Schrijf reeds preconceptioneel foliumzuur suppletie minimaal 400 mcg per dag voor bij alle CNS-patiënten met zwangerschapswens zoals ook aanbevolen bij gezonde zwangeren. Bij CNS-patiënten met dialyse dient deze dosis verdubbeld te worden.
Schrijf daarnaast vitamine D voor zoals algemeen aanbevolen in de zwangerschap (zie de module 'Preconceptionele counseling').
Algemene voedingsadviezen voor zwangeren zijn te vinden op voedingscentrum.nl.
Overwegingen
Er werden geen RCT’s of systematische reviews gevonden die de effecten van dieetinterventies in zwangeren met CNS bestudeerden.
De systematische reviews die beschreven zijn in onze literatuursamenvatting daarentegen rapporteerden de effecten van zout- en eiwit/caloriebeperking in gezonde zwangeren.
Naast deze systematische reviews werden 8 studies gevonden die de gevolgen van dieetinterventies in gezonde zwangeren of zwangeren met CNS beschrijven.
Effect van natriumbeperking op zwangerschapsuitkomst:
Knuist (Knuist, Bonsel, Zondervan & Treffers, 1998) voerden een studie uit waarin gezonde Nederlandse patiënten werden geïncludeerd met een eenlingzwangerschap en een normale bloeddruk voor 20 weken amenorroeduur. Deze studie is ook opgenomen in de review van Duley (2005), die in de literatuursamenvatting hierboven is beschreven. Vrouwen met een nierziekte werden geëxcludeerd. In geval van een stijging van de diastolische bloeddruk (≥ 85 mmHg bij twee metingen), gewichtstoename van > 1 kg/week gedurende 3 opeenvolgende weken of overmatig oedeem (hetgeen niet verder gespecificeerd werd), werden patiënten gerandomiseerd naar een natriumbeperkt dieet (≤ 50 mmol/dag) of een normaal dieet. In beide groepen werden ongeveer 180 patiënten geïncludeerd, waarvan 27% vóór 28 weken, 30% tussen 28-36 weken en 43% na 36 weken. Er werd gevonden dat een natriumbeperking het beloop van de diastolische bloeddruk tijdens de verdere zwangerschap niet veranderde en evenmin het aantal patiënten beïnvloedde dat naar het ziekenhuis werd verwezen vanwege hypertensie. Voorafgaand aan de randomisatie bedroeg de gemiddelde 24-uurs natriumexcretie 117 mmol in de experimentele groep en 127 mmol in de controle groep. Na de interventie veranderde de natriumexcretie niet in de groep zonder natriumbeperking (127 en 124 mmol/24 uur), terwijl in de interventiegroep een daling optrad van 117 naar 84 mmol/24 uur en 24% van de patiënten de beoogde natriumexcretie < 50 mmol/24 uur bereikte. Tenslotte werden geen verschillen gevonden wat betreft obstetrische uitkomsten (amenorroeduur bij bevalling, geboortegewicht, mortaliteit of noodzaak tot opname op een kinderafdeling).
Franx en zijn collega’s (Franx, 1999) bestudeerden prospectief de relatie tussen natriuminname en bloeddruk vanaf het tweede trimester van de zwangerschap in een laagrisico populatie. 667 patiënten met een normale bloeddruk in de eerste helft van de zwangerschap werden geobserveerd (gedefinieerd als diastole < 90 mmHg). In deze populatie ontwikkelden 54 patiënten (8.1%) zwangerschapshypertensie, terwijl slechts 3 patiënten (0.5%) pre-eclampsie ontwikkelden (gedefinieerd als zwangerschapshypertensie met proteïnurie > 300 mg/24 uur). Er werd in deze laagrisico populatie geen correlatie gevonden tussen veranderingen in de natriumexcretie en veranderingen in systolische of diastolische bloeddruk gedurende de zwangerschap.
Analoog aan deze bevindingen werd ook door Inoue (Inoue, 2016) ondanks een hoge gemiddelde zoutexcretie (9 gram/dag) geen relatie gevonden tussen de natriumexcretie en thuisbloeddruk in 184 zwangere Japanse vrouwen voor de 20e en na de 30e week van de zwangerschap. Deze observatie gold ook voor de patiënten die zwangerschapshypertensie (gedefinieerd als bloeddruk ≥ 140/90 mmHg na de 20e week) ontwikkelden (dit betrof 7.6% van de populatie).
In een Nederlandse prospectieve studie in gezonde nulliparae werd de uteroplacentaire circulatie vergeleken tussen zwangeren zonder dieetbeperking (n=72) en zwangeren die waren gerandomiseerd naar een zoutbeperking (streefwaarde 20 mmol/dag; n=72) vanaf de 14e week van de zwangerschap tot de partus (Delemarre, 2000). In deze studie bereikte de zoutbeperkte groep tijdens de gehele verdere zwangerschap een gemiddelde natriumuitscheiding van circa 60 mmol/10 mmol kreatinine, terwijl de controlegroep een gemiddelde natriumuitscheiding van circa 130 mmol/10 mmol kreatinine hield. In de zoutbeperkte groep werd gedurende de zwangerschap een wat lagere pulsatiliteitsindex (PI) en resistentie index (PI) van de a. uterina en wat hogere PI en RI in de a. umbilicalis gezien, maar het zoutbeperkte dieet had geen invloed op de fysiologische daling van deze parameters in het beloop van de zwangerschap. Bovendien werden bij het zoutbeperkte dieet geen abnormale, prognostisch ongunstige flowpatronen gezien (géén afwijkend/omgekeerd einddiastolische flow in arteria umbilicalis en géén vroegdiastolische notch in arteria uterina). Geboortegewicht, termijn van bevalling en placentagewicht waren vergelijkbaar in de 2 groepen. Alleen het percentage patiënten met intra-uteriene groeivertraging <P10 was numeriek, maar statistisch niet significant hoger in de zoutbeperkte groep (19% versus 10% in controlegroep). Op basis van deze resultaten concludeerden de auteurs dat een afname in plasma volume expansie en daarmee samenhangende activatie van het RAAS systeem als gevolg van een zoutbeperking mogelijk zou kunnen leiden tot groeivertraging van de foetus, maar dat dit niet werd bevestigd door een statistisch significant verschil in geboortegewicht tussen beide groepen.
Samenvattend laat de hierboven beschreven literatuur geen bewijs zien dat een natriumbeperkt dieet van 3-6 gram zout = 1200-2400 mg natrium vanaf 14-28 weken zwangerschap geassocieerd is met maternale of foetale complicaties in gezonde zwangeren.
De Nederlandse richtlijn ‘chronische nierschade’ (Richtlijnendatabase, 2018) stelt dat patiënten met CNS zouden moeten worden gestimuleerd hun zoutinname te beperken tot maximaal 6 gram NaCl = 2400 mg natrium per dag. Deze aanbeveling is gebaseerd op een Cochrane review uit 2015 (McMahon, Campbell, Bauer & Mudge, 2015), waarin 8 RCT’s werden samengevat die de effecten van een zoutbeperking bij patiënten met CNS bestudeerden (in totaal 258 patiënten, studieduur varieerde van 1 tot 26 weken). In deze review werd geconcludeerd dat een natriumbeperking op de zeer korte termijn de eGFR niet verbetert, maar wel leidt tot een bloeddrukdaling en vermindering van albuminurie, hetgeen wordt beschouwd als een surrogaat eindpunt voor verlies van nierfunctie (Levey, 2019). Oudere literatuur laat overigens wel zien dat een zoutbeperking op de lange termijn bijdraagt aan verminderd verlies van nierfunctie.
Aangezien zoutbeperking van toegevoegde waarde is gebleken bij patiënten met CNS en er geen bewijs is gevonden dat het schadelijk zou kunnen zijn voor de moeder of de foetus gedurende de zwangerschap adviseert de werkgroep bij alle zwangeren met CNS een maximale zoutinname van 6 gram/dag = 2400 mg natrium per dag. Op indicatie kan de zoutinname veilig verder beperkt worden tot 3 gram/dag = 1200 mg natrium per dag, bijvoorbeeld bij zwangeren met een ernstig nefrotisch syndroom, moeilijk behandelbare hypertensie en/of (verwachte) forse natriumretentie met name bij meer gevorderde stadia CNS.
Aangezien het in de praktijk moeilijk is om consequent een zoutbeperkt dieet te volgen adviseert de werkgroep aan om de compliance met dit dieet, vooral bij patiënten met een goede indicatie voor zoutbeperking, regelmatig te controleren met natriumuitscheiding in 24-uurs urine of de natrium/kreatinine index in portie urine (waarbij natriumuitscheiding per 10 mmol ongeveer overeenkomt met de 24-uurs uitscheiding bij patiënten met normale spiermassa). Dagelijkse natriumuitscheiding in urine in mmol/dag moet door 17 gedeeld worden om de zoutinname in gram per dag te berekenen.
Effect van eiwitbeperking op zwangerschapsuitkomst:
Met betrekking tot eiwitbeperking werd in een grote observationele cohortstudie uit Japan gevonden dat er een U-vormige associatie bestaat tussen eiwitinname gedurende de zwangerschap en geboortegewicht (Morisaki, 2018). In deze studie werd door meer dan 80.000 gezonde vrouwen met een eenlingzwangerschap een voedsel vragenlijst ingevuld, zowel vroeg in de zwangerschap als halverwege. In deze publicatie werd gerapporteerd dat het geboortegewicht het hoogst was bij vrouwen met een dieet waarin 12% van de totale energie inname afkomstig was uit eiwit. Hoe lager dit percentage, hoe lager het geboortegewicht, maar het geboortegewicht was ook lager bij hogere percentages energie-inname uit eiwit. In deze studie werd niet beschreven hoeveel de dagelijkse eiwitinname in grammen per kilogram lichaamsgewicht bedroeg. Deze studie heeft weliswaar geen betrekking op zwangeren met CNS, maar laat wel zien dat extreme eiwit- (en/of calorie) deprivatie nadelige gevolgen kan hebben voor de zwangerschapsuitkomst. Het is echter de vraag in hoeverre dit in Nederland van toepassing is.
Er werden geen RCT’s of systematische reviews gevonden waarin de effecten van een eiwitbeperkt dieet bij zwangeren met CNS werden bestudeerd.
Een Italiaanse groep heeft echter wel drie ongecontroleerde studies gepubliceerd waarin eiwitbeperking gedurende de zwangerschap bij patiënten met CNS werd toegepast en geëvalueerd.
- In hun eerste studie (Piccoli, 2011) werden de resultaten beschreven van een gesuppleerd vegetarisch dieet in 11 patiënten met stadium 3 tot 4 CNS en/of ernstige proteïnurie (≥ 1 gram/dag bij het begin van de zwangerschap waarvan 4 patiënten een nefrotisch syndroom hadden). Zwangerschap werd bij veel van deze patiënten sterk afgeraden. Het dieet schreef een maximale eiwitinname van 0.6 tot 0.7 g/kg/dag voor gesuppleerd met keto-analoga; daarnaast werden 1 tot 3 ‘vrije maaltijden’ per week toegestaan.
De partus vond plaats tussen 28 tot 37 weken amenorroeduur (10 baby’s waren pre-term, 2 waren ‘small for gestational age’) en 9/11 zwangerschappen eindigden met een sectio caesarea. In deze studie liet een patiënte een verdubbeling van het serum kreatinine en een forse toename van proteïnurie zien gedurende de zwangerschap, terwijl twee patiënten in een hoger stadium CNS terechtkwamen. Bij geen van de patiënten was gedurende de zwangerschap of in het jaar na de partus dialyse noodzakelijk. Op basis van deze resultaten concludeerden de auteurs dat dit dieet geen schadelijke effecten had op de maternale nierfunctie of foetale groei.
- De tweede publicatie (Piccoli, 2014) beschrijft een single-arm open interventie studie onder zwangeren met CNS stadium 3 tot 5 en/of ernstige proteïnurie (≥ 1 gram/dag in het eerste trimester of nefrotische range proteïnurie op een willekeurig moment in de zwangerschap). 24 zwangerschappen (resulterend in 23 levendgeborenen) in 22 patiënten werden geïncludeerd in de analyse en deze groep werd vergeleken met 21 controle zwangerschappen (resulterend in 16 levendgeborenen) onder vrouwen met stadium 3 tot 4 chronische nierinsufficiëntie en 0.1 tot 2 gram proteïnurie/dag die geen eiwitbeperking hadden. Het betrof een veganistisch-vegetarisch dieet met een eiwitbeperking van 0.6 tot 0.7 g/kg/dag gesuppleerd met commercieel verkrijgbare amino- en ketonzuren. Evenals in de vorige studie werden 1 tot 3 ‘vrije maaltijden’ per week toegestaan.
De mate van proteïnurie bij start van de studie was logischerwijs hoger in de interventiegroep (2 versus 0.3 gram/dag); de proteïnurie nam gedurende de zwangerschap in beide groepen toe en bleef hoger in de interventiegroep. In de interventiegroep daalde de eGFR (CKD-EPI) van 59 mL/min bij start van de studie naar 43 mL/min 3 maanden na de partus, terwijl de eGFR in de controlegroep niet significant veranderde. De verschillen tussen patiënten in de interventiegroep waren echter groot.
Respectievelijk 16/21 en 8/16 zwangerschappen eindigden in een sectio caesarea in de interventie- en controlegroep.
Opvallend genoeg waren neonaten van moeders in de interventiegroep minder vaak ‘small for gestational age’ (14 versus 44%, p<0.05). Kinderen werden na de geboorte gedurende 6 maanden tot 10 jaar gevolgd waarbij geen verschillen in groei geobserveerd werden tussen beide groepen.
Alles bij elkaar lijkt de maternale renale uitkomst minder gunstig in de groep met eiwitbeperking, maar de gevonden verschillen zijn hoogstwaarschijnlijk een gevolg van de minder gunstige uitgangssituatie met meer uitgesproken proteïnurie (bias by indication). Foetale uitkomst van eiwitbeperking bij moeder lijken echter niet ongunstig en mogelijk zelfs gunstig gezien lagere percentage ‘small for gestational age’ in de groep met eiwitbeperking
- In 3 patiënten met histologisch bewezen focale segmentale glomerulosclerose met nefrotische range proteïnurie bij (vrijwel) normale nierfunctie resulteerde het eerder genoemde veganistische-vegetarische dieet gesuppleerd met amino- en ketonzuren tijdens de zwangerschap in stabilisatie van proteïnurie in 2 patiënten en zelfs afname van proteïnurie in 1 patiënt (Attini, 2017). Bij alle 3 de zwangerschappen werden de kinderen à terme geboren met een geboortegewicht variërend van 2770-3300 gram (P8-P62), hetgeen suggereert dat dieet veilig is voor de foetus.
De Nederlandse richtlijn ‘chronische nierschade’ (Richtlijnendatabase, 2018) beveelt een dagelijkse eiwitbeperking van 0.8 g/kg ideaal lichaamsgewicht aan voor patiënten met CNS met een eGFR <30 mL/min (dialyse patiënten uitgezonderd). Een advies van de gezondheidsraad uit 2021 stelt daarentegen dat de aanbevolen eiwitinname voor (gezonde) zwangeren vanwege de toegenomen behoefte juist zou moeten worden verhoogd van het standaard advies van 0.83 g/kg ideaal gewicht/dag voor volwassenen met respectievelijk 1 gram eiwit/dag in het 1e trimester, 9 gram eiwit/dag in het 2e trimester en 28 gram eiwit in het 3e trimester (https://www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2021/03/02/voedingsnormen-voor-eiwitten).
De hierboven genoemde Italiaanse publicaties suggereren dat hun veganistisch/vegetarisch dieet aangevuld met aminozuren op zijn minst niet schadelijk is voor zwangeren met CNS en mogelijk zelfs voordelig voor de groei van hun kinderen. Om deze reden beveelt de werkgroep aan dat patiënten met CNS, die een nefrologische indicatie voor een eiwitbeperkt dieet hebben, dit dieet tijdens de zwangerschap dienen te continueren of te starten waarbij alleen bij goede indicatie dagelijkse eiwitbeperking lager mag zijn dan 0.8 g/kg ideaal lichaamsgewicht (te berekenen door ideale BMI van 22 te vermenigvuldigen met lengte x lengte). Zo nodig kan in overleg met patiënte overgegaan worden op een vegetarisch dieet omdat hiermee gemakkelijker een eiwitbeperking gehaald kan worden.
Supplement met amino- en ketonzuren zoals in bovenstaande studie van Piccoli gebruikt werden zijn in Nederland bijvoorbeeld verkrijgbaar via de firma Vitaflo (https://www.nestlehealthscience.nl/nl/vitaflo-nederland) als EAA (essential amino acids) sachets met equivalent van 5 gram eiwit per sachet. De doses in supplementen van deze firma komen echter niet volledig overeen met de producten die in de Italiaanse studie gebruikt zijn. De kosten van deze supplementen zijn aanzienlijk (100-150 euro per 30 stuks), maar deze supplementen voor medisch gebruik worden door meeste ziektekostenverzekeraars vergoed op basis van machtigingsformulier ingevuld door behandelend arts of diëtist en thuis bij patiënt geleverd.
Bij patiënten met CNS die behandeld worden met hemodialyse werd in verleden in 2e trimester rond 18 weken zwangerschap een hoge incidentie >50% van polyhydramnion waargenomen mogelijk doordat het verhoogde ureum bij de foetus leidt tot osmotische diurese, die de foetus in die fase van de zwangerschap niet voldoende kan compenseren door meer te drinken. Bij een retrospectieve analyse van een serie van 28 zwangerschappen bleek er bovendien een duidelijk associatie te bestaan tussen hoogte van ureum bij de moeder en zowel geboortegewicht als zwangerschapsduur waarbij een ureum onder de 17.1 en 17.5 mmol/l hoge kans gaven op respectievelijk zwangerschapsduur > 32 weken en geboortegewicht > 1500 gram (Asamiya, 2009).
Bij patiënten met CNS en ernstig gestoorde nierfunctie (stadia G4-G5ND) zijn er geen onderzoeken gedaan over relatie tussen serum ureum bij de moeder en obstetrische uitkomsten maar het lijkt verstandig om bij de begeleiding van deze zwangere patiënten voor serum ureum bij de moeder dezelfde uiteraard arbitraire bovengrens van maximaal 17 mmol/l aan te houden vanaf 2e trimester van de zwangerschap om kans op polyhydramnion te verminderen en langere zwangerschapsduur met hoger geboortegewicht te kunnen bereiken. Serum ureum kan bij een deel van deze CNS-patiënten zonder dialyse alleen met dieet onder de 17 mmol/l gehouden worden en het kan noodzakelijk zijn om de eiwitinname verder te beperken dan 0.8 gram/kg ideaal gewicht/dag als er goede redenen zijn om nog niet te starten met frequente hemodialyse. Bij strengere eiwitbeperking dan 0.8 g/kg ideaal lichaamsgewicht/dag adviseert de werkgroep om amino- en ketonzuur suppletie toe te passen om een totale equivalente eiwitintake van 0.8-0.9 gram/kg ideaal gewicht/dag te behouden.
Bij voorschrijven van eiwitbeperking is het van belang om de eiwitinname bij patiënten zonder dialyse regelmatig te controleren aan de hand van 24-uurs ureumuitscheiding in de urine en met behulp van de Maroni formule te berekenen:
Eiwitinname (gram/dag) = 0.22 x ureum uitscheiding (mmol/24-uur) + 0.19 x lichaamsgewicht
De 24-uurs ureumuitscheiding kan vervolgens tijdens de verdere follow-up op basis van ureum en kreatinine concentraties in portie urine en de eerder gemeten 24-uurs kreatinine uitscheiding geschat worden met volgende formule:
24-uurs ureumuitscheiding = ureumconcentratie in portie urine x (24-uurs kreatinine uitscheiding/kreatinine concentratie in portie urine)
Als alternatief kan de eiwitintake voorspeld worden met behulp van ureumuitscheiding in portie urine met behulp van de formule van Kanno (Kanno, 2015), die in hun onderzoek de beste, maar nog steeds zeer matige correlatie had met berekende eiwitintake op basis van 24-uurs ureum uitscheiding (r=0.56, CI 0.40-0.68):
Eiwitinname (gram/dag) = 13.9 + (0.91 x BMI) + (0.085 x ureumconcentratie in urine (mmol/l))
Indien gekozen wordt voor schatting van eiwitinname op basis van ureumuitscheiding in portie urine adviseert de werkgroep om in minimaal eenmalig 24-uurs urine te laten sparen om na te gaan in hoeverre de schatting van eiwitinname op basis van ureumuitscheiding in urineportie in de desbetreffende patiënt overeenkomt met de berekening van eiwitinname op basis van 24-uurs ureumuitscheiding
Wat betreft de kosten: er zijn voor dit aspect geen noemenswaardige bezwaren vanuit het veld, die van invloed zijn op de besluitvorming.
Wat betreft de aanvaardbaarheid dieetinterventies voor belanghebbende partijen: er zijn voor dit aspect geen noemenswaardige bezwaren vanuit het veld, die van invloed zijn op de besluitvorming.
Rationale bij aanbevelingen ten aanzien van zoutbeperkt dieet
Van belang is dat een zoutbeperking bewezen toegevoegde waarde heeft voor patiënten met chronische nierschade en dat er geen nadelige (maternale of foetale) effecten van deze interventie zijn aangetoond tijdens de zwangerschap.
Rationale bij aanbevelingen ten aanzien van eiwitbeperkt dieet
Van belang is dat een eiwitbeperking bewezen toegevoegde waarde heeft voor een specifieke, kleine groep patiënten met CNS met sterk verhoogde albuminurie en met name patiënten met nefrotische range proteïnurie en dat er geen nadelige (maternale of foetale) effecten van deze interventie zijn aangetoond tijdens de zwangerschap.
De Nederlandse richtlijn ‘chronische nierschade’ (Richtlijnendatabase, 2018) beveelt bovendien een dagelijkse eiwitbeperking van 0.8 g/kg ideaal lichaamsgewicht aan voor patiënten met CNS met een eGFR < 30 mL/min (dialyse patiënten uitgezonderd). Een advies van de gezondheidsraad uit 2021 stelt daarentegen dat de aanbevolen eiwitinname voor (gezonde) zwangeren vanwege de toegenomen behoefte juist fors zou moeten worden verhoogd van het standaard advies van 0.83 g/kg ideaal gewicht/dag voor volwassenen met respectievelijk met 1 gram eiwit/dag in het 1e trimester, 9 gram eiwit/dag in het 2e trimester en 28 gram eiwit in het 3e trimester (https://www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2021/03/02/voedingsnormen-voor-eiwitten).
In geval van gevorderde stadia CNS (G3b-G5ND) of een moeilijk behandelbaar nefrotisch syndroom zal in veel gevallen zwangerschap worden ontraden. Als een patiënte desondanks zwanger wordt zullen de voordelen van eiwitbeperking groter zijn dan de hogere eiwitinname die bij gezonde zwangeren wordt aanbevolen en lijkt het door de groep van Piccoli beschreven vegetarisch/veganistisch dieet aangevuld met aminozuren een goed en veilig alternatief.
Amino- en ketonzuren zoals in studie van Piccoli gebruikt werden zijn in Nederland verkrijgbaar via de firma Vitaflo in de vorm van sachets EAA equivalent aan 5 gram eiwit (https://www.nestlehealthscience.nl/nl/vitaflo-nederland).
Onderbouwing
Achtergrond
Patiënten met CNS krijgen vanaf stadium 3 vaak te maken met dieetbeperkingen om bijvoorbeeld hun bloeddruk, proteïnurie en fosfaathuishouding te verbeteren en daarmee de prognose van CNS te verbeteren. Het is niet duidelijk of in deze populatie zulke dieetinterventies ook in de zwangerschap veilig kunnen worden toegepast, dus zonder nadelige gevolgen voor zowel de patiënt als de foetus. In algemene zin is het gebruik van een ‘gezond dieet’ geassocieerd met een lagere incidentie van CNS en albuminurie (Bach, 2019).
Het doel van deze module is om behandelaren van advies te voorzien waar het gaat om dieetmaatregelen in de zwangerschap.
Conclusies
GRADE |
In pregnant women with chronic kidney disease, the effect of sodium restriction as opposed to no sodium restriction is not clear for the following outcomes:
Sources: (Duley, 2005) |
Very low GRADE |
In pregnant women with chronic kidney disease, the effect of protein restriction as opposed to no protein restriction is not clear for the following outcomes:
Sources: (Kramer, 2003) |
Samenvatting literatuur
Description of studies
We searched for randomized controlled trials or systematic reviews that studied the effects of dietary interventions on pregnancy outcomes in both healthy pregnant women and pregnant patients with chronic kidney disease.
Unfortunately, no such studies were found that included patients with chronic kidney disease. 2 systematic Cochrane reviews were found that reported the effects of dietary restrictions in healthy pregnant women.
Duley (Duley, Cochrane review 2005) included two studies in which 603 healthy pregnant women were randomized to either a low dietary salt intake (goal: 20 and 50 mmol/day, respectively) or normal dietary salt intake in the second and third trimester. Although the intended salt intake was not reached in the intervention arms, these patients reached an average daily sodium excretion of 70 and 84 mmol/day, respectively, which is considered a firm salt restriction. Most studied outcomes had wide confidence intervals and no statistically significant effects were reported on either maternal (hypertension, pre-eclampsia, hospital referral/admission, placental abruption, caesarean section) or fetal (perinatal mortality, low birthweight, preterm delivery, Apgar score or pediatric admission) outcomes. Thus, salt restriction in second and third trimester of pregnancy seemed to be neither beneficial nor harmful in healthy pregnant women.
Kramer (Kramer & Kakuma, 2003) systematically reviewed 24 studies that evaluated various dietary interventions in pregnancy. In 4 of these studies, the effects of protein/energy restriction were examined in overweight women or women with high weight gain during pregnancy. The timing of inclusion in these studies varied from 15 to 30 weeks gestation. In 3 studies, patients in the intervention arm were prescribed a low energy diet (1200, 1250 and 1500 to 2000 kcal/day, respectively) while in the fourth study, patients received 10 dietary consultations of 1 hour each. Patients in the control arms did not have any dietary restrictions. Total protein intake in these patients was not reported and it is not clear, therefore, whether or not these women used a protein-restricted diet. As expected, weekly weight gain was lower in the intervention arms (230 grams on average), but no effects were found on pre-eclampsia, pregnancy-induced hypertension, pre-term birth, birthweight, gestational duration or gestational diabetes.
Level of evidence
The level of evidence was graded as very low for the following outcome measures:
- pregnancy outcome with respect to kidney function and/or proteinuria;
- incidence of maternal complications (severe hypertension, pre-eclampsia, mortality);
- fetal complications (amongst which polyhydramnion, prematurity, growth restriction).
For all the outcomes systematic reviews were available. Thus, the GRADE level started with high, but was decreased with 2 levels for indirectness (patients in studies were healthy, as opposed to our patients of interest: with chronic kidney disease); and 1 level due to imprecision (small number of patients).
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag (vragen):
Wat zijn de gunstige en ongunstige effecten van dieetmaatregelen tijdens de zwangerschap bij vrouwen met een chronische nierschade?
P: patiënten gezonde zwangeren en zwangeren met CNS stadium 3b-5 en/of proteïnurie > 0.5 gram/dag (ernstig verhoogde albuminurie, stadium A3);
I: interventie dieetinterventies waaronder zout-, eiwit-, kalium- en fosfaatbeperking;
C: controle geen dieetbeperkingen;
O: outcome zwangerschapsuitkomsten in patiënten met CNS en/of proteïnurie: incidentie van maternale complicaties (ernstige hypertensie, dialyse-noodzaak, symptomatische overvulling) en foetale complicaties (waaronder polyhydramnion).
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte maternaal ernstige proteïnurie, dialyse noodzaak en acute nierinsufficiëntie, en foetaal geboortegewicht, neonatale IC-opname en polyhydramnion cruciale uitkomstmaten voor de besluitvorming; en maternaal symptomatische overvulling en ernstige hypertensie belangrijke uitkomstmaten voor de besluitvorming.
De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (via OVID), Embase (via Embase.com) en de Cochrane Library (via Wiley) is op 16 maart 2019 vanaf 1960 met relevante zoektermen gezocht naar vergelijkende studies (zowel gerandomiseerd als observationeel) die bij zwangere vrouwen met CNS een dieetmaatregel vergeleken met een ander dieetmaatregel of standaard zorg. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 556 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: origineel onderzoek of systematische reviews van origineel onderzoek; studies (gerandomiseerd of observationeel) die bij zwangere vrouwen met CNS een dieetmaatregel vergeleken met een ander dieetmaatregel of standaard zorg. Er werden geen studies gevonden die dieetmaatregelen onderzochten bij zwangere vrouwen met CNS. Er werd daarom besloten om ook onderzoeken die dieetmaatregelen bij gezonde zwangere vrouwen vergeleken op te nemen in de literatuursynthese, maar deze studies wel te downgraden met 1 niveau voor directheid (andere patiëntpopulatie).
Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 71 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 69 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording) en 2 studies definitief geselecteerd.
Resultaten
2 onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidence tabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk-of-biastabellen.
Referenties
- Asamiya Y, Otsubo S, Matsuda Y, et al. The importance of low blood urea nitrogen levels in pregnant patients undergoing hemodialysis to optimize birth weight and gestational age. Kidney Int 2009;5:1217–1222
- Attini R, Leone F, Montersino B, et al. Pregnancy, Proteinuria, Plant-Based Supplemented Diets and Focal Segmental Glomerulosclerosis: A Report on Three Cases and Critical Appraisal of the Literature. Nutrients 2017;9:770
- Bach, K. E., Kelly, J. T., Palmer, S. C., Khalesi, S., Strippoli, G. F. M., & Campbell, K. L. (2019). Healthy Dietary Patterns and Incidence of CKD: A Meta-Analysis of Cohort Studies. Clin J Am Soc Nephrol, 14(10), 1441-1449. doi:10.2215/CJN.00530119
- Delemarre, F. M., van Leest, L. A., Jongsma, H. W., & Steegers, E. A. (2000). Effect of low-sodium diet on uteroplacental circulation. J Matern Fetal Med, 9(4), 197-200. doi:10.1002/1520-6661(200007/08)9:4<197::AID-MFM1>3.0.CO;2-0
- Duley, L., Henderson-Smart, D., & Meher, S. (2005). Altered dietary salt for preventing pre-eclampsia, and its complications. Cochrane Database Syst Rev(4), CD005548. doi:10.1002/14651858.CD005548
- Franx, A., Steegers, E. A., de Boo, T., Thien, T., & Merkus, J. M. (1999). Sodium-blood pressure interrelationship in pregnancy. J Hum Hypertens, 13(3), 159-166. doi:10.1038/sj.jhh.1000761
- Inoue, M., Tsuchihashi, T., Hasuo, Y., Ogawa, M., Tominaga, M., Arakawa, K.,... Kitazono, T. (2016). Salt Intake, Home Blood Pressure, and Perinatal Outcome in Pregnant Women. Circ J, 80(10), 2165-2172. doi:10.1253/circj.CJ-16-0405
- Kanno H, Kanda E, Sato A, et al. Estimation of daily protein intake based on spot urine urea nitrogen concentration in chronic kidney disease patients. Clin Exp Nephrol (2016) 20:258–264
- Knuist, M., Bonsel, G. J., Zondervan, H. A., & Treffers, P. E. (1998). Low sodium diet and pregnancy-induced hypertension: a multi-centre randomised controlled trial. Br J Obstet Gynaecol, 105(4), 430-434. doi:10.1111/j.1471-0528.1998.tb10129.x
- Kramer, M. S., & Kakuma, R. (2003). Energy and protein intake in pregnancy. Cochrane Database Syst Rev(4), CD000032. doi:10.1002/14651858.CD000032
- Levey, A. S., Gansevoort, R. T., Coresh, J., Inker, L. A., Heerspink, H. L., Grams, M. E.,... Willis, K. (2019). Change in Albuminuria and GFR as End Points for Clinical Trials in Early Stages of CKD: A Scientific Workshop Sponsored by the National Kidney Foundation in Collaboration With the US Food and Drug Administration and European Medicines Agency. Am J Kidney Dis. doi:10.1053/j.ajkd.2019.06.009
- McMahon, E. J., Campbell, K. L., Bauer, J. D., & Mudge, D. W. (2015). Altered dietary salt intake for people with chronic kidney disease. Cochrane Database Syst Rev(2), CD010070. doi:10.1002/14651858.CD010070.pub2
- Morisaki, N., Nagata, C., Yasuo, S., Morokuma, S., Kato, K., Sanefuji, M.,... Children's Study, G. (2018). Optimal protein intake during pregnancy for reducing the risk of fetal growth restriction: the Japan Environment and Children's Study. Br J Nutr, 120(12), 1432-1440. doi:10.1017/S000711451800291X
- Piccoli, G. B., Attini, R., Vasario, E., Gaglioti, P., Piccoli, E., Consiglio, V.,... Todros, T. (2011). Vegetarian supplemented low-protein diets. A safe option for pregnant CKD patients: report of 12 pregnancies in 11 patients. Nephrol Dial Transplant, 26(1), 196-205. doi:10.1093/ndt/gfq333
- Piccoli, G. B., Leone, F., Attini, R., Parisi, S., Fassio, F., Deagostini, M. C.,... Todros, T. (2014). Association of low-protein supplemented diets with fetal growth in pregnant women with CKD. Clin J Am Soc Nephrol, 9(5), 864-873. doi:10.2215/CJN.06690613
- Richtlijn chronische nierschade, Richtlijnendatabase 2018
Evidence tabellen
Evidence table for intervention studies (randomized controlled trials and non-randomized observational studies (cohort studies, case-control studies, case series))1
This table is also suitable for diagnostic studies (screening studies) that compare the effectiveness of two or more tests. This only applies if the test is included as part of a test-and-treat strategy – otherwise the evidence table for studies of diagnostic test accuracy should be used.
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics 2 |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) 3 |
Follow-up |
Outcome measures and effect size 4 |
Comments |
Duley 2005 |
Type of study: Systematic review (Cochrane Library)
Setting and country: Two randomized controlled trials conducted in the Netherlands (Delemarre 1997 and Knuist 1998)
Funding and conflicts of interest: Sources of support: Centre for perinatal Health Services Research, University of Sydney, Australia; Department for International Development, UK; Medical Research Council, UK
Declarations of interest: none |
Inclusion criteria: Randomized controlled studies with normal pregnant women and women with pre-eclampsia (but neither study included women with pre-eclampsia)
Exclusion criteria: Non-randomized controlled trials
N total at baseline: Intervention: 294 (Delemarre 1997: 110, Knuist 1998: 184) Control: 309 (Delemarre 1997: 132, Knuist 1998: 177)
|
Low dietary salt intake (study 1: 20 mmol/day and study 2: 50 mmol/day, respectively)
|
normal dietary salt intake during pregnancy |
Length of follow-up: Study 1: >12 weeks gestation until delivery
Study 2: randomization before 20 weeks gestation. |
Effect size: No statistically significant effects of the intervention on either maternal or fetal outcomes as described above: 1) (hypertension (study 1; risk ratio 0.98m 95% CI 0.49-1.94)), 2) pre-eclampsia (both studies; risk ratio 1.11, 95% CI 0.46-2.66)), 3) hospital admission (study 2; risk ratio 0.82, 95% CI 0.56-1.22), placental abruption (study 2; risk ratio 0.19, 95% CI 0.01-3.98), 4) caesarean section (study 2; risk ratio 0.75, 95% CI 0.44-1.27)), 5) perinatal mortality (risk ratio 1.92 (95% CI 0.18-21.03)), 6) low birthweight (both studies; risk ratio 1.50; 95% CI 0.73-3.07)), 7) preterm delivery (study 1; risk ratio 1.08, 95% CI 0.46-2.56)), 8) Apgar at 5 min <7 (study 2; risk ratio 1.37, 95% CI 0.53-3.53), 9) pediatric admission (study 2; risk ratio 0.98, 95% CI 0.69-1.40)). |
Only 2 trials with 603 healthy pregnant women. Neither study included women with pre-eclampsia or chronic kidney insufficiency.
Wide confidence intervals for all outcomes due to small number of patients and thus imprecision.
24-hour sodium excretion 70 versus 135 mmol (study 1) and 84 versus 124 mmol (study 2). |
Kramer 2003 |
Type of study: Systematic review (Cochrane Library)
Setting and country: 24 trials on energy and protein intake in pregnancy.
4 of these trials (involving 508 patients in total, studies conducted in Egypt, Scotland and Denmark) examined the effects of energy/protein restriction (Campbell 1975, Campbell 1983, Badrawi 1993, Wolff 2008)
Funding and conflicts of interest:
Sources of support: McGill University, Canada; Canadian Institutes of Health Research.
Declarations of interest: none |
Inclusion criteria: Acceptably controlled trials of dietary advice to increase or reduce energy or protein intake, or of actual energy or protein supplementation or restriction, during pregnancy.
4 of the included studies examined the effects of energy/protein restriction in women with overweight or hight weight gain during pregnancy.
Badrawi 1993: 100 obese multiparous Egyptian women aged 25-35.
Campbell 1975: 153 primiparous Scottish women with high gestational weight gain (>570 g/week) between 20-30 weeks.
Campbell 1983: 182 obese (>75th centile weight-for-height) primiparous Scottish women with normal intravenous glucose tolerance test at 28 weeks.
Wolff 2008: 73 obese (BMI >30 kg/m2) pregnant women 18-45 years, recruited on average at 15 weeks gestation. |
To assess the effects of advice to increase or reduce energy or protein intake, or of actual energy or protein supplementation or restriction, during pregnancy on energy and protein intakes, gestational weight gain, and the outcome of pregnancy.
Badrawi: low energy diet (1500-2000 kcal/day)
Campbell 1975: low energy diet (1200 kcal/day) beginning at week 30.
Campbell 1983: low energy diet (1250 kcal/day).
Wolff 2008: 10 dietary consultations of 1 hour each. |
Badrawi 1993: Normal diet according to WHO energy recommendation (2300-3000 kcal/day)
Campbell 1975: no intervention
Campbell 1983: no intervention
Wolff 2008: no consultations, no dietary restrictions. |
Length of follow-up: Badrawi, 1993: not reported in Cochrane Review
Campbell 1975: week 20 until delivery
Campbell 1983: week 28 until delivery.
Wolff 2008: not reported in Cochrane Review
|
Significant effect on weekly gestational weight gain (-230 gram/week; 3 studies; 95% CI 113-348 gram/week; p=0.02)
No effect of energy/protein restriction on pre-eclampsia (3 studies; risk ratio 1.07, 95% CI 0.57-2.02)), pregnancy-induced hypertension (with or without proteinuria, 4 studies; risk ratio 0.94; 95% CI 0.72-1.22)), pre-term birth (1 study; risk ratio 0.50, 95% CI 0.09-2.66)), gestational duration (2 studies, risk ratio 0.23, 95% CI -0.15-0.61), birthweight (3 studies; risk ratio -194, 95% CI -515-127)) or gestational diabetes (1 study; risk ratio 0.18, 95% CI 0.01-3.40)).
|
|
Notes:
- Prognostic balance between treatment groups is usually guaranteed in randomized studies, but non-randomized (observational) studies require matching of patients between treatment groups (case-control studies) or multivariate adjustment for prognostic factors (confounders) (cohort studies); the evidence table should contain sufficient details on these procedures.
- Provide data per treatment group on the most important prognostic factors ((potential) confounders).
- For case-control studies, provide sufficient detail on the procedure used to match cases and controls.
- For cohort studies, provide sufficient detail on the (multivariate) analyses used to adjust for (potential) confounders.
Table of quality assessment for systematic reviews of RCTs and observational studies
Based on AMSTAR checklist (Shea, 2007; BMC Methodol 7: 10; doi:10.1186/1471-2288-7-10) and PRISMA checklist (Moher, 2009; PLoS Med 6: e1000097; doi:10.1371/journal.pmed1000097)
Study
First author, year |
Appropriate and clearly focused question?1
Yes/no/unclear |
Comprehensive and systematic literature search?2
Yes/no/unclear |
Description of included and excluded studies?3
Yes/no/unclear |
Description of relevant characteristics of included studies?4
Yes/no/unclear |
Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5
Yes/no/unclear/notapplicable |
Assessment of scientific quality of included studies?6
Yes/no/unclear |
Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7
Yes/no/unclear |
Potential risk of publication bias taken into account?8
Yes/no/unclear |
Potential conflicts of interest reported?9
Yes/no/unclear |
Duley 2005 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Not applicable |
Yes |
Yes |
No |
No |
Kramer 2003 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Not applicable |
Yes |
Yes |
No |
No |
- Research question (PICO) and inclusion criteria should be appropriate and predefined.
- Search period and strategy should be described; at least Medline searched; for pharmacological questions at least Medline + EMBASE searched.
- Potentially relevant studies that are excluded at final selection (after reading the full text) should be referenced with reasons.
- Characteristics of individual studies relevant to research question (PICO), including potential confounders, should be reported.
- Results should be adequately controlled for potential confounders by multivariate analysis (not applicable for RCTs).
- Quality of individual studies should be assessed using a quality scoring tool or checklist (Jadad score, Newcastle-Ottawa scale, risk of bias table et cetera).
- Clinical and statistical heterogeneity should be assessed; clinical: enough similarities in patient characteristics, intervention and definition of outcome measure to allow pooling? For pooled data: assessment of statistical heterogeneity using appropriate statistical tests (for example Chi-square, I2)?
- An assessment of publication bias should include a combination of graphical aids (for example funnel plot, other available tests) and/or statistical tests (for example Egger regression test, Hedges-Olken). Note: If no test values or funnel plot included, score “no”. Score “yes” if mentions that publication bias could not be assessed because there were fewer than 10 included studies.
- Sources of support (including commercial co-authorship) should be reported in both the systematic review and the included studies. Note: To get a “yes,” source of funding or support must be indicated for the systematic review AND for each of the included studies.
Exclusietabel
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
Barua 2008 |
Voldoet niet aan zoekvraag |
Bautista 2015 |
proefdierstidie, verkeerde patientpopulatie |
Beard 1997 |
geen zwangeren geincludeerd, verkeerde patientpopulatie |
Beilin 2001 |
geen zwangeren geincludeerd, verkeerde patientpopulatie |
Beyer 2006 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Brantsaeter 2014 |
Geen dieetinterventie |
Briceo-Prez 2009 |
Narrative review |
Burgess 1999 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Burgess 1999 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Campbell 1999 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Czeizel 2011 |
beantwoordt zoekvraag niet - relatie tussen dieet en uitkomsten zwangerschap wordt niet onderzocht |
Dickinson 2006 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Dodson 1989 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Duley 1999 |
Doublure (systematic review o.b.v. zelfde literatuur als Duley 2005) |
Duley 2008 |
systematic review, maar bevat geen van de uitgangsvragen: geen dieetinterventies bij zwangeren met chronische nierinsufficiëntie, ook geen dieetinterventies bij gezonde zwangeren om veiligheid voor de foetus te onderzoeken. |
Engberding 2012 |
Gaat niet over zwangerschap of dieet |
Farebrother 2015 |
verkeerde populatie (interventie is extra jodium in gezonde zwangeren, uitkomst groei) |
Farland 2015 |
verkeerde populatie (zwangeren zonde chronische nierinsufficiëntie) |
Flack 2010 |
geen review of RCT, gaat niet over dieet |
Fodor 1999 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Fodor 1999 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Frederick 2005 |
Verkeerde populatie |
Grimes 2016 |
Verkeerde populatie (kinderen, geen zwangeren) |
Haggarty 2009 |
prospectieve cohort studie over deprivatie en uitkomsten bij gezonde zwangeren. |
Hao 2006 |
Geen dieet |
Hooper 2004 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Hooper 2003 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Jahan-Mihan 2015 |
Geen SR of RCT, verkeerde uitkomstmaten |
Kelly 2016 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Kramer 2000 |
betreft withdrawal statement |
Kramer 1993 |
Geen SR of RCT, geen chronische nierinsufficiëntie |
Larsen 2014 |
geen zwangeren, verkeerde populatie |
Magee 2014 |
letter to the editor |
Mattar 1999 |
geen SR of RCT, betreft rev over supplementen en pre-ecl risico |
Merialdi 2003 |
geen syst rev over dieet in gezonde zwangeren; gezocht in Cochrane Library, aangevuld met andere artikelen. Reviews over zout- en eiwitbeperkingen die hierin opgenomen zijn, zijn al besproken in andere artikelen |
Moutquin 1997 |
SR over dieet in gezonde zwangeren |
Nelson 2006 |
geen SR of RCT, gaat niet over dieet |
Neupane 2018 |
verkeerder populatie en interventie |
Nielsen 2016 |
verkeerde populatie |
Ravisankar 2014 |
verkeerde populatie |
Ritter 2011 |
verkeerde populatie |
Rubio-Aliaga 2011 |
verkeerde populatie |
Sasaki 1982 |
Rattenstudie |
Singh 2013 |
verkeerd studietype, verkeerde populatie |
Soriguer 2011 |
verkeerde populatie, verkeerde interventie (jodium) |
Steegers 1991 |
Verkeerde populatie |
Sullivan 1994 |
Geen SR of RCT |
Tahirovic 2017 |
verkeerde interventie (jodium) en populatie (geen chronische nierinsufficiëntie) |
Trumbo 2007 |
verkeerde interventie, betreft calcium supplementen |
Van Buul 1995 |
Verkeerde uitkomstmaten |
Van Buul 1997 |
Resultaten opgenomen in Cohrane Review (Duley 2005) |
Van der Graaf 2016 |
verkeerde uitkomstmaat (arteriële stijfheid na preeclampsie)
|
Van der Maten 1995 |
Betreft samenvatting van proefschrift |
Van der Maten 1997 |
Verkeerde uitkomstmaten |
Van Drongelen 2012 |
Rattenstudie |
Vesco 2014 |
verkeerde uitkomstmaat (effect dieet op gewichtstoename in obese zwangeren) |
Vesco 2012 |
betreft beschrijving van studieopzet |
Villar 2003 |
Betreft supplementary data, geen studie |
Villar 2004 |
verkeerde uitkomsmaten (review over preventie preeclampsie) |
Whitworth 1992 |
betreft chronische nierinsufficiëntie, geen zwangeren |
Wu 2002 |
Verkeerde interventie (jodiumsuppletie) en uitkomsten (jodium deficiëntie) |
Wu 2002 |
verkeerde interventie (jodiumsuppletie) en uitkomsten (jodium deficiëntie) |
Yilmaz 2017 |
Verkeerde populatie |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 11-09-2021
Laatst geautoriseerd : 11-09-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Internisten Vereniging of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Internisten Vereniging is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Module[1] |
Regiehouder(s)[2] |
Jaar van autorisatie |
Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn[3] |
Frequentie van beoordeling op actualiteit[4] |
Wie houdt er toezicht op actualiteit[5] |
Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling[6] |
Dieetadviezen zwangerschap |
NIV |
2020 |
2025 |
5 jaar |
NIV |
Nieuwe literatuur |
[1] Naam van de module
[2] Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)
[3] Maximaal na vijf jaar
[4] (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar
[5] regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft
[6] Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
De richtlijn heeft tot doel te komen tot een uniforme en zo mogelijk evidence based aanpak van de begeleiding en behandeling van vrouwen met CNS gedurende de zwangerschap, maar ook in de periode vooraf aan de zwangerschap (preconceptie) en gedurende de bevalling, en de periode van lactatie.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met CNS en zwangerschap. Daarnaast is de richtlijn ook bedoeld voor zorgverleners die in aanraking komen met patiënten met CNS en een kinderwens, en patiënten met CNS en een neonaat.
Primair is deze richtlijn bedoeld voor internisten(nefrologen) en gynaecologen, maar zal ook zeker relevant zijn voor huisartsen, verloskundigen, klinisch genetici, diëtisten en alle andere zorgverleners die actief zijn in de ketenzorg rondom zwangerschap en geboorte.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische nierschade (CNS) die zwanger willen worden of zijn.
De werkgroep leden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Dr. H.W. (Henk) van Hamersvelt, internist-nefroloog, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen, NIV/NFN (voorzitter)
- Dr. A.T. (Titia) Lely, gynaecoloog-perinatoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht en Wilhelmina Kinder Ziekenhuis, Utrecht, NVOG (vice-voorzitter)
- Dr. M.F.C. (Margriet) de Jong, internist-nefroloog, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, NIV/NFN
- Dr. O.W.H. (Olivier) van der Heijden, gynaecoloog-perinatoloog, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen, NVOG
- Dr. Y.K.O. (Onno) Teng, internist-nefroloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, NIV/NFN
- Dr. A.M. (Albertien) van Eerde, klinisch geneticus, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, VKGN
- Dr. R. (Renate) Bosma, internist, Medisch Centrum Amersfoort, Amersfoort, NIV/NFN
- Dr. H. (Heleen) Grootjans, internist-nefroloog, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, NIV/NFN
- Dr. R. (Rob) van der Pas, internist-nefroloog, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen, NIV/NFN
- Dr. I.W.H. (Inge) van Empel, gynaecoloog-perinatoloog, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen, NVOG
- Dr. E. (Ellen) Nijkamp, gynaecoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, NVOG
- Drs. M. (Merlijn) Wind, gynaecoloog in opleiding, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, NVOG
Namens Nierpatiënten Vereniging Nederland
- Dr. K. (Karen) Prantl, patiëntvertegenwoordiger en beleidsmedewerker, NVN (Nier)
- Dr. K. (Kim) van Ierssel, patiëntvertegenwoordiger en ervaringsdeskundige, NVN (Nier)
Met ondersteuning van
- Dr. I.M. (Irina) Mostovaya, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, Utrecht
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroep leden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroep leden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Achternaam werkgroeplid |
Hoofdfunctie |
Nevenwerkzaamheden |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intellectuele belangen en reputatie |
Overige belangen |
Getekend op |
Actie |
Lely |
Gynaecoloog / peronatoloog WKZ |
0,7: Raad commissie ZonMw |
geen |
geen |
geen |
Deelnemer van landelijke werkgroep PARTOUT (Pregnancy After Renal Transplantation), onbetaald; de werkgroep ontvangt geen financiering |
geen |
12-9-2017 |
geen |
Van der Heijden |
Gynaecoloog-perinatoloog |
geen |
geen |
geen |
geen |
Deelnemer van landelijke werkgroep PARTOUT (Pregnancy After Renal Transplantation), onbetaald; de werkgroep ontvangt geen financiering |
geen |
5-12-2017 |
geen |
de Jong |
Internist-nefroloog UMCG |
Lid richtlijncommissie Nederlandse Federatie voor Nefrologie - onbetaald |
geen |
geen |
geen |
Deelnemer van landelijke werkgroep PARTOUT (Pregnancy After Renal Transplantation), onbetaald; de werkgroep ontvangt geen financiering |
geen |
30-1-2018 |
geen |
Teng |
Internist-nefroloog, Leids Universitair Medisch Centrum 1,0 ft |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
4-2-2018 |
geen |
Prantl |
Beleidsmedewerker, nierpatiënten vereniging Nederland |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
5-2-2018 |
geen |
Eerde |
Klinisch geneticus UMC Utrecht |
geen |
geen |
geen |
Ik heb subsidies voor wetenschappelijk onderzoek van Nierstichting Nederland en van Fonds Nuts - Ohra ontvangen |
Ik ben als klinisch geneticus expert op gebied van erfelijke nierziekten en coördinator van het Europees erkende expertise centrum voor erfelijke nierziekten in het UMC Utrecht en van de polikliniek erfelijke nierziekten. Mijn directe patiëntenzorg richt zich op mensen met een mogelijke nierziekte. ik draag bij aan patiënten-/publieksvoorlichting, onderwijs en richtlijnen met betrekking tot erfelijke nierziekte |
geen |
8-2-2018 |
geen |
Bosma |
Internist MC Amersfoort |
geen |
geen |
nee |
nee |
nee |
nee |
30-1-2018 |
geen |
Hamersvelt |
Internist-nefroloog Afdeling Nierziekten, Radboudumc Nijmegen |
Voorzitter richtlijncommissie Nederlandse Federatie voor Nefrologie - onbetaald, Lid Registratiecommissie Nederlandse Federatie voor Nefrologie - onbetaald, Lid bestuur Nederlandse Federatie voor Nefrologie - onbetaald |
geen |
geen |
geen extern gefinancierd onderzoek gerelateerd aan deze richtlijn |
geen |
geen |
8-2-2018 |
geen |
Ierssel |
Ervaringsdeskundige vrijwilliger |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
5-2-2018 |
geen |
Grootjans |
Internist-nefroloog (in opleiding tot 27-3-2019) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
15-4-2019 |
geen |
Wind |
Gynaecoloog in opleiding |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
30-4-2019 |
geen |
Van der Pas |
Internist-nefroloog i.o., Radboudumc |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
30-4-2019 |
geen |
Van Empel |
Gynaecoloog en fellow perinatologie, Radboudumc |
Bestuurslid werkgroep perinatologie en maternale ziekten van de NVOG - niet betaald |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
12-6-2019 |
geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiënten perspectief door een afgevaardigde van de Nierpatiëntenvereniging Vereniging Nederland. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging Nierpatiëntenvereniging Vereniging Nederland en Patiëntenfederatie Nederland.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden in de module “Organisatie van zorg”. De werkgroep heeft besloten geen indicatoren te ontwikkelen bij de huidige richtlijn, om de registratielast niet toe te laten nemen.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens werden stakeholders uitgenodigd voor een knelpuntenbijeenkomst (Invitational conference).
De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter, vice-voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Hieronder zijn de beoogde vragen en richtlijnmodules beschreven:
Preconceptie |
|
2. Wat is de plaats van preconceptionele counseling voor patiëntes met CNS en een kinderwens.
|
3. Welke patiënten komen in aanmerking voor preconceptionele genetische counseling?
|
4. Wat is de plaats van de verschillende geassisteerde voortplantingstechnieken bij patiëntes met CNSen een kinderwens? |
Gedurende de zwangerschap –patiëntes die dialyseren |
5. Hoe dient de begeleiding van zwangere vrouwen die nierfunctie vervangende therapie ondergaan eruit te zien?
|
6. Wat is de plaats van geavanceerd ultrageluid onderzoek (GUO) bij zwangeren met CNS en wanneer moet dat plaatsvinden? |
Gedurende zwangerschap – preventie |
7. Welke interventies zijn zinvol om de kans op pre-eclampsie te verkleinen bij zwangere patiënten met chronische nierschade?
|
8. Welke dieetbeperkingen en andere non-farmacologische interventies zijn zinvol/noodzakelijk bij verschillende groepen zwangere patiënten met chronische nierschade
|
Gedurende zwangerschap – behandeling |
9. Hoe dient de behandeling van hypertensie bij zwangere patiënten met chronische nierschade gedurende de verschillende trimesters eruit te zien? In hoeverre wijkt behandeling van hypertensie bij zwangere patiënten met chronische nierschade vóór de zwangerschap en tijdens de verschillende trimesters van de zwangerschap (inclusief pre-eclampsie) af van de MDR hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap
|
10. Wat is de plaats van immunosuppressieve behandeling van patiënten met chronische nierschade tijdens zwangerschap?
|
11. Behandeling van bijkomende nefrologische problemen bij patiënten met chronische nierschade tijdens zwangerschap?
|
12. Benadering van nieuwe nefrologische problemen (proteïnurie/nefrotisch syndroom of TMA) in verschillende trimesters van zwangerschap?
|
Bevalling en lactatieperiode |
13. Hoe dient het beleid eruit te zien rondom de bevalling van een zwangere met CNS?
|
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroep leden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiënten perspectief zijn opgenomen in de zoekverantwoording.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk* |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroep leden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroep leden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patiënt values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten samen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van Zorg.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn heeft de werkgroep overwogen om interne kwaliteitsindicatoren te ontwikkelen om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
De werkgroep heeft besloten geen indicatoren te ontwikkelen bij de huidige richtlijn, omdat meeste aanbevelingen niet hard genoeg waren en er geen substantiële barrières konden worden geïdentificeerd die implementatie van de aanbeveling zouden kunnen bemoeilijken.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de bijlage Kennislacunes beschreven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G.,... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E.,... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.