Medicamenteuze behandeling van artritis psoriatica

Initiatief: NVR Aantal modules: 19

csDMARDs – polyartritis

Uitgangsvraag

Wat is de plaats van csDMARDs bij de behandeling van polyartritis bij patiënten met artritis psoriatica?

Aanbeveling

Start doorgaans bij patiënten met polyartritis zo snel mogelijk met een csDMARD, waarbij de voorkeur uitgaat naar methotrexaat bij patiënten met relevante huidbetrokkenheid.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

De huidige samenvatting van de literatuur is overgenomen uit de EULAR-richtlijn (Gossec, 2020). Deze aanbeveling is grotendeels ongewijzigd ten opzichte van de EULAR-richtlijn uit 2015 (Gossec, 2015). Nieuw is dat de aanbeveling is opgesplitst in twee delen om onderscheid te maken tussen poly-articulaire (module csDMARDs - poly) en oligo-articulaire (module csDMARDs - mono/oligo) gewrichtsbetrokkenheid.

 

Effectiviteit

De csDMARDs die gebruikt kunnen worden in de behandeling van polyartritis zijn methotrexaat (MTX), sulfasalazine en leflunomide (LEFL). Ciclosporine en hydroxychloroquine worden niet aanbevolen voor PsA.

De aanbeveling uit de EULAR-richtlijn is voornamelijk gebaseerd op consensus van een expert opinion binnen de taskforce over de positieve kosten/baten-ratio. Literatuur die het gebruik van MTX bij PsA ondersteunt, is schaars en omvat alleen kleine of niet overtuigende klinische onderzoeken (Kingsley, 2012). De bekendste placebogecontroleerde RCT met MTX was de MIPA-trial, waarvan de uitkomst negatief was (geen gunstig effect methotrexaat ten opzichte van placebo). Het meeste bewijs voor MTX is indirect bewijs dat voortkomt uit de TICOPA-studie en uit observationele studies (Coates, 2015; Heiberg, 2007; Heiberg, 2008; Lie, 2010). De SEAM-PsA-studie liet zien dat MTX een redelijk vergelijkbare werkzaamheid heeft op artritis, psoriasis, enthesitis, dactylitis en fysiek functioneren als etanercept of zelfs etanercept plus MTX (Mease, 2019). MTX is van de csDMARDs het middel dat ook een goed effect heeft op psoriasis.

MTX kan het beste worden voorgeschreven tot de optimale dosering van 25 mg per week bereikt is en met een foliumzuursupplement. Andere csDMARDs zoals LEFL en sulfasalazine hebben ook werkzaamheid aangetoond bij PsA en kunnen in dit stadium ook worden overwogen (hoewel met minder werkzaamheid op de psoriasis) (Ramiro, 2015).

Er is beperkte data over het combineren van csDMARDs. Een recent gepubliceerde studie die nog niet is opgenomen in de EULAR- en GRAPPA-richtlijn betreft de COMPLETE-PsA studie (Mulder, 2022). In deze studie werd MTX-monotherapie vergeleken met MTX in combinatie met LEFL. De combinatie MTX met LEFL was superieur ten opzichte van monotherapie MTX wat betreft samengestelde ziekte activiteitsmaat. De combinatie van LEFL en MTX leidde wel tot meer bijwerkingen dan monotherapie MTX-behandeling. Het is een kleine studie, maar geeft een eerste indicatie dat het combineren van csDMARDs mogelijk effectief zou kunnen zijn.

 

Indien binnen drie maanden geen significante verbetering wordt bereikt van de ziekteactiviteit (bijvoorbeeld 50%) of als het behandeldoel van lage ziekteactiviteit niet binnen 6 maanden wordt bereikt, dient overwogen te worden de therapie uit te breiden met een b- of tsDMARD (zie module bDMARDs, JAK-remmers en PDE4-remmers)

 

Naast deze richtlijn is er een andere internationale richtlijn (GRAPPA) die de medicamenteuze behandeling van PsA beschrijft (Coates, 2022). In deze richtlijn wordt bij de behandeling van artritis geen onderscheid gemaakt op basis van de hoeveelheid betrokken gewrichten en ook niet op basis van aan-/afwezigheid van prognostische ongunstige factoren. Desondanks wordt, conform de EULAR-richtlijn, een behandeling met een csDMARD door de GRAPPA-richtlijn sterk aanbevolen als eerste stap in de behandeling van artritis. Deze GRAPPA-richtlijn is gebaseerd op observationele data en de universele beschikbaarheid van csDMARDs.

 

Zowel de EULAR- als GRAPPA-richtlijn maken geen onderscheid tussen de verschillende csDMARDs, echter bij patiënten met relevante huidbetrokkenheid (psoriasis) wordt MTX aanbevolen. Relevante huidbetrokkenheid wordt in de EULAR-richtlijn gedefinieerd als ‘uitgebreid (betrokkenheid op het lichaamsoppervlak >10%), of als belangrijk voor de patiënt: beperktere psoriasis die leidt tot een significante impact op de kwaliteit van leven (bijv. gezicht/hand/voeten/genitale betrokkenheid)’.

 

Veiligheid

MTX kan meerdere bijwerkingen geven waarbij maagdarmklachten zoals misselijkheid en verminderde eetlust, ulcera van het mondslijmvlies, hepatotoxiciteit en bloedbeeldafwijkingen de meest relevante zijn (zie farmacotherapeutisch kompas).

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

De keuze om wel/niet te starten met een csDMARD zal een beslissing zijn van de behandelaar en patiënt (d.w.z. samen beslissen). Bij de huidige richtlijn is de wetenschappelijke onderbouwing relatief laag van niveau gezien het ontbreken van grote, placebo-gecontroleerde studies. Echter de onderbouwing van de richtlijn is ook gebaseerd op de ervaring, kennis en kunde van experts in het vakgebied. Het is belangrijk voor de patiënt dat de voor- en nadelen van de behandeling goed worden besproken alsmede het belang van therapietrouw en hoe om te gaan met bijwerkingen. De mogelijke voordelen van behandeling met een csDMARD bestaan o.a. uit het voorkomen van schade aan gewrichten, betere functionaliteit en betere kwaliteit van leven. De mogelijke nadelen van de behandeling met een csDMARD zijn deels afhankelijk van het specifieke geneesmiddel (o.a. bijwerkingen van het specifieke geneesmiddel) en voor alle csDMARDs geldt dat extra controles noodzakelijk zullen zijn (bijv. extra bloedcontroles, zie binnenkort de NVR-richtlijn toxiciteitsmonitoring).

 

Kosten (middelenbeslag)

De kosten van csDMARDs zijn dermate laag dat deze het inzetten van csDMARDs in de behandeling van PsA niet belemmeren. In de huidige EULAR-richtlijn worden kosten wel meegewogen in de aanbeveling om csDMARDs, met name MTX, een belangrijke plaats te geven in de behandeling van artritis. Er is geen kosten-effectiviteitsonderzoek gebruikt voor de huidige aanbeveling. De EULAR-richtlijn refereert o.a. aan de SEAM-PsA trial (Mease, 2019) waaruit blijkt dat MTX en etanercept relatief vergelijkbaar zijn qua effectiviteit, als mede-argument om MTX de voorkeur te geven boven een bDMARD.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Sinds tientallen jaren zijn csDMARDs een standaard onderdeel van de behandeling van PsA. De werkgroep is van mening dat er geen barrières zijn voor de implementatie van de richtlijn: de poliklinische patiëntenzorg van de reumatologie is reeds ingericht om patiënten te begeleiden tijdens de behandeling met csDMARDs.

Methotrexaat kan zowel oraal als met subcutane injectie (spuit of pen) worden toegediend.

 

Rationale van de aanbeveling:

Een polyartritis bij PsA geeft een grote kans op nadelige uitkomsten. Om deze reden wordt, ondanks beperkt bewijs, een behandeling met een csDMARD sterk aanbevolen als eerste behandelstap op basis van expert opinie. Dit is in lijn met de EULAR en GRAPPA richtlijnen. De csDMARDs die gebruikt kunnen worden in de behandeling van polyartritis zijn MTX, sulfasalazine en LEFL.

Onderbouwing

Polyartritis is gedefinieerd als vijf of meer gezwollen gewrichten. Polyartritis komt voor in ongeveer 30% van de nieuwe presentaties van artritis psoriatica (PsA) (Kaziem, 2020). Het is een fenotype dat makkelijk wordt herkend door reumatologen en waar de behandeling met systemische therapie niet ter discussie staat. Het aantal gezwollen gewrichten is een belangrijke voorspeller voor het ontstaan van radiologische schade. Daarnaast is polyartritis prognostisch ongunstig en leidt ontsteking van meerdere gewrichten tot meer pijn, verminderde functionaliteit en slechtere kwaliteit van leven. Het is dus belangrijk dat deze patiënten de juiste behandeling ontvangen.

 

Hieronder volgt de literatuursamenvatting in het Engels ten behoeve van internationale bruikbaarheid. Dit is een werkdocument waarin de Engelse literatuursamenvatting tussen de Nederlandse inleiding, overwegingen en aanbevelingen staat. Bij publicatie van deze richtlijn wordt de literatuursamenvatting in een aparte bijlage weergegeven.

No GRADE

No GRADE conclusion could be drawn.

 

No source.

Description of studies

Not applicable.

 

Results

Results were adopted from the EULAR guideline (Kerschbaumer, 2020). Indirect evidence on the efficacy of MTX was shown in the SEAM-PsA trial. While a placebo arm was absent, MTX monotherapy showed good efficacy regarding arthritis measures (50.7%, 30.6% and 13.8% for ACR20, ACR50 and ACR70 responses, respectively), as well as good skin responses (66.3% clear or almost clear skin) and improvement of physical function (−0.41 HAQ-DI; change from baseline) at week 24. Radiographic progression in the MTX arm was very low, with 0.08 mean change from baseline to week 48 and with 89.4% of patients not progressing in the Psoriatic Arthritis Modified Sharp van der Heijde Score. However, baseline radiographic damage was low in this population, possibly contributing to the low amount of radiographic progression across all treatment arms (Mease, 2019).

 

Level of evidence of the literature

As evidence was adapted from (Gossec, 2020) and level of evidence was not evaluated using the GRADE method, no GRADE conclusions were formulated.

To answer the clinical question the 2019 update of the European Alliance of Associations for Rheumatology (EULAR) guideline for the management of psoriatic arthritis with pharmacological therapies was adapted (Gossec, 2020). In this module we refer to a systematic review that informed the EULAR recommendations for the management of psoriatic arthritis (Kerschbaumer, 2020). The PICO stated in the systematic review of (Kerschbaumer, 2020) is stated below.

 

What are the benefits/harms of treatment with csDMARDs vs. control therapy, in adults with PsA and polyarthritis?

 

P: population   Adult Patients with PsA
I: intervention    csDMARDs (Methotrexate (MTX), leflunomide (LEF), sulfasalazine (SZP), hydroxychloroquine (HCQ), injectable gold (GOLD), chloroquine (CQ)), bDMARD, (another) csDMARD, tsDMARDs, glucocorticoids, combination therapy
C: comparator  Placebo, bDMARD, (another) csDMARD, tsDMARDs, NSAIDs, glucocorticoids, combination therapy, none for safety studies (if population-based incidence rates are reported)
O: outcome   
  • ACR 20/50/70 responses
  • DAPSA / DAPSA remission and low disease activity
  • Minimum disease activity/ very low disease activity
  • EULAR responses (EULAR good or moderate response; EULAR moderate response)
  • Psoriatic Arthritis Response Criteria (PsARC)
  • Psoriasis Arthritis Impact of Disease Questionnaire (PSAID)
  • PASI 75, PASI 90, PASI 100
  • Structural damage: PsA modified Sharp van der Heijde score
  • Serious adverse events (number and rate)
  • Withdrawals due to AEs
  • Serious infections
  • Tuberculosis
  • Malignancies (lymphoma, non-melanoma skin-cancer, melanoma, solid tumors, other haematological malignancies, unspecified)
  • Skin exacerbation
  • Major Adverse Cardiac Events (MACE)
  • Demyelinating disease
  • Herpes zoster
  • Venous thromboembolic events
  • Gastrointestinal adverse events / toxicities, including
  • IBD
  • Depression
  • Suicide attempt / suicide

 

Relevant outcome measures

De guideline development group did not consider critical nor important outcome measures.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline, Embase and the Cochrane CENTRAL databases were searched with relevant search terms from 1 January 2015 and 21 December 2018. Studies were selected based on the following criteria:

Participants: adult (≥18 years) PsA patients classified according to the Classification Criteria for Psoriatic Arthritis (CASPAR) or Moll and Wright criteria. Eligible patients were naïve patients for csDMARDs or insufficient responders (IR) to NSAIDs who were eligible for csDMARD treatment; csDMARD-IR patients; bDMARD-IR patients; and csDMARD+bDMARD IR mixed populations;

Study design: randomized controlled trials (blinded RCTs or open-label trials), cohort and case–control studies.

 

Results

A total of 5528 records were identified by Kerschbaumer (2020) in the systematic search. 181 studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, 125 studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and 56 studies were included in the analysis to inform the EULAR recommendations. In this module recommendations from the previous EULAR taskforce were adapted (Gossec, 2016) since no studies were published between 2015 and 2018. No primary trial data were published from 2015 to 2018 on the efficacy of csDMARDs.

  1. Coates LC, Moverley AR, McParland L, Brown S, Navarro-Coy N, O'Dwyer JL, Meads DM, Emery P, Conaghan PG, Helliwell PS. Effect of tight control of inflammation in early psoriatic arthritis (TICOPA): a UK multicentre, open-label, randomised controlled trial. Lancet. 2015 Dec 19;386(10012):2489-98. doi: 10.1016/S0140-6736(15)00347-5. Epub 2015 Oct 1. PMID: 26433318; PMCID: PMC4920221.
  2. Coates LC, Corp N, van der Windt DA, O'Sullivan D, Soriano ER, Kavanaugh A. GRAPPA Treatment Recommendations: 2021 Update. J Rheumatol. 2022 Jun;49(6 Suppl 1):52-54. doi: 10.3899/jrheum.211331. Epub 2022 Mar 15. PMID: 35293339.
  3. Gossec L, Baraliakos X, Kerschbaumer A, de Wit M, McInnes I, Dougados M, Primdahl J, McGonagle DG, Aletaha D, Balanescu A, Balint PV, Bertheussen H, Boehncke WH, Burmester GR, Canete JD, Damjanov NS, Kragstrup TW, Kvien TK, Landewé RBM, Lories RJU, Marzo-Ortega H, Poddubnyy D, Rodrigues Manica SA, Schett G, Veale DJ, Van den Bosch FE, van der Heijde D, Smolen JS. EULAR recommendations for the management of psoriatic arthritis with pharmacological therapies: 2019 update. Ann Rheum Dis. 2020 Jun;79(6):700-712. doi: 10.1136/annrheumdis-2020-217159. PMID: 32434812; PMCID: PMC7286048.
  4. van der Heijde D, Ramiro S, Landewé R, Baraliakos X, Van den Bosch F, Sepriano A, Regel A, Ciurea A, Dagfinrud H, Dougados M, van Gaalen F, Géher P, van der Horst-Bruinsma I, Inman RD, Jongkees M, Kiltz U, Kvien TK, Machado PM, Marzo-Ortega H, Molto A, Navarro-Compàn V, Ozgocmen S, Pimentel-Santos FM, Reveille J, Rudwaleit M, Sieper J, Sampaio-Barros P, Wiek D, Braun J. 2016 update of the ASAS-EULAR management recommendations for axial spondyloarthritis. Ann Rheum Dis. 2017 Jun;76(6):978-991. doi: 10.1136/annrheumdis-2016-210770. Epub 2017 Jan 13. PMID: 28087505.
  5. Heiberg MS, Kaufmann C, Rødevand E, Mikkelsen K, Koldingsnes W, Mowinckel P, Kvien TK. The comparative effectiveness of anti-TNF therapy and methotrexate in patients with psoriatic arthritis: 6 month results from a longitudinal, observational, multicentre study. Ann Rheum Dis. 2007 Aug;66(8):1038-42. doi: 10.1136/ard.2006.064808. Epub 2007 Jan 9. PMID: 17213251; PMCID: PMC1954690.
  6. Heiberg MS, Koldingsnes W, Mikkelsen K, Rødevand E, Kaufmann C, Mowinckel P, Kvien TK. The comparative one-year performance of anti-tumor necrosis factor alpha drugs in patients with rheumatoid arthritis, psoriatic arthritis, and ankylosing spondylitis: results from a longitudinal, observational, multicenter study. Arthritis Rheum. 2008 Feb 15;59(2):234-40. doi: 10.1002/art.23333. PMID: 18240258.
  7. Kerschbaumer A, Smolen JS, Dougados M, de Wit M, Primdahl J, McInnes I, van der Heijde D, Baraliakos X, Falzon L, Gossec L. Pharmacological treatment of psoriatic arthritis: a systematic literature research for the 2019 update of the EULAR recommendations for the management of psoriatic arthritis. Ann Rheum Dis. 2020 Jun;79(6):778-786. doi: 10.1136/annrheumdis-2020-217163. Epub 2020 May 7. PMID: 32381564.
  8. Kingsley GH, Kowalczyk A, Taylor H, Ibrahim F, Packham JC, McHugh NJ, Mulherin DM, Kitas GD, Chakravarty K, Tom BD, O'Keeffe AG, Maddison PJ, Scott DL. A randomized placebo-controlled trial of methotrexate in psoriatic arthritis. Rheumatology (Oxford). 2012 Aug;51(8):1368-77. doi: 10.1093/rheumatology/kes001. Epub 2012 Feb 17. PMID: 22344575; PMCID: PMC3397466.
  9. Lie E, van der Heijde D, Uhlig T, Heiberg MS, Koldingsnes W, Rødevand E, Kaufmann C, Mikkelsen K, Kvien TK. Effectiveness and retention rates of methotrexate in psoriatic arthritis in comparison with methotrexate-treated patients with rheumatoid arthritis. Ann Rheum Dis. 2010 Apr;69(4):671-6. doi: 10.1136/ard.2009.113308. Epub 2009 Sep 9. PMID: 19740904.
  10. Mease PJ, Gladman DD, Collier DH, Ritchlin CT, Helliwell PS, Liu L, Kricorian G, Chung JB. Etanercept and Methotrexate as Monotherapy or in Combination for Psoriatic Arthritis: Primary Results From a Randomized, Controlled Phase III Trial. Arthritis Rheumatol. 2019 Jul;71(7):1112-1124. doi: 10.1002/art.40851. Epub 2019 May 28. PMID: 30747501; PMCID: PMC6618246.
  11. Ramiro S, Smolen JS, Landewé R, van der Heijde D, Dougados M, Emery P, de Wit M, Cutolo M, Oliver S, Gossec L. Pharmacological treatment of psoriatic arthritis: a systematic literature review for the 2015 update of the EULAR recommendations for the management of psoriatic arthritis. Ann Rheum Dis. 2016 Mar;75(3):490-8. doi: 10.1136/annrheumdis-2015-208466. Epub 2015 Dec 11. PMID: 26660203.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-02-2024

Laatst geautoriseerd  : 01-02-2024

Geplande herbeoordeling  : 01-02-2026

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met artritis psoriatica (PsA).

 

Werkgroep

  • Dr. E.A.M. Mahler (voorzitter), reumatoloog-epidemioloog, werkzaam in Sint Maartenskliniek, NVR.
  • Mw. J. van der Aa, patiëntvertegenwoordiger, Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland.
  • Drs. E.W.F. Blaas, verpleegkundig specialist, Universitair Medisch Centrum Utrecht, V&VN.
  • Prof Dr. B. van den Bemt, apotheker/klinisch farmacoloog, werkzaam in Sint Maartenskliniek/Radboudumc, NVZA.
  • Dr. F. van Gaalen, reumatoloog, werkzaam in Leiden Universitair Medisch Centrum, NVR.
  • Dr. M. Kok, reumatoloog, werkzaam in Maasstadziekenhuis, NVR.
  • Dr. E. Leijten, reumatoloog, werkzaam in Sint Maartenskliniek, NVR.
  • Drs. W. Uijtendaal, AIOS reumatologie, werkzaam in Medisch Spectrum Twente, NVR.
  • Dr. M. Vis, reumatoloog, werkzaam in Erasmus Medische Centrum, NVR.
  • Drs. S.L. Wanders, AIOS dermatologie, werkzaam in Maastricht Universitair Medisch Centrum, NVDV.

 Klankbordgroep

  • Drs. M.O Hoogeveen, arts-onderzoeker, NVDV
  • Drs. P.M. Pennings, beleidsmedewerker Patiëntenparticipatie en Communicatie, Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland.

Met ondersteuning van

  • Dr. C.L. Overman, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
  • Dr. M.M.A. Verhoeven, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Dr. E. Mahler, voorzitter van de werkgroep

Reumatoloog

Geen

Heeft consulting fees en/of speaking fees en/of honoraria ontvangen van Celgene, Eli Lilly, Novartis, Pfizer

Geen restricties; geen advieswerk gedurende de ontwikkeling van de richtlijn

Dr. F. van Gaalen

Reumatoloog

Geen

Bestuurslid en penningmeester van ASAS. Extern gefinancierd onderzoek door ASAS CLASSIC

ASAS GRAPPA AXIS

Geen restricties

Dr. E. Leijten

Reumatoloog

Geen

Betrokken geweest als onderdeel van het onderzoeksteam in het UMC Utrecht bij de TOFA-PREDICT studie (mede gefinancierd door Pfizer en Health-Holland). Zelf geen projectleidersrol.

Geen restricties

Dr. M. Vis

Reumatoloog

Geen

Advisoryboard: Janssen, UCB, ABBVIE

Sprekersfee: Lilly, Novartis, Pfizer

Geen restricties; geen advieswerk gedurende de ontwikkeling van de richtlijn

Dr. M. Kok

Reumatoloog

Voorzitter DQiRMD (Dutch Quality institute for Rheumatological and Musculoskeletal Diseases)

Lezing en advies: novartis, Janssen, UCB, Pfizer, Abbvie, Galapagos

zie ook transparantieregister.

 

Extern gefinancierd onderzoek "Joint Descicion Support: bevorderen samen beslissen middels dashboard (ZiN)

Joint Skin: onderzoek naar het ontstaan van artritis psoriatica (Novartis heeft het ziekenhuis gefinancierd)

M15: fase 3 trial met upadacitinib bij artritis psoriatica"

 

Geen restricties; geen advieswerk gedurende de ontwikkeling van de richtlijn

Drs. W. Uijtendaal

AIOS reumatologie

Geen

Geen

Geen restricties

Drs. S.L. Wanders

AIOS dermatologie

Geen

Geen

Geen restricties

Prof Dr. B. van den Bemt

Apotheker/klinisch farmacoloog

Geen

Heeft consulting fees en/of speaking fees en/of honoraria ontvangen van Eli Lilly, Novartis, UCB, Amgen

Geen restricties

Drs. E. W.F. Blaas

Verpleegkundig specialist

Geen

Geen

Geen restricties

Mw. J. van der Aa

Patiëntvertegenwoordiger

GIDZ (Geriatrie In De Ziekenhuizen) vrijwilliger in Sint Maartenskliniek Ubbergen.

Geen

Geen restricties

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de patiëntenvereniging in de werkgroep. De opzet van de module Organisatie van Zorg is in samenspraak met de patiëntenorganisatie opgezet. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan verschillende patiëntenverenigingen en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module ziekteactiviteit en monitoring

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module NSAIDs

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module glucocorticoïden

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module csDMARDs

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module bDMARDs

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module JAK-remmers

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module PDE4-remmers

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module afbouwen DMARDs

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module organisatie van Zorg

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010). Bij deze richtlijn is er sprake van een versnelde adaptatie van een internationale richtlijn naar de Nederlandse praktijk. Daarvoor zijn de stappen gevolgd conform het advies “Adapteren van internationale richtlijnen naar de Nederlandse praktijk” (RK-17.07.07, bijlage bij adviesrapport ‘Adapteren van internationale richtlijnen naar de Nederlandse praktijk. Opgesteld door de adviescommissie richtlijnen, en vastgesteld op 27 juni 2017).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

In het kader van een versnelde adaptatie is een knelpuntenanalyse niet uitgevoerd.

De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de internationale richtlijnmodule (European Alliance of Associations for Rheumatology (EULAR), 2019) op noodzaak tot update.

 

Uitkomstmaten

Relevante uitkomstmaten werden overgenomen zoals geformuleerd in de internationale richtlijn.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Search and select’. Deze beschrijving en beoordeling zijn overgenomen van de internationale EULAR-richtlijn en waar nodig aangevuld met nieuwe studies die geselecteerd zijn bij het updaten van desbetreffende richtlijnmodules. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Biologic DMARDs (bDMARDs)