Stadiëring
Uitgangsvraag
Welk stadiëringssysteem dient te worden gebruikt voor de stadiëring van cPCC?
Aanbeveling
Gebruik de achtste editie van de American Joint Committee on Cancer (AJCC8) voor het stadiëren van cutane plaveiselcelcarcinomen van alle locaties (inclusief peri-oculaire tumoren, het lippenrood en de ‘vermillion border’).
Overwegingen
Kwaliteit van het bewijs
De studies van Venables et al. (2022) en Rosher et al. (2018) betreffen validatiestudies op basis van nationale data. Dit type studie geeft een hoge mate van bewijs voor het onderzoeken van stadiëringssystemen, omdat het onderscheidend vermogen goed kan worden getoetst. De 3 meest gebruikte stadiëringssystemen werden hierin onderzocht.
Professioneel perspectief
Ondanks dat geen van de huidige stadiëringssystemen dus optimaal scoort op de verschillende performance metrics, vinden de leden van de werkgroep de uitkomstmaten waarop de AJCC8 hoger scoort van grotere klinische waarde. Daarnaast neemt de AJCC8 in tegenstelling tot de BWH ook de N- en M-stadia mee in hun TNM-stadiëring (Tabel 2). In deze herziene richtlijn is daarom gekozen om de AJCC8 stadiëring te behouden. Hierbij is een belangrijke kanttekening dat de studie van Venables et al. (2022) betere resultaten voor de AJCC8 laat zien wanneer deze stadiëring wordt toegepast in de totale groep van cutane plaveiselcelcarcinomen in plaats van enkel plaveiselcelcarcinomen uit de hoofd-hals regio, waar de AJCC8 initieel voor ontwikkeld was. Op basis van deze studie is het dan ook gerechtvaardigd om de AJCC8 te gebruiken voor de stadiëring van plaveiselcelcarcinomen van alle cutane locaties, wat in de praktijk al gebeurde.
Tot slot is in 2020 de Salamanca stadiëring gepubliceerd met als doel de AJCC8 T3 plaveiselcelcarcinomen onder te verdelen in betere prognostische groepen (Conde-Ferreiros 2020). Tot nu toe is deze stadiëring alleen extern gevalideerd in bovengenoemde studie van Venables et al. In deze studie werd geen toegevoegde waarde gevonden voor gebruik van de Salamanca stadiëring boven de AJCC8 en deze wordt door de werkgroep dan ook niet geadviseerd om te gebruiken.
Conclusie van de werkgroep
De stadiëringssystemen van de AJCC8, BWH en Breuninger verschillen onderling op enkele punten van elkaar (tabel 1). Op basis van beste homogeniteit, monotoniciteit en negatief voorspellende waarde van de AJCC8 en de inclusie van het N- en M-stadium heeft de richtlijn werkgroep de voorkeur voor het behouden van de AJCC8 (tabel 2). Ook de stadium-indeling, zoals gepresenteerd in tabel 3, is daarop gebaseerd. Hoewel de AJCC8 als het beste stadiëringssysteem wordt beschouwd, is het systeem nog niet optimaal. De AJCC8 heeft betrekking op de stadiëring, maar bepaald niet in welke risicogroep een patiënt valt. Andere risicofactoren die van invloed zijn, worden besproken in de module ‘Risicoclassificatie’.
De AJCC8 stadiëring is voor alle cutane locaties, inclusief peri-oculaire tumoren (Sato, 2024), het lippenrood (vermillion lip) en de ‘vermillion border’, te gebruiken en niet alleen voor de hoofd-hals regio.
Tabel 1. Overzicht van de AJCC8, BWH en Tübingen stadiëringssystemen voor de stadiëring van cutane plaveiselcelcarcinomen.
aAJCC8. Diepe invasie geldt als invasie voorbij het subcutane vet of > 6 mm. Perineurale invasie wordt gedefinieerd als ≥ 0,1mm in omvang of als betrokkenheid van de zenuwschede van een zenuw die dieper ligt dan de dermis, of die klinische (let bij lichamelijk onderzoek bijvoorbeeld op aanwijzingen voor motorische en sensorische uitval in het hoofd-halsgebied) of radiografische betrokkenheid van zenuwen vertoont zonder invasie in de schedelbasis.
bBWH. Hoog-risico factoren: tumor diameter ≥ 2 cm, slechte tumordifferentiatie, perineurale invasie ≥ 0.1 mm, tumorinvasie door de subcutis heen (m.u.v. botinvasie, wat direct zorgt voor T3).
Tabel 2. AJCC-manual achtste editie TNM-stadiëring
T – Primaire tumor |
TX: primaire tumor kan niet worden bepaald Tis: carcinoma in situ T1: tumor £ 2 cm T2: tumor > 2 cm en £ 4 cm T3: tumor > 4 cm of minimale boterosie of perineurale invasie (in zenuwen dikker dan 0,1 mm of diepe zenuwen (> dermis) of diepe invasiea T4a: tumor met bot/beenmerginvasie T4b: tumor met schedelbasisinvasie en/of schedelbasisforamen betrokkenheid |
Klinische N – Regionale lymfeklieren |
NX: regionale lymfeklieren kunnen niet worden bepaald N0: geen regionale lymfekliermetastase N1: 1 ipsilaterale lymfekliermetastase ≤ 3 cm zonder extranodale extensie N2a: 1 ipsilaterale lymfekliermetastase 3 - 6 cm zonder extranodale extensie N2b: multipele ipsilaterale lymfekliermetastasen < 6 cm zonder extranodale extensie N2c: bilaterale of contralaterale lymfekliermetastasen < 6 cm zonder extranodale extensie N3a: lymfekliermetastase > 6 cm zonder extranodale extensie N3b: lymfekliermetastase(n) met klinisch extranodale extensieb |
Pathologische N – Regionale lymfeklieren |
NX: regionale lymfeklieren kunnen niet worden bepaald N0: geen regionale lymfekliermetastase N1: 1 ipsilaterale lymfekliermetastase ≤ 3 cm zonder extranodale extensie N2a: ipsilaterale of contralaterale lymfekliermetastase ≤ 3 cm en extranodale extensie of 1 ipsilaterale lymfekliermetastase 3-6 cm zonder extranodale extensie N2b: multipele ipsilaterale lymfekliermetastasen < 6 cm zonder extranodale extensie N2c: bilaterale of contralaterale lymfekliermetastasen < 6 cm zonder extranodale extensie N3a: lymfekliermetastase > 6 cm zonder extranodale extensie N3b: 1 ipsilaterale lymfekliermetastase > 3 cm en extranodale extensie of multipele, ipsilaterale, contralaterale of bilaterale lymfekliermetastasen met extranodale extensie |
M – Metastasen op afstand |
M0: geen metastasen op afstand M1: metastasen op afstand |
aDiepe invasie = invasie voorbij het subcutane vet of > 6 mm. Perineurale invasie wordt gedefinieerd als betrokkenheid van de zenuwschede van een zenuw die dieper ligt dan de dermis of ≥ 0,1mm in omvang, of die klinische (let bij lichamelijk onderzoek bijvoorbeeld op aanwijzingen voor motorische en sensorische uitval in het hoofd-halsgebied) of radiografische betrokkenheid van zenuwen vertoont zonder invasie in de schedelbasis.
bKlinisch extranodale extensie = de aanwezigheid van huidbetrokkenheid of invasie van weke delen met diepe fixatie aan onderliggende spier- of omliggende structuren of klinische tekenen van zenuwbetrokkenheid.
Tabel 3. Stadium-indeling op basis van de AJCC-manual achtste editie TNM-stadiëring
Stadium |
T |
N |
M |
0 |
Tis |
N0 |
M0 |
I |
T1 |
N0 |
M0 |
II |
T2 |
N0 |
M0 |
III |
T3 |
N0 |
M0 |
III |
T1, T2, T3 |
N1 |
M0 |
IV |
T1, T2, T3 |
N2 |
M0 |
IV |
Elke T |
N3 |
M0 |
IV |
T4 |
Elke N |
M0 |
IV |
Elke T |
Elke N |
M1 |
Onderbouwing
Achtergrond
Er bestaan verschillende stadiëringssystemen voor de stadiëring van cutane plaveiselcelcarcinomen (cPCC’s). De belangrijkste en meest toegepaste zijn de American Joint Committee on Cancer (AJCC), de Brigham and Woman’s Hospital (BWH) en de Tübingen (synoniem: Breuninger) stadiëring. Deze stadiëringssystemen vertonen gelijkenissen, maar verschillen ook van elkaar wat betreft gebruikte criteria en daaruit vloeiende stadia. Daarnaast is er de Union for International Cancer Control (UICC) stadiëring, dit betreft een exacte reflectie van de AJCC stadiëring.
Ondanks dat de meerderheid van de patiënten met een cPCC een goede prognose heeft na behandeling, is er een subset van hoog-risico patiënten die een metastase heeft ten tijde van diagnose van de primaire tumor of een metastase zal ontwikkelen na behandeling van de primaire tumor. Het is van essentieel belang om de plaveiselcelcarcinomen correct te identificeren als laag- dan wel hoog-risico tumoren, om de eerste groep te ontlasten van extensieve follow-up bezoeken en/of onnodige diagnostiek en de tweede groep juist uitgebreider te stadiëren bij diagnose en nauwkeuriger te vervolgen, eventueel met (meer) aanvullende diagnostiek. Dit is waar stadiëringssystemen worden ingezet. Hierbij is het noodzakelijk om de stadiëringssystemen te valideren om verzekerd te zijn van een goed onderscheidend vermogen alvorens de stadiëring toe te passen in de praktijk. In deze module wordt onderbouwd welk stadiëringssysteem de richtlijnwerkgroep adviseert op basis van de huidige wetenschappelijke evidence.
Samenvatting literatuur
Hieronder volgt een uiteenzetting van de verschillende stadiëringsystemen en de uitkomsten van twee validatiestudies met nationale data uit Noorwegen en Engeland.
Eind 2016 is de achtste en hiermee meest recente versie van de TNM-stadiëring uitgekomen: de AJCC8. Deze stadiëring is per januari 2017 in de Verenigde Staten ingevoerd voor de klinische praktijk (Amin 2016). Inmiddels hebben meerdere studies laten zien dat de AJCC8 beter presteert dan de AJCC7 in de rangschikking van PCC’s naar hun metastaserisico (Karia 2018, Roscher 2018) en zijn de belangrijkste verschillen reeds opgesomd in de vorige editie van deze richtlijn.
Onder de AJCC8 stadiëring van de cPCC’s vallen ook de PCC’s van het lippenrood (vermillion lip) en de ‘vermillion border’, omdat het lippenrood onderhevig is aan externe factoren zoals UV-straling (AJCC 2016).
De BWH stadiëring is gepubliceerd in 2013 als reactie op de toenmalige AJCC7 stadiëring (Jambusaria-Pahlajani 2013). Ook de Tübingen stadiëring is als verbetering op de AJCC7 tot stand gekomen (Breuninger 2012). De BWH stadiëring is gebaseerd op een retrospectieve single-center cohortstudie met 256 plaveiselcelcarcinomen en 143 slecht prognostische uitkomsten, waaronder 25 metastasen. Een nadeel van deze stadiëring is dat het single-center data betreft met de inclusie van voornamelijk hoog-risico plaveiselcelcarcinomen, wat kan hebben geleid tot overschatting van het geschatteeffect van de geïncludeerde variabelen. Ook is alles retrospectief onderzocht en kon bijvoorbeeld de variabele Breslow dikte niet worden meegenomen, omdat deze vaak niet was genoemd in de pathologieverslagen. Tot slot is het een relatief kleine dataset met slechts 25 lymfekliermetastasen als uitkomst, waardoor ook de uitkomstmaten lokaal recidief, overall survival en disease-specific survival zijn meegenomen en bij elkaar gevoegd om de power te verhogen (n=143 events in totaal). Desalniettemin is het relatief lage aantal events en daarmee ook de verminderde betrouwbaarheid te zien aan de wijde betrouwbaarheidsintervallen voor de variabelen die zijn meegenomen in de BWH stadiëring.
Daarentegen is de Tübingen stadiëring gebaseerd op een prospectieve single-center cohort studie met 615 plaveiselcelcarcinomen, waarvan 26 een metastase hebben ontwikkeld. Deze studie was underpowered voor het uitvoeren van multivariabele analyses, waardoor vooral de proporties van gemetastaseerd en niet-gemetastaseerd plaveiselcelcarcinoom zijn vergeleken per variabele. Verder blijft het onduidelijk hoe de Tübingen stadiëring – bestaande uit een klinische, pathologische en zogenaamde co-risicofactoren substadiëring – dient te worden gebruikt in de praktijk, omdat het uiteindelijk altijd gaat om een combinatie van risicofactoren. In Tabel 1 zijn de drie huidige stadiëringssystemen (AJCC8, BWH en Tübingen) weergegeven met de bijbehorende criteria per T-stadium. Een kleine update ten opzichte van de laatste richtlijn is het erratum van de AJCC8 stadiëring, waarbij tumoren ≤ 2 cm een T1 tumor betreft en tumoren >2 cm en ≤ 4 cm een T2 tumor betreft (American College of Surgeons AJCC 8th Edition Updates and Corrections). Hiervoor was de afkapwaarde voor een T1 tumor <2 cm en voor een T2 tumor <4 cm.
In 2018 en 2022 zijn voor het eerst nationale validatiestudies uitgevoerd met data uit respectievelijk Noorwegen en Engeland die deze drie stadiëringssystemen hebben gevalideerd. Roscher et al. hebben 103 patiënten met metastase en 81 patiënten zonder metastase geïncludeerd in hun nested case-control studie met nationale kankerregistratie data uit Noorwegen (Roscher, 2018). Zij concludeerden dat de beste resultaten werden gevonden voor de BWH en Tübingen stadiëringen met voor de BWH de hoogste specificiteit en voor de Tübingen stadiëring de hoogste c-index. Een belangrijke kanttekening blijft wel dat ook deze auteurs aangeven dat het onduidelijk blijft hoe de Tübingen stadiëring moet worden toegepast in de praktijk. In deze studie is ook gekeken naar de proportie van correct geclassificeerde gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen (ook wel de homogeniteit en monotoniciteit genoemd). De homogeniteit van een stadiëring omvat de proportie metastasen in de lage T-stadia (hoe lager, hoe beter), terwijl de monotoniciteit kijkt naar de proportie metastasen in de hoge T-stadia (hoe hoger, hoe beter). In de studie van Roscher et al. viel 68% van de gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen in T1/T2a, oftewel de laag-risico stadia van de BWH, en slechts 32% in de hoog-risico T2b/T3 stadia (waarvan 0 metastasen in T3). Voor de AJCC8 waren de homogeniteit en monotoniciteit gunstiger met minder gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen in de laag-risico T1/T2 stadia (43%) en juist meer gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen in de hoog-risico T3/T4 stadia (57%, waarvan wederom 0 in T4).
De validatiestudie van Venables et al. (2022) is de grootste validatiestudie tot nu toe met 887 gemetastaseerde en 887 niet-gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen uit de Engelse National Disease Registration Service dataset. Hierin werden de beste resultaten enerzijds gevonden voor de AJCC8 stadiëring met wederom de beste homogeniteit en monotoniciteit en nu ook de hoogste negatief voorspellende waarde. Anderzijds had de BWH stadiëring de hoogste specificiteit, positief voorspellende waarde en c-index. De Breuninger stadiëring had volgens deze studie de minst gunstige resultaten en de onduidelijkheid omtrent het gebruikt maakt deze stadiëring eveneens minder ideaal voor dagelijks gebruik.
De BWH liet een hogere c-index zien dan de AJCC8: 0.84 vs 0.78, wat betekent dat gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen door de BWH stadiëring structureel in een hoger T-stadium worden ingedeeld dan de niet-gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen. Wel heeft de AJCC8 een betere homogeniteit (30%) en monotoniciteit (70%), wat betekent dat 70% van de gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen als T3/T4 wordt gescoord. Deze waarden zijn voor de BWH stadiëring respectievelijk 46% en 54%, wat betekent dat slechts 54% -, dus 16% minder gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen dan de AJCC8 - als hoog-risico (T2b/T3) wordt gescoord. Dus ondanks dat de BWH stadiëring vaker een hoger risico geeft aan gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen dan niet-gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen, bevatten de BWH laag-risico T1 en T2a stadia meer gemetastaseerde plaveiselcelcarcinomen dan de laag-risico T1 en T2 stadia van de AJCC8. Verder was de positief voorspellende waarde na aanpassing voor een metastase prevalentie van 2% in de algemene bevolking erg laag voor alle stadiëringssystemen: 13% voor de BWH en 7% voor de AJCC8 stadiëring.
Zoeken en selecteren
Om een antwoord te vormen op de vraag van deze module is ervoor gekozen om de aanbevelingen te onderbouwen met nationale validatiestudies van stadiëringssystemen, omdat deze studies beschouwd kunnen worden als highest level of evidence. Om bias te voorkomen zijn er geen single center data meegenomen.
Referenties
- American College of Surgeons. AJCC 8th Edition Updates and Corrections: https://www.facs.org/Quality?Programs/Cancer/AJCC/cancer?staging/updates?corrections. Bekeken op 8 oktober 2021.
- Amin MB, Edge S, Greene F, et al. AJCC Cancer Staging Manual. 8th ed. New York: Springer; 2016.
- Breuninger H, Brantsch K, Eigentler T, Hafner HM. Comparison and evaluation of the current staging of cutaneous carcinomas. J Dtsch Dermatol Ges 2012;10(8):579-86.
- Conde-Ferreiros A, Corchete LA, Puebla-Tornero L, Corchado-Cobos R, Garcia-Sancha N, Roman-Curto C et al. Definition of prognostic subgroups in the T3 stage of the eighth edition of the American Joint Committee on Cancer staging system for cutaneous squamous cell carcinoma: Tentative T3 stage subclassification. Journal of the American Academy of Dermatology 2020.
- Jambusaria-Pahlajani A, Kanetsky PA, Karia PS, Hwang WT, Gelfand JM, Whalen FM, et al. Evaluation of AJCC tumor staging for cutaneous squamous cell carcinoma and a proposed alternative tumor staging system. JAMA Dermatol 2013;149(4):402-10.
- Karia PS, Morgan FC, Califano JA, Schmults CD. Comparison of Tumor Classifications for Cutaneous Squamous Cell Carcinoma of the Head and Neck in the 7th vs 8th Edition of the AJCC Cancer Staging Manual. JAMA Dermatol. 2018;154(2):175-81.
- Roscher I, Falk RS, Vos L, et al. Validating 4 Staging Systems for Cutaneous Squamous Cell Carcinoma Using Population-Based Data: A Nested Case-Control Study. JAMA Dermatol. 2018;154(4):428-434.
- Venables ZC, Tokez S, Hollestein LM, Mooyaart AL, van den Bos RR, Rous B, et al. Validation of four cutaneous squamous cell carcinoma staging systems using nationwide data. The British journal of dermatology. 2022;186(5):835-42.
- Yasuyoshi Sato, Shunji Takahashi, Takashi Toshiyasu, Hideki Tsuji, Nobuhiro Hanai, Akihiro Homma, Squamous cell carcinoma of the eyelid, Japanese Journal of Clinical Oncology, Volume 54, Issue 1, January 2024, Pages 4-12, https://doi.org/10.1093/jjco/hyad127
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 31-05-2024
Laatst geautoriseerd : 31-05-2024
Geplande herbeoordeling :
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).
De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn actinische keratose en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Aanleiding
In 2010 is de richtlijn ‘Plaveiselcelcarcinoom’ tot stand gekomen op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. In 2021 is het initiatief genomen om de richtlijn te herzien. Voor de herziening is dankbaar gebruikgemaakt van de Britse richtlijn: “British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020” (Keohane, 2020).
Bij het interpreteren en toepassen van de richtlijn plaveiselcelcarcinoom zijn vooraf drie kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste is er een gebrek aan gerandomiseerde klinische trials (RCT) voor de behandeling van het primaire plaveiselcelcarcinoom van de huid (cPCC). Ten tweede bestaat er een grote variatie in het maligne gedrag van de tumoren die binnen de histologische categorie van primair plaveiselcelcarcinoom van de huid vallen. Ten derde leven er onder de verschillende specialisten verschillende opvattingen over de behandeling van deze tumoren. Deze opvattingen worden beïnvloed door de variatie in belangstelling en verwijspatronen. Naast dermatologen in een tertiair verwijscentrum, krijgen ook plastisch chirurgen, kaakchirurgen en kno-artsen relatief meer tumoren verwezen met een hoog risico en agressieve groei, terwijl dermatologen werkzaam in perifere praktijken vooral relatief kleinere en minder agressieve tumoren op het spreekuur krijgen. Het is wenselijk om hoog-risico cPCC multidisciplinair te benaderen. De definitie van een hoog risico plaveiselcelcarcinoom is een belangrijk aandachtspunt van de huidige herziening.
Afbakening onderwerp en definitie
Het primaire plaveiselcelcarcinoom van de huid is een kwaadaardige tumor die ontstaat uit hoornvormende cellen van de epidermis. Het is plaatselijk invasief en heeft de potentie om te metastaseren naar andere organen van het lichaam. Deze richtlijn is beperkt tot de zorg rondom het plaveiselcelcarcinoom van de huid (inclusief peri-oculaire tumoren), dus het cutane plaveiselcelcarcinoom, en de huidcarcinomen van de lip (inclusief het lippenrood/ ‘vermillion border’).
Niet in deze richtlijn werden opgenomen:
- het plaveiselcelcarcinoom van de penis, vulva en anus;
- intra-epitheliale neoplasieën van de vulva (VIN);
- in-situplaveiselcelcarcinoom (de ziekte van Bowen);
- het plaveiselcelcarcinoom van slijmvliezen;
- actinische keratose
De richtlijn sluit aan op de volgende richtlijnen:
- Behandeling voorhuidpathologie, module premaligne voorhuidafwijking
- Premaligniteiten van de vulva
Initiatief
Tabel Overzicht betrokken partijen herziening richtlijn Plaveiselcelcarcinoom 2024
Overzicht betrokken partijen Plaveiselcelcarcinoom 2024 |
Zitting neming in werkgroep |
Knelpunten analyse |
Commentaarfase |
Autorisatie |
Opmerkingen |
Wetenschappelijke verenigingen |
|||||
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVVH) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde (NVKNO) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde (NVNG) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) |
|
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (NVMKA) |
X |
X |
X |
X | |
Overige organisaties |
|
|
|
|
|
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) |
X |
X |
X |
X |
|
Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) |
X |
|
X |
|
|
Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie (NVPO) |
|
|
X |
|
|
Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten (NVH) |
|
|
X |
X |
|
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) |
|
|
X |
X |
|
Patiëntenverenigingen |
|||||
Huidkanker Stichting (HUKAS) |
X |
X |
X |
X |
|
HuidNederland (HuidNL) |
|
|
X |
X |
|
Nederlandse Federatie voor Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) |
|
|
|
X |
|
Stakeholders |
|||||
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) |
|
|
X |
|
|
Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ) |
|
|
X |
|
|
Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) |
|
|
X |
|
|
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) |
|
|
X |
|
|
Zorginstituut Nederland (ZiN) |
|
|
X |
|
|
Vereniging innovatieve geneesmiddelen (VIG) |
|
|
X |
|
|
*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.
Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met cutaan plaveisecelcarcinoom.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: NVDV, NOG, NVVH, NVKNO, NWHHT, NVNG, NVVP, NVPC, NVvR, NIV, NFN, NVRO, NVOG, NVMKA, V&VN, IKNL, NAPA, NVH, NVPO. Voor huisartsen geldt primair de NHG-Standaard Verdachte huidafwijkingen, die aansluit op deze MDR. Voor patiënten werd informatie op thuisarts.nl ontwikkeld.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn.
Werkgroepleden – 2024 |
Vereniging |
Klara Mosterd (dermatoloog, voorzitter) |
NVDV |
Marlies Wakkee (dermatoloog, voorzitter) |
NVDV |
Marcus Muche (dermatoloog) |
NVDV |
Elsemieke Plasmeijer (dermatoloog) |
NVDV |
Mignon van den Elzen (aios dermatologie) |
NVDV |
Ronald de Keizer (oogarts) |
NOG |
Nicole Naus (oogarts) |
NOG |
Sanne Engelen (oncologisch chirurg) |
NVVH |
Saskia Konings (KNO-arts) |
NVKNO |
Lotje Zuur (hoofd-halschirurg) |
NVKNO |
Stefan Pool (nucleair geneeskundige) |
NVNG |
Antien Mooyaart (patholoog) |
NVVP |
Eveline Corten (plastisch chirurg) |
NVPC |
Pim de Graaf (radioloog) |
NVvR |
Hilde Jalving (internist-oncoloog) |
NIV |
Frank Hoebers (radiotherapeut) |
NVRO |
Roel Steenbakkers (radiotherapeut) |
NVRO |
Pim Schreuder (MKA-chirurg) |
NVMKA |
Cathelijn den Hartog (verpleegkundig specialist) |
V&VN |
Marieke Louwman (epidemioloog) |
IKNL |
Fabiënne de Jong (physician assistant dermatologie) |
NAPA |
Selin Tokez (co-assistent) |
NVDV |
Harun Jacobs van den Hof (patiëntvertegenwoordiger) |
HUKAS |
Ondersteuning werkgroep |
Vereniging |
Annefloor van Enst (epidemioloog) |
NVDV |
Carin Smit (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Tenzin Methok Nlgisang (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Diederik van Loon (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Marit Stolting (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Ying Chao Weng (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Zekeriya Ciftci (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Werkgroepleden – 2018 |
Vereniging |
Dr. G.A.M. Krekels (voorzitter) |
NVDV |
Dr. C.L.H. van Berlo |
NVvH/NVCO |
Dr. E. Corten |
NVPC |
Dr. G.F.H. Diercks |
NVVP |
Dr. P.A. van der Eerden |
KNO |
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
Mr. dr. E.R.M. de Haas |
NVDV |
Dr. M.F.C. de Jong |
NIV |
S. van der Kleij, MANP |
V&VN |
Dr. ir. W.J. Louwman |
IKNL |
Drs. A. Navran |
NVRO |
H. Sengers, MPA |
V&VN |
Prof. dr. L.E. Smeele |
NVMKA |
C. Westerlaken |
HPN |
Ondersteuning werkgroep |
Vereniging |
Drs. Y.Y. Chung |
Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning t/m december 2017) |
Drs. A.A.J. van der Sande |
Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning t/m december 2017) |
L. Teligui, MSc |
Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning vanaf januari 2018) |
Dr. J.B. Terra |
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Overige contributors |
|
Joseph A. Califano, III, M.D. |
AJCC werkgroep-lid, Head and Neck Surgeon, Director Head and Neck Cancer Center, Vice Chief of Division of Otolaryngology, Department of Surgery, Moores Cancer Center, UC San Diego Health - La Jolla |
Raja R. Seethala, M.D.
|
AJCC werkgroep-lid, Head and Neck/Endocrine Pathologist, Director of the Head and Neck/Endocrine Pathology Center of Excellence, and Director of the Head and Neck/Endocrine Pathology Fellowship, UPMC Presbyterian, Pittsburgh |
Werkgroepleden – 2010 |
Vereniging |
Dr. G.A.M. Krekels (voorzitter) |
NVDV |
Dr. C.L.H. van Berlo |
NVvH/NVCO |
Dr. M. van Beurden |
NVOG |
Dr. M. Buncamper |
NVPC |
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
Dr. R. Haas |
NVRO |
Drs. B.G.F. Heggelman |
NVvR |
Prof. dr. S. Horenblas |
NVU |
Drs. I.M.A Joung/drs. A. Stoffer-Brink |
VIKC |
Dr. N.W.J. Kelleners-Smeets |
NVDV |
Dr. R. Kloos |
NOG |
Dr. J.A. Kummer |
NVVP |
Drs. F.W.J. Leeman |
NVDV |
Dr. P. Lohuis |
KNO |
Prof. dr. T.E.C. Nijsten |
NVDV |
Dr. L.E. Smeele |
NVMKA |
Dr. A. Visser |
NVPO |
L. Wientjens-Roex |
V&VN |
Ondersteuning werkgroep |
Vereniging |
Drs. R.J. Borgonjen |
NVDV |
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad.
De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVDV.
Inbreng patiëntenperspectief
Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiënt in de werkgroep en de opname van een module over patiëntenvoorlichting. De Huidkanker Stichting is betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn en zal in een later stadium ook ondersteunen in de ontwikkeling van nieuwe patiëntinformatie. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan leden van de Huidkanker Stichting en Huid Nederland.
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst Raming |
Toelichting |
Stadiëring |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.
Knelpuntenanalyse
In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden van de betrokken verenigingen.Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn per module beschreven. Zoekacties zijn per module opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.
Voor alle hoofdstukken geldt dat de zoekstrategieën zijn uitgevoerd in de EMBASE database en Medline databas. Experts op het gebied van Plaveiselcelcarcinoom werden geraadpleegd voor eventuele ontbrekende artikelen en / of casereports.
De zoekactie is met behulp van de PICO-systematiek opgebouwd. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijke onderdeel. De overige onderdelen van de PICO werden geformuleerd op basis van de uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog
|
|
Redelijk
|
|
Laag
|
|
Zeer laag
|
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)
Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).
Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)
Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.
Kwaliteit |
Interventie |
Diagnostisch accuratesse-onderzoek |
Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek) |
|
|
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg
Indicatorontwikkeling
Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie per module bijlagen Kennislacunes).
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar (zie ook tabel Overzicht betrokken partijen herziening richtlijn Plaveiselcelcarcinoom 2024). De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.
Literatuur
- Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
- Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
- Keohane SG, Botting J, Budny PG, Dolan OM, Fife K, Harwood CA, et a. British Association of Dermatologists’ Clinical Standards Unit. British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020. Br J Dermatol. 2021 Mar;184(3):401-414. doi: 10.1111/bjd.19621. Epub 2021 Jan 18. Erratum in: Br J Dermatol. 2021 Sep;185(3):686. Erratum in: Br J Dermatol. 2022 Mar;186(3):596-597.
- Lydiatt WM, Patel SG, O'Sullivan B, Brandwein MS, Ridge JA, Migliacci JC et al. Head and Neck cancers-major changes in the American Joint Committee on cancer eighth edition cancer staging manual. CA Cancer J Clin 2017;67:122-37.
- Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
- Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
- Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html