Indicatiestelling bij foetussen en neonaten
Uitgangsvraag
Wat is de waarde en de beperking van postmortem radiologie bij foetussen en neonaten in de leeftijd tot 28 dagen postpartum?
Aanbeveling
In het algemeen gelden de volgende aanbevelingen voor het uitvoeren van postmortem radiologie:
Overweeg postmortem radiologie bij alle overleden foetussen en neonaten als aanvulling op obductie en bespreek dit met ouders/nabestaanden.
Indien géén toestemming voor obductie, overweeg of postmortem radiologie toegevoegde waarde heeft en bespreek dit met ouders/nabestaanden.
Maak gebruik van de expertise van gespecialiseerde centra voor het uitvoeren van postmortem radiologie indien nodig. Hier wordt in de module Competenties en een netwerk op in gegaan.
Op het gebied van postmortem radiologie bij foetussen/neonaten gelden de volgende aanbevelingen:
Volg het stroomschema zoals aangegeven.
Voor de keuze tussen postmortem MRI of CT lijkt MRI de voorkeur te hebben en berust het gebruik van CT vooralsnog op lokale ervaring.
Ontwikkel een lokaal protocol voor het uitvoeren van postmortem radiologie bij foetussen en neonaten.
Overwegingen
Allereerst is het van belang vast te stellen dat bijna alle hierboven genoemde publicaties uit centra komen die sterk gespecialiseerd zijn op het onderwerp postmortem radiologie bij foetussen/neonaten. Extra expertise van meerdere personen, uitstekende apparatuur en uitgebreide tijdinvestering maken dat deze studies niet direct toepasbaar zijn in de routine praktijk in Nederland.
Als ondergrens van de zwangerschapsduur wordt wisselend 22 of 24 weken gebruikt. Voor het doel van de uitgangsvraag is dit wellicht niet van groot belang, echter kunnen de populatiekenmerken wel verschillen aangezien in de groep van 22 tot 24 weken de foetussen voorkomen waarbij op basis van met echoscopisch onderzoek gevonden afwijkingen besloten is tot zwangerschapsafbreking. Als doodsoorzaak wordt dan meestal de verantwoordelijke aangeboren afwijking geregistreerd, terwijl het mechanisme van overlijden altijd de immature inductie van de baring is.
Samenvattend uit de literatuur blijkt zeker een waarde van radiologische postmortem diagnostiek voor het opsporen van afwijkingen bij foetussen en neonaten. Met name voor afwijkingen aan het centraal zenuwstelsel en skeletdysplasieën is dit belangrijk. Deze afwijkingen moeten dan in een algemene beoordeling (epicrise of audit) meegewogen worden in hoeverre deze oorzakelijk zijn geweest voor het overlijden en welke consequenties deze hebben bij de counseling van de ouders.
Twee belangrijke aspecten bepalen de manier waarop postmortem radiologie ingezet kan worden in de routine zorg. Ten eerste, de resultaten van echoscopisch onderzoek tijdens de zwangerschap geven richting aan of postmortem radiologie geïndiceerd is, en ten tweede, het wel of niet verkrijgen van toestemming van de ouders voor (gedeeltelijke) obductie.
Daarnaast is in de Nederlandse praktijk geavanceerd echoscopisch onderzoek (third level) en klinisch genetisch onderzoek gecentraliseerd in de perinatale centra en hun satellietcentra. Dit heeft als consequentie dat een echoscopisch onderzoek op het moment van vaststellen van foetale sterfte meestal in de tweede lijn verricht wordt.
Stroomschema
De volgende klinische scenario’s worden onderkend waar postmortem radiologie meerwaarde kan hebben. Er wordt verondersteld dat voor het handelen naar deze klinische scenario’s zowel de benodigde perinataal pathologische als radiologische expertise beschikbaar is. In het ‘Stroomschema postmortem radiologie bij foetale of neonatale sterfte’ (zie aanverwante producten) zijn deze scenario’s verwerkt in een stroomschema:
1. Foetale sterfte ante-partum, waarbij de 20-weken-echo (Structureel Echoscopisch Onderzoek (SEO)) geen afwijkingen vertoont en echoscopisch onderzoek ten tijde van het vaststellen van de vruchtdood geen aanwijzingen geeft voor aangeboren afwijkingen en waarbij er toestemming is voor obductie (inclusief schedelobductie en schouw):
>>> Geen indicatie voor verder postmortem radiologisch onderzoek (gezien obductie, geringe meerwaarde van PMMRI). PMMRI kan meerwaarde hebben bij het ontbreken van een schedelobductie.
2. Idem scenario 1, maar er is géén toestemming voor obductie.
>>> Meerwaarde beperkte obductie en postmortem radiologie bespreken, kleine opbrengst PMMRI.
3. Idem scenario 1, maar wél afwijkingen bij SEO of later echoscopisch onderzoek:
>>> Belang van obductie benadrukken, tevens advies voor aanvullend PMMRI, zeker bij vermoeden van centraal zenuwstelsel afwijkingen.
4. Idem scenario 3, maar geen (beperkte) obductie:
>>> Indicatie PMMRI en babygram gezien potentie tot diagnostische meerwaarde. Babygram bij verdenking op skeletafwijkingen bij prenatale echo of postnataal lichamelijk onderzoek.
5. Afbreking van de zwangerschap wegens congenitale afwijkingen.
>>> Indien diagnostiek gewenst ter bevestiging of vaststelling van de diagnose: indien (beperkte) obductie: PMMRI adviseren, met name bij centraal zenuwstelselafwijkingen.
6. Idem scenario 5, maar geen obductie.
>>> PMMRI en babygram (kans op mogelijk bijkomende skeletafwijking(en) is groter).
7. Durante partu sterfte e causa ignota
>>> Volledig onderzoek: obductie, PMMRI en babygram.
8. Neonatale sterfte.
>>> Gedurende ziekenhuisopname aansluitend aan partus in ziekenhuis: obductie en PMMRI adviseren, alleen als er klinische onduidelijkheden bestaan over de diagnose en/of het medisch handelen/klinisch beloop.
9. Bij onverwachte, onverklaarde, neonatale sterfte, na partus thuis, of na thuiskomst na ziekenhuis partus.
>>> Volledig diagnostisch traject (NODOK: tot 18 jaar, zie de module ‘Indicatiestelling bij kinderen’), obductie, skeletstatus, PMMRI of PMCT, in overleg met een NODOK arts.
Voor de technische en organisatorische aspecten van de verschillende scenario’s, zie de module ‘Organisatie van postmortem radiologie’.
Onderbouwing
Achtergrond
Onder perinatale sterfte wordt verstaan de geboorte van een levenloos kind vanaf 22 weken zwangerschapsduur of het overlijden van een levend geboren kind binnen één week of binnen 28 dagen (dit laatste is inclusief vroeg neonatale sterfte) na de geboorte. Deze module richt zich op alle overlijdens binnen 28 dagen postpartum. Het vinden van een doodsoorzaak is belangrijk voor de verwerking van het verlies voor de ouders en familie en ook voor het bepalen van een herhalingskans. Betrouwbare statistieken van sterfteoorzaken zijn tevens belangrijk voor epidemiologische redenen.
Naast eerste trimester aneuploidie screening (combinatietest en recent de NIPT) wordt structureel echoscopisch onderzoek (20-wekenecho) sinds 2007 aangeboden aan iedere zwangere in Nederland waardoor veel foetale afwijkingen reeds voor de geboorte opgespoord worden. Daarnaast worden zwangeren met een verhoogde kans op een echoscopisch opspoorbare foetale afwijking, of met een verdenking daarop bij echoscopie, verder aanvullend onderzoek aangeboden in een van de derde lijns echo centra (Geavanceerd Echoscopisch Onderzoek (GUO)). Postpartum onderzoek naar de doodsoorzaak bestond historisch bepaald uit een veelvoud van (vaak onnodige) diagnostiek. Inmiddels is er meer evidence ter onderbouwing van deze diagnostiek. Radiologisch onderzoek, met name het X-babygram en meer recent de postmortem MRI of CT worden nog steeds wisselend ingezet zonder duidelijke richtlijnen voor indicatie en techniek. Deze onderzoeken kunnen wel belangrijker worden, gezien de dalende trend in de toestemming voor obductie.
In dit deze module wordt ingegaan op de indicatiestelling en worden scenario’s voor de praktijk voorgesteld. Technische en organisatorische aspecten worden elders in deze richtlijn behandeld.
Conclusies
De bewijskracht voor de uitkomstmaten sensitiviteit en specificiteit van postmortem MRI is met één niveau verlaagd vanwege het geringe aantal patiënten in de studies (imprecisie) dat per type afwijking(en) is geincludeerd en vanwege het feit dat de onderzoeksresultaten verkregen zijn in een specialistische setting die in de dagelijkse praktijk vaak niet haalbaar is. De bewijskracht komt hierdoor uit op het niveau laag.
Sensitiviteit postmortem MRI cardiale afwijkingen
Laag GRADE |
PMMRI lijkt een hoge sensitiviteit te hebben in het aantonen van cardiale afwijkingen bij foetussen.
Bronnen (Taylor, 2014; Votino, 2012a) |
Laag GRADE |
PMMRI lijkt een erg hoge specificiteit te hebben in het aantonen van cardiale afwijkingen bij foetussen.
Bronnen (Taylor, 2014; Votino, 2012a) |
Sensitiviteit postmortem MRI neurologische afwijkingen
Laag GRADE |
PMMRI lijkt een sensitiviteit boven de 68% te hebben in het aantonen van neurologische afwijkingen bij foetussen.
Bronnen (Arthurs, 2015a) |
Laag GRADE |
PMMRI lijkt een specificiteit boven de 74% te hebben in het aantonen van neurologische afwijkingen bij foetussen.
Bronnen (Arthurs, 2015a) |
Sensitiviteit postmortem MRI abdominale afwijkingen
Laag GRADE |
PMMRI lijkt een lage sensitiviteit te hebben in het aantonen van abdominale afwijkingen bij foetussen.
Bronnen (Arthurs, 2015d) |
Laag GRADE |
PMMRI lijkt een hoge specificiteit te hebben in het aantonen van abdominale afwijkingen bij foetussen.
Bronnen (Arthurs, 2015d) |
Sensitiviteit postmortem MRI thoracale afwijkingen
Laag GRADE |
De sensitiviteit van PMMRI in het aantonen van verschillende foetale thoracale afwijkingen lijkt boven 64% te liggen.
Bronnen (Arthurs, 2014b) |
Laag GRADE |
De specificiteit van PMMRI in het aantonen van foetale thoracale afwijkingen lijkt hoog te zijn.
Bronnen (Arthurs, 2014b) |
De uitkomstmaten sensitiviteit en specificiteit van het babygram zijn met één niveau verlaagd omdat er maar één studie is gevonden die deze uitkomstmaten in de juiste populatie onderzocht heeft.
Sensitiviteit en specificiteit babygram bij vermoeden op skeletafwijkingen
Laag GRADE |
Het babygram/skeletstatus lijkt een hoge sensitiviteit en specificiteit te hebben in het benoemen van de specifieke skeletafwijking bij foetussen waarbij door prenataal echo onderzoek of postpartum schouwing reeds een vermoeden op skeletafwijkingen bestaat.
Bronnen (Kamphuis-van Ulzen, 2015) |
De uitkomstmaten sensitiviteit en specificiteit van een minimaal invasieve obductie (MIA) zijn met één niveau verlaagd omdat maar één studie is gevonden die deze uitkomstmaten in de juiste populatie onderzocht heeft.
Sensitiviteit en specificiteit MIA
Laag GRADE |
MIA lijkt een hoge sensitiviteit en specificiteit te hebben in het aantonen van zowel infectieuze als niet-infectieuze pathologische afwijkingen als doodsoorzaak bij foetussen.
Bronnen (Thayyil, 2013a) |
Samenvatting literatuur
I Postmortem MRI
Thayyil (2010) heeft een systematische literatuurreview uitgevoerd om de diagnostische accuratesse van postmortem MRI (PMMRI) bij patiënten van verschillende leeftijden aan te tonen. In vijf van de geïncludeerde studies betrof het foetussen die overleden na beëindiging van de zwangerschap, na een foetale sterfte of als pasgeborene (Hagmann, 2007; Widjaja, 2006; Alderliesten, 2003; Griffiths, 2003; Huisman, 2002). PMMRI werd ingezet om congenitale afwijkingen aan te tonen, waarna deze bevindingen werden vergeleken met de pathologische bevindingen bij een conventionele obductie. In twee van bovengenoemde studies ondergingen alle foetussen een whole body obductie nadat postmortem radiologie had plaatsgevonden.
De resultaten in deze systematische review zijn gepooled waarbij een sensitiviteit van 69% (56% tot 80%) en een specificiteit van 95% (88% tot 98%) werd gevonden voor het aantonen van klinisch significante afwijkingen met PMMRI in vergelijking tot obductie. Er is echter sprake van heterogeniteit in studieopzet, de studieopzet van de vijf studies is van slechte tot matige kwaliteit en het gaat om kleine studiepopulaties. Thayyil (2010) concludeert dat PMMRI potentieel wel een goed alternatief zou kunnen zijn. Om dit beter in kaart te brengen is door deze onderzoeksgroep de MaRIAS-studie opgezet.
MaRIAS
De Magnetic Resonance Imaging Autopsy Study (MaRIAS) was een grote, driejarige, prospectieve studie uit Engeland (Thayyil, 2011). Hierbij is een database met postmortem MRI-beelden uit 2007 tot 2011 van 123 kinderen onder de 16 jaar (42 neonaten <1 maand oud; 53 baby’s ≥1 maand tot 1 jaar oud; 28 kinderen ≥1 jaar tot <16 jaar oud) is onderzocht, om de effectiviteit van postmortem MRI aan te tonen voor het in beeld brengen/diagnosticeren van afwijkingen of doodsoorzaken in verschillende orgaanstelsels. De beelden zijn beoordeeld door een expertteam van op deelgebieden gespecialiseerde kinderradiologen, en vergeleken met de uitkomsten van een conventionele obductie, uitgevoerd door gespecialiseerde perinatale en kinderpathologen waarbij de radiologen geblindeerd waren voor de pathologische uitslagen en andersom.
Een sterk punt van de MaRIAS-studie is dat er gebruik gemaakt is van een grote database met gegevens van ongeselecteerde patiënten en het dubbelblinde studiedesign. Echter, de radiologische beelden en pathologische bevindingen in de studie zijn geïnterpreteerd door een zeer gespecialiseerd team in een tertiair ziekenhuis, terwijl in de dagelijkse praktijk de radiologische beelden niet altijd door een expertteam worden beoordeeld (Arthurs, 2015a; Thayyil, 2011). Onderstaand worden de resultaten van de verschillende studies die gebruik maakten van de MaRIAS-database toegelicht per orgaansysteem.
Cardiale afwijkingen
Taylor (2014) heeft bij foetussen (n=277) gekeken naar de diagnostische accuratesse van PMMRI in het aantonen van cardiale afwijkingen. Er worden een hoge sensitiviteit en specificiteit gevonden voor het aantonen van major en minor, structurele (in aanleg) en niet-structurele (verworven) hartafwijkingen bij foetussen. De algemene sensitiviteit bij hartafwijkingen bij foetussen onder de 24 weken zwangerschap is 82,4% (95% BI: 59,0 tot 93,8), de algemene specificiteit is 96,2% (95% BI: 91,3 tot 98,4). Bij doodgeboortes (vanaf 24 weken zwangerschap) zijn de sensitiviteit en specificiteit respectievelijk 83,3% (95% BI: 43,7t tot 97,0) en 94,1% (95% BI: 86,8 tot 97,4).
Votino (2012a) vergeleek de diagnostische accuratesse van high-field MRI (9,4T) met lower-field MRI magneten (1,5 en 3,0 T), en stereomicroscopische obductie (minimaal invasief) in het aantonen van hartafwijkingen bij 24 foetussen onder de 20 weken. De foetussen zijn ingedeeld in vier leeftijdscategorieën voor analyse. Het hart is in beeld gebracht met behulp van verschillende MRI-systemen om te onderzoeken of er verschillen aan te tonen zijn in hoe goed bepaalde structuren van het hart en de uitstroom van het hart in beeld te brengen zijn. In onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven (tabel 1). Hierbij geeft 0 van de 6 bijvoorbeeld aan dat bij 0 van de 6 onderzochte foetussen een hartstructuur aangetoond kon worden met behulp van MRI.
Tabel 1 Aantallen foetussen per leeftijd waarbij verschillende hartstructuren met MRI in beeld gebracht konden worden
MRI systeem |
Leeftijd (weken) |
Situs |
Vierkamer view |
Outflow tracts |
Aortaboog |
Systemische aderen |
1.5 T |
11.0-14.0 |
0/6 |
0/6 |
0/6 |
0/6 |
0/6 |
|
14.1-16.0 |
7/10 |
0/10 |
0/10 |
0/10 |
0/10 |
|
16.1-20.0 |
8/8 |
6/8 |
0/8 |
0/8 |
0/8 |
|
Totaal |
15/24 (62,5%) |
6/24 (25,0%) |
0/24 (0%) |
0/24 (0%) |
0/24 (0%) |
3.0 T |
11.0-14.0 |
0/6 |
0/6 |
0/6 |
0/6 |
0/6 |
|
14.1-16.0 |
9/10 |
4/10 |
0/10 |
0/10 |
0/10 |
|
16.1-20.0 |
8/8 |
7/8 |
1/8 |
0/8 |
0/8 |
|
Totaal |
17/24 (70,8%) |
11/24 (45,8%) |
1/24 (4,2%) |
0/24 (0%) |
0/24 (0%) |
9.4 T |
11.0-14.0 |
6/6 |
6/6 |
6/6 |
4/6 |
3/6 |
|
14.1-16.0 |
10/10 |
10/10 |
10/10 |
8/10 |
8/10 |
|
16.1-20.0 |
8/8 |
8/8 |
8/8 |
8/8 |
8/8 |
|
Totaal |
24/24 (100%) |
24/24 (100%) |
24/24 (100%) |
20/24(83,3%) |
19/24 (79,2%) |
De sensitiviteit van PMMRI (9.4 T) in het in beeld brengen van abnormaliteiten aan het outflow tract was 75% (95%BI: 20,3 tot 95,9%); de specificiteit was 100% (95%BI: 83,3 tot 100,0%).
Voor het in beeld brengen van de ligging van het hart en eventuele afwijkingen aan de aortaboog en aderen waren sensitiviteit en specificiteit beiden 100%; indien visualisatie mogelijk was.
Neurologische afwijkingen
Arthurs (2015a) onderzocht de MaRIAS resultaten voor de diagnostische accuratesse van PMMRI in het aantonen van neurologische afwijkingen bij foetussen. Er werd gekeken naar tekenen van intracraniale bloedingen, congenitale hersenmalformaties, ischemische hersenschade, diffuse hersenschade, cerebellitis en witte stof laesies. Bij alle foetussen onder de 24 weken oud werd er een hoge sensitiviteit en specificiteit gevonden voor bovengenoemde afwijkingen, behalve bij ischemische hersenschade die tijdens de geboorte is ontstaan (tabel 2).
Tabel 2 Sensitiviteit en specificiteit neurologische afwijkingen
Afwijkingen: |
Sensitiviteit |
Specificiteit |
Cerebrale malformaties |
88,4% |
95,2% |
Grote intracraniale bloedingen |
100% |
99,1% |
Algehele hersenpathologie |
87,5% |
74,1% |
Antemortem ischemische schade |
68% |
- |
Thoracale afwijkingen
Arthurs (2014b) onderzocht het aantonen van niet-cardiale thoracale afwijkingen (zoals longontsteking of pulmonaire hypoplasie), ook met behulp van de MaRIAS-database, bij 277 foetussen. De sensitiviteit en specificiteit van PMMRI waren respectievelijk 30% en 96% bij foetussen onder de 24 weken en respectievelijk 37,5% en 88,2% bij foetussen boven de 24 weken oud. Deze lage sensitiviteit en hoge specificiteit lijken aan te geven dat PMMRI met name geschikt is om thoracale afwijkingen aan te tonen. Infectie en pneumonie waren moeilijk aan te tonen met PMMRI.
Abdominale afwijkingen
Arthurs (2015d) onderzocht de diagnostische accuratesse van postmortem MRI bij abdominale afwijkingen bij 250 foetussen. Onder de 24 weken werd een sensitiviteit van 77,1% gevonden (95%BI: 61,0 tot 87,9) en een specificiteit van 95,1% (95%BI: 89,9 tot 97,7). Boven de 24 weken werd een sensitiviteit van 64,7% (95%BI: 41,3 tot 82,7) en een specificiteit van 89,3% (95%BI: 80,3 tot 94,5) gevonden. PMMRI bleek het meest sensitief in het aantonen van miltafwijkingen met een sensitiviteit van 100%, gevolgd door nietafwijkingen met een sensitiviteit van 80% (tabel 3).
Tabel 3 Sensitiviteit en specificiteit abdominale afwijkingen
Afwijkingen |
Sensitiviteit |
Specificiteit |
Intestinaal |
50,0% |
95,2% |
Renaal |
80,0% |
98,6% |
Adrenaal |
55,6% |
98,9% |
Lever |
50,0% |
100,0% |
Milt |
100,0% |
99,6% |
II Postmortem CT
Vergelijking postmortem MRI met postmortem CT
In een studie van Arthurs zijn PMMRI en PMCT beiden met obductie vergeleken en met elkaar (Arthurs, 2015b). Foetussen ondergingen zowel een postmortem CT-scan als een postmortem MRI-scan en een obductie. Hoewel de auteurs beschrijven dat bij foetussen onder de 24 weken zwangerschap PMMRI twee keer zoveel diagnoses laat zien, is een groot deel van de uitslagen niet-diagnostisch (op basis van beeldkwaliteit en detail kon normaal niet van afwijkend worden onderscheiden door de radioloog, in de studie en tabellen aangeduid met ND). Bij foetussen boven de 24 weken blijken PMCT en PMMRI even goed in het aantonen van diagnosen in verschillende orgaansystemen. Bij beide leeftijdsgroepen en bij zowel PMCT als PMMRI werd een specificiteit van 100% gerapporteerd. Daarnaast is er ook gekeken naar de verschillende orgaansystemen (tabel 4, 5 en 6).
Tabel 4 Diagnostische accuratesse van PMCT vs. obductie en PMMRI versus obductie per leeftijdsgroep
|
|
ND |
TP/FP |
FN/TN |
Sensitiviteit (%) (95%BI) |
Specificiteit (%) (95%BI) |
F <24 weken (n=35) |
PMCT |
14 |
5/0 |
13/3 |
27,8 (12,5; 50,9) |
100% (43,9; 100) |
|
PMMRI |
4 |
10/0 |
15/6 |
40,0 (23,4; 59,3) |
100% (61,0; 100) |
F >24 weken (n=18) |
PMCT |
4 |
4/0 |
4/6 |
50,0 (21,5; 78,5) |
100% (61,0; 100) |
|
PMMRI |
0 |
5/0 |
5/8 |
50,0 (27,3; 76,3) |
100% (67,6; 100) |
ND=niet-diagnostisch, TP=terecht-positief; FP=fout-positief; FN=fout-negatief; TN=terecht-negatief
Tabel 5 Diagnostische accuratesse van PMCT vs. obductie en PMMRI versus obductie per orgaansysteem bij foetussen <24 weken
|
|
ND |
TP/FP |
FN/TN |
Sensitiviteit (%) (95%BI) |
Specificiteit (%) (95%BI) |
Cardiaal (n=35) |
PMCT |
29* |
0/0 |
0/6 |
- |
100 (61,0; 100) |
|
PMMRI |
4 |
3/4 |
0/24 |
100 (43,9; 100) |
85,7 (68,5; 94,3) |
Neurologisch (n=35) |
PMCT |
14** |
3/6 |
0/12 |
100 (43,9; 100) |
66,7 (43,7; 83,7) |
|
PMMRI |
8 |
5/10 |
1/11 |
83,3 (43,6; 97,0) |
52,4 (32,4; 71,7) |
Thoracaal (n=35) |
PMCT |
30* |
0/0 |
1/4 |
0,0 (0; 79,3) |
100 (51,0; 100) |
|
PMMRI |
8 |
1/1 |
4/21 |
20,0 (3,6; 62,4) |
95,5 (78,2; 99,2) |
Abdominaal (n=35) |
PMCT |
27* |
0/0 |
1/7 |
0,0 (0; 79,3) |
100 (64,6; 100) |
|
PMMRI |
6 |
2/0 |
3/14 |
40,0 (11,8; 76,9) |
100 (86,2; 100) |
Musculoskeletaal (n=35) |
PMCT |
1 |
3/0 |
1/30 |
75,0 (30,1; 95,4) |
100 (88,6; 100) |
|
PMMRI |
2 |
3/0 |
2/28 |
60,0 (23,1; 88,2) |
100 (87,9; 100) |
Overall (n=175) |
PMCT |
101* |
6/6 |
3/59 |
66,7 (35,4; 87,9) |
90,8 (81,3; 95,7) |
Overall (n=175) |
PMMRI |
28 |
14/15 |
10/108 |
58,3 (38,8; 75,5) |
87,8 (80,9; 92,5) |
ND=niet-diagnostisch, TP=terecht-positief; FP=fout-positief; FN=fout-negatief; TN=terecht-negatief
* p<0.005 bij gebruik van McNemar’s test voor het onderzoeken van verschil in beeldvormingmodaliteiten
** p<0.05
Tabel 6 Diagnostische accuratesse van PMCT vs. obductie en PMMRI versus obductie per orgaansysteem bij foetussen >24 weken
|
|
ND |
TP/FP |
FN/TN |
Sensitiviteit (%) (95%BI) |
Specificiteit (%) (95%BI) |
Abdomen (n=18) |
PMCT |
11* |
1/2 |
0/4 |
100 (20,7; 100) |
66,7 (30,0; 90,3) |
|
PMMRI |
0 |
4/1 |
0/13 |
100 (51,0; 100) |
92,9 (68,5; 98,7) |
Cardiaal (n=18) |
PMCT |
10* |
1/0 |
0/7 |
100 (20,7; 100) |
100 (64,6; 100) |
|
PMMRI |
0 |
3/0 |
0/15 |
100 (43,9; 100) |
100 (79,6; 100) |
Thorax (n=18) |
PMCT |
11* |
2/1 |
0/4 |
100 (34,2; 100) |
80,0 (37,6; 96,4) |
|
PMMRI |
0 |
2/2 |
1/13 |
66,7 (20,8; 93,9) |
86,7 (62,1; 96,3) |
Musculoskeletaal (n=18) |
PMCT |
0 |
0/0 |
1/17 |
0,0 (0; 79,3) |
100 (81,6; 100) |
|
PMMRI |
0 |
0/0 |
1/17 |
0,0 (0; 79,3) |
100 (81,6; 100) |
Neurologisch (n=18) |
PMCT |
5* |
4/0 |
4/5 |
50,0 (21,5; 78,5) |
100 (56,6; 100) |
|
PMMRI |
0 |
6/3 |
2/7 |
75,0 (40,9; 92,9) |
70,0 (39,7; 89,2) |
Overall (n=90) |
PMCT |
37* |
8/3 |
5/37 |
61,5 (35,5; 82,3) |
92,5 (80,1; 97,4) |
Overall (n=90) |
PMMRI |
0 |
15/6 |
4/65 |
78,9 (56,7; 91,5) |
91,5 (82,8; 96,1) |
ND=niet-diagnostisch; TP=terecht-positief; FP=fout-positief; FN=fout-negatief; TN=terecht-negatief
* p<0.005 bij gebruik van McNemar’s test voor het onderzoeken van verschil in beeldvormingmodaliteiten
De auteurs concluderen dat PMMRI de methode van eerste keuze methode is voor perinataal postmortem onderzoek, maar dat in specifieke klinische situaties additionele beeldvorming aangewezen is.
III Babygram/foetale skeletstatus
In een retrospectieve studie van Kamphuis-van Ulzen (2015) is onderzocht wat de indicaties zijn voor een foetale postmortem skeletal survey (FPSS), ofwel een babygram. In deze studie is bij 337 foetussen een FPSS uitgevoerd, vergeleken met de einddiagnose van een skeletale afwijking (waar verricht obductie, genetisch onderzoek, ander prenataal onderzoek). De sensitiviteit van de FPSS in het aantonen van skeletafwijkingen (malformaties of dysplasieën) was 100%; de specificiteit 97%. Er werd geconcludeerd dat de meerderheid van de babygrammen niet bijdraagt aan het diagnostische proces omdat er in de meeste gevallen geen of geen belangrijke skeletafwijkingen zijn. Als er wel multiple skeletmalformaties worden gezien met een prenatale echo of met postmortem lichamelijk onderzoek, bijvoorbeeld bij vermoeden op een syndromale afwijking of een skeletdysplasie, dan is dat een indicatie voor een diagnostische FPSS.
IV Minimaal invasief vekregen lichaamsmateriaal
Thayyil (2013a) heeft niet alleen PMMRI vergeleken met conventionele obductie, maar ook minimaal invasieve obductie (Minimal Invasive Autopsy (MIA)). Hieronder werd in deze studie een postmortem onderzoek verstaan zonder incisies maar waarbij wel bloed werd verzameld door middel van een naald, en placenta onderzoek.
Ook in deze studie is gebruik gemaakt van data uit de MaRIAS-studie. Thayyil (2013a) vond een sensitiviteit van 100% (97.2 tot 100.0) en een specificiteit van 97,8% (88.4 tot 99.6) voor het aantonen van cardiovasculaire, pulmonaire, abdominale, musculoskeletale of zenuwstelsel abnormaliteiten als doodsoorzaak bij foetussen onder de 24 weken zwangerschap (n=176). De sensitiviteit en specificiteit bij foetussen ouder dan 24 weken zwangerschap (n=91) zijn respectievelijk 95.9% (95% BI: 86.3 tot 98.9) en 95.2% (95% BI: 84.2 tot 98.7).
Voor het aantonen van niet-infectieuze pathologische abnormaliteiten werd bij beide groepen foetussen zowel een sensitiviteit en specificiteit gevonden van boven de 95%. Bij foetussen boven de 24 weken zwangerschap werd een sensitiviteit van 80% (95% BI: 37,6 tot 96,4) beschreven in het aantonen van infectieuze afwijkingen.
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende wetenschappelijke vraagstelling:
Wat zijn de sensitiviteit en specificiteit van verschillende methoden van postmortem radiologie bij foetussen/neonaten in de leeftijd tot 28 dagen postpartum in het aantonen van de doodsoorzaak, vergeleken met obductie?
Wat is de waarde en de beperking van postmortem radiologie bij foetussen/neonaten tot de leeftijd van 28 dagen oud?
P foetussen/neonaten tot 28 dagen oud;
I postmortem radiologie;
C obductie;
O sensitiviteit en/of specificiteit.
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte sensitiviteit en specificiteit belangrijke uitkomstmaten.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (OVID) en Embase is met relevante zoektermen gezocht naar studies gepubliceerd vanaf 2000 die de waarde en beperkingen van postmortem radiologisch onderzoek bij foetussen of neonaten vergelijken met obductie. Er werden op voorhand geen radiologische methoden of diagnoses uitgesloten. Literatuur over niet-natuurlijk overlijden is deels uitgesloten wanneer het uitsluitend forensisch onderzoek betrof, omdat in deze richtlijn de klinische postmortem radiologie wordt beschreven. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording.
De literatuurzoekactie leverde in totaal 268 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: (systematische) reviews of andere studiedesigns, met exclusie van case reports, waarbij de sensitiviteit en specificiteit van postmortem radiologie bij foetussen/neonaten werd onderzocht. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 67 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 56 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording) en 11 studies definitief geselecteerd.
Veertien onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidence-tabellen. Beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk of bias tabellen.
De geselecteerde literatuur richt zich op postmortem MRI, postmortem CT en röntgenologisch onderzoek van het skelet, vaak babygram genoemd. Andere postmortem radiologische methoden zijn vanwege gebrek aan geschikte literatuur buiten beschouwing gelaten in deze module.
Referenties
- Arthurs OJ, Guy A, Thayyil S, Wade A, Jones R, Norman W, et al. Comparison of diagnostic performance for perinatal and paediatric post-mortem imaging: CT versus MRI. Eur Radiol. 2015b.
- Arthurs OJ, Thayyil S, Addison S, Wade A, Jones R, Norman W, et al. Diagnostic accuracy of postmortem MRI for musculoskeletal abnormalities in fetuses and children. Prenat Diagn. 2014b;34(13):1254-61.
- Arthurs OJ, Thayyil S, Olsen OE, Addison S, Wade A, Jones R, et al. Diagnostic accuracy of post-mortem MRI for thoracic abnormalities in fetuses and children. Eur Radiol. 2014b;24(11):2876-84.
- Arthurs OJ, Thayyil S, Owens CM, Olsen OE, Wade A, Addison S, et al. Diagnostic accuracy of post mortem MRI for abdominal abnormalities in foetuses and children. Eur J Radiol. 2015d;84(3):474-81.
- Arthurs OJ, Thayyil S, Pauliah SS, Jacques TS, Chong WK, Gunny R, et al. Diagnostic accuracy and limitations of post-mortem MRI for neurological abnormalities in fetuses and children. Clin Radiol. 2015a;70(8):872-80
- Kamphuis-Van Ulzen K, Koopmanschap DHJLM, Marcelis CLM, Van Vugt JMG, Klein WM. When is a post-mortem skeletal survey of the fetus indicated, and when not? Journal of Maternal-Fetal and Neonatal Medicine. 2016;29(6):991-7.
- Taylor AM, Sebire NJ, Ashworth MT, Schievano S, Scott RJ, Wade A, et al. Postmortem cardiovascular magnetic resonance imaging in fetuses and children: a masked comparison study with conventional autopsy. Circulation. 2014;129(19):1937-44.
- Thayyil S, Chandrasekaran M, Chitty LS, Wade A, Skordis-Worrall J, Bennett-Britton I, et al. Diagnostic accuracy of post-mortem magnetic resonance imaging in fetuses, children and adults: a systematic review. Eur J Radiol. 2010;75(1):e142-8.
- Thayyil S, Sebire NJ, Chitty LS, Wade A, Chong W, Olsen O, et al. Post-mortem MRI versus conventional autopsy in fetuses and children: a prospective validation study.[Erratum appears in Lancet. 2013 Jul 20;382(9888):208], [Erratum appears in Lancet. 2013 Dec 14;382(9909):1980]. Lancet. 2013;382(9888):223-33.
- Thayyil S, Sebire NJ, Chitty LS, Wade A, Olsen O, Gunny RS, et al. Post mortem magnetic resonance imaging in the fetus, infant and child: a comparative study with conventional autopsy (MaRIAS Protocol). BMC Pediatr. 2011;11:120.
- Votino C, Jani J, Verhoye M, Bessieres B, Fierens Y, Segers V, et al. Postmortem examination of human fetal hearts at or below 20 weeks' gestation: a comparison of high-field MRI at 9.4 T with lower-field MRI magnets and stereomicroscopic autopsy. Ultrasound Obstet Gynecol. 2012;40(4):437-44.
Evidence tabellen
For systematic reviews of diagnostic test accuracy studies
Research question
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Index test (test of interest) |
Reference test |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Thayyil, 2010 |
Systematic review
Literature search from January 1990 up to March 2009
5 articles about foetuses were included; A: Huisman, 2002 B: Alderliesten, 2003 C: Griffiths, 2003 D: Hagmann, 2007 E: Widjaja, 2006
Study design: A-C: prospective design, D, E: Unclear
Setting and Country: Great Ormond Street Hospital and University College Hospital, England
Source of funding and conflicts of interest: This work was undertaken at Great Ormond Street Hospital and University College Hospital, London who received a proportion of funding from the United Kingdom Department of Health’s NIHR Biomedical Research Centres funding scheme. ST is funded by the UK Department of Health and Comprehensive Biomedical Research Centre, University College Hospital. AMT is funded by the National Institute of Health Research (NIHR) (SRF/08/01/018). NJR, NJS and JSW are funded by Higher Education Funding Council for England.
None of the authors of this manuscript have any conflict of interest. |
Inclusion criteria SR: not mentioned.
Exclusion criteria SR: Studies that were reported only as conference abstracts were not included. Case reports and case series of less than 5 cases, and studies examining forensic cases were excluded.
5 studies included
Important patient characteristics: 146 foetuses;
N, mean age A: 10, Fetus termination of pregnancy (ToP) B: 34, Fetus ToP, miscarriages C: 40, Fetus 24 weeks ToP and miscarriages D: 37, Fetus ToP and miscarriages, and newborns E: 11 Fetus ToP cases; 30 controls
Organs examined: A: Whole body B: Whole body C: Brain and spine D: Kidneys E: Spine
Type of lesions reported: A: Congenital malformations B: Congenital malformations C: Congenital malformations D: Congenital malformations E: Congenital malformations |
Postmortem MR imaging
MR sequence: A: 1.5 T, 2D T1 and T2-W B: T MR, 2D T1-W in 16, 2D T2-W in 10 C: 1.5 T, 2D T2-W D: 1.5 T, 2D T2-W E: 1.5 T, 2D T2-W |
Autopsy
|
No follow-up |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
Sensitivity; specificity A: 0,60 (0,26-0,88); 0,50 (0,00-1,00) B: 0,91 (0,41-1,00); 0,97 (0,84-1,00) C: 0,91 (0,59-1,00); 0,98 (0,86-1,00) D: 0,21 (0,05-0,51); 0,96 (0,68-1,00) E: 0,89 (0,67-0,99); 0,85 (0,55-0,98)
Pooled data from all 5 studies on fetuses showed an overall sensitivity of 69% (95% CI–56%, 80%) and specificity of 95% (95% CI–88%, 98%);for detection of the most clinically significant abnormality. |
|
Table of quality assessment for systematic reviews of diagnostic studies
Based on AMSTAR checklist (Shea et al.; 2007, BMC Methodol 7: 10; doi:10.1186/1471-2288-7-10) and PRISMA checklist (Moher et al 2009, PLoS Med 6: e1000097; doi:10.1371/journal.pmed1000097)
Research question:
Study
First author, year |
Appropriate and clearly focused question?1
Yes/no/unclear |
Comprehensive and systematic literature search?2
Yes/no/unclear |
Description of included and excluded studies?3
Yes/no/unclear |
Description of relevant characteristics of included studies?4
Yes/no/unclear |
Assessment of scientific quality of included studies?5
Yes/no/unclear |
Enough similarities between studies to make combining them reasonable?6
Yes/no/unclear |
Potential risk of publication bias taken into account?7
Yes/no/unclear |
Potential conflicts of interest reported?8
Yes/no/unclear |
Thayyil, 2010 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
- Research question (PICO) and inclusion criteria should be appropriate (in relation to the research question to be answered in the clinical guideline) and predefined
- Search period and strategy should be described; at least Medline searched
- Potentially relevant studies that are excluded at final selection (after reading the full text) should be referenced with reasons
- Characteristics of individual studies relevant to the research question (PICO) should be reported
- Quality of individual studies should be assessed using a quality scoring tool or checklist (preferably QUADAS-2; COSMIN checklist for measuring instruments) and taken into account in the evidence synthesis
- Clinical and statistical heterogeneity should be assessed; clinical: enough similarities in patient characteristics, diagnostic tests (strategy) to allow pooling? For pooled data: at least 5 studies available for pooling; assessment of statistical heterogeneity and, more importantly (see Note), assessment of the reasons for heterogeneity (if present)? Note: sensitivity and specificity depend on the situation in which the test is being used and the thresholds that have been set, and sensitivity and specificity are correlated; therefore, the use of heterogeneity statistics (p-values; I2) is problematic, and rather than testing whether heterogeneity is present, heterogeneity should be assessed by eye-balling (degree of overlap of confidence intervals in Forest plot), and the reasons for heterogeneity should be examined.
- There is no clear evidence for publication bias in diagnostic studies, and an ongoing discussion on which statistical method should be used. Tests to identify publication bias are likely to give false-positive results, among available tests, Deeks’ test is most valid. Irrespective of the use of statistical methods, you may score “Yes” if the authors discuss the potential risk of publication bias.
- Sources of support (including commercial co-authorship) should be reported in both the systematic review and the included studies. Note: To get a “yes,” source of funding or support must be indicated for the systematic review AND for each of the included studies.
For diagnostic test accuracy studies
Research question: What is the diagnostic accuracy of postmortem radiology in foetuses/neonates < 1 month old?
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics
|
Index test (test of interest) |
Reference test
|
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
PMMRI |
|
|
|
|
|
|
|
Arthurs, 2015a |
Type of study: Prospective study design, MaRIAS Protocol
Setting: Great Ormond Street Hospital for Children and University College Hospital, London.
Country: UK
Conflicts of interest: None mentioned |
Inclusion criteria: All fetuses and children (_16 years) undergoing conventional autopsy were eligible for recruitment.
Exclusion criteria: Cases were excluded if consent was not available or if PMMRI could not be performed before autopsy
N= 277 fetuses
Mean age ± SD: 185 were fetal cases < 24 weeks of gestation; 92 fetuses > 24 weeks gestation up to term
Neurological abnormalities |
Non-invasive cerebral post-mortem magnetic resonance imaging (PMMRI) |
Conventional autopsy |
Time between the index test en reference test: No patient’s autopsy was delayed for a PMMRI, but the PMMRI was performed during the natural time interval between death and autopsy. |
Sensitivity (%(95%CI)); specificity(%(95%CI):
- Detection of ischaemic brain injury: - Fetuses <24 wg: - ; 100% (97.2-100) - Fetuses >24 wg: 30% (10.8 – 60.3); 90.4% (81.4-95.3)
Detection of major intracranial bleed - Fetuses <24 wg: 100% (20.7-100); 98.5% (94.7-99.6) - Fetuses >24 wg: 100% (20.7-100); 100% (95.5-100)
Detection of brain malformations - Fetuses <24 wg: 85.7% (68.5-94.3); 89.7% (82.5-94.2) - Fetuses >24 wg: 90% (59.6-98.2); 95.9% (88.6-98.6)
Detection of minor intracranial bleed - Fetuses <24 wg: 100% (20.7-100); 86.6% (79.8-91.3) - Fetuses >24 wg: 80% (37.6-96.4); 98.7% (93.1-99.8)
Detection of overall brain pathology - Fetuses <24 wg: 87.1% (71.1-94.9); 69.2% (59.9-77.1) - Fetuses >24 wg: 71% (53.4-83.9); 76.9% (63.9-86.3) |
PMMRI is an accurate investigational technique for identifying significant neuropathology in fetuses and children, and may provide important information even in cases where autolysis prevents formal neuropathological examination; however, PMMRI is less sensitive at detecting hypoxiceischaemic brain injury, and may not detect rarer disorders not encountered in this study. |
Taylor, 2014 |
Type of study: Prospective study design, MaRIAS Protocol
Setting: Great Ormond Street Hospital for Children or University College London Hospitals
Country: UK
Conflicts of interest: None |
Inclusion criteria: All fetuses undergoing conventional autopsy were eligible for recruitment.
Exclusion criteria: Cases were excluded if consent was not available or if CMR could not be performed before autopsy.
N= 277 fetuses
Mean age ± SD: 185 were fetal cases < 24 weeks of gestation; 92 fetuses > 24 weeks gestation up to term |
Postmortem cardiovascular MRI |
Conventional autopsy |
|
Sensitivity (%(95%CI)); specificity(%(95%CI):
For detection of any heart disease: - Fetus ≤ 24 weeks: 82.4 (59.0–93.8); 96.2 (91.3–98.4) - Stillborn (24 weeks to term): 83.3 (43.7–97.0); 94.1 (86.8–97.4) |
We have shown that 3D post-mortem CMR imaging can provide equivalent structural information to that of conventional autopsy in the majority of larger fetuses, newborns and children. This technique may have a major role in developing less invasive autopsy methods. Moreover, routine use of post mortem CMR imaging as an adjuvant to conventional autopsy may increase the yield from conventional autopsy. |
Arthurs, 2014b |
Type of study: Prospective study design, MaRIAS Protocol
Setting: Great Ormond Street Hospital for Children and University College Hospital, London
Country: UK
Conflicts of interest: None |
Inclusion criteria: All fetuses undergoing conventional autopsy were eligible for recruitment.
Exclusion criteria: Cases were excluded if consent was not available or if PMMR could not be performed before autopsy.
N= 277 fetuses
Mean age ± SD: 185 were fetal cases < 24 weeks of gestation; 92 fetuses > 24 weeks gestation up to term
Thoracic abnormalities |
Postmortem MRI |
Conventional autopsy |
|
Sensitivity (%(95%CI)); specificity(%(95%CI):
- Fetuses < 24 wks: 30.3 (1.4, 47.3); 96.0 (91.0-98.3) - Fetuses > 24 wks and stillbirths: 37.5% (18.5, 61.4); 88.2 (79.0, 93.6) |
PMMR was most sensitive at detecting anatomical abnormalities, including pleural effusions and lung or thoracic hypoplasia, but particularly poor at detecting infection.
PMMR currently has relatively poor diagnostic detection rates for the commonest intra-thoracic pathologies identified at autopsy in fetuses and children, including infection and haemorrhage. The relatively high negative predictive value suggests that normal thoracic appearances at PMMR excludes the majority of important thoracic lesions at autopsy, and so could be useful in the context of minimally invasive autopsy for excluding non-cardiac thoracic bnormalities. |
Thayyil, 2011 |
Type of study: Prospective validation study, MaRIAS Protocol
Setting: Great Ormond Street Hospital for Children and University College London Hospital
Country: UK
Conflicts of interest: The authors declare that they have no competing interests |
Inclusion criteria: All fetuses undergoing conventional autopsy were eligible for recruitment.
Exclusion criteria: Cases were excluded if consent was not available or if PMMR could not be performed before autopsy.
N= 400 fetuses, newborns and children; 277 foetuses
Mean age ± SD: 185 were fetal cases < 24 weeks of gestation; 92 fetuses > 24 weeks gestation up to term |
Postmortem MRI |
Conventional autopsy |
|
Sensitivity (%(95%CI)); specificity(%(95%CI): Not mentioned; description of the MarRIAS protocol |
|
Arthurs, 2015d |
Type of study: Prospective validation study, MaRIAS Protocol
Setting: Great Ormond Street Hospital for Children and University College London Hospital
Country: UK
Conflicts of interest: The authors declare that they have no competing interests |
Inclusion criteria: All foetuses and children (≤16 years) undergoing conventional autopsy were eligible for recruitment.
Exclusion criteria: Cases were excluded if consent was not available or if PMMR could not be performed before autopsy.
N= 277 foetuses
Mean age ± SD: 185 were fetal cases < 24 weeks of gestation; 92 fetuses > 24 weeks gestation up to term
Abdominal abnormalities |
Postmortem MRI |
Conventional autopsy |
Mean (SD) time between death/delivery and PMMR was 4.5 (2.5) days. |
Sensitivity (%(95%CI)); specificity(%(95%CI):
- Foetuses <24 weeks: 77.1% [61.0, 87.9]; 95.1% [89.8, 97.7] - Foetuses >24 weeks and stillbirths: 64.7% [41.3, 82.7]; 89.3% [80.3, 94.5] |
PMMR was most sensitive at detecting renal abnormalities, identifying 20 out of 25 lesions (sensitivity 80%, overall concordance 97%; Table 2), but performed poorly for adrenal, liver and intestinal abnormalities |
Votino, 2012a |
Type of study: Prospective study
Setting: University Hospital Brussels, Belgium
Country: Belgium
Conflicts of interest: None mentioned |
Inclusion criteria: (1) fetuses at or below 20 weeks’ gestation, diagnosed with any structural abnormality on prenatal ultrasound, and after parental counseling if parents opted for termination of pregnancy; (2) fetuses at or below 20 weeks’ gestation, deriving from spontaneous miscarriage, that still had a detectable fetal heart beat on prenatal ultrasound when the patient was admitted to hospital.
N= 24, including 10 fetuses with cardiac abnormalities
Mean age ± SD: 15.3 (11.5–20.0) weeks |
Postmortem MRI |
Invasive stereomicroscopic autopsy |
|
Sensitivity (%(95%CI)); specificity(%(95%CI): - For detecting an abnormality of the four-chamber view using high-field MRI at 9.4 T: 66.7% (30.1-92.1); 80.0% (51.9-95.4) - For abnormalities of the outflow tracts: 75.0% (20.3-95.9); 100.0% (83.3-100)
When visualization was possible, sensitivity and specificity were 100% for the situs of the heart and abnormalities of the aortic arch and the systemic veins. |
The data of this study demonstrate that the use of high-field MRI at 9.4 T can visualize details of fetal cardiac structures in nearly all cases from as early as 11 weeks’ gestation. Conversely, in most cases low-field MRI at 1.5 or 3.0 T was unable to visualize cardiac structures before 16 weeks’ gestation and could only visualize the four chamber view beyond 16 weeks. |
PMCT and PMMRI |
|
|
|
|
|
|
|
Arthurs, 2015b |
Type of study: Prospective study design, MaRIAS Protocol
Setting: Great Ormond Street Hospital for Children and University College Hospital, London.
Country: UK
Conflicts of interest: None mentioned |
Inclusion criteria: All cases for which parental consent for conventional autopsy was available, including consent for post-mortem imaging.
Exclusion criteria: None
N= 53 fetuses
Mean age ± SD: 35 fetuses ≤ 24 weeks gestation( (mean gestation 19,35±2,55 weeks); 18 fetuses > 24 weeks gestation (mean gestation 33,14±5,24 weeks) |
Postmortem CT, postmortem MRI |
Conventional autopsy |
|
Sensitivity (%(95%CI)); specificity(%(95%CI):
-Fetuses ≤ 24 weeks: PM-CT: 27.8% (12.5-50.9); 100% (43.9-100) PM-MRI: 40% (23.4-59.3); 100% (61.0-100)
-Fetuses > 24 weeks: PM-CT: 50% (21.5-78.5); 100% (61.0-100) MP-MRI: 50% (23.7-76.3); 100% (56.6-100)
PMCT performance was particularly poor in foetuses < 24 weeks, with at least one quarter PMCT being overall non-diagnostic. Twice as many diagnoses (true positives) were made on PMMR than PMCT in foetuses < 24 weeks (10 versus 5). Performance was similar between PMCT and PMMR in older foetuses. |
PM-CT is compared to autopsy, PM-MRI is compared to autopsy and PM-CT and PM-MRI are compared to each other.
Unenhanced PMCT has limited value in detection of major pathology primarily because of poor-quality non-diagnostic fetal images. On this basis, PMMR should be the modality of choice for non-invasive PM imaging in foetuses and children.
The findings of this study demonstrate that PMMR detects more lesions than PMCT for perinatal PM examinations across a range of clinical circumstances, although neither is currently adequate to replace autopsy at this diagnostic level. |
FPSS |
|
|
|
|
|
|
|
Kamphuis-Van Ulzen, 2016 |
Type of study: Retrospective study
Setting: tertiary referral and university hospital in the Netherlands
Country: the Netherlands
Conflicts of interest: All authors have no declaration of interest. |
Inclusion criteria: fetal and perinatal deaths. FPSS were included if they were made routinely and digitally from 2002 onwards up to 2012.
Exclusion criteria: neonates who deceased 8 or more days after birth. Fetuses aborted for non-medical reasons did not undergo post-mortem investigations and thus were not included in this study.
N= 337
Mean age ± SD: The overall gestational age (GA) ranged from 12 weeks and 5 days to 41 weeks and 1 day. The mean GA was 25.9 weeks (SD 7.5 weeks). |
Fetal post-mortem skeletal survey (FPSS) |
Conventional autopsy |
|
The sensitivity of the routine FPSS for skeletal disorder was 100%, specificity 97% |
|
MIA |
|
|
|
|
|
|
|
Thayyil, 2013a |
Type of study: Prospective validation study, MaRIAS Protocol
Setting: Great Ormond Street Hospital for Children and University College London Hospital
Country: UK
Conflicts of interest: Authors declare to have no conflicts of interest |
Inclusion criteria: cases with parental consent for conventional autopsy available (MaRIAS protocol)
Exclusion criteria: We excluded cases with no available consent or for which MRI could not be done before autopsy.
N= 277 fetuses
Mean age ± SD: 185 were fetal cases < 24 weeks of gestation; 92 fetuses > 24 weeks gestation up to term |
Postmortem MRI or minimally invasive autopsy (MIA)
Minimally invasive autopsy is defined as a postmortem investigation with no incisions or dissection, but with post-mortem blood sampling via needle puncture. This procedure included a review of the cases’ clinical history and a summary of the relevant antemortem information, external examination, postmortem MRI and other post-mortem imaging, genetic and metabolic tests (antemortem or post-mortem blood sampling), and examination of the placenta or placental tissue. The minimally invasive procedure did not include histological tissue sampling by percutaneous biopsy. |
Conventional autopsy |
|
Sensitivity (%(95%CI)); specificity(%(95%CI):
MIA: Detection of major pathological abnormality or cause of death in all cases: - Fetuses ≤24 weeks: 100% (97.2–100); 97. 8% (88.4–99.6) - Fetuses >24 weeks: 95.9% (86.3–98.9); 95.2% (84.2–98.7)
Detection of non-infective pathological abnormality: - Fetuses ≤24 weeks: 100% (95.7-100); 100% (95.9-100) - Fetuses >24 weeks: 97.7% (88.2-99.6); 95.7% (85.8-98.8)
For detection of infective pathological abnormality: - Fetuses ≤24 weeks 100% (92.3-100); 100% (97.1-100) - Fetuses >24 weeks: 80% (37.6-96.4); 100% (95,7-100) |
The dedicated radiologist or pathologist review of the minimally invasive autopsy showed that in 165 (41%) cases a full autopsy might not have been needed; in these cases, concordance between autopsy and minimally invasive autopsy was 99.4% (96.6–99.9). |
Risk of bias assessment diagnostic accuracy studies (QUADAS II, 2011)
Research question:
Study reference |
Patient selection |
Index test |
Reference standard |
Flow and timing |
Comments with respect to applicability |
Arthurs, 2015a |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? Yes
Was a case-control design avoided? Yes
Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? Yes
If a threshold was used, was it pre-specified? - |
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? Yes
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? Yes |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? Yes
Did all patients receive a reference standard? Yes
Did patients receive the same reference standard? Yes
Were all patients included in the analysis? Yes |
Are there concerns that the included patients do not match the review question? No
Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? No
Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? No |
|
CONCLUSION: Could the selection of patients have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION Could the patient flow have introduced bias?
RISK: LOW |
|
Arthurs, 2015b |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? Yes
Was a case-control design avoided? Yes
Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? Yes
If a threshold was used, was it pre-specified? -
|
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? Yes
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? Yes |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? Yes
Did all patients receive a reference standard? Yes
Did patients receive the same reference standard? Yes
Were all patients included in the analysis? Yes |
Are there concerns that the included patients do not match the review question? No
Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? No
Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? No |
|
CONCLUSION: Could the selection of patients have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION Could the patient flow have introduced bias?
RISK: LOW |
|
Taylor, 2014 |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? Yes
Was a case-control design avoided? Yes
Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? Yes
If a threshold was used, was it pre-specified? -
|
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? Yes
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? Yes |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? Yes
Did all patients receive a reference standard? Yes
Did patients receive the same reference standard? Yes
Were all patients included in the analysis? Yes |
Are there concerns that the included patients do not match the review question? No
Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? No
Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? No |
|
CONCLUSION: Could the selection of patients have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION Could the patient flow have introduced bias?
RISK: LOW |
|
Arthurs, 2014b |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? Yes
Was a case-control design avoided? Yes
Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? Yes
If a threshold was used, was it pre-specified? -
|
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? Yes
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? Yes |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? Yes
Did all patients receive a reference standard? Yes
Did patients receive the same reference standard? Yes
Were all patients included in the analysis? Yes |
Are there concerns that the included patients do not match the review question? No
Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? No
Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? No |
|
CONCLUSION: Could the selection of patients have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION Could the patient flow have introduced bias?
RISK: LOW |
|
Thayyil, 2013a |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? Yes
Was a case-control design avoided? Yes
Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? Yes
If a threshold was used, was it pre-specified? -
|
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? Yes
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? Yes |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? Yes
Did all patients receive a reference standard? Yes
Did patients receive the same reference standard? Yes
Were all patients included in the analysis? Yes |
Are there concerns that the included patients do not match the review question? No
Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? No
Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? No |
|
CONCLUSION: Could the selection of patients have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION Could the patient flow have introduced bias?
RISK: LOW |
|
Thayyil, 2011 |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? Yes
Was a case-control design avoided? Yes
Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? Yes
If a threshold was used, was it pre-specified? -
|
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? Yes
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? Yes |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? Yes
Did all patients receive a reference standard? Yes
Did patients receive the same reference standard? Yes
Were all patients included in the analysis? Yes |
Are there concerns that the included patients do not match the review question? No
Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? No
Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? No |
|
CONCLUSION: Could the selection of patients have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION Could the patient flow have introduced bias?
RISK: LOW |
|
Arthurs, 2015d |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? Yes
Was a case-control design avoided? Yes
Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? Yes
If a threshold was used, was it pre-specified? -
|
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? Yes
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? Yes |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? Yes
Did all patients receive a reference standard? Yes
Did patients receive the same reference standard? Yes Were all patients included in the analysis? Yes |
Are there concerns that the included patients do not match the review question? No
Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? No
Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? No |
|
CONCLUSION: Could the selection of patients have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION Could the patient flow have introduced bias?
RISK: LOW |
|
Arthurs, 2014b |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? Yes
Was a case-control design avoided? Yes
Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? Yes
If a threshold was used, was it pre-specified? -
|
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? Yes
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? Yes |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? Yes
Did all patients receive a reference standard? Yes
Did patients receive the same reference standard? Yes
Were all patients included in the analysis? Yes |
Are there concerns that the included patients do not match the review question? No
Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? No
Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? No |
|
CONCLUSION: Could the selection of patients have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION Could the patient flow have introduced bias?
RISK: LOW |
|
Votino, 2012a |
Was a consecutive or random sample of patients enrolled? Yes
Was a case-control design avoided? Yes
Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes |
Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard? Yes
If a threshold was used, was it pre-specified? Yes |
Is the reference standard likely to correctly classify the target condition? Yes
Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test? Yes |
Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard? Yes
Did all patients receive a reference standard? Yes
Did patients receive the same reference standard? Yes
Were all patients included in the analysis? Yes |
Are there concerns that the included patients do not match the review question? No
Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question? No
Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question? No |
|
CONCLUSION: Could the selection of patients have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION: Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?
RISK: LOW |
CONCLUSION Could the patient flow have introduced bias?
RISK: LOW |
|
Judgments on risk of bias are dependent on the research question: some items are more likely to introduce bias than others, and may be given more weight in the final conclusion on the overall risk of bias per domain:
Patient selection:
- Consecutive or random sample has a low risk to introduce bias.
- A case control design is very likely to overestimate accuracy and thus introduce bias.
- Inappropriate exclusion is likely to introduce bias.
Index test:
- This item is similar to “blinding” in intervention studies. The potential for bias is related to the subjectivity of index test interpretation and the order of testing.
- Selecting the test threshold to optimise sensitivity and/or specificity may lead to overoptimistic estimates of test performance and introduce bias.
Reference standard:
- When the reference standard is not 100% sensitive and 100% specific, disagreements between the index test and reference standard may be incorrect, which increases the risk of bias.
- This item is similar to “blinding” in intervention studies. The potential for bias is related to the subjectivity of index test interpretation and the order of testing.
Flow and timing:
- If there is a delay or if treatment is started between index test and reference standard, misclassification may occur due to recovery or deterioration of the condition, which increases the risk of bias.
- If the results of the index test influence the decision on whether to perform the reference standard or which reference standard is used, estimated diagnostic accuracy may be biased.
- All patients who were recruited into the study should be included in the analysis, if not, the risk of bias is increased.
Judgement on applicability:
Patient selection: there may be concerns regarding applicability if patients included in the study differ from those targeted by the review question, in terms of severity of the target condition, demographic features, presence of differential diagnosis or co-morbidity, setting of the study and previous testing protocols.
Index test: if index tests methods differ from those specified in the review question there may be concerns regarding applicability.
Reference standard: the reference standard may be free of bias but the target condition that it defines may differ from the target condition specified in the review question.
In- en exclusietabel
Indicatiestelling foetussen/neonaten
Nummer in search |
Auteur, jaartal |
Inclusie/ Exclusie |
Reden van exclusie |
Syst. review |
|
|
|
1 |
Arthurs, 2015 |
Exclusie |
Geen systematische review, beschrijvend artikel, beantwoordt niet de PICO-vraag |
4 |
Thayyil, 2012 |
Exclusie |
Abstract van een oral presentation. |
6 |
Thayyil, 2010 |
Inclusie |
(Geëxcludeerd bij 3.2 kinderen; 1 artikel over kinderen, 3 over volwassenen, 5 over foetussen) Sensitiviteit en specificiteit berekend |
RCT’s + observationeel |
|
|
|
2 |
Sarda-Quarello, 2015 |
Exclusie |
PM-CTA vergeleken met autopsie, géén sensitiviteit en specificiteit |
4 |
Prodhomme, 2015 |
Exclusie |
Ultrasound en X-ray vergeleken met autopsie, géén sensitiviteit en specificiteit berekend |
7 |
Gorincour, 2015 |
Exclusie |
Review over postmortal imaging, beantwoordt niet sec de PICO-vraag, geen methoden of sensitiviteit of specificiteit berekend |
9 |
Barber, 2015 |
Exclusie |
Forensisch artikel. |
11 |
Arthurs, 2015a |
Inclusie |
(Geïncludeerd bij 3.2 kinderen = Arthurs, 2015a bij kinderen) Sensitiviteit en specificiteit berekend |
13 |
Arthurs, 2015b |
Inclusie |
(Geïncludeerd bij 3.2 kinderen = Arthurs, 2015c bij kinderen) Sensitiviteit en specificiteit berekend |
14 |
Arthurs, 2015c |
Exclusie |
Beantwoordt niet de PICO-vraag, gaat over PM-MRI bevindingen bij CHAOS |
16 |
Taylor, 2014 |
Inclusie |
PM-Cardiovasculair MRI vergeleken met autopsie. Sensitiviteit en specificiteit berekend |
20 |
Pinar, 2014 |
Exclusie |
Beantwoordt niet de PICO-vraag |
27 |
Arthurs, 2014a |
Exclusie |
Beantwoordt niet de PICO-vraag |
28 |
Arthurs, 2014b |
Inclusie |
(Geïncludeerd bij 3.2 kinderen = Arthurs, 2014b bij kinderen) Sensitiviteit en specificiteit berekend |
30 |
Thayyil, 2013a |
Inclusie |
PM-MRI vergeleken met obductie. (Geïncludeerd bij 3.2 kinderen = Thayyil, 2013 bij kinderen) Sensitiviteit en specificiteit berekend |
31 |
Thayyil, 2013b |
Exclusie |
Is hetzelfde artikel als nummer 30 |
33 |
Sieswerda-Hoogendoorn, 2013 |
Exclusie |
Vergelijkt PM-CT met autopsie in de forensische situatie, beantwoordt niet de PICO-vraag. Sensitiviteit en specificiteit berekend |
34 |
Sebire, 2013 |
Exclusie |
PM-MRI en autopsie in het aantonen van ventriculomegalie gediagnosticeerd met sonografie. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
36 |
Noda, 2013 |
Exclusie |
PM-CT vergeleken met autopsie in een deel van de studiepopulatie, maar gaat over kinderen, geïncludeerd bij kinderen |
44 |
Votino, 2012 |
Exclusie |
Schatting van gewicht van foetale organen m.b.v. PM-MRI vergeleken met autopsie. Behoort dit tot de PICO? Sensitiviteit en specificiteit berekend |
50 |
Sebire, 2012 |
Exclusie |
PM-MRI, maar geen vergelijk met autopsie, geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
52 |
Prodhomme, 2012 |
Exclusie |
PM-MRI en autopsie vergeleken voor het meten van orgaangewicht (eerste studie die alle organen onderzocht). Sensitiviteit en specificiteit zijn niet berekend. Wel de inter- en intrarater agreement en overeenkomst tussen beide methoden, maar beantwoordt niet de PICO-vraag |
53 |
Patil, 2012 |
Exclusie |
Schatting van de leeftijd door radiografie en autopsie en ossificatie. Beantwoordt niet de PICO-vraag, geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
54 |
O'Donoghue, 2012 |
Exclusie |
PM-MDCT als toevoeging aan autopsie. Beantwoordt niet de PICO-vraag. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
61 |
Cannie, 2012 |
Exclusie |
PM-MR vergeleken met autopsie. Geen sensitiviteit en specificiteit |
64 |
Thayyil, 2011 |
Inclusie |
PM-MRI vergeleken met autopsie. Sensitiviteit en specificiteit niet berekend in dit artikel maar toelichting op het MaRIAS protocol waar meerdere studies gebruik van maken |
80 |
Cohen, 2010 |
Exclusie |
Beantwoordt niet de PICO-vraag, gaat over het optreden van bloedingen en hypoxie bij foetussen en de relatie daartussen |
82 |
Thayyil, 2009a |
Exclusie |
Whole-body-high-field MRI vergeleken met conventionele MRI en autopsie. Sensitiviteit en specificiteit zijn niet berekend. |
83 |
Thayyil, 2009b |
Exclusie |
Is hetzelfde artikel als bovenstaand. |
97 |
Kaasen, 2008 |
Exclusie |
Beantwoordt niet de PICO-vraag. Gaat over onderzoek dat zou moeten worden uitgevoerd voor genetic counseling na het beëindigen van een zwangerschap vanwege detectie van zenuwstelsel of skeletafwijkingen met sonografisch onderzoek. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
99 |
Cohen, 2008 |
Exclusie |
Geen sensitiviteit en specificiteit berekend. Pm-MRI onderzocht als aanvulling en mogelijke vervanger voor autopsie |
100 |
Chen, 2008 |
Exclusie |
PM-ultrasound is vergeleken met autopsie. Wel sensitiviteit berekend. Chinees artikel |
101 |
Breeze, 2008 |
Exclusie |
PM-MRI vergeleken met autopsie voor het beoordelen van orgaangewicht. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
104 |
Nicholl, 2007 |
Exclusie |
PM-hersen-MRI met selectieve weefselbiopsie als toevoeging aan autopsie wordt onderzocht. Case reports. Beantwoordt niet de PICO-vraag. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
111 |
Oyake, 2006 |
Exclusie |
In twee gevallen is autopsie verricht. Geen sensitiviteit en specificiteit. Ook bij 3.2 kinderen geselecteerd |
113 |
Breeze, 2006 |
Exclusie |
In de studie wordt PM-MRI vergeleken met autopsie, waarbij radiologen wordt gevraagd te scoren hoe zeker zij zijn over hun conclusie. Eventueel als inleiding o.i.d. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
115 |
Whitby, 2005 |
Exclusie |
Beschrijvende studie. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
128 |
Olsen, 2003 |
Exclusie |
PM-radiografie vergeleken met autopsie. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
132 |
Alderliesten, 2003 |
Exclusie |
Geïncludeerd in Thayyil, 2010. PM-MRI vergeleken met autopsie |
138 |
Huisman, 2002 |
Exclusie |
Geïncludeerd in Thayyil, 2010. PM-MRI vergeleken met autopsie |
Diverse designs |
|
|
|
1 |
Kamphuis-Van Ulzen, 2016 |
Inclusie |
Gaat over de indicatie voor PM-skeletal surveys (babygram). Data review, vergelijking met autopsie. Sensitiviteit en specificiteit zijn berekend |
2 |
Taylor, 2015 |
Exclusie |
PM-cardiac imaging, wordt niet vergeleken met autopsie. Beantwoordt niet de PICO-vraag, is een beschrijvend artikel |
4 |
Arthurs, 2015d |
Inclusie |
(Geïncludeerd bij 3.2 kinderen = Arthurs, 2015b bij kinderen) Sensitiviteit en specificiteit berekend |
10 |
Sandaite, 2014 |
Exclusie |
PM-MRI, vergeleken met autopsie voor het aantonen van congenitale hartafwijkingen. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
14 |
Arthurs, 2014a |
Exclusie |
Alleen abstract. |
15 |
Arthurs, 2014b |
Inclusie |
(Geïncludeerd bij 3.2 kinderen = Arthurs, 2014a bij kinderen) Sensitiviteit en specificiteit berekend |
16 |
Arthurs, 2014c |
Exclusie |
Geen sensitiviteit en specificiteit berekend, gaat over de waarde van routinematig skelet survey/babygram |
26 |
Kmietowicz, 2013 |
Exclusie |
Nieuwsbericht. Beantwoordt niet de PICO-vraag |
29 |
Votino, 2012a |
Inclusie |
PM-MRI vergeleken met invasieve stereomicroscopische autopsie. Sensitiviteit en specificiteit berekend |
30 |
Votino, 2012b |
Exclusie |
PM-CTA, vergeleken met autopsie. Haalbarheidsonderzoek. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
32 |
Sebire, 2012 |
Exclusie |
Beantwoordt niet de PICO-vraag, is een expert opinion, geen studie |
43 |
Breeze, 2011 |
Exclusie |
Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
44 |
Barber, 2011 |
Exclusie |
Case report, zowel met PM-MRI als met autopsie is blaasagenesie aangetoond bij een neonaat |
45 |
Vaneckova, 2010a |
Exclusie |
Case report, beantwoordt niet de PICO-vraag |
46 |
Vaneckova, 2010b |
Exclusie |
Case report, beantwoordt niet de PICO-vraag |
47 |
Vaneckova, 2010c |
Exclusie |
Case report, beantwoordt niet de PICO-vraag |
53 |
Thayyil, 2009 |
Exclusie |
PM-MRI als semi-geautomatiseerde methode in het meten van orgaangewicht op een noninvasieve manier. MaRIAS study. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
55 |
Sheridan, 2009 |
Exclusie |
PM-MDCT vergeleken met autopsie. Haalbaarheidsstudie, geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
60 |
Voogdt, 2008 |
Exclusie |
Case report, geen vergelijking met autopsie |
62 |
Sarikouch, 2008 |
Exclusie |
Case report |
63 |
Lavanya, 2008 |
Exclusie |
Case report |
71 |
Widjaja, 2006 |
Exclusie |
Geïncludeerd in Thayyil, 2010. PM-MRI vergeleken met autopsie. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
78 |
Ceylaner, 2006 |
Exclusie |
Beantwoordt niet de PICO-vraag |
82 |
Whitby, 2004 |
Exclusie |
In utero MRI voor het aantonen van neurale afwijkingen wordt onderzocht, beantwoordt niet de PICO-vraag |
86 |
Muhler, 2004 |
Exclusie |
Beantwoordt niet de PICO-vraag |
88 |
Kauffmann, 2004 |
Exclusie |
Case report. Frans artikel. Geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
91 |
Huisman, 2004 |
Exclusie |
Beantwoordt niet de PICO-vraag, beschrijvend artikel |
92 |
Hormann, 2003 |
Exclusie |
Geen vergelijking met autopsie, geen sensitiviteit en specificiteit berekend |
93 |
Griffiths, 2003 |
Exclusie |
Geïncludeerd in Thayyil, 2010. PM-MRI vergeleken met autopsie |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 24-01-2018
Laatst geautoriseerd : 24-01-2018
Geplande herbeoordeling : 01-01-2021
Uiterlijk in 2020 bepaalt het bestuur van de NVvR of modules in deze richtlijn nog actueel zijn. Zo nodig wordt een (nieuwe) werkgroep geïnstalleerd om modules te herzien. De geldigheid van modules komen eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding geven een herzieningstraject te starten. Bij enkele modules is de verwachting dat dit eerder dan na 3 jaar zal zijn en dus worden deze modules eerder op actualiteit beoordeeld.
De NVvR is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijnmodules. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Module |
Regiehouder(s) |
Jaar van autorisatie |
Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn |
Frequentie van beoordeling op actualiteit |
Wie houdt er toezicht op actualiteit |
Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling |
1.1 |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per drie jaar |
NVvR |
Eventuele nieuwe literatuur met een grote impact; niet te verwachten |
1.2 |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per drie jaar |
NVvR |
Eventuele nieuwe literatuur met een grote impact; niet te verwachten |
1.3 |
NVvR |
2017 |
2018 |
Na één jaar |
NVvR |
Te verwachten nieuwe literatuur in 2017/2018 waarvoor mogelijk revisie van de module nodig is |
2. |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per 3 jaar |
NVvR |
Eventueel nieuwe wetgeving met een grote impact; niet te verwachten |
3. |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per 3 jaar |
NVvR |
Eventueel nieuwe literatuur met een grote impact; niet te verwachten |
4. |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per 3 jaar |
NVvR |
Eventueel nieuwe literatuur met een grote impact; niet te verwachten |
5. |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per 3 jaar |
NVvR |
- |
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd middels een SKMS-subsidie. Patiëntenparticipatie bij deze richtlijn werd mede gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten (SKPC) binnen het programma Kwaliteit, Inzicht en Doelmatigheid in de medisch specialistische Zorg (KIDZ).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de richtlijn is te komen tot een uniform beleid ten aanzien van indicatiestelling, uitvoering, verslaglegging en de nazorg voor nabestaande(n) bij volwassenen, kinderen en neonaten waarbij postmortem radiologie is geïndiceerd.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij postmortem radiologie.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2015 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen en patiëntenverenigingen die betrokken zijn bij postmortem radiologie. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Dr. W.M. Klein, Radioloog, Radboudumc Nijmegen, voorzitter, NVvR
- Prof. mr. dr. W. Duijst, Forensisch arts, GGD IJsselland Zwolle, FMG
- Prof. dr. J.J.H.M. Erwich, Gynaecoloog, UMCG Groningen, NVOG
- Prof. dr. P.A.M. Hofman, Radioloog, Maastricht UMC, NVvR
- Drs. P.A.M. Kint, Radioloog, Amphia Ziekenhuis Breda, NVvR
- De heer J.J.F. Kroll, Forensisch Radiologisch Consulent, Maastricht UMC, NVMBR
- Dr. P.G.J. Nikkels, Patholoog, UMC Utrecht, NVvP
- Drs. N.S. Renken, Radioloog, Reinier de Graaf Gasthuis, NVvR
- Prof. dr. R.R. van Rijn, Radioloog, Academisch Medisch Centrum Amsterdam, NVvR
- Mevrouw Y. Rosier, Beleidsmedewerker NVMBR Utrecht, NVMBR
- Drs. C.I.E. Scheeren, Chirurg-intensivist, Zuyderland Heerlen, NVIC
- Drs. S.J. Stomp, Arts M&G, Forensische Geneeskunde, GGD Amsterdam, GGD
- Prof. dr. P. van der Valk, Patholoog, VUmc Amsterdam, NVvP
Met ondersteuning van
- Drs. E.E.M. Kolsteren, Junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. M.M.J. Ploegmakers, Senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. M. Wessels, Literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Met dank aan
- Drs. I.M.B. Russel, Kinderarts, UMC Utrecht, NVK
- Drs. M. ten Horn, Beleidsadviseur, Patiëntenfederatie Nederland
- Drs. R. Kranenburg, Beleidsadviseur, Patiëntenfederatie Nederland
- De heer D. van Meersbergen, jurist KNMG
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze al dan niet in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen door middel van reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, een overzicht vindt u hieronder.
Werkgroeplid |
Functie |
Gemelde nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Erwich |
Gynaecoloog-Perinatoloog UMC Groningen |
Bestuurslid International Stillbirth Alliance |
Geen |
Geen actie |
Stomp |
Forensisch arts GGD Amsterdam VZ vakgroep F.G. GGD Nederland |
Voorzitter Vakgroep forensich geneeskunde GGD NL Bestuurslid FMG |
Geen |
Geen actie |
Rijn, van |
Kinderradioloog Emma Kinderziekenhuis, Academisch Medisch Centrum Amsterdam Forensisch Kinderradioloog in Nederlands Forensisch Instituut |
Voorzitter International Society of Forensic Radiology and Imaging Lid editorial board Radiology (2015-2016), European Journal of Radiology, European Radiology, Paediatric Radiology, Journal of Forensic Radiology and Imaging, BJR Care Reports Penningmeester Stichting Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling |
Geen |
Geen actie |
Hofman |
Radioloog MUMC en hoofd Forensische Unit Maastricht |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Kint |
Radioloog Amphia Ziekenhuis Breda |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Nikkels |
Patholoog consulent perinatale en kinderpathologie UMC Utrecht |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Kroll |
Forensisch radiologisch consulent MUMC |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Kolsteren |
Junior adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten |
Kwaliteitsbeleidsmedewerker Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) |
Geen |
Geen actie |
Klein |
Radioloog Radboudumc en Amalia Kinderziekenhuis. Tevens forensisch radioloog MUMC. |
Voorzitter Richtlijn Postmortem Radiologie; editorial board Journal of Forensic Radiology and Imaging; voorzitter sectie Forensische en Postmortem Radiologie NVvR |
Geen |
Geen actie |
Russel |
Kinderarts Wilhelmina Kinderziekenhuis Utrecht |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Rosier |
Beleidsmedewerker NVMBR |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Duijst |
Forensisch arts NFI Forensisch arts GGD IJsselland |
Rechter plaatsvervanger Arnhem Voorzitter Forensisch Medisch Genoortschap |
Geen |
Geen actie |
Renken |
Radioloog Reinier de Graaf Gasthuis DElft |
Medisch manager radiologie |
Geen |
Geen actie |
Valk |
Patholoog VUmc Amsterdam |
Wetenschappelijk onderzoeker |
Geen |
Geen actie |
Scheeren |
Chirurg-intensivist Zuyderland Heerlen, Sittard-Geleen |
Penningmeester NVIC |
Geen |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het nabestaandenperspectief door het organiseren van een focusgroep door Patiëntenfederatie Nederland met ouders die hun kind verloren waarna er postmortem onderzoek heeft plaatsgevonden. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreetrust.org), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is, en op het rapport Richtlijn voor richtlijnen voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (www.zorginstituutnederland.nl).
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Vervolgens werden in de focusgroep met patiënten opnieuw knelpunten geïnventariseerd vanuit het patiëntenperspectief.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur conceptuitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de overleden patiënt en nabestaanden, behandelaren en maatschappij relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als kritiek, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiëntenzorg is.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins, 2004).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van vertrouwen in de literatuurconclusie (zie http://www.guidelinedevelopment.org/handbook/).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Formuleren van de conclusies
De conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje Overwegingen.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten samen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Informatie rondom postmortem radiologie’.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.