Competenties en netwerk postmortem radiologie
Uitgangsvraag
Welke competenties/expertise vereist postmortem radiologie en op welke manier kunnen deze verworven worden?
Aanbeveling
Overweeg per ziekenhuis:
Bij lage aantallen postmortem radiologisch onderzoek (bijvoorbeeld <10 per jaar): dubbelreading of beoordeling door een (externe) postmortem radioloog door middel van het netwerk.
Bij redelijke en nog stijgende aantallen (bijvoorbeeld 10 tot 50 per jaar): dubbelreading door een (externe) postmortem radioloog door middel van het netwerk.
Bij hoge aantallen (bijvoorbeeld >50 per jaar): uiteindelijk beoordeling door een radioloog in eigen ziekenhuis.
Voor het bevoegd en bekwaam worden en blijven als postmortem radioloog of MBB’er:
Bezoek cursussen en/of congressen op het gebied van postmortem radiologie.
Word lid van de NVVR-sectie Forensische en Postmortem Radiologie en bezoek sectievergaderingen; overleg regelmatig met vakbroeders ter bevordering van kennisoverdracht en bespreking casuïstiek.
Organiseer een lokaal multidisciplinair overleg met (eigen) clinici en pathologen om regelmatig casuïstiek te bespreken.
Overwegingen
Bij het bepalen van voorwaarden voor opleiding tot en behoud van expertise van een postmortem radioloog zijn de volgende zaken van belang:
- clinici en pathologen, alsook andere betrokken (para)medici, mogen van de postmortem radiologie verwachten dat deze uitgevoerd wordt door bekwame laboranten en beoordeeld wordt door bekwame radiologen;
- een patiënt en/of zijn nabestaanden mogen van de postmortem radiologie verwachten dat deze uitgevoerd en beoordeeld wordt door bekwame MBB’ers en radiologen;
- postmortem radiologie is een relatief nieuw vakgebied waarmee in Nederland nog beperkte ervaring is. MDO’s met clinici en pathologen zijn belangrijk om de leercurve en implementatie te bevorderen;
- de vraag naar postmortem radiologie is in de meeste ziekenhuizen in Nederland nog zeer beperkt;
- het internationale aanbod aan cursussen en congressen op het gebied van (klinische) postmortem radiologie is beperkt.
Netwerk
Voor optimale en (kosten)efficiënte diagnostiek lijkt het niet aannemelijk dat ieder medisch centrum een postmortem radioloog in huis heeft. Dit kan worden ondervangen door regionalisatie, door de lokaal uitgevoerde postmortem radiologische onderzoeken via digitale netwerken aan te bieden aan een regionale/nationale postmortem radioloog.
Uit de ervaring van de Nederlandse centra waar postmortem radiologie reeds is geïmplementeerd, wordt het beoordelen van circa 25 tot 50 onderzoeken onder supervisie geadviseerd om de benodigde deskundigheid te verwerven. Daarnaast acht de werkgroep een exposure van circa 20 postmortem radiologische onderzoeken per jaar nodig om de deskundigheid te behouden. Deze cijfers zijn gebaseerd op expert opinion. Op de website van de NVVR (www.radiologen.nl) staan de centra benoemd die verenigd zijn in een netwerk en benaderd kunnen worden voor expertise en in de uitvoer van postmortem radiologie en de beoordeling van scans. Er is een financiering getroffen voor de (her)beoordeling van circa 200 scans door het Radboudumc in Nijmegen en het MUMC in Maastricht. Voor meer scans zijn bij het ter perse gaan van deze richtlijn nog geen afspraken gemaakt.
Onderbouwing
Achtergrond
In lijn met de andere aandachtsgebieden binnen de klinische radiologie worden voor het uitvoeren van postmortem radiologie van zowel de radioloog als organisatie specifieke competenties verwacht. Dit vraagt om opleiding, blootstelling aan voldoende cases en adequate bij- en nascholing. In deze module wordt een voorstel gedaan voor opleiding- en (na)scholingseisen waaraan een radioloog dient te voldoen om zich postmortem radioloog te mogen noemen. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij adviezen of regels / voorwaarden die de NVvR en haar secties kennen. Tevens wordt in deze module een netwerk beschreven van ziekenhuizen met ervaring op het gebied van postmortem radiologie waarbij ziekenhuizen die willen starten met postmortem radiologie terecht kunnen voor advies en ondersteuning.
Zoeken en selecteren
Voor het beantwoorden van de uitgangsvraag is geen systematisch literatuuronderzoek verricht.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 24-01-2018
Laatst geautoriseerd : 24-01-2018
Geplande herbeoordeling : 01-01-2021
Uiterlijk in 2020 bepaalt het bestuur van de NVvR of modules in deze richtlijn nog actueel zijn. Zo nodig wordt een (nieuwe) werkgroep geïnstalleerd om modules te herzien. De geldigheid van modules komen eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding geven een herzieningstraject te starten. Bij enkele modules is de verwachting dat dit eerder dan na 3 jaar zal zijn en dus worden deze modules eerder op actualiteit beoordeeld.
De NVvR is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijnmodules. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Module |
Regiehouder(s) |
Jaar van autorisatie |
Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn |
Frequentie van beoordeling op actualiteit |
Wie houdt er toezicht op actualiteit |
Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling |
1.1 |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per drie jaar |
NVvR |
Eventuele nieuwe literatuur met een grote impact; niet te verwachten |
1.2 |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per drie jaar |
NVvR |
Eventuele nieuwe literatuur met een grote impact; niet te verwachten |
1.3 |
NVvR |
2017 |
2018 |
Na één jaar |
NVvR |
Te verwachten nieuwe literatuur in 2017/2018 waarvoor mogelijk revisie van de module nodig is |
2. |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per 3 jaar |
NVvR |
Eventueel nieuwe wetgeving met een grote impact; niet te verwachten |
3. |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per 3 jaar |
NVvR |
Eventueel nieuwe literatuur met een grote impact; niet te verwachten |
4. |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per 3 jaar |
NVvR |
Eventueel nieuwe literatuur met een grote impact; niet te verwachten |
5. |
NVvR |
2017 |
2020 |
Eens per 3 jaar |
NVvR |
- |
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd middels een SKMS-subsidie. Patiëntenparticipatie bij deze richtlijn werd mede gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten (SKPC) binnen het programma Kwaliteit, Inzicht en Doelmatigheid in de medisch specialistische Zorg (KIDZ).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de richtlijn is te komen tot een uniform beleid ten aanzien van indicatiestelling, uitvoering, verslaglegging en de nazorg voor nabestaande(n) bij volwassenen, kinderen en neonaten waarbij postmortem radiologie is geïndiceerd.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij postmortem radiologie.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2015 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen en patiëntenverenigingen die betrokken zijn bij postmortem radiologie. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Dr. W.M. Klein, Radioloog, Radboudumc Nijmegen, voorzitter, NVvR
- Prof. mr. dr. W. Duijst, Forensisch arts, GGD IJsselland Zwolle, FMG
- Prof. dr. J.J.H.M. Erwich, Gynaecoloog, UMCG Groningen, NVOG
- Prof. dr. P.A.M. Hofman, Radioloog, Maastricht UMC, NVvR
- Drs. P.A.M. Kint, Radioloog, Amphia Ziekenhuis Breda, NVvR
- De heer J.J.F. Kroll, Forensisch Radiologisch Consulent, Maastricht UMC, NVMBR
- Dr. P.G.J. Nikkels, Patholoog, UMC Utrecht, NVvP
- Drs. N.S. Renken, Radioloog, Reinier de Graaf Gasthuis, NVvR
- Prof. dr. R.R. van Rijn, Radioloog, Academisch Medisch Centrum Amsterdam, NVvR
- Mevrouw Y. Rosier, Beleidsmedewerker NVMBR Utrecht, NVMBR
- Drs. C.I.E. Scheeren, Chirurg-intensivist, Zuyderland Heerlen, NVIC
- Drs. S.J. Stomp, Arts M&G, Forensische Geneeskunde, GGD Amsterdam, GGD
- Prof. dr. P. van der Valk, Patholoog, VUmc Amsterdam, NVvP
Met ondersteuning van
- Drs. E.E.M. Kolsteren, Junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. M.M.J. Ploegmakers, Senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. M. Wessels, Literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Met dank aan
- Drs. I.M.B. Russel, Kinderarts, UMC Utrecht, NVK
- Drs. M. ten Horn, Beleidsadviseur, Patiëntenfederatie Nederland
- Drs. R. Kranenburg, Beleidsadviseur, Patiëntenfederatie Nederland
- De heer D. van Meersbergen, jurist KNMG
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze al dan niet in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen door middel van reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, een overzicht vindt u hieronder.
Werkgroeplid |
Functie |
Gemelde nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Erwich |
Gynaecoloog-Perinatoloog UMC Groningen |
Bestuurslid International Stillbirth Alliance |
Geen |
Geen actie |
Stomp |
Forensisch arts GGD Amsterdam VZ vakgroep F.G. GGD Nederland |
Voorzitter Vakgroep forensich geneeskunde GGD NL Bestuurslid FMG |
Geen |
Geen actie |
Rijn, van |
Kinderradioloog Emma Kinderziekenhuis, Academisch Medisch Centrum Amsterdam Forensisch Kinderradioloog in Nederlands Forensisch Instituut |
Voorzitter International Society of Forensic Radiology and Imaging Lid editorial board Radiology (2015-2016), European Journal of Radiology, European Radiology, Paediatric Radiology, Journal of Forensic Radiology and Imaging, BJR Care Reports Penningmeester Stichting Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling |
Geen |
Geen actie |
Hofman |
Radioloog MUMC en hoofd Forensische Unit Maastricht |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Kint |
Radioloog Amphia Ziekenhuis Breda |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Nikkels |
Patholoog consulent perinatale en kinderpathologie UMC Utrecht |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Kroll |
Forensisch radiologisch consulent MUMC |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Kolsteren |
Junior adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten |
Kwaliteitsbeleidsmedewerker Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) |
Geen |
Geen actie |
Klein |
Radioloog Radboudumc en Amalia Kinderziekenhuis. Tevens forensisch radioloog MUMC. |
Voorzitter Richtlijn Postmortem Radiologie; editorial board Journal of Forensic Radiology and Imaging; voorzitter sectie Forensische en Postmortem Radiologie NVvR |
Geen |
Geen actie |
Russel |
Kinderarts Wilhelmina Kinderziekenhuis Utrecht |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Rosier |
Beleidsmedewerker NVMBR |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Duijst |
Forensisch arts NFI Forensisch arts GGD IJsselland |
Rechter plaatsvervanger Arnhem Voorzitter Forensisch Medisch Genoortschap |
Geen |
Geen actie |
Renken |
Radioloog Reinier de Graaf Gasthuis DElft |
Medisch manager radiologie |
Geen |
Geen actie |
Valk |
Patholoog VUmc Amsterdam |
Wetenschappelijk onderzoeker |
Geen |
Geen actie |
Scheeren |
Chirurg-intensivist Zuyderland Heerlen, Sittard-Geleen |
Penningmeester NVIC |
Geen |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het nabestaandenperspectief door het organiseren van een focusgroep door Patiëntenfederatie Nederland met ouders die hun kind verloren waarna er postmortem onderzoek heeft plaatsgevonden. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreetrust.org), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is, en op het rapport Richtlijn voor richtlijnen voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (www.zorginstituutnederland.nl).
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Vervolgens werden in de focusgroep met patiënten opnieuw knelpunten geïnventariseerd vanuit het patiëntenperspectief.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur conceptuitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de overleden patiënt en nabestaanden, behandelaren en maatschappij relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als kritiek, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiëntenzorg is.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins, 2004).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van vertrouwen in de literatuurconclusie (zie http://www.guidelinedevelopment.org/handbook/).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Formuleren van de conclusies
De conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje Overwegingen.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten samen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Informatie rondom postmortem radiologie’.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.