Informatie en informed consent moleculaire tumordiagnostiek

Initiatief: VKGN Aantal modules: 5

Algemene inleiding - Moleculaire tumordiagnostiek

Aanleiding voor het maken van de richtlijn

Binnen de pathologie vindt de laatste jaren een verandering plaats waarbij traditionele (microscopische) diagnostiek steeds vaker wordt aangevuld met moleculaire tumordiagnostiek. Het doel van de moleculaire tumordiagnostiek is zowel diagnostisering van de tumor als het vinden van aanknopingspunten voor gerichte therapie. (Lavacchi, 2020; de Maglio, 2022; Ziogas, 2021, ZIN Rapport 2021). Ook wordt moleculair onderzoek verricht als pre-selectie voor patiënten met een hoog risico op een pathogene kiembaanvariant, met name bij eierstokkanker (Vos, 2020). Bij moleculaire tumordiagnostiek wordt gezocht naar pathogene varianten in tumor DNA. Aangetoonde pathogene varianten in tumor DNA kunnen ook aanwezig zijn in het erfelijk materiaal van de patiënt zelf (de zogenaamde kiembaanvarianten). Er wordt bij de tumortest geen onderscheid gemaakt tussen somatische varianten (alleen in de tumor aanwezig) en kiembaanvarianten. Om te beoordelen of een pathogene variant in tumor DNA een kiembaanvariant is, is DNA-onderzoek van de kiembaan nodig dat verricht wordt na counseling door, of onder verantwoordelijkheid van, een klinisch geneticus. In het geval dat bevestigd wordt dat er sprake is van een erfelijke aanleg, kan dat betekenen dat de patiënt en zijn/haar familieleden een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van bepaalde tumoren, waardoor zij in aanmerking kunnen komen voor preventieve maatregelen, waarmee kanker mogelijk vroegtijdig kan worden opgespoord of voorkomen.
Een normale tumortest sluit een pathogene kiembaanvariant niet volledig uit. Patiënten dienen alsnog naar een klinisch geneticus te worden verwezen indien de (familie)anamnese daar aanleiding toe geeft, ook bij afwezigheid van aanwijzingen voor mogelijke kiembaanvarianten in de tumortest.

Voor het identificeren van de behandelmogelijkheden met doelgerichte therapie wordt gericht gekeken naar aangrijpingspunten die een tumor gevoelig maken voor een bepaald geneesmiddel. Dat kunnen varianten of mutatiepatronen zijn die een middel specifiek geschikt maken (bijvoorbeeld BRAF-inhibitors bij BRAF-varianten in melanoom (Tabbò, 2022) of PARP-inhibitors bij pathogene BRCA1 en BRCA2 varianten in ovarium – of prostaatcarcinoom (Tattersall, 2022)) of juist varianten die aanwijzingen geven voor resistentie tegen een behandeling. Soms volstaat hierbij een gerichte test die zich specifiek op een variant of (deel van het) gen richt. Deze aanpak is echter steeds vaker niet optimaal, omdat varianten in meerdere genen onderzocht moeten worden om de klinische vraag te beantwoorden.

 

Waar de afgelopen jaren vooral gericht werd gekeken naar specifieke (hotspot) varianten in genen als EGFR, BRAF en KRAS, wordt er nu meer en meer gekozen voor een generieke aanpak door middel van Next Generation Sequencing (NGS). Dit heeft als voordeel voor het laboratorium dat er minder verschillende testen nodig zijn (één NGS test kan vele gerichte testen vervangen). Bovendien betekent het dat er minder aanvullende tests nodig zijn en er dus gemiddeld minder materiaal nodig is en sneller een moleculaire uitslag beschikbaar is. Daarnaast zijn nu ook typische mutatie-patronen in de tumor van belang voor therapie zoals tumor mutational burden (TMB) (Rizvi, 2020; Reck, 2019; Hellmann, 2019) of homologe recombinatie defecten (HRD) (Chen, 2021; Chiang, 2021). Zulke patronen zijn alleen herkenbaar bij grote panels (>~500 genen). Het voordeel bij NGS is ook dat over het algemeen veel gevoeliger metingen kunnen worden verricht dan bij Sanger analyses. Dat betekent dat de test ook bij lagere tumorcelpercentages in het geïsoleerde weefsel sensitief blijft. Verder kunnen door breder te kijken andere, zeldzamere, aangrijpingspunten worden geïdentificeerd. Bovendien kunnen NGS varianten worden geïdentificeerd die geen driver mutatie zijn, maar als co-mutatie wel invloed kunnen hebben op de kans van slagen van bijvoorbeeld doelgerichte of immuuntherapie (Skoulidis, 2018; Hong, 2020).

 

Bij NGS kan er gekozen worden voor drie verschillende aanpakken:

1) gerichte, ‘targeted’ panelanalyse van enkele tot honderden genen,

2) volledige analyse van alle coderende delen van het genoom, ofwel ‘whole exome sequencing’ (WES), of

3) volledige analyse van het gehele genoom, ofwel ‘whole genome sequencing’ (WGS).

De analyse kan vervolgens weer beperkt worden door het filteren op een bepaalde set genen, zodat niet-relevante genen makkelijk buiten beschouwing kunnen worden gelaten. De data worden gefilterd voordat deze gezien worden door de Klinisch Moleculair Bioloog in de Pathologie (KMBP). De verschillen tussen deze aanpakken zijn samengevat in Tabel 1.

 

Tabel 1 Targeted analyse en/of WES versus WGS: de verschillen

‘Targeted’ analyse of WES

WGS

Analyse van enkele genen (1-~1000)

Analyse van het gehele genoom, inclusief intronische en intergene gebieden*

Zeer hoge sensitiviteit omdat uitgebreider gesequenced kan worden

Laagste sensitiviteit

Specifiek gericht op met tumoren geassocieerde genen

Alle genen en intronische gebieden, maar kan worden beperkt tot met tumoren geassocieerde genen.

Fusie-analyse zeer beperkt mogelijk

Fusie-analyse goed mogelijk

Copy number variant analyse beperkt mogelijk

Copy number variant analyse goed mogelijk

Kans op mogelijke kiembaanvariant afhankelijk van gekozen panel en tumorsoort

Grotere kans op mogelijke kiembaanvariant (afhankelijk van het gekozen filter)

Sequencen van normale cellen doorgaans niet nodig, afhankelijk van panelgrootte

Sequencen van normale cellen wel nodig

*) in de praktijk wordt dit beperkt tot een kleinere set genen door het filteren van de data

 

Er wordt steeds vaker gekozen voor een bredere test om zo doeltreffend mogelijk de klinische vraag te beantwoorden. Een belangrijk bijkomend aspect van (brede) moleculaire diagnostiek, naast de kosten, is dat aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg kunnen worden gevonden (al dan niet passend bij de aandoening waarvoor getest wordt). Dit betreft met name erfelijke aanleg voor kanker. De kans dat in de tumor een pathogene variant in een ‘niet-kankergen’ wordt gevonden is met de huidige werkwijze verwaarloosbaar.

 

Mogelijke kiembaanvarianten

Kiembaanvarianten zijn erfelijk en kunnen resulteren in een verhoogd risico op ziekte. Bij het gebruik van grotere panels in de moleculaire tumordiagnostiek is er een grotere kans dat er een aanwijzing wordt gevonden voor een erfelijke aanleg. Dat kunnen erfelijke varianten zijn die geassocieerd zijn met de ontwikkeling van allerlei ziektes. Door de filtering op een bepaalde set genen, gaat het in geval van moleculaire tumordiagnostiek met name om mogelijke kiembaanvarianten die een verhoogd risico op kanker geven. Zolang er gebruik gemaakt wordt van dergelijke technieken om te filteren, is het onwaarschijnlijk dat er aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg worden gevonden die relevant voor de gezondheid van de patiënt en zijn/haar familie kunnen zijn, maar niets met kanker te maken hebben.

Indien hier gericht naar gezocht zou worden (door normaal DNA te sequencen), zou in de algemene bevolking in ongeveer 2% van de exoom- of genoomanalyses een kiembaanvariant gevonden kunnen worden op grond waarvan klinisch (preventief) handelen mogelijk is (Haer-Wigman, 2019). Als er specifiek in patiënten met kanker wordt gekeken, dan is vanwege de vastgestelde ziekte de kans op kanker-geassocieerde kiembaanvarianten hoger. In de WIDE studie bleek tot 5% van de deelnemers een (waarschijnlijk) pathogene kiembaanvariant te hebben in een met kanker gerelateerd gen. In de kiembaandiagnostiek is er zekerheid dat bevindingen erfelijk zijn, terwijl er in de tumordiagnostiek doorgaans alleen een aanwijzing kan worden gevonden voor mogelijke erfelijkheid, omdat geen goed onderscheid gemaakt kan worden tussen somatische, tumor specifieke, varianten en kiembaanvarianten. Om dat onderscheid te kunnen maken, is doorgaans aanvullend genetisch onderzoek nodig van gezond materiaal (bijv. bloedcellen) van de patiënt.

Alleen indien bij het analyseren van de tumor tegelijkertijd gezond weefsel wordt gesequenced kan direct worden vastgesteld of een variant ook in de kiembaan aanwezig is. Voor dit type diagnostiek is een bredere counseling en informed consent nodig. In Module Informed consent wordt hier meer in detail op ingegaan. Overigens kan het tegelijkertijd sequencen van normaal weefsel juist ook gebruikt worden om kiembaanbevindingen te voorkomen, door ze in het analyseproces weg te filteren. Door deze filtering is de kans op aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg praktisch volledig te voorkomen (Roepman, 2021). Omdat sommige kiembaanvarianten van belang kunnen zijn voor de therapie of prognose (zoals BRCA1 en BRCA2 varianten) is het niet altijd wenselijk alle kiembaanvarianten uit de analyse te verwijderen. Het direct analyseren van normaal weefsel wordt met name gedaan bij WGS. In de meer gangbare moleculaire tumordiagnostiek wordt gewoonlijk geen normaal weefsel gesequenced, omdat die analyse niet bijdraagt aan het beantwoorden van de klinische vraag.

Afhankelijk van het gebruikte genpanel is bij targeted-panel analyse de kans op een mogelijke kiembaanvariant bijna verwaarloosbaar, maar niet nul (van der Schoot, 2022). Veel genen die geassocieerd zijn met erfelijke aanleg voor kanker, kunnen ook een rol spelen in de ontwikkeling van een sporadische tumor. Het hangt van het type variant en type tumor af of het aannemelijk is dat de variant een oorsprong in de kiembaan kent. Zo is een TP53 pathogene variant weliswaar geassocieerd met het Li-Fraumeni syndroom (OMIM #151623), maar is de kans op een kiembaanvariant veel kleiner dan de kans dat het een tumor specifieke somatische variant betreft. Pathogene TP53 varianten komen zeer frequent voor in verschillende typen tumoren, terwijl het Li-Fraumeni syndroom zeer zeldzaam is. Daarentegen is een pathogene BRCA1 variant in een longtumor met een lage tumor mutational burden naar alle waarschijnlijkheid ook in de kiembaan aanwezig.

De projectgroep tumor- en erfelijkheidsdiagnostiek van de beroepsgroepen VKGN (Klinische Genetica), NVVP (Pathologie) en VKGL (Laboratoriumspecialisten Klinische Genetica) heeft een advies opgesteld waarin onder andere wordt beschreven welke varianten zouden moeten worden gemeld als mogelijke kiembaanbevinding, die dan na counseling zouden kunnen worden getest in DNA uit gezond materiaal, zoals bloed (Ligtenberg, 2021). De projectgroep tumor- en erfelijkheidsdiagnostiek maakt onderscheid in vier categorieën testen:

  • Categorie A, waarbij de kans op het detecteren van een klinisch relevante variant, die uit de kiembaan afkomstig is, verwaarloosbaar is.
  • Categorie B, waarbij er een kans van 1-5% is op het vinden van een klinisch relevante variant die uit de kiembaan afkomstig is.
  • Categorie C, waarbij er een kans van > 5% is op het vinden van een klinisch relevante variant die uit de kiembaan afkomstig is.
  • Categorie D, waarbij naast moleculaire analyse op tumorweefsel direct analyse van DNA uit normaal weefsel of bloed wordt uitgevoerd. Dit betekent dat een pathogene kiembaanvariant direct kan worden aangetoond.

NB: de benoemde percentages zijn geen ‘harde’ getallen die gebaseerd zijn op wetenschappelijk literatuur.

Een klinisch relevante variant is een (waarschijnlijk) pathogene variant in een gen geassocieerd met verhoogd risico op kanker waarbij er behandelconsequenties zijn en/of preventieve maatregelen voor patiënt zelf en/of familieleden genomen kunnen worden.

Wanneer de kans op aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg groter wordt geschat dan 1%, wordt een korte genetische counseling geadviseerd (categorie B/C diagnostiek) (Ligtenberg, 2021). Het is van belang dat patiënten van tevoren weten dat de testen die uitgevoerd zullen worden een kans hebben op het aantonen van een aanwijzing voor een mogelijk erfelijke aanleg en dat de voorlichting afgestemd is op de grootte van die kans en de implicaties van het eventueel aantonen van deze bevinding. Voor categorie D diagnostiek, waarbij ook normaal materiaal (kiembaan) wordt geanalyseerd en (waarschijnlijk) pathogene kiembaanvarianten direct aan de behandelend arts en patiënt worden teruggekoppeld is uitgebreide genetische counseling nodig.

 

Doel van de richtlijn

Deze richtlijn beoogt informatievoorziening aan patiënten bij wie moleculaire diagnostiek in tumorweefsel wordt verricht te verbeteren, zodat de patiënt goed geïnformeerd is en getoetst wordt door de zorgprofessional (zie, Startpagina) of de patiënt de informatie begrepen heeft en instemt met de tumortest. In deze richtlijn is daarom vastgesteld welke informatie in welke situatie met patiënten besproken dient te worden en wanneer. De focus ligt hierbij op aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg en hoe deze informatie het beste met patiënten kan worden gedeeld.

 

Afbakening van de richtlijn

Deze richtlijn is een generieke richtlijn die kan worden geraadpleegd bij het aanvragen van pathologisch onderzoek in verschillende solide tumoren.

De richtlijn richt zich op alle volwassen patiënten (dat wil zeggen 16 jaar en ouder) voor wie in het kader van hun diagnose of behandeling tumordiagnostiek wordt aangevraagd en waarbij (naar alle waarschijnlijkheid) moleculaire tumordiagnostiek wordt verricht.

Dit zijn in de regel patiënten met kanker, of patiënten van wie vermoed wordt dat ze kanker hebben. Moleculaire diagnostiek in hematologische tumoren en kiembaandiagnostiek naar erfelijke aandoeningen valt hier nadrukkelijk buiten.

 

De twee belangrijkste redenen voor moleculaire tumordiagnostiek zijn:

  1. Bepalen diagnose en prognose
    Hier wordt moleculaire diagnostiek gebruikt om een specifieke tumor te herkennen, om de oorsprong van de tumor vast te stellen of om de prognose van een patiënt nader te kunnen bepalen. Bij een differentiaaldiagnose kan het gaan om een beperkte set genen waarin twee of meer verschillende tumoren van elkaar kunnen worden onderscheiden. Echter, door veel breder te kijken kunnen ook tumoren worden geïdentificeerd waarvan de primaire tumor onbekend is.
  2. Therapiekeuze
    Bij therapiekeuze gaat het gewoonlijk om 1) gerichte diagnostiek naar de aanwezigheid van bekende markers die aangeven of een tumor gevoelig kan zijn voor een hiervoor geregistreerde doelgerichte behandeling. Of 2) het gaat om het opsporen van het resistentie mechanisme van een tumor als deze niet meer gevoelig lijkt te zijn voor de gegeven doelgerichte behandeling. Echter, door de voortschrijding van de wetenschap gaat het bij bijvoorbeeld longkanker al om ongeveer 10 markers waar binnen de reguliere zorg doelgerichte behandelopties voor zijn (zie link)

Een bijkomend aspect van moleculaire tumordiagnostiek kan zijn dat er aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg gevonden kunnen worden. Hiervan dient de patiënt zich bewust te zijn. Dit wordt verder uitgewerkt in de verschillende modules. Voor sommige vormen van kanker (met name eierstokkanker, zie link) wordt moleculaire diagnostiek in tumorweefsel ook verricht als pre-selectie om patiënten met een verhoogd risico op een kiembaanvariant op te sporen (Vos, 2020).

 

Onderbouwing

  1. Chen D, Shao M, Meng P, Wang C, Li Q, Cai Y, Song C, Wang X, Shi T. GSA: an independent development algorithm for calling copy number and detecting homologous recombination deficiency (HRD) from target capture sequencing. BMC Bioinformatics. 2021 Nov 23;22(1):562. Doi: 10.1186/s12859-021-04487-9. PMID: 34814825; PMCID: PMC8609767.
  2. Chiang YC, Lin PH, Cheng WF. Homologous Recombination Deficiency Assays in Epithelial Ovarian Cancer: Current Status and Future Direction. Front Oncol. 2021 Oct 14;11:675972. Doi: 10.3389/fonc.2021.675972. PMID: 34722237; PMCID: PMC8551835.
  3. Haer-Wigman L, van der Schoot V, Feenstra I, Vulto-van Silfhout AT, Gilissen C, Brunner HG, Vissers LELM, Yntema HG. 1 in 38 individuals at risk of a dominant medically actionable disease. Eur J Hum Genet. 2019 Feb;27(2):325-330. Doi: 10.1038/s41431-018-0284-2. Epub 2018 Oct 5. PMID: 30291343; PMCID: PMC6336841.
  4. Hellmann MD, Callahan MK, Awad MM, Calvo E, Ascierto PA, Atmaca A, Rizvi NA, Hirsch FR, Selvaggi G, Szustakowski JD, Sasson A, Golhar R, Vitazka P, Chang H, Geese WJ, Antonia SJ. Tumor Mutational Burden and Efficacy of Nivolumab Monotherapy and in Combination with Ipilimumab in Small-Cell Lung Cancer. Cancer Cell. 2019 Feb 11;35(2):329. Doi: 10.1016/j.ccell.2019.01.011. Erratum for: Cancer Cell. 2018 May 14;33(5):853-861.e4. PMID: 30753829.
  5. Hong DS, Fakih MG, Strickler JH, Desai J, Durm GA, Shapiro GI, Falchook GS, Price TJ, Sacher A, Denlinger CS, Bang YJ, Dy GK, Krauss JC, Kuboki Y, Kuo JC, Coveler AL, Park K, Kim TW, Barlesi F, Munster PN, Ramalingam SS, Burns TF, Meric-Bernstam F, Henary H, Ngang J, Ngarmchamnanrith G, Kim J, Houk BE, Canon J, Lipford JR, Friberg G, Lito P, Govindan R, Li BT. KRASG12C Inhibition with Sotorasib in Advanced Solid Tumors. N Engl J Med. 2020 Sep 24;383(13):1207-1217. Doi: 10.1056/NEJMoa1917239. Epub 2020 Sep 20. PMID: 32955176; PMCID: PMC7571518.
  6. Lavacchi D, Roviello G, D’Angelo A. Tumor-Agnostic Treatment for Cancer: When How is Better than Where. Clin Drug Investig. 2020 Jun;40(6):519-527. Doi: 10.1007/s40261-020-00915-5. PMID: 32307639.
  7. Ligtenberg M, Kets M, Wagner A, Hogervorst F, van Noesel C, ter Elst A, Smit V. Adviezen projectgroep tumor- en erfelijkheidsdiagnostiek van de NVVP, VKGL en VKGN. 2021, obtained via https://www.vkgn.org/files/8666/20211006%20Adviezen%20projectgroep%20tumor-%20en%20erfelijkheidsdiagnostiek%20definitief.pdf of https://pathology.nl/wp-content/uploads/2022/06/20211006-Adviezen-projectgroep-tumor-en-erfelijkheidsdiagnostiek-definitief.pdf
  8. de Maglio G, Pasello G, Dono M, Fiorentino M, Follador A, Sciortino M, Malapelle U, Tiseo M. The storm of NGS in NSCLC diagnostic-therapeutic pathway: How to sun the real clinical practice. Crit Rev Oncol Hematol. 2022 Jan;169:103561. Doi: 10.1016/j.critrevonc.2021.103561. Epub 2021 Nov 29. PMID: 34856311.
  9. Reck M, Schenker M, Lee KH, Provencio M, Nishio M, Lesniewski-Kmak K, Sangha R, Ahmed S, Raimbourg J, Feeney K, Corre R, Franke FA, Richardet E, Penrod JR, Yuan Y, Nathan FE, Bhagavatheeswaran P, DeRosa M, Taylor F, Lawrance R, Brahmer J. Nivolumab plus ipilimumab versus chemotherapy as first-line treatment in advanced non-small-cell lung cancer with high tumour mutational burden: patient-reported outcomes results from the randomised, open-label, phase III CheckMate 227 trial. Eur J Cancer. 2019 Jul;116:137-147. Doi: 10.1016/j.ejca.2019.05.008. Epub 2019 Jun 11. PMID: 31195357.
  10. Rizvi H, Sanchez-Vega F, La K, Chatila W, Jonsson P, Halpenny D, Plodkowski A, Long N, Sauter JL, Rekhtman N, Hollmann T, Schalper KA, Gainor JF, Shen R, Ni A, Arbour KC, Merghoub T, Wolchok J, Snyder A, Chaft JE, Kris MG, Rudin CM, Socci ND, Berger MF, Taylor BS, Zehir A, Solit DB, Arcila ME, Ladanyi M, Riely GJ, Schultz N, Hellmann MD. Molecular Determinants of Response to Anti-Programmed Cell Death (PD)-1 and Anti-Programmed Death-Ligand 1 (PD-L1) Blockade in Patients With Non-Small-Cell Lung Cancer Profiled With Targeted Next-Generation Sequencing. J Clin Oncol. 2018 Mar 1;36(7):633-641. Doi: 10.1200/JCO.2017.75.3384. Epub 2018 Jan 16. Erratum in: J Clin Oncol. 2018 Jun 1;36(16):1645. PMID: 29337640; PMCID: PMC6075848.
  11. Roepman P, de Bruijn E, van Lieshout S, Schoenmaker L, Boelens MC, Dubbink HJ, Geurts-Giele WRR, Groenendijk FH, Huibers MMH, Kranendonk MEG, Roemer MGM, Samsom KG, Steehouwer M, de Leng WWJ, Hoischen A, Ylstra B, Monkhorst K, van der Hoeven JJM, Cuppen E. Clinical Validation of Whole Genome Sequencing for Cancer Diagnostics. J Mol Diagn. 2021 Jul;23(7):816-833. Doi: 10.1016/j.jmoldx.2021.04.011. Epub 2021 May 6. PMID: 33964451.
  12. Van der Schoot V, Haer-Wigman L, Feenstra I, Tammer F, Oerlemans AJM, van Koolwijk MPA, van Agt F, Arens YHJM, Brunner HG, Vissers LELM, Yntema HG. Lessons learned from unsolicited findings in clinical exome sequencing of 16,482 individuals. Eur J Hum Genet. 2022 Feb;30(2):170-177. Doi: 10.1038/s41431-021-00964-0. Epub 2021 Oct 25. PMID: 34697415; PMCID: PMC8821629.
  13. Skoulidis F, Goldberg ME, Greenawalt DM, Hellmann MD, Awad MM, Gainor JF, Schrock AB, Hartmaier RJ, Trabucco SE, Gay L, Ali SM, Elvin JA, Singal G, Ross JS, Fabrizio D, Szabo PM, Chang H, Sasson A, Srinivasan S, Kirov S, Szustakowski J, Vitazka P, Edwards R, Bufill JA, Sharma N, Ou SI, Peled N, Spigel DR, Rizvi H, Aguilar EJ, Carter BW, Erasmus J, Halpenny DF, Plodkowski AJ, Long NM, Nishino M, Denning WL, Galan-Cobo A, Hamdi H, Hirz T, Tong P, Wang J, Rodriguez-Canales J, Villalobos PA, Parra ER, Kalhor N, Sholl LM, Sauter JL, Jungbluth AA, Mino-Kenudson M, Azimi R, Elamin YY, Zhang J, Leonardi GC, Jiang F, Wong KK, Lee JJ, Papadimitrakopoulou VA, Wistuba II, Miller VA, Frampton GM, Wolchok JD, Shaw AT, Jänne PA, Stephens PJ, Rudin CM, Geese WJ, Albacker LA, Heymach JV. STK11/LKB1 Mutations and PD-1 Inhibitor Resistance in KRAS-Mutant Lung Adenocarcinoma. Cancer Discov. 2018 Jul;8(7):822-835. Doi: 10.1158/2159-8290.CD-18-0099. Epub 2018 May 17. PMID: 29773717; PMCID: PMC6030433.
  14. Stemkens D, Brüggenwirth HT, van der Crabben S, Elting MW, Feenstra I, van Gassen K, Gerrits M, Giesbertz N, Govaerts LCP, Kerstjens-Frederikse WS, van der Kolk LE, Kriek M, Motazacker MM, Sikkema-Raddatz B, Ruivenkamp C, Schmidt MK, van der Schoot V, Sinke RJ, Waisfisz Q, Yntema HG. Consensus-based leidraad voor het melden van nevenbevindingen in de klinisch genetische diagnostiek. 2020, obtained via https://www.vkgn.org/files/8723/Consensus-based%20leidraad%20melden%20nevenbevindingen%20versie%202.pdf
  15. Tabbò F, Pisano C, Mazieres J, Mezquita L, Nadal E, Planchard D, Pradines A, Santamaria D, Swalduz A, Ambrogio C, Novello S, Ortiz-Cuaran S; BOLERO Consortium. How far we have come targeting BRAF-mutant non-small cell lung cancer (NSCLC). Cancer Treat Rev. 2022 Feb;103:102335. Doi: 10.1016/j.ctrv.2021.102335. Epub 2021 Dec 31. PMID: 35033867.
  16. Tattersall A, Ryan N, Wiggans AJ, Rogozi?ska E, Morrison J. Poly(ADP-ribose) polymerase (PARP) inhibitors for the treatment of ovarian cancer. Cochrane Database Syst Rev. 2022 Feb 16;2(2):CD007929. Doi: 10.1002/14651858.CD007929.pub4. PMID: 35170751; PMCID: PMC8848772.
  17. Ziogas DC, Konstantinou F, Bouros S, Theochari M, Gogas H. Combining BRAF/MEK Inhibitors with Immunotherapy in the Treatment of Metastatic Melanoma. Am J Clin Dermatol. 2021 May;22(3):301-314. Doi: 10.1007/s40257-021-00593-9. Epub 2021 Mar 25. PMID: 33765322.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  :

Laatst geautoriseerd  : 12-07-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Vereniging Klinisch Genetische Laboratoriumdiagnostiek
  • Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijn werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2020 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten die een moleculaire tumortest ondergaan.

 

Samenstelling van de werkgroep

Werkgroep

  • Prof. Dr. M.G.E.M. Ausems (voorzitter), Klinisch geneticus Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC Utrecht), VKGN.
  • Dr. L.E. van der Kolk, Klinisch geneticus, Antoni van Leeuwenhoek, VKGN.
  • Dr. A. Wagner, Klinisch geneticus, Erasmus MC Kanker Instituut (Universitair Medisch Centrum Rotterdam), VKGN.
  • Dr. ir. W.W.J. de Leng, Klinisch moleculair bioloog in de pathologie, UMC Utrecht, NVVP.
  • Dr. K. Monkhorst, Patholoog, Antoni van Leeuwenhoek, NVVP.
  • Dr. R.M. Bijlsma, Internist-oncoloog, UMC Utrecht, NVMO.
  • Drs. L. van Leeuwen- Snoeks, Internist-oncoloog Diakonessenhuis, NVMO.
  • Dr. B. Piet, Longarts, Radboudumc, NVALT.
  • Dr. A.R. Mensenkamp, Laboratoriumspecialist Klinische Genetica, Radboudumc, VKGL.
  • Dr. E. Bunnik, Ethicus, universitair hoofddocent aan de afdeling Medische Ethiek, Filosofie en Geschiedenis van de Geneeskunde van het Erasmus MC (Universitair Medisch Centrum Rotterdam).
  • Drs. D.A.E. Hairwassers, patient advocate namens Stichting Erfelijke Kanker Nederland, Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK).
  • Dhr. V.P.J. Coonen, voorzitter Nederlandse Vereniging voor Patiënten met Paragangliomen, NFK, secretaris Stichting Belangengroep Erfelijke Zeldzame Tumoren (Stichting BEZT).
  • Drs. C. Louis, PharmD, belangenbehartiger, NFK.

Met ondersteuning van

  • Drs. I. van Dusseldorp, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
  • Dr. D.H.H. Dreesens, senioradviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
  • Dr. M.M.A. Verhoeven, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoek financiering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Prof. Dr. M.G.E.M. Ausems, VKGN, voorzitter

Klinisch Geneticus, UMC Utrecht

Lid bestuur NABON tot 01-01-2023 (Nationaal Borstkanker Overleg Nederland) -onbetaald

 

Lid HEBON (Hereditair Borst- en eierstokkanker Onderzoek Nederland) - onbetaald

 

Lid expertgroep BVN (Borstkanker vereniging Nederland) - onbetaald

 

Lid IKNL-werkgroep mammatumoren Utrecht -onbetaald

 

Deelname adviesraad MSD pancreascarcinoom -betaald. Dit betrof een eenmalige bijeenkomst (in 2020).

 

Deelname adviesraad AstraZeneca borstkanker (2021 en 2022)

Uitwerken van een aantal kennismodules ontwikkeld voor chirurgen, gynaecologen en verpleegkundig specialisten, in samenspraak met zorgverleners en patiënten organisaties.

 

Geen

Dr. L.E. van der Kolk, VKGN

Klinisch Geneticus, Antoni van Leeuwenhoek

Werkgroep klinische oncogenetica

lid landelijke werkgroep erfelijke maagkanker (onbetaald)

Geen

Geen

Dr. A. Wagner, VKGN

Klinisch Geneticus, Erasmus MC

Lid werkgroep klinische oncogenetica VKGN (WKO)-onbetaald

 

 

Projectgroep tumor en efelijkheids diagnostiek VKGN/VKGL/NVVP-onbetaald

 

Bestuurslid Stichting Opsporing Erfelijke Tumoren (StOET)- onbetaald

 

Bestuurslid CieBOD-onbetaald

Astra Zeneca financiert soms validatie onderzoek van een moleculaire tumortest (BRCA) dat de afdeling Pathologie doet en waarbij ik betrokken ben.

Geen

Dr. ir. W.W.J. de Leng, NVVP

Klinische moleculair bioloog, UMC Utrecht

Voorzitter sectie Klinisch Moleculair en Experimentele Pathologie (KMEP), Nederlandse Vereniging voor Pathologie (onbetaald)
Bestuurslid Nederlandse Vereniging voor Pathologie (vacatiegeld)

Geen

Geen

Dr. K. Monkhorst, NVVP

Patholoog, Antoni van Leeuwenhoek

Geen

Consultant voor: Pfizer, BMS, Roche, MSD, Abbvie, AstraZeneca, Diaceutics, Lilly, Bayer.

 

AstraZeneca Grant voor onderzoek naar ctDNA en EGFR mutatie detectie (POPSTAR studie)

Geen

Dr. R.M. Bijlsma, NVMO

Internist-oncoloog, UMC Utrecht

Opleider van de differentiatie Medische Oncologie UMC Utrecht (onbetaald)

Bestuurslid AYA Jong en Kanker Zorgnetwerk (onbetaald)

Bestuurslid NBCA (onbetaald)

Lid werkgroep gemetastaseerd mammacarcinoom vd BOOG (onbetaald)

Lid werkgroep voorlichting van de NABON-BOOG (onbetaald)

Lid oordeelscommissie UMC Utrecht (onbetaald)

Geen

Geen

Drs. L. van Leeuwen- Snoeks, NVMO

Internist-oncoloog, Diakonessenhuis

Geen

Geen

Geen

Dr. B. Piet, NVALT

Longarts, Radboudumc

Onbetaald nevenfuncties:

Lid NVALT commissie beroepsbelangen

Als PI sub investigator betrokken bij meerdere studies binnen de longoncologie

Gefinancierd door: Amgen, Jansen en Jansen, Astra Zeneca, BMS, Merck, Mirati, Novartis, treatmeds, KWF"

 

"Overige belangen:

consultatieve functie voor Takede en BMS (adviesraad zonder persoonlijke financiële vergoeding)

voor meerdere EAP, PAAP en compassionate use geneesmiddelen contact met Pfizer, Roche, BMS, blueprint medicines, Bayer

Geen

Dr. A.R. Mensenkamp, VKGL

Laboratoriumspecialist Klinische Genetica, Radboudumc

Voorzitter landelijk overleg erfelijke borstkankerdiagnostiek (LOB)

Stuurgroeplid HEBON (landelijk onderzoek naar erfelijke borst- eierstokkanker)

Daarnaast lidmaatschap diverse commissies op het gebied van variantclassificatie.

 

Allen onbetaald.

Medewerking verleend aan workshop variantclassificatie en betrokken als assessor bij kwaliteitsrondzendingen BRCA diagnostiek op tumorweefsel (EMQN/GenQA, gesponsord door AstraZeneca, betaald)

Geen

Dr. E. Bunnik, persoonlijke titel

Universitair hoofddocent, afdeling Medische Ethiek, Filosofie en Geschiedenis van de Geneeskunde, Erasmus MC

Erasmus MC: METC, Commissie Medisch-Ethische Vraagstukken, Commissie Nevenbevindingen

Extern: VKGN-werkgroep Ethiek en Recht (onbetaald); ELSI Servicedesk (vacatiegeld), Landelijke indicatiecommissie PGD (vacatiegeld), Europese werkgroep ELPAT (onbetaald)

Geen

Geen

Drs. D.A.E. Hairwassers, NFK

Patiëntvertegenwoordiger

Stichting Erfelijke Kanker Nederland (onbetaald)

Geen

Geen

Dhr. V.P.J. Coonen, NFK

Voorzitter NVPG

Secretaris Stichting Belangengroep Erfelijke Zeldzame Tumoren (Stichting BEZT) beide onbetaald

Geen

Geen

Drs. C. Louis, NFK

Belangenbehartiger, patiëntvertegenwoordiger

Onbetaald: betrokken bij het uitvoeringstraject moleculaire diagnostiek van het Zorginstituut (tranche 1 en 2)

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door patiëntvertegenwoordigers uit te nodigen voor de schriftelijke invitational conference en focusgroepen, en vertegenwoordigers af te vaardigen voor de werkgroep (3 leden). Het verslag van de schriftelijke invitational conference en de focusgroep zijn besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen en finaliseren van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntorganisaties (o.a. NFK) en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel. Daarnaast zal het opsporen van mogelijk erfelijke vormen van kanker ook tot kostenbesparing kunnen leiden omdat familieleden met deze erfelijke aanleg tijdig preventieve maatregelen kunnen nemen, en daarmee kanker vroegtijdig kunnen opsporen of zelfs voorkomen.

 

Module

Uitkomst kwalitatieve raming

Toelichting

Module informatievoorziening en voorlichting

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) toepasbaar zijn op ca. 8000 patiënten per jaar. De minimale tijdsinvestering voor het voorzien van informatie zal naar verwachting niet gepaard gaan met substantiële financiële gevolgen voor de collectieve uitgaven.

Module informed consent

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) toepasbaar zijn op ca. 8000 patiënten per jaar. De minimale tijdsinvestering voor het toetsen of de patiënt de informatie begrepen heeft en geïnformeerd wil worden over (een aanwijzing voor) een mogelijk erfelijke aanleg zal naar verwachting niet gepaard gaan met substantiële financiële gevolgen voor de collectieve uitgaven.

Module beleid bij aanwijzingen voor mogelijk erfelijke aanleg

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten voor wie een moleculaire tumortest wordt aangevraagd via een focusgroep. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVZ, VKGL, NVALT, NFK, NVVP, stichting CPCT en werkgroep tumor- en erfelijkheidsdiagnostiek (van de NVVP, VKGL en VKGN) via de schriftelijke invitational conference en focusgroep. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep ten minste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie, GRADE). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk die worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op klinische praktijkervaring en expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en opnieuw uitgestuurd voor een tweede commentaarfase. Naar aanleiding van de tweede commentaarfase is de definitieve richtlijn vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

Schünemann, A Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Volgende:
Informatievoorziening en voorlichting