Informatie en informed consent moleculaire tumordiagnostiek

Initiatief: VKGN Aantal modules: 5

Informed consent

Uitgangsvraag

Hoe dient het informed consent voor een moleculaire tumortest in de praktijk te worden verkregen en vastgelegd?

Aanbeveling

Verkrijgen informed consent bij patiënt over uit te voeren moleculaire tumortest

 

Categorie A

Informeer patiënten bij wie er geen of een verwaarloosbare kans is op aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg bij uitvoering van een moleculaire tumortest niet vooraf over de mogelijkheid dat aanwijzingen voor een erfelijke aanleg kunnen worden gevonden.

 

Categorie B/C

- Informeer de patiënt die een weefselbiopt ondergaat, waarop mogelijk een categorie B/C moleculaire tumortest zal worden uitgevoerd, dat er een kans is op een aanwijzing voor een mogelijk erfelijke aanleg.

- Toets of de patiënt de informatie begrepen heeft en akkoord gaat met de uitvoering van de test, en geen bezwaar heeft tegen het ontvangen van informatie over een aanwijzing voor een mogelijk erfelijke aanleg.

- Leg vast in het patiëntendossier dat patiënt geïnformeerd is en of de patiënt bezwaar heeft.

 

Gebruik indien nodig het opgestelde stroomschema voor de werkwijze.

 

Categorie D

- Laat deze counseling onder verantwoordelijkheid van een klinisch geneticus of door een zorgprofessional van de polikliniek Klinische Genetica uitvoeren.

- Informeer de patiënt bij wie onderzoek in tumorweefsel en bloed (of normaal weefsel) wordt verricht, dat er kans is een erfelijke aanleg voor kanker te vinden.

- Informeer de patiënt over de mogelijke consequenties hiervan voor de patiënt en diens familie.

- Leg vast dat de patiënt hierover geïnformeerd is.

- Toets of de patiënt de informatie begrepen heeft en toestemming geeft voor het ontvangen van informatie over een erfelijke aanleg.

- Leg de toestemming vast in het patiëntendossier.

Overwegingen

Literatuur

Er is een samenvatting gemaakt van niet-vergelijkbaar onderzoek (zie ‘table of findings). De literatuur in deze tabel bevat zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek. Daarnaast zijn expert-opinieartikelen en (inter)nationale richtlijn en leidraden weergegeven. De kwaliteit van de in artikelen beschreven kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken (zie, quality of research) is beoordeeld met de CASP-methodiek. De beschreven literatuur is ingebracht door de leden van de werkgroep.

 

De artikelen beschrijven dat een ‘informed consent’ verkregen kan worden voorafgaand aan een moleculaire tumortest. Tijdens het informed consent proces moet informatie over de tumortest met de patiënt worden besproken. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen essentiële informatie die met iedere patiënt moet worden besproken, en additionele informatie die moet worden besproken met patiënten die daar behoefte aan hebben (Beauchamp, 2019). Er is weinig literatuur over welke informatie met alle patiënten besproken dient te worden.

 

In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van 1994 wordt de informatieplicht als volgt ingevuld. De hulpverlener dient zich te laten leiden door “hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten” ten aanzien van de volgende onderwerpen:

 

  1. de aard en het doel van het voorgenomen onderzoek, de voorgestelde behandeling of de uit te voeren verrichtingen;
  2. de te verwachten gevolgen en risico’s voor de gezondheid van de patiënt bij het voorgenomen onderzoek, de voorgestelde behandeling, de uit te voeren verrichtingen en bij niet behandeling;
  3. andere mogelijke methoden van onderzoek en behandelingen al dan niet uitgevoerd door andere hulpverleners;
  4. de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot zijn/haar gezondheid voor wat betreft het terrein van de mogelijke methoden van onderzoek of behandelingen;
  5. de termijn waarop de mogelijke methoden van onderzoek of behandelingen kunnen worden uitgevoerd en de verwachte tijdsduur ervan.

De WGBO is in januari 2020 op enkele punten aangepast. Het bespreken van de mogelijkheid tot ‘niet behandelen’ is daar een voorbeeld van. Verder dient de hulpverlener zich nu op de hoogte te stellen van de “situatie en behoeften” van de patiënt, en de patiënt uit te nodigen om vragen te stellen. Dat houdt in dat de hulpverlener de patiënt dient te betrekken in een dialoog. Deze aanpassingen zijn bedoeld om “shared decision-making” onderdeel te laten zijn van de arts-patiëntrelatie (Ubbink, 2021).

 

Beleid bij kiembaandiagnostiek

Voor Nederlandse klinisch genetici geldt de Consensus-based leidraad voor het melden van nevenbevindingen in de klinisch genetische diagnostiek (Stemkens, 2020). Deze leidraad betreft kiembaandiagnostiek en stelt dat de zorgprofessional die het gesprek met de patiënt voert en de genetische test aanvraagt, de uitslag en een eventuele nevenbevinding rapporteert aan de patiënt. Nevenbevindingen worden in principe in hetzelfde tijdsbestek als de uitslag van exoom- of genoom sequencing aan de patiënt teruggekoppeld. Ook wordt onderscheid gemaakt tussen nevenbevindingen die een ziektebeeld betreffen dat door medisch ingrijpen behandelbaar is, en nevenbevindingen betreffende een aandoening welke niet door medisch ingrijpen beïnvloedbaar is. Deze laatste bevindingen worden niet teruggekoppeld, tenzij de patiënt ervoor kiest om wel op de hoogte te worden gebracht van dit type uitslagen; er is dan sprake van een opt-in.

 

Uit een interviewstudie onder klinisch genetici in Nederland blijkt dat deze onderwerpen ook in de praktijk worden besproken als onderdeel van het informed consent proces in het kader van kiembaandiagnostiek (Bos & Bunnik, 2022). Respondenten beschouwen informatie over de voor- en nadelen van de test en ook achtergrondinformatie over genetica als essentieel. Om tegemoet te komen aan verschillen in informatiebehoefte tussen individuele patiënten wordt gebruik gemaakt van ‘gelaagd consent’.

 

Ook de gevonden artikelen benadrukken het belang om informatie zoveel mogelijk ‘gepersonaliseerd’ te verstrekken, door af te stemmen op de voorkeuren, informatiebehoeften en het begripsniveau van de patiënt. De autonomie van de patiënt moet te allen tijde gerespecteerd worden door de informatieverstrekker. Dat houdt in dat patiënten het recht hebben om informatie te weigeren, en de mogelijkheid moeten krijgen ervoor te kiezen om niet op de hoogte te worden gesteld van testuitslagen (zogenaamde opt-out). Het recht om informatie te weigeren is vastgelegd in de WGBO. Om zorgprofessionals een uitweg te bieden bij een conflict van plichten, wordt hen toch de mogelijkheid geboden patiënten te informeren over aanvullende bevindingen (wanneer er actief wordt gezocht naar kiembaanvarianten) als dat nodig is om ernstige gezondheidsschade bij de patiënt of zijn/haar familie te voorkomen (de Wert, 2021).

 

In de literatuur wordt beschreven dat zorgprofessionals voldoende getraind dienen te worden om moleculaire testen uit te kunnen leggen, consent gesprekken te kunnen voeren en het resultaat van moleculaire testen te kunnen begrijpen (Robson 2015, Dungey 2021). Er is echter niet beschreven hoe de zorgprofessionals hierin getraind dienen te worden. De werkgroep wil benadrukken dat zorgprofessionals zich bewust zijn van het feit dat de informatie afgestemd dient te worden op de situatie en wanneer een patiënt ongeneselijk ziek is en een moleculaire tumortest laat uitvoeren, het complex kan zijn om de informatie op te nemen en om een juiste (passende) beslissing in te nemen, ook voor de patiënt en zijn/haar familie.

 

Het is belangrijk om relevante informatie te verstrekken en eerst te toetsen of de patiënt de informatie heeft begrepen, voordat om toestemming wordt gevraagd. Soms kan het nodig zijn om een vervolgconsult te plannen om aanvullende informatie te bespreken (Bijlsma, 2016;2020; Horiuchi, 2021). Daarnaast wordt ook beschreven dat er gebruik gemaakt kan worden van een dynamisch consent, zodat patiënten mogelijk in een latere fase kunnen beslissen of specifieke bevindingen wel of niet worden gedeeld (Bijlsma, 2016).

 

Beleid bij tumordiagnostiek

Wat betreft moleculaire tumordiagnostiek heeft de projectgroep tumor- en erfelijkheidsdiagnostiek die ingesteld is door de VKGN, VKGL en NVVP in oktober 2021 een advies uitgebracht waarin zij aangeven dat als de kans op ‘klinische relevante kiembaanvarianten’ bij gebruik van een targeted genpanel dusdanig klein is (categorie A diagnostiek), geen genetische counseling nodig is (Ligtenberg, 2021). In het geval dat er een grotere kans bestaat op aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg (categorie B/C diagnostiek) dient de patiënt hierover wel geïnformeerd te worden, afgestemd op de mogelijke uitkomsten van de moleculaire tumortest.
Bij een categorie D test wordt naast diagnostiek van de tumor ook kiembaan diagnostiek gedaan. Indien de keuze wordt gemaakt om (waarschijnlijk) pathogene kiembaanvarianten direct aan de behandelend arts en patiënt terug te koppelen (categorie D), dan dient volledige genetische counseling van de patiënt voor het inzetten van de tumortest plaats te vinden onder verantwoordelijkheid van een klinisch geneticus of door een klinisch geneticus. In Nederland vindt deze genetische counseling en kiembaandiagnostiek bij patiënten met (vermoeden van) een erfelijke aandoening gezien de complexiteit plaats onder verantwoordelijkheid van artikel 2 WBMV vergunninghoudende afdelingen Genetica. Gezien de capaciteit van klinisch genetische zorg, heeft de VKGN een beleid ontwikkeld, waarin taakdelegatie (minder complexe zorg wordt gedaan door verpleegkundig specialisten/ physician assistant) en mainstreaming (kiembaan diagnostiek via niet-klinisch genetici) kunnen bijdragen aan het voldoen aan de vraag voor deze diagnostiek. De verschillende klinisch genetische afdelingen in Nederland onderzoeken momenteel de mogelijkheden van implementatie hiervan in de klinische zorg voor patiënten met kanker.

Op basis van hierboven beschreven informatie heeft de werkgroep een stroomschema opgesteld voor categorie B/C diagnostiek, waarbij er een kans bestaat op aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg, zie Stroomschema. Dit schema laat zien welke stappen er wanneer genomen moeten worden om een informed consent te verkrijgen.

Patiënten worden beknopt geïnformeerd over de moleculaire tumortest en dat er een kans is op aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg, en de mogelijke consequenties hiervan voor de patiënt en zijn/haar familie. De zorgprofessional toetst vervolgens of deze informatie is begrepen door de patiënt en de patiënt geen bezwaar heeft tegen het ontvangen van informatie over aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de terugvraagmethode.

 

Indien de patiënt bezwaar heeft tegen het ontvangen van informatie over aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg (situatie 1), wordt de patiënt extra geïnformeerd. Deze extra informatie kan bestaan uit:

- het verstrekken van schriftelijke informatie en verwijzen naar www.Thuisarts.nl,

- benadrukken dat indien een relevante variant in een kankerpredispositie gen gevonden zou worden ook op dat moment nog kan worden afgezien van onderzoek of de variant daadwerkelijk erfelijk is en eventueel aanbieden van gesprek met een klinisch geneticus,
- het bespreken van hoe om te gaan met relevante informatie voor belanghebbende familieleden,

- het bespreken van de optie om af te zien van de moleculaire tumortest.

 

Verder wordt geadviseerd dat de zorgprofessional onderzoekt, wanneer de patiënt bezwaar blijft houden, welke mogelijkheden er zijn om voor de behandeling toch moleculaire tumordiagnostiek in te zetten. Daarbij wordt de wens van de patiënt om niet over een aanwijzing voor een mogelijk erfelijke aanleg geïnformeerd te worden zoveel mogelijk gerespecteerd. De zorgprofessional geeft dit op het aanvraagformulier voor het tumoronderzoek aan zodat het advies voor verwijzing naar de polikliniek Klinische Genetica niet in de uitslag wordt opgenomen wanneer er een aanwijzing voor een mogelijk erfelijke aanleg wordt gevonden. De zorgprofessional wijst de patiënt er wel op dat niet kan worden uitgesloten dat informatie over aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg onverhoopt toch op een later moment door leden van het behandelteam met de patiënt besproken kunnen worden, omdat eventuele gevonden varianten wel in het PA-verslag genoemd worden.

 

Indien de patiënt geïnformeerde toestemming geeft voor de tumortest en geen bezwaar heeft tegen het ontvangen van informatie over aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg, kan de test worden uitgevoerd. Wanneer er aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg zijn, waarbij bij het vaststellen van een erfelijke aanleg er preventieve maatregelen voor patiënt zelf en/of familieleden genomen kunnen worden, bespreekt de behandelaar de verwijzing naar de polikliniek Klinische Genetica met de patiënt. Indien de patiënt geen toestemming geeft voor verwijzing naar de Klinische Genetica (situatie 2), wordt de patiënt extra geïnformeerd. Deze extra informatie kan bestaan uit:

- het mogelijke belang van erfelijkheidsonderzoek voor de patiënt en diens familieleden. Wijs de patiënt met name indien er eventuele belanghebbende familieleden zijn, op de mogelijke consequenties voor hen,

- de mogelijkheid van verwijzing naar de polikliniek Klinische Genetica op een later (geschikter) moment,

- de mogelijkheid dat directe familieleden naar de polikliniek Klinische Genetica verwezen worden en of patiënt akkoord is met het gebruik van diens informatie ten bate van familieleden (eventueel na het overlijden van de patiënt).

Verder bespreekt de zorgprofessional het advies om bloed van de patiënt op te slaan voor toekomstig DNA-onderzoek ten behoeve van familieleden. Bij opslag dient te worden vastgelegd waar het DNA in de toekomst voor gebruikt mag worden en ook wie met betrekking tot DNA-onderzoek als vertegenwoordiger van de patiënt kan optreden na diens overlijden. Voor de opslag van DNA wordt gebruik gemaakt van de lokale procedures in de verschillende afdelingen genetica. Na het overlijden van een patiënt bespreekt de zorgprofessional de uitslag met nabestaanden en verwijst hen indien gewenst naar de polikliniek Klinische Genetica.

 

In het medisch dossier dient het volgende vastgelegd te worden, bij het afnemen van een biopt (waarop mogelijk moleculaire tumordiagnostiek wordt verricht):

- dat patiënt geïnformeerd is

- of patiënt al dan niet bezwaar heeft tegen het ontvangen van informatie over aanwijzingen voor mogelijk erfelijke aanleg

- of de tumortest is ingezet.

 

In het medisch dossier dient het volgende vastgelegd te worden bij de uitslag van een moleculaire test:

- dat patiënt geïnformeerd is

- of patiënt al dan niet verwezen is naar de polikliniek Klinische Genetica als er een aanwijzing voor mogelijk erfelijke aanleg gevonden is.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Aanvaardbaarheid

Uit de literatuurstudie blijkt dat het merendeel van de patiënten in geval van informed consent opteert voor het ontvangen van informatie indien er aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg worden gevonden (ca. 69-92%; Horiuchi, 2021; Bijlsma, 2020; Stjepanovic, 2018). Na voldoende geïnformeerd te zijn, zouden zowel aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg die door medisch ingrijpen beïnvloedbaar zijn (‘actionable findings’) als bevindingen die door medisch ingrijpen niet beïnvloedbaar zijn is (‘nonactionable findings’) gerapporteerd moeten worden volgens patiënten met uitgezaaide kanker (Hamilton, 2017; gebaseerd op een klein aantal patiënten).

 

Haalbaarheid

Per ziekenhuis is het aantal en de medische discipline van de aanvragers van moleculaire tumortesten zeer uiteenlopend. Zij dienen allen geïnformeerd te worden over de huidige richtlijn en de voorgestelde adviezen voor het verkrijgen van informed consent en het stroomschema. Tevens dienen zij voldoende basiskennis te hebben om patiënten adequaat voor te lichten en het informed consent te verkrijgen en vast te leggen in het patiëntendossier. Belemmerende factoren zijn dat zorgprofessionals niet bereikt worden, dat zij de e-learning niet gaan volgen, dat zij de basiskennis niet hebben, of dat zij de opgedane kennis niet gaan toepassen.

Het informeren van de patiënt over de uitvoering van de moleculaire tumortest en het documenteren daarvan resulteert in langere gesprekken tussen arts en patiënt. Data uit een pilotstudie laten zien dat zorgverleners over het algemeen maximaal 5 minuten kwijt zijn aan het informeren van de patiënt, toetsen of de informatie is begrepen en de patiënt akkoord is met de tumortest en het vastleggen van het akkoord. In de e-learning neemt een uitgebreide informatievoorziening en toetsen van het akkoord ca. 2,5 minuten in beslag.

Er dient een werkwijze vastgelegd te worden hoe het informed consent verkregen en vastgelegd wordt voor categorie B/C en D. De werkgroep heeft een voorstel verwerkt in het stroomschema. In dit schema zijn ook situaties opgenomen waarin staat beschreven hoe zorgprofessionals kunnen handelen indien een patiënt bezwaar heeft tegen het ontvangen van informatie over aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg of verwijzing naar de polikliniek Klinische genetica.

 

Implementatie

Gedurende het implementatietraject dient bepaald te worden welke zorgprofessional de patiënt informeert over de inzet van de moleculaire tumortest. Deze zorgprofessional dient voldoende kennis te hebben om deze gesprekken te kunnen voeren. Het wordt aanbevolen om de e-learning horend bij de richtlijn moleculaire tumordiagnostiek te volgen. In bijlage 5 zijn voorbeeldgesprekken opgenomen die gebruikt kunnen worden bij het informeren van patiënten.

In ieder ziekenhuis dienen afspraken te worden gemaakt over waar en hoe wordt vastgelegd of informatie is verstrekt en of patiënt bezwaar heeft tegen het ontvangen van informatie over een aanwijzing voor een mogelijk erfelijke aanleg. Het stroomschema kan als handvat dienen bij categorie B/C testen.

De werkgroep is van mening dat in het patiëntendossier vastgelegd dient worden wanneer een patiënt is geïnformeerd. Dit kan kort door het zetten van een vinkje en/of gebruik te maken van een pop-up bericht bij het aanvragen van een tumortest. Ook dient bij een aanwijzing voor een mogelijk erfelijke aanleg in het patiëntendossier vastgelegd te worden dat de patiënt verwezen is naar de polikliniek Klinische Genetica. In het uitzonderlijke geval dat de patiënt bezwaar heeft tegen het ontvangen van informatie over aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg, afziet van de tumortest en/of verwijzing naar de polikliniek Klinische Genetica, moet dit door de zorgprofessional ook in het dossier worden vastgelegd.

Echter is de werkgroep zich bewust dat het proces rondom het informeren en vastleggen van bezwaar niet gemakkelijk geïmplementeerd kan worden in de praktijk (bijlage 2).

 

Rationale van de aanbeveling

Bij het vaststellen van deze aanbeveling is waarde gehecht aan het advies van de projectgroep tumor- en erfelijkheidsdiagnostiek die heeft geadviseerd om voor categorie A diagnostiek, waarbij er geen tot zeer weinig kans is op een aanwijzing voor een mogelijke kiembaanbevinding, vooraf geen informatie hierover aan de patiënt te verstrekken. Reden dat dit advies is gevolgd is dat de kans hierop verwaarloosbaar is terwijl het informeren van de patiënten wel een belasting voor de zorgprofessionals én voor de patiënt zou kunnen betekenen. Ook zou té veel informatie kunnen leiden tot het onterecht bezwaar maken van voor de diagnostiek en behandeling van de patiënt relevant onderzoek.

In het geval dat er een grotere kans bestaat op aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg (categorie B/C diagnostiek) dient de patiënt geïnformeerd te worden dat de moleculaire tumortest wordt uitgevoerd, en dat de mogelijkheid bestaat dat er aanwijzingen worden gevonden voor een mogelijk erfelijke aanleg, en dat dit mogelijk consequenties kan hebben voor de patiënt zelf en/of voor familieleden. Er dient getoetst te worden of patiënt hiertegen bezwaar heeft.

Indien direct in het bloed/normale weefsel gekeken wordt en eventuele (waarschijnlijk) pathogene kiembaanvarianten direct aan de aanvrager en patiënt worden teruggekoppeld (categorie D), dan is dat erfelijkheidsonderzoek. Hiervoor dient pre-test counseling onder verantwoordelijkheid van een klinisch geneticus of door een zorgprofessional van de polikliniek Klinische Genetica gedaan te worden.

Om ervoor te zorgen dat de zorgprofessional de patiënt adequate informatie kan geven, is een e-learning ontwikkeld waarin de zorgprofessional wordt voorzien van voldoende achtergrondinformatie en praktische handvatten waaronder een voorbeeld van een gesprek van internist-oncoloog met een (simulatie)patiënt.

 

Onderbouwing

Moleculair onderzoek in tumorweefsel bij patiënten met kanker wordt steeds vaker aangevraagd omdat de uitkomst hiervan van belang is voor gerichte therapie (gepersonaliseerde behandeling) of voor het stellen van de diagnose. Dit onderzoek op tumorweefsel kan soms DNA-varianten aantonen die mogelijk kiembaanvarianten zijn in een gen relevant voor de klinische vraagstelling of in een gen dat los staat van de kanker van de patiënt (‘nevenbevindingen’). De kans dat een variant in een ‘niet-kankergen’ wordt gevonden is met de huidige werkwijze verwaarloosbaar. In deze richtlijn wordt een variant in een gen relevant voor de klinische vraagstelling, die mogelijk in de kiembaan aanwezig is, “een aanwijzing voor een mogelijk erfelijke aanleg” genoemd.
Bij het aanvragen van een kiembaan genetische test wordt na pre-test counseling expliciet informed consent van de patiënt verkregen. Bij het aanvragen van moleculaire tumordiagnostiek zijn patiënten echter niet altijd op de hoogte dat er naast het weefselonderzoek ook moleculair onderzoek plaatsvindt. Er zijn geen afspraken gemaakt over of en zo ja hoe informed consent voor moleculaire tumordiagnostiek verkregen dient te worden en hoe dit dient te worden vastgelegd. Dit leidt tot variabiliteit in de dagelijkse praktijk, waardoor niet altijd duidelijk is of de patiënt geïnformeerd is over de mogelijkheid dat aanwijzingen voor mogelijk erfelijke aanleg kunnen voortkomen uit de ingezette tumortest, en of hij/zij geïnformeerd wil worden over dergelijke bevindingen.

Gezien de aard van de vraag is er geen systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd. De overzichtstabel uit module (zie Module Informatievoorziening en voorlichting) wordt ook in deze module als wetenschappelijke onderbouwing gebruikt.

  1. Adviezen projectgroep Tumor- en erfelijkheidsdiagnostiek NVVP, VKGL en VKGN, oktober 2021
  2. Beauchamp T, Childress J. Principles of Biomedical Ethics: Marking Its Fortieth Anniversary. Am J Bioeth. 2019 Nov;19(11):9-12. doi: 10.1080/15265161.2019.1665402. PMID: 31647760.
  3. Bijlsma RM, Bredenoord AL, Gadellaa-Hooijdonk CG, Lolkema MP, Sleijfer S, Voest EE, Ausems MG, Steeghs N. Unsolicited findings of next-generation sequencing for tumor analysis within a Dutch consortium: clinical daily practice reconsidered. Eur J Hum Genet. 2016 Oct;24(10):1496-500. doi: 10.1038/ejhg.2016.27. Epub 2016 Apr 13. PMID: 27071717; PMCID: PMC5027677.
  4. Bijlsma R, Wouters R, Wessels H, Sleijfer S, Beerepoot L, Ten Bokkel Huinink D, Cruijsen H, Heijns J, Lolkema MP, Steeghs N, van Voorthuizen T, Vulink A, Witteveen E, Ausems M, Bredenoord A, May AM, Voest E. Preferences to receive unsolicited findings of germline genome sequencing in a large population of patients with cancer. ESMO Open. 2020 Apr;5(2):e000619. doi: 10.1136/esmoopen-2019-000619. PMID: 32312756; PMCID: PMC7200077.
  5. Blanchette PS, Spreafico A, Miller FA, Chan K, Bytautas J, Kang S, Bedard PL, Eisen A, Potanina L, Holland J, Kamel-Reid S, McPherson JD, Razak AR, Siu LL. Genomic testing in cancer: patient knowledge, attitudes, and expectations. Cancer. 2014 Oct 1;120(19):3066-73. doi: 10.1002/cncr.28807. Epub 2014 Jun 24. PMID: 24962202.
  6. Bokkers K, Zweemer RP, Koudijs MJ, Stehouwer S, Velthuizen ME, Bleiker EMA, Ausems MGEM. Positive experiences of healthcare professionals with a mainstreaming approach of germline genetic testing for women with ovarian cancer. Fam Cancer. 2021 Oct 7. doi: 10.1007/s10689-021-00277-7. Epub ahead of print. PMID: 34617209.
  7. Bos W, Bunnik EM. Informed consent practices for exome sequencing: An interview study with clinical geneticists in the Netherlands. Mol Genet Genomic Med. 2022 Feb 11:e1882. doi: 10.1002/mgg3.1882. Epub ahead of print. PMID: 35150093.
  8. Bunnik EM, Dondorp WJ, Bredenoord AL, de Wert G, Cornel MC. Mainstreaming informed consent for genomic sequencing: A call for action. Eur J Cancer. 2021 May;148:405-410. doi: 10.1016/j.ejca.2021.02.029. Epub 2021 Mar 27. PMID: 33784533.
  9. Dungey M, Dalby MC, Moss EL, Barwell J. Letter comments on: Mainstreaming informed consent for genomic sequencing: A call for action: A single-centre comparison of mainstreamed genetic testing with a specialist genetics service - Focus on consent discussions. Eur J Cancer. 2021 Sep;155:307-309. doi: 10.1016/j.ejca.2021.06.040. Epub 2021 Aug 13. PMID: 34400058.
  10. Hamilton JG, Shuk E, Garzon MG, Rodríguez VM, Westerman J, Hay JL, Offit K, Robson ME. Decision-Making Preferences About Secondary Germline Findings That Arise From Tumor Genomic Profiling Among Patients With Advanced Cancers. JCO Precis Oncol. 2017;1:PO.17.00182. doi: 10.1200/PO.17.00182. Epub 2017 Dec 21. PMID: 31938761; PMCID: PMC6959200.
  11. Horiuchi Y, Matsubayashi H, Kiyozumi Y, Nishimura S, Higashigawa S, Kado N, Nagashima T, Mizuguchi M, Ohnami S, Arai M, Urakami K, Kusuhara M, Yamaguchi K. Disclosure of secondary findings in exome sequencing of 2480 Japanese cancer patients. Hum Genet. 2021 Feb;140(2):321-331. doi: 10.1007/s00439-020-02207-6. Epub 2020 Jul 24. PMID: 32710294.
  12. Li MM, Chao E, Esplin ED, Miller DT, Nathanson KL, Plon SE, Scheuner MT, Stewart DR; ACMG Professional Practice and Guidelines Committee. Points to consider for reporting of germline variation in patients undergoing tumor testing: a statement of the American College of Medical Genetics and Genomics (ACMG). Genet Med. 2020 Jul;22(7):1142-1148. doi: 10.1038/s41436-020-0783-8. Epub 2020 Apr 23. PMID: 32321997.
  13. Ligtenberg M, Kets M, Wagner A, Hogervorst F, van Noesel C, ter Elst A, Smit V. Adviezen projectgroep tumor- en erfelijkheidsdiagnostiek van de NVVP, VKGL en VKGN. 2021, obtained via https://www.vkgn.org/files/8666/20211006%20Adviezen%20projectgroep%20tumor-%20en%20erfelijkheidsdiagnostiek%20definitief.pdf of https://pathology.nl/wp-content/uploads/2022/06/20211006-Adviezen-projectgroep-tumor-en-erfelijkheidsdiagnostiek-definitief.pdf
  14. van der Schoot V, Haer-Wigman L, Feenstra I, Tammer F, Oerlemans AJM, van Koolwijk MPA, van Agt F, Arens YHJM, Brunner HG, Vissers LELM, Yntema HG. Lessons learned from unsolicited findings in clinical exome sequencing of 16,482 individuals. Eur J Hum Genet. 2021 Oct 25. doi: 10.1038/s41431-021-00964-0. Epub ahead of print. PMID: 34697415.
  15. Schoot VV, Viellevoije SJ, Tammer F, Brunner HG, Arens Y, Yntema HG, Oerlemans AJM. The impact of unsolicited findings in clinical exome sequencing, a qualitative interview study. Eur J Hum Genet. 2021 Jun;29(6):930-939. doi: 10.1038/s41431-021-00834-9. Epub 2021 Feb 26. PMID: 33637888; PMCID: PMC8187681.
  16. Stemkens D, Brüggenwirth HT, van der Crabben S, Elting MW, Feenstra I, van Gassen K, Gerrits M, Giesbertz N, Govaerts LCP, Kerstjens-Frederikse WS, van der Kolk LE, Kriek M, Motazacker MM, Sikkema-Raddatz B, Ruivenkamp C, Schmidt MK, van der Schoot V, Sinke RJ, Waisfisz Q, Yntema HG. Consensus-based leidraad voor het melden van nevenbevindingen in de klinisch genetische diagnostiek. 2020, obtained via https://www.vkgn.org/files/8723/Consensus-based%20leidraad%20melden%20nevenbevindingen%20versie%202.pdf
  17. Stjepanovic N, Stockley TL, Bedard PL, McCuaig JM, Aronson M, Holter S, Semotiuk K, Leighl NB, Jang R, Krzyzanowska MK, Oza AM, Gupta A, Elser C, Ahmed L, Wang L, Kamel-Reid S, Siu LL, Kim RH. Additional germline findings from a tumor profiling program. BMC Med Genomics. 2018 Aug 9;11(1):65. doi: 10.1186/s12920-018-0383-5. PMID: 30092803; PMCID: PMC6085686.
  18. Ubbink DT, Geerts PAF, Gosens T, Brand PLP. Meer ‘samen beslissen’ nodig door aangescherpte Wgbo [Updated Dutch law demands shared decision-making]. Ned Tijdschr Geneeskd. 2021 Jun 10;165:D5775. Dutch. PMID: 34346637.
  19. Vos S, van Diest PJ, Ausems MG, van Dijk MR, de Leng WW, Bredenoord AL. Ethical considerations for modern molecular pathology. J Pathol. 2018 Dec;246(4):405-414. doi: 10.1002/path.5157. PMID: 30125358.
  20. de Wert G, Dondorp W, Clarke A, Dequeker EMC, Cordier C, Deans Z, van El CG, Fellmann F, Hastings R, Hentze S, Howard H, Macek M, Mendes A, Patch C, Rial-Sebbag E, Stefansdottir V, Cornel MC, Forzano F; European Society of Human Genetics. Opportunistic genomic screening. Recommendations of the European Society of Human Genetics. Eur J Hum Genet. 2021 Mar;29(3):365-377. doi: 10.1038/s41431-020-00758-w. Epub 2020 Nov 22. PMID: 33223530; PMCID: PMC7940405.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  :

Laatst geautoriseerd  : 12-07-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Vereniging Klinisch Genetische Laboratoriumdiagnostiek
  • Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijn werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2020 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten die een moleculaire tumortest ondergaan.

 

Samenstelling van de werkgroep

Werkgroep

  • Prof. Dr. M.G.E.M. Ausems (voorzitter), Klinisch geneticus Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC Utrecht), VKGN.
  • Dr. L.E. van der Kolk, Klinisch geneticus, Antoni van Leeuwenhoek, VKGN.
  • Dr. A. Wagner, Klinisch geneticus, Erasmus MC Kanker Instituut (Universitair Medisch Centrum Rotterdam), VKGN.
  • Dr. ir. W.W.J. de Leng, Klinisch moleculair bioloog in de pathologie, UMC Utrecht, NVVP.
  • Dr. K. Monkhorst, Patholoog, Antoni van Leeuwenhoek, NVVP.
  • Dr. R.M. Bijlsma, Internist-oncoloog, UMC Utrecht, NVMO.
  • Drs. L. van Leeuwen- Snoeks, Internist-oncoloog Diakonessenhuis, NVMO.
  • Dr. B. Piet, Longarts, Radboudumc, NVALT.
  • Dr. A.R. Mensenkamp, Laboratoriumspecialist Klinische Genetica, Radboudumc, VKGL.
  • Dr. E. Bunnik, Ethicus, universitair hoofddocent aan de afdeling Medische Ethiek, Filosofie en Geschiedenis van de Geneeskunde van het Erasmus MC (Universitair Medisch Centrum Rotterdam).
  • Drs. D.A.E. Hairwassers, patient advocate namens Stichting Erfelijke Kanker Nederland, Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK).
  • Dhr. V.P.J. Coonen, voorzitter Nederlandse Vereniging voor Patiënten met Paragangliomen, NFK, secretaris Stichting Belangengroep Erfelijke Zeldzame Tumoren (Stichting BEZT).
  • Drs. C. Louis, PharmD, belangenbehartiger, NFK.

Met ondersteuning van

  • Drs. I. van Dusseldorp, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
  • Dr. D.H.H. Dreesens, senioradviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
  • Dr. M.M.A. Verhoeven, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoek financiering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Prof. Dr. M.G.E.M. Ausems, VKGN, voorzitter

Klinisch Geneticus, UMC Utrecht

Lid bestuur NABON tot 01-01-2023 (Nationaal Borstkanker Overleg Nederland) -onbetaald

 

Lid HEBON (Hereditair Borst- en eierstokkanker Onderzoek Nederland) - onbetaald

 

Lid expertgroep BVN (Borstkanker vereniging Nederland) - onbetaald

 

Lid IKNL-werkgroep mammatumoren Utrecht -onbetaald

 

Deelname adviesraad MSD pancreascarcinoom -betaald. Dit betrof een eenmalige bijeenkomst (in 2020).

 

Deelname adviesraad AstraZeneca borstkanker (2021 en 2022)

Uitwerken van een aantal kennismodules ontwikkeld voor chirurgen, gynaecologen en verpleegkundig specialisten, in samenspraak met zorgverleners en patiënten organisaties.

 

Geen

Dr. L.E. van der Kolk, VKGN

Klinisch Geneticus, Antoni van Leeuwenhoek

Werkgroep klinische oncogenetica

lid landelijke werkgroep erfelijke maagkanker (onbetaald)

Geen

Geen

Dr. A. Wagner, VKGN

Klinisch Geneticus, Erasmus MC

Lid werkgroep klinische oncogenetica VKGN (WKO)-onbetaald

 

 

Projectgroep tumor en efelijkheids diagnostiek VKGN/VKGL/NVVP-onbetaald

 

Bestuurslid Stichting Opsporing Erfelijke Tumoren (StOET)- onbetaald

 

Bestuurslid CieBOD-onbetaald

Astra Zeneca financiert soms validatie onderzoek van een moleculaire tumortest (BRCA) dat de afdeling Pathologie doet en waarbij ik betrokken ben.

Geen

Dr. ir. W.W.J. de Leng, NVVP

Klinische moleculair bioloog, UMC Utrecht

Voorzitter sectie Klinisch Moleculair en Experimentele Pathologie (KMEP), Nederlandse Vereniging voor Pathologie (onbetaald)
Bestuurslid Nederlandse Vereniging voor Pathologie (vacatiegeld)

Geen

Geen

Dr. K. Monkhorst, NVVP

Patholoog, Antoni van Leeuwenhoek

Geen

Consultant voor: Pfizer, BMS, Roche, MSD, Abbvie, AstraZeneca, Diaceutics, Lilly, Bayer.

 

AstraZeneca Grant voor onderzoek naar ctDNA en EGFR mutatie detectie (POPSTAR studie)

Geen

Dr. R.M. Bijlsma, NVMO

Internist-oncoloog, UMC Utrecht

Opleider van de differentiatie Medische Oncologie UMC Utrecht (onbetaald)

Bestuurslid AYA Jong en Kanker Zorgnetwerk (onbetaald)

Bestuurslid NBCA (onbetaald)

Lid werkgroep gemetastaseerd mammacarcinoom vd BOOG (onbetaald)

Lid werkgroep voorlichting van de NABON-BOOG (onbetaald)

Lid oordeelscommissie UMC Utrecht (onbetaald)

Geen

Geen

Drs. L. van Leeuwen- Snoeks, NVMO

Internist-oncoloog, Diakonessenhuis

Geen

Geen

Geen

Dr. B. Piet, NVALT

Longarts, Radboudumc

Onbetaald nevenfuncties:

Lid NVALT commissie beroepsbelangen

Als PI sub investigator betrokken bij meerdere studies binnen de longoncologie

Gefinancierd door: Amgen, Jansen en Jansen, Astra Zeneca, BMS, Merck, Mirati, Novartis, treatmeds, KWF"

 

"Overige belangen:

consultatieve functie voor Takede en BMS (adviesraad zonder persoonlijke financiële vergoeding)

voor meerdere EAP, PAAP en compassionate use geneesmiddelen contact met Pfizer, Roche, BMS, blueprint medicines, Bayer

Geen

Dr. A.R. Mensenkamp, VKGL

Laboratoriumspecialist Klinische Genetica, Radboudumc

Voorzitter landelijk overleg erfelijke borstkankerdiagnostiek (LOB)

Stuurgroeplid HEBON (landelijk onderzoek naar erfelijke borst- eierstokkanker)

Daarnaast lidmaatschap diverse commissies op het gebied van variantclassificatie.

 

Allen onbetaald.

Medewerking verleend aan workshop variantclassificatie en betrokken als assessor bij kwaliteitsrondzendingen BRCA diagnostiek op tumorweefsel (EMQN/GenQA, gesponsord door AstraZeneca, betaald)

Geen

Dr. E. Bunnik, persoonlijke titel

Universitair hoofddocent, afdeling Medische Ethiek, Filosofie en Geschiedenis van de Geneeskunde, Erasmus MC

Erasmus MC: METC, Commissie Medisch-Ethische Vraagstukken, Commissie Nevenbevindingen

Extern: VKGN-werkgroep Ethiek en Recht (onbetaald); ELSI Servicedesk (vacatiegeld), Landelijke indicatiecommissie PGD (vacatiegeld), Europese werkgroep ELPAT (onbetaald)

Geen

Geen

Drs. D.A.E. Hairwassers, NFK

Patiëntvertegenwoordiger

Stichting Erfelijke Kanker Nederland (onbetaald)

Geen

Geen

Dhr. V.P.J. Coonen, NFK

Voorzitter NVPG

Secretaris Stichting Belangengroep Erfelijke Zeldzame Tumoren (Stichting BEZT) beide onbetaald

Geen

Geen

Drs. C. Louis, NFK

Belangenbehartiger, patiëntvertegenwoordiger

Onbetaald: betrokken bij het uitvoeringstraject moleculaire diagnostiek van het Zorginstituut (tranche 1 en 2)

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door patiëntvertegenwoordigers uit te nodigen voor de schriftelijke invitational conference en focusgroepen, en vertegenwoordigers af te vaardigen voor de werkgroep (3 leden). Het verslag van de schriftelijke invitational conference en de focusgroep zijn besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen en finaliseren van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntorganisaties (o.a. NFK) en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel. Daarnaast zal het opsporen van mogelijk erfelijke vormen van kanker ook tot kostenbesparing kunnen leiden omdat familieleden met deze erfelijke aanleg tijdig preventieve maatregelen kunnen nemen, en daarmee kanker vroegtijdig kunnen opsporen of zelfs voorkomen.

 

Module

Uitkomst kwalitatieve raming

Toelichting

Module informatievoorziening en voorlichting

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) toepasbaar zijn op ca. 8000 patiënten per jaar. De minimale tijdsinvestering voor het voorzien van informatie zal naar verwachting niet gepaard gaan met substantiële financiële gevolgen voor de collectieve uitgaven.

Module informed consent

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) toepasbaar zijn op ca. 8000 patiënten per jaar. De minimale tijdsinvestering voor het toetsen of de patiënt de informatie begrepen heeft en geïnformeerd wil worden over (een aanwijzing voor) een mogelijk erfelijke aanleg zal naar verwachting niet gepaard gaan met substantiële financiële gevolgen voor de collectieve uitgaven.

Module beleid bij aanwijzingen voor mogelijk erfelijke aanleg

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten voor wie een moleculaire tumortest wordt aangevraagd via een focusgroep. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVZ, VKGL, NVALT, NFK, NVVP, stichting CPCT en werkgroep tumor- en erfelijkheidsdiagnostiek (van de NVVP, VKGL en VKGN) via de schriftelijke invitational conference en focusgroep. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep ten minste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie, GRADE). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk die worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op klinische praktijkervaring en expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en opnieuw uitgestuurd voor een tweede commentaarfase. Naar aanleiding van de tweede commentaarfase is de definitieve richtlijn vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

Schünemann, A Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Volgende:
Beleid bij aanwijzingen voor een mogelijk erfelijke aanleg