Cardiovasculair risicomanagement (CVRM)

Initiatief: Cluster CVRM Aantal modules: 63

Schatten van het risico op hart- en vaatziekten (en implicaties voor het aanbieden van behandeling)

Uitgangsvraag

Hoe kan het risico op hart- en vaatziekten het beste worden geschat?

 

Deze uitgangsvraag bevat de volgende deelvragen:

•          Bij welke personen is kwantitatieve risicoschatting niet noodzakelijk?

•          Hoe dient een cardiovasculair risicoprofiel te worden opgesteld?

•          Welke methoden zijn er om het risico op hart- en vaatziekten kwantitatief te schatten?

Aanbeveling

Ga na of de patiënt in een van de patiëntgroepen valt waarvoor risicoschatting niet noodzakelijk is (tabel 1.1).

 

Gebruik voor overige personen de SCORE2-(OP)-tabel (tabel 1.2) om het 10-jaars risico op hart- en vaatziekte te schatten.

 

Geef uitleg over de betekenis van het geschatte risico. Bespreek altijd eerst het grote belang van leefstijlaanpassing en daarna de voor- en nadelen van mogelijke medicamenteuze behandelingen. Bepaal in een proces van samen beslissen welke interventie het beste past. Ga bij personen tot een leeftijd van 70 jaar uit van de volgende algemene aanbevelingen omtrent het aanbieden van preventieve medicatie:

 

  • Laag risico: aanbieden van medicamenteuze behandeling doorgaans niet aangewezen
  • Matig verhoogd risico: aanbieden van medicamenteuze behandeling doorgaans niet aangewezen. Speciale aandacht is gewenst bij jonge mensen in verband met het lifetimerisico.
  • Hoog risico: overweeg medicamenteuze behandeling aan te bieden.
  • Zeer hoog risico: aanbieden van medicamenteuze behandeling aanbevolen.
 

De beslissing om medicamenteus te behandelen zal onder andere afhangen van de mate waarin effect van leefstijlveranderingen te verwachten is, aanvullende informatie voor risicoschatting (zie tabel 1.4) (m.n. psychosociale factoren, coronaire-kalkscore indien beschikbaar en bloeddruk), de verwachte winst van medicamenteuze behandeling en persoonlijke voorkeuren van de patiënt.*

 

Overweeg bij relatief jonge patiënten het gebruik van hartleeftijd en/of lifetime-risico om het proces van Samen Beslissen te ondersteunen.

 

Hanteer geen absolute risicodrempel voor medicamenteuze-behandeladviezen bij patiënten zonder hart- en vaatziekten boven de 70 jaar. Betrek kwetsbaarheid, polyfarmacie en comorbiditeit bij het proces van Samen Beslissen.

 

Overweeg bij patiënten met hart- en vaatziekten of diabetes mellitus het gebruik van aanvullende risicoschattingsinstrumenten om het proces van Samen Beslissen te ondersteunen

* NB Bij mensen die een matig verhoogd risico hebben EN een systolische bloeddruk tussen de 160 en 180 mm Hg ondanks inspanningen om de leefstijl aan te passen, kan ook overwogen worden om bloeddrukverlagende medicatie aan te bieden (zie module Wanneer moet een verhoogde bloeddruk behandeld worden?).

Overwegingen

Update 2024

Belangrijkste veranderingen t.o.v. de vorige versie:

  1. SCORE is aangepast naar SCORE2. Met deze wijzigingen wordt een schatting gemaakt op basis van fatale en niet-fatale hart- en vaatziekten. Ook is de schatting verbeterd ten opzichte van de vorige tool.
  2. De indeling in een bepaalde risicoklasse is leeftijdsafhankelijk opgesteld.
  3. Het gebruik van de kleuren is aangepast in de tabel met risicocategorieën en de SCORE2-tabel.

De richtlijnwerkgroep heeft besloten om ook in Nederland de SCORE2 risicotabel te gebruiken. Deze tabel is deels gebaseerd op Nederlandse data en ligt daarmee dicht bij de Nederlandse situatie. Ook is dit de enige risicotabel die gevalideerd is in Nederland.

 

Opstellen van een cardiovasculair risicoprofiel

Het cardiovasculair risicoprofiel is een overzicht van de volgende factoren die worden vastgesteld door middel van anamnese, lichamelijk onderzoek en laboratoriumonderzoek:

•          anamnese:

  • leeftijd;
  • geslacht;
  • roken (bij voormalig rokers navragen hoe lang geleden men gestopt is en hoeveel is gerookt: pakjaren);
  • voeding (zie module 4.1.5);
  • psychosociale risicofactoren (zie module 4.1.2)
  • alcoholgebruik (in eenheden/dag);
  • lichamelijke activiteit (zie module 4.1.3).

•          lichamelijk onderzoek:

  • systolische bloeddruk (zie module 4.3.1);
  • body mass index (aangevuld met middelomtrek) (zie module 3.3.2).

•          laboratoriumonderzoek:

  • lipidenspectrum (TC, HDL-C, LDL-C, triglyceriden, non-HDL-C; zie module 4.2);
  • bij voorkeur nuchter glucosegehalte;
  • serumcreatininegehalte met (via de CKD-EPI-formule) geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR) en albumine/creatinine ratio in de urine.

Familieanamnese voor premature hart- en vaatziekten is geen onafhankelijke risicofactor voor hart- en vaatziekte. Vaak gaat het gepaard met andere risicofactoren, bijvoorbeeld hoog cholesterol. Een positieve familieanamnese van hart- en vaatziekten kan wel aanleiding zijn om laagdrempelig een risicoprofiel op te stellen.

 

Risicocategorieën bij wie geen kwantitatieve risicoschatting noodzakelijk is

Voor veel patiënten is een risicocategorie aan te wijzen zonder dat hun risico kwantitatief geschat hoeft te worden. Dit betreft patiënten met reeds bestaande hart- en vaatziekten, diabetes mellitus, chronische nierschade, sterk verhoogde bloeddruk of bekende Familiaire Hypercholesterolemie (tabel 1.1).

 

Tabel 1.1 Patiëntgroepen

ACR = albumine-creatinineratio; ACS = acuut coronair syndroom; AMI = acuut myocardinfarct; CTA = computertomografie-angiografie; CNS = chronische nierschade; DM = diabetes mellitus; eGFR = geschatte glomerulaire filtratiesnelheid; HVZ = hart- en vaatziekten; n.v.t. = niet van toepassing; PAV = perifeer arterieel vaatlijden; TIA = transiënte ischemische aanval.

* Voor personen met een bloeddruk van 160-180 mmHg, zie ook paragraaf 2.3 van deze samenvatting/ module Wanneer verhoogde bloeddruk behandelen.

^DM1 en DM2 zijn totaal verschillende aandoeningen, zeker ook betreft debuutleeftijd. Beide aandoeningen gaan gepaard met een verhoogd cardiovasculair risico. Er zijn betrekkelijk weinig goede actuele gegevens over het cardiovasculair risico bij DM1. De werkgroep vond het niet onredelijk om DM1 patiënten vanaf de leeftijd van 40 jaar gelijk te trekken met DM2 patiënten die uiteraard over het algemeen ouder zijn maar vaak korter met diabetes bekend zijn.

 

Om tot een classificatie van het risico op een HVZ te komen wordt eerst tabel 1.1 geraadpleegd. Wordt aan geen van de daar genoemde criteria voldaan, dan gebruikt men de SCORE2(-OP)-tabel voor het schatten van het risico.

 

Het kwantificeren van het 10-jaars risico op hart- en vaatziekten bij personen (40-70 jaar) zonder een hart- en vaatziekte en waar nog geen behandeling is gestart of waar de risicofactoren stabiel zijn voor meerdere jaren geschiedt met de SCORE2-tabel (Tabel 1.2).

Bij personen 70 tot 90 jaar kan het 10-jaars hart- en vaatziekte risico worden geschat met SCORE2-OP (Oudere Personen) tabel (in Tabel 1.2 zijn alleen personen 70 tot 80 jaar opgenomen omdat preventieve behandelbeslissingen in die leeftijdscategorie in de praktijk het meest relevant zijn).

 

Tabel 1.2 SCORE2-tabel & SCORE2-OP-tabel* 

NB 1. De tabel geeft een schatting van het 10-jaarsrisico op hart- en vaatziekten. Deze schatting moet leiden tot een gesprek tussen patiënt en zorgverlener waarin wordt besproken wat het gewenste beleid is. Er geldt geen absolute grens van het risico op hart- en vaatziekten waarbóven intensieve leefstijladviezen en medicamenteuze behandeling van risicofactoren sowieso moeten plaatsvinden. Evenmin zijn er risicodrempels waarónder adviezen of behandelingen zonder meer níet aangewezen zijn.

2. De SCORE2(-OP)-tabel is te vinden in apps en op websites, zoals www.U-Prevent.nl. *Deze tabel geldt voor Europese landen met een laag risico op hart- en vaatziekten. Voor mensen die afkomstig zijn uit andere risicogebieden in Europa, zie de app en website van U-prevent (www.U-Prevent.nl).

 

De risicoschattingstool SCORE uit de vorige CVRM-richtlijn is geüpdatet en opnieuw gevalideerd. Dat was nodig omdat de oude SCORE het risico in Nederland overschatte (SCORE2, 2021). Op basis van recente gegevens uit 45 prospectieve cohortstudies uit 13 landen is een model ontwikkeld, welke in 25 prospectieve cohortstudies uit 15 Europese landen is gevalideerd (SCORE2, 2021 en SCORE2-OP, 2021). Het SCORE2-model schat het 10-jaarsrisico op fatale en niet-fatale hart- en vaatziekten voor een individu in de leeftijd van 40 tot 70 jaar bij wie risicofactoren, behandeld of onbehandeld, de afgelopen jaren ongeveer stabiel zijn geweest. Voor personen tussen 70 en 90 jaar is het SCORE2-OP-model ontwikkeld.

De SCORE2- en SCORE2-OP-modellen houden rekening met concurrerende risico’s op niet-cardiovasculaire sterfte. Hierdoor wordt voorkomen dat het risico bij met name oudere mensen wordt overschat. In deze nieuwe modellen wordt non-HDL-C (totaal cholesterol minus HDL-C) gebruikt in plaats van de ratio van totaal cholesterol en HDL-C, omdat hiermee het cholesterol in alle apoB-houdende, ‘slechte’, lipoproteïnen wordt meegenomen. Non-HDL-C kan bovendien niet-nuchter worden bepaald.

Het voordeel van SCORE2(-OP) ten opzichte van de vorige SCORE-tabel is dat het 10-jaars risico op fatale en niet-fatale (hartinfarct en beroerte) hart- en vaatziekten wordt voorspeld in plaats van alleen het sterfterisico door hart- en vaatziekten. Niet-fatale hart- en vaatziekten komen veel voor, hebben grote impact op het leven van patiënten, zorgen voor ziekenhuisopnames en kosten, en vormen een expliciet preventiedoel in de CVRM-richtlijn.

De precisie van de schattingen met SCORE2(-OP) is beter en de geschatte uitkomsten relevanter. Daarnaast kunnen de geschatte risico’s met SCORE2(-OP) werkelijk worden uitgelegd als ‘dit is uw 10-jaars risico op (fatale en niet-fatale) hart- en vaatziekten in de komende 10-jaar’. Met de oude SCORE was de formele uitleg ‘dit is uw 10-jaars risico om te overlijden aan hart- en vaatziekten als u in die 10-jaar niet aan iets anders bent overleden’ Het advies is daarom om SCORE2(-OP) te gebruiken voor het schatten en communiceren van het 10-jaars risico op fatale en niet fatale hart- en vaatziekten.

De werkgroep heeft veelvuldig gediscussieerd over het kleurgebruik in de SCORE2 tabel en heeft verschillende opties (onder andere grijs- en groentinten) de revue laten passeren. Uiteindelijk is gekozen voor de kleuren groen, geel, oranje. Behandeldrempels zijn niet absoluut noch imperatief, wat door het gebruik van bepaalde kleuren door gebruikers vaak wel zo geïnterpreteerd werd. Verderop wordt de vertaling van risico naar behandeladviezen besproken.

 

Gebruik van de SCORE2(-OP)-tabel

  • De risicotabel is alleen geschikt voor personen die niet volgens tabel 1.1 (op basis van comorbiditeit of extreme risicofactoren) in een specifieke risicocategorie vallen. In de derivatie- en validatiecohorten van SCORE2(-OP) zaten deelnemers met en zonder bloeddruk- en cholesterolverlagende behandeling. De risicoschattingen kunnen daarom, bij stabiele waarden over langere tijd (enkele jaren) van bloeddruk of lipidenprofiel naar verwachting betrouwbaar worden geschat. Mensen die recent gestopt zijn met roken, hebben niet direct het risico van niet-rokers, maar zullen wel naar die risico’s toe migreren afhankelijk van het aantal jaren roken en de leeftijd waarop met roken is gestopt.
  • Zoek voor een schatting van het gecombineerde 10-jaarsrisico op een niet-fatale en fatale hart- en vaatziekte in de tabel geslacht, rookstatus, leeftijd, systolische bloeddruk en non-HDL-cholesterol.
  • Met behulp van de tabel kan alleen het gecombineerde 10-jaars absolute risico op niet-fatale en fatale hart- en vaatziekte worden berekend voor personen tussen de 40 en 80 jaar.
  • Gebruik SCORE2 uit de regio van het land van herkomst bij personen die (zeer) recent in Nederland zijn komen wonen. De tabellen uit de andere regio’s zijn te vinden in de app en website van U-prevent (www.U-Prevent.nl). Nederland behoort tot de Europese regio met een laag risico op hart- en vaatziekten. De risico’s in de andere Europese regio’s zijn hoger. Hoe langer iemand in een nieuwe HVZ risico regio woont hoe meer deze persoon het risico niveau krijgt van de nieuw risico regio.

Van risico naar behandeladviezen

Wanneer is risicoreductie nu voldoende om tot een behandeladvies over te gaan? De klinische relevantie van risicoreductie wordt bepaald door een combinatie van factoren:

1) Het relatief risico, waarbij een RR < 0.9 bij de totstandkoming van deze richtlijn is beschouwd als mogelijk klinisch relevant.

2) Daarna wordt de relatieve risicoreductie omgezet in een absolute risicoreductie waarbij het basisrisico, zoals die gegeven wordt in de Scoretabellen (en lopend van 10% tot >20% absoluut risico op HVZ in 10 jaar tijd), als leidend beschouwd.

3) Van daaruit kan de NNT over 10 jaar berekend worden (uitgaande van de Scoretabellen gaat het dan om het absolute risico op HVZ over een tijdsperiode van 10 jaar).

 

Zowel voor de risicocategorieën in tabel 1.1. als voor gezonde personen bij wie het 10-jaarsrisico met behulp van SCORE2(-OP) wordt geschat, geldt dat er geen absolute grens van het risico op hart- en vaatziekten bestaat waarbóven intensieve leefstijladviezen en medicamenteuze behandeling van risicofactoren sowieso moeten plaatsvinden. Evenmin zijn er risicodrempels waarónder adviezen of behandelingen zonder meer níet aangewezen zijn.

In het algemeen geldt dat de intensiteit van de adviezen toeneemt met toenemend risico. Het effect van interventies neemt toe met toenemend basisrisico; met andere woorden, het aantal personen dat behandeld moet worden om één event/uiting van hart- en vaatziekten te voorkomen (number needed tot treat, NNT), neemt af met toenemend basisrisico (Sundstrom, 2014; Thomopoulos, 2014a; Thomopoulos, 2014b). Vanzelfsprekend zijn beslissingen over leefstijlveranderingen en het starten van een behandeling mede gebaseerd op de voorkeuren van de patiënten, nadat zij geïnformeerd zijn over het risico op hart- en vaatziekten en het verwachte effect van leefstijlveranderingen en de (medicamenteuze) behandeling van risicofactoren.

 

Met betrekking tot het berekende risico is gekozen voor leeftijd-specifieke indicatieve risicodrempels (tabel 1.3). De achterliggende reden is dat relatief jonge personen zelfs bij aanwezigheid van meerdere (zelfs sterk verhoogde) risicofactoren weliswaar een laag 10-jaarsrisico hebben, maar een heel hoog lifetimerisico (zie Figuur 1.1, 1.2 en 1.3). Hanteren van dezelfde risicodrempels als op middelbare en hogere leeftijd zou leiden tot het niet herkennen van dit hoge lifetimerisico en dus tot onderbehandeling van jonge personen die toch een groot risico lopen om tijdens hun leven een hart- en vaatziekte te ontwikkelen. Hoewel er geen onomstotelijk bewijs bestaat voor het uiteindelijke effect van medicatie gedurende vele decennia bij deze relatief jonge personen, neemt de werkgroep aan dat het lifetimerisk van jongeren met een vergelijkbaar percentage gereduceerd kan worden.

 

Tabel 1.3 Leeftijd-specifieke risicodrempels

* Risicopercentages zijn 10-jaarsrisico op fatale en niet-fatale hart- en vaatziekten volgens de SCORE-risicotabel

 

Bij het vertalen van risicocategorieën naar behandeladviezen is ten slotte rekening gehouden met een vergelijking met de vorige CVRM-richtlijn, zodanig dat er in totaal niet méér personen voor medicamenteuze behandeling in aanmerking komen (SCORE2, 2021) dan in de vorige richtlijn. In vergelijking met de vorige CVRM-richtlijn zal, vanwege meer nadruk of lange-termijnrisico’s, bij jonge personen iets vaker (medicamenteuze) behandeling gestart worden. Daarentegen is het behandeladvies bij mensen ≥70 jaar terughoudender geworden en zal bij hen dientengevolge minder vaak tot (medicamenteuze) behandeling worden overgegaan.

 

Voor adviezen omtrent een gezonde leefstijl ligt het niet voor de hand een risicodrempel te hanteren. Voor intensieve leefstijlbegeleidingsprogramma’s kunnen risicodrempels wel opportuun zijn, mede afhankelijk van de kosten van deze programma’s en de moeite die het kost om dergelijke intensieve leefstijladviezen vol te houden. Voor medicamenteuze behandeling van bloeddruk en LDL-C om behandeldoelen te bereiken stellen wij de volgende vertaling van de in tabellen 1.1 en 1.3 genoemde risico’s naar medicamenteuze behandelaanbevelingen voor:

  • Laag risico (zie tabel 1.1. en tabel 1.3.): aanbieden van medicamenteuze behandeling doorgaans niet aangewezen.
  • Matig verhoogd risico (zie tabel 1.1. en tabel 1.3): aanbieden van medicamenteuze behandeling doorgaans niet aangewezen. Speciale aandacht is gewenst bij jonge mensen in verband met het lifetimerisico (zie bijlage tabel Lifetimerisico).
  • Hoog risico (zie tabel 1.1. en 1.3): overweeg medicamenteuze behandeling aan te bieden.
  • Zeer hoog risico (zie tabel 1.1): aanbieden van medicamenteuze behandeling aanbevolen.

Een bloeddruk tussen de 160 en 180 mmHg kan worden meegewogen bij het opstellen van een behandelplan. Zie ook module 3.1 Behandeling bloeddruk bij CVRM.

 

Drie opmerkingen bij het bovenstaande zijn belangrijk:

  • De aanbevelingen betreffen niet het voorschrijven van medicatie, maar het aanbieden van medicatie om bloeddruk- en LDL-C-streefwaarden te bereiken. Dit aanbieden moet gepaard gaan met informatievoorziening en het samen met de patiënt beslissen of medicamenteuze behandeling wordt gestart. Zie voor een toelichting op “Samen beslissen” de teksten verderop in deze module.
  • Vooral in de groep met een matig verhoogd risico kan de overweging van de zorgverlener om medicatie wel of niet aan te bieden, alsmede de gezamenlijke besluitvorming over het starten van medicatie, gevoed worden door de af- of aanwezigheid van bepaalde risicomodificatoren (zie volgende paragraaf; met name psychosociale factoren, kalkscore indien beschikbaar, bloeddruk tussen de 160-180 mmHg). Deze risicomodificatoren kunnen het geschatte risico naar boven (bij ongunstig profiel) of naar beneden (bij gunstig profiel) bijstellen en dus ook een rol spelen bij de gezamenlijke beslissing al dan niet medicatie voor te schrijven.
  • Bij alle patiënten kunnen andere benaderingen van risico en risicoreductie (bijvoorbeeld lifetime-risico, verwachte winst van medicamenteuze behandeling; in 10-jaarsrisico of verwachtte ziektevrije levensduur; zie figuren 1.1 en 1.2) het soms makkelijker maken een beslissing te nemen. Uiteraard spelen ook de wensen van de patiënt en, zeker bij patiënten van 70 jaar of ouder, kwetsbaarheid, polyfarmacie en comorbiditeit een rol bij besluitvorming. 

Overige risicofactoren en specifieke risico-verhogende aandoeningen

Tabel 1.4 vat samen welke aanvullende informatie relevant kan zijn voor risicoschatting. Voor details: zie module 4 Andere onafhankelijke voorspellers van CVRM op de Richtlijnendatabase.

 

•          Naast de aandoeningen in tabel 1.1 en de risicofactoren in de SCORE2(-OP) risicoscore kan aanvullende informatie relevant zijn voor het risico op hart- en vaatziekten. De werkgroep adviseert aanvullende risicofactoren alleen te overwegen als deze risicofactor de risicoclassificatie aantoonbaar verbetert en als gebruik ervan in de dagelijkse praktijk haalbaar is.

Over het algemeen is aanvullende risico-informatie het nuttigst wanneer het risico van de persoon dicht bij een risicodrempel voor besluitvorming ligt, wat doorgaans het geval zal zijn in de groepen ‘matig verhoogd risico’ of ‘verhoogd risico’. Bij situaties met een zeer hoog of laag risico zal aanvullende risico-informatie meestal niets veranderen aan de aanbevelingen. De aanwezigheid van extra risicofactoren kan het risico voor een persoon verhogen, en afwezigheid van die factoren verlaagt juist het geschatte risico van een persoon. Aanvullende risico-informatie waarvan het best is aangetoond dat deze relevant is, zijn psychosociale factoren, en de coronaire kalkscore (Visseren, 2021):

    • Psychosociale factoren: deze risico-informatie omvat componenten van mentale gezondheid (stress, somberheid, eenzaamheid) en socio-economische positie (Visseren, 2021). De exacte operationalisatie is moeilijk, maar in evidente uitersten van dit spectrum zal het met SCORE2 geschatte risico aanmerkelijk lager of hoger zijn dan volgens de berekening/risicotabel (zie ook Module 4).
    • Coronaire kalkscore: De kalkscore is vooral geschikt voor mensen in de leeftijdscategorie 50-70 jaar en kan in die groep overwogen worden bij twijfel over wel of geen preventieve behandeling te starten. Zie module 2.2 voor toelichting en aanbevelingen.

•          Andere factoren die vaak in de literatuur worden besproken maar nog onbewezen reclassificatie-potentie hebben, worden besproken in andere modules. Bekende voorbeelden hiervan zijn familieanamnese en BMI, die de risicoschatting niet beïnvloeden, maar wel aanleiding kunnen zijn laagdrempelig een risicoprofiel op te stellen omdat ze gepaard gaan met een hogere prevalentie van een ongunstig patroon van de bekende traditionele risicofactoren. Eén zeer recent onderzoek suggereert dat SCORE2 het risico onderschat bij Nederlandse mensen van Surinaamse origine, vooral die met een Zuid-Aziatische achtergrond (Kist, 2023). Mogelijk kan verdiscontering van socio-economische positie als risico-modificator deze onderschatting (tenminste gedeeltelijk) compenseren.

•          Tenslotte zijn er specifieke kenmerken/aandoeningen waarbij het risico op hart- en vaatziekte verhoogd kan zijn. Zie tabel 1.4 en modules 4 en 5.

 

Tabel 1.4 Aanvullende informatie voor risicoschatting

Psychosociale factoren (m.n. mentale gezondheid en socio-economische positie)

Coronaire-kalkscore

Etnische achtergrond

Socio-economische positie

Reumatische en chronisch inflammatoire aandoeningen, zoals reumatoïde artritis, artritis psoriatica en ankyloserende spondylitis

Respiratoire aandoeningen, m.n. OSA en COPD

Hiv-infectie

 

Risicocommunicatie

Bij het communiceren van het risico op hart- en vaatziekten dat iemand heeft, is het essentieel dat de patiënt begrijpt wat het risico betekent, begrijpt waardoor dit risico wordt bepaald, en inziet wat de consequenties zijn van eventuele (niet-)medicamenteuze behandeling. Door het risico op hart- en vaatziekten en de effecten van leefstijlverandering en risicofactorbehandeling te concretiseren en te individualiseren, en door de communicatie hierover aan te laten sluiten op de voorkeuren en begrip van patiënten, wordt het proces van samen beslissen gefaciliteerd. Tabel 1.5 geeft adviezen voor onderdelen van risicocommunicatie.

 

Tabel 1.5 Elementen van risico-communicatie

Wat is de aanleiding om uw risico te schatten?

Wat is uw 10-jaarsrisico op basis van SCORE2(-OP) of vanwege het behoren tot een risicogroep uit tabel 1.1

Overweeg, vooral bij relatief jonge personen, aanvullende risico-perspectieven, zoals het lifetime-risico (LIFE-CVD; www.U-Prevent.nl) of de hartleeftijd, te geven

Welke risicofactoren spelen bij u een belangrijke rol bij het bepalen van uw risico?

Wat is belangrijk voor u; fysiek functioneren, mentale gezondheid, sociaal functioneren? De voorkeur van de één gaat misschien uit naar leefstijlinterventie, voor de ander is medicatie een meer passende oplossing

Wat kunt u qua risico winnen, bijv. door te stoppen met roken of te starten met medicatie. Dit kan worden uitgedrukt in hoeveel extra jaren vrij van hart- en vaatziekten gemiddeld worden gewonnen door te stoppen met roken (figuur 1.1), 1 mmol/l LDL-C verlaging (figuur 1.2) of 10 mmHg systolische bloeddrukdaling (figuur 1.3) (zie voor meer informatie hierover: www.U-Prevent.nl)

 

Figuur 1.1 Lifetime gezondheidswinst door te stoppen met roken bij gezonde personen zonder hart- en of vaatziekten of diabetes. Lifetime gezondheidswinst is te interpreteren als de toename in levensverwachting vrij van hart- en vaatziekten, in vergelijking met de huidige leefstijl en/of medicamenteuze behandeling.

 

Figuur 1.2 Lifetime gezondheidswinst door het verlagen van LDL-cholesterol met 1 mmol/L bij gezonde personen zonder hart- en of vaatziekten of diabetes. Lifetime gezondheidswinst is te interpreteren als de toename in levensverwachting vrij van hart- en vaatziekten, in vergelijking met de huidige leefstijl en/of medicamenteuze behandeling.

 

Figuur 1.3 Lifetime gezondheidswinst door het verlagen van de systolische bloeddruk met 10 mmHg bij gezonde personen zonder hart- en of vaatziekten of diabetes. Lifetime gezondheidswinst is te interpreteren als de toename in levensverwachting vrij van hart- en vaatziekten, in vergelijking met de huidige leefstijl en/of medicamenteuze behandeling. De schatting is alleen voor een systolische bloeddruk > 140 mmHg. Een systolische bloeddruk < 140 mmHg is al onder de streefwaarde.

 

Risico-communicatie en behandelbeslissingen op relatief jonge leeftijd

Het absolute 10-jaarsrisico bij relatief jongere personen is doorgaans laag, zelfs in de aanwezigheid van meerdere risicofactoren. Dit zou tot de onjuiste conclusie kunnen leiden dat deze personen een laag lifetime-risico hebben en/of dat zij vergeleken met mensen van zelfde leeftijd en geslacht toch ‘gezond’ zijn. Alternatieve manieren van risicoberekening en communicatie kunnen worden overwogen zoals cardiovasculaire risicoleeftijd (‘hart leeftijd’) of lifetime-risicoschattingen.

 

Cardiovasculaire risicoleeftijd

De risicoleeftijd van iemand met meerdere risicofactoren voor hart- en vaatziekten is de leeftijd van iemand van hetzelfde geslacht met hetzelfde risico, maar met optimale waarden van de risicofactoren. Iemand van 40 met ongunstige waarden van de risicofactoren kan dus de risicoleeftijd hebben van een 60-jarige omdat het 10-jaarsrisico gelijk is aan dat van een 60-jarige met normale risicofactoren (bijvoorbeeld niet-roker, totaal cholesterol van 4 mmol/l en systolische bloeddruk van 120 mmHg) (Cooney, 2012). Voor het bepalen van de risicoleeftijd kan dus de standaard-risicotabel gebruikt worden. Risicoleeftijd is een intuïtieve en makkelijk te begrijpen manier om het verhoogde risico op een hart- en vaatziekte van een jong persoon met een laag absoluut maar hoog relatief risico op hart- en vaatziekten uit te leggen (Cooney, 2012). Van de risicoleeftijd is aangetoond dat deze onafhankelijk is van het gebruikte hart- en vaatziekten-eindpunt (mortaliteit of morbiditeit) (Cooney, 2012). Risicoleeftijd kan worden gebruikt in elke populatie (Cuende, 2010).

 

Life-time risico

Lifetime-risico behelst het hart- en vaatziektenrisico gedurende de verwachte levensduur van een individu, rekening houdend met risico’s op niet-cardiovasculaire (concurrerende) sterfte. Lifetime-risicoscores zijn beschikbaar voor ogenschijnlijk gezonde mensen, mensen met diabetes en patiënten met hart- en vaatziekten (Jaspers, 2020), zie bijlage en www.U-Prevent.nl.

 

Er is geen beslisdrempel verbonden aan risicoleeftijd of lifetime-risico’s. Beide zijn bedoeld om de patiënt meer inzicht te geven in het risico en zo behulpzaam te zijn bij het proces van samen beslissen.

Vooral op relatief jonge leeftijd moet een afweging worden gemaakt tussen enerzijds een reductie van deze risico’s door medicamenteuze behandeling en anderzijds het zeer langdurig gebruik van preventieve medicatie.

 

Risico-communicatie en behandelbeslissingen bij ouderen

Een van de meest controversiële onderdelen van cardiovasculaire preventie is de vraag of ouderen zonder manifeste hart- en vaatziekte, die vooral vanwege hun leeftijd -en bijna ongeacht hun overige risicoprofiel- een hoog risico op hart- en vaatziekten hebben, in aanmerking komen voor medicamenteuze preventieve behandelingen. Het nut en de wenselijkheid van behandeling van risicofactoren bij ouderen hangt af van hun vitaliteit, levensverwachting, comorbiditeit, polyfarmacie, wensen van de patiënt en het geschatte 10-jaars hart- en vaatziekten risico met SCORE2-OP (SCORE2-OP, 2021). Deze factoren samen vormen de ingrediënten voor samen beslissen en maken een behandeladvies gekoppeld aan een specifieke risicodrempel onwenselijk. De richtlijn geeft daarom geen specifieke 10-jaarsrisicodrempel aan waarboven medicamenteuze behandeling van risicofactoren moet worden overwogen.

 

Risico-communicatie en behandelbeslissingen bij patiënten met hartvaatziekte of diabetes mellitus

Met behulp van tabel 1.1 kunnen alle patiënten met hart- en vaatziekten en diabetes mellitus in een risicocategorie worden geplaatst. Het proces van samen beslissen over de indicatie en intensiteit van eventuele medicamenteuze behandeling kan soms baat hebben bij een meer kwantitatieve benadering van het risico. Voor het schatten van het risico op hart- en vaatziekten bij patiënten met hart- en vaatziekte en/of diabetes mellitus zijn andere risicoscores beschikbaar. Tabel 1.6 noemt hiervan enkele voorbeelden.

 

Tabel 1.6 Overzicht van risicoschattings-instrumenten voor patiënten met hart- en vaatziekte en/of diabetes mellitus

Groep

Risicoschattings-instrument

Patiënten met hart- en vaatziekten

10-jaars risico: SMART2-risicoscore (Hageman 2022)

lifetime-risico: SMART-REACH (Kaasenbrood, 2018)

Personen met diabetes mellitus

10-jaars risico en lifetime risico: DIAL2 (Østergaard, 2023)

SCORE2D (Marx, 2023)

De tools zijn te vinden in app en website www.U-prevent.nl.

 

Triglyceriden

Hypertriglyceridemie is een significante onafhankelijke risicofactor voor hart- en vaatziekten, maar de associatie is veel minder sterk dan bij hoog LDL-C (Sarwar, 2007). Het risico is sterker geassocieerd met gematigde dan met zeer ernstige hypertriglyceridemie (> 10 mmol/l), die als risicofactor voor pancreatitis geldt. Er zijn echter geen gerandomiseerde onderzoeken geweest die voldoende bewijs bieden om doelwaarden te kunnen vaststellen voor triglyceriden. Meta-analyses wijzen erop dat een gerichte aanpak van triglyceriden hart- en vaatziekten kan verlagen bij patiënten met diabetes mellitus met hoge triglyceriden en lage HDL-C. Op het moment worden nuchtere triglyceriden > 1,7 mmol/l gezien als een marker voor verhoogd risico op hart- en vaatziekten, maar er is onvoldoende bewijs voor specifieke triglyceriden-verlagende behandeling om het risico op hart- en vaatziekten te verlagen.

Zeer hoge plasmatriglyceridewaarden (> 10 mmol/l) waar geen duidelijke onderliggende oorzaak voor kan worden aangewezen (bijvoorbeeld alcohol of slechte glycemische controle bij diabetes mellitus) vereisen nadere diagnostische analyse, in gespecialiseerde klinieken, naar specifieke oorzaken waaronder genetische mutaties (zoals familiaire dysbètalipoproteïnemie, LPL-deficiëntie). Voor meer informatie wordt verwezen naar de richtlijn (erfelijke) dyslipidemie in de 2e en 3e lijn.

 

HDL-C

Laag HDL-C is onafhankelijk geassocieerd met een hoger risico op hart- en vaatziekten (Chapman, 2011). Laag HDL-C is mogelijk even ernstig als hoge concentraties LDL-C als een risicofactor voor ischemische hartziekten (Fruchart, 2008). De combinatie van matig verhoogde triglyceriden en lage concentraties HDL-C komt veel voor bij patiënten met type 2 diabetes mellitus, abdominale obesitas en insulineresistentie en bij personen die fysiek weinig actief zijn. Dit lipidenpatroon wordt ook gekenmerkt door de aanwezigheid van kleine, relatief zware, atherogene LDL-deeltjes. Een HDL-C-spiegel < 1,0 mmol/l bij mannen en < 1,2 mmol/l bij vrouwen kan worden gezien als een marker voor verhoogd risico. Mendeliaanse randomisatieonderzoeken hebben echter vraagtekens gezet bij de causale rol van HDL-C bij hart- en vaatziekten (Voight, 2012). Specifieke farmacologische interventies om HDL-C te verhogen leidden bij grote gerandomiseerde onderzoeken niet tot verlaging van het risico op hart- en vaatziekten. Lichaamsbeweging en andere leefstijlfactoren blijven belangrijk als methoden om de HDL-C-spiegels te laten stijgen. Ook het stoppen met roken kan het HDL-C laten stijgen. Zeer lage HDL-C-plasmaspiegels (< 0,60 mmol/l) kunnen, wanneer er geen zeer hoge TG-spiegel is, worden veroorzaakt door een onderliggende stoornis in de metabolisme van HDL-C, zoals mutaties in de apoA-, LCAT- of ABCA1-genen en rechtvaardigt verder onderzoek in gespecialiseerde klinieken. Voor meer informatie wordt naar de richtlijn (erfelijke) dyslipidemie in de tweede en derde lijn verwezen.

 

Lipoproteïne(a)

Lipoproteïne(a) (Lp(a)) is een low-density lipoproteïne waar een extra proteïne aan bevestigd is, het zogeheten apolipoproteïne(a). Hoge concentraties Lp(a) worden geassocieerd met een verhoogd risico op ischemische hartklachten, TIA en herseninfarct; Mendeliaanse randomisatieonderzoeken hebben de causale rol van Lp(a) bij hart- en vaatziekten aangetoond. Er is nog geen gerandomiseerd interventieonderzoek dat aantoont dat verlaging van Lp(a) leidt tot een vermindering van het risico op hart- en vaatziekten (Nordestgaard, 2010). Op dit moment is er nog geen rechtvaardigingsgrond om de algemene bevolking te screenen op Lp(a), maar dit kan worden overwogen voor patiënten met een matig verhoogd risico om de risicobeoordeling te verfijnen, bij patiënten met onverklaard prematuur of progressief vaatlijden of bij personen met familiaire voorgeschiedenis van vroegtijdige hart- en vaatziekten. Voor meer informatie wordt naar de richtlijn (erfelijke) dyslipidemie in de 2e en 3e lijn verwezen.

 

Apolipoproteïnen zijn structuureiwitten op lipoproteïnen. ApoB zit op VLDL- en LDL-partikels en apoA zit op HDL-partikels. Het routinematig meten van apolipoproteïnen (zoals apoA of apoB) wordt niet aanbevolen. In bijzondere situaties kan de hoogte van het apoB in samenhang met plasma lipiden gebruikt worden om een specifieke lipidendiagnose te stellen. Voor meer informatie wordt naar de richtlijn (erfelijke) dyslipidemie in de tweede en derde lijn verwezen.

 

Uitsluiting van secundaire oorzaken van dyslipidemie

De aanwezigheid van dyslipidemieën die secundair zijn aan andere aandoeningen moet worden uitgesloten voor begin van de behandeling, want behandeling van de onderliggende aandoeningen leidt tot verbetering van hyperlipidemie zonder dat er lipidenverlagende medicatie nodig is. Dit geldt vooral voor hypothyroïdie en nefrotisch syndroom. Secundaire dyslipidemieën kunnen ook worden veroorzaakt door roken, overmatig alcoholgebruik, diabetes mellitus, syndroom van Cushing, leveraandoeningen en geneesmiddelen (bijvoorbeeld corticosteroïden). Voor meer informatie wordt naar de richtlijn (erfelijke) dyslipidemie in de tweede en derde lijn verwezen.

 

Rationale

Patiënten kunnen in specifieke hoog of zeer hoog risicogroepen vallen op basis van morbiditeit of risicofactoren (tabel 1.1). Voor de overige patiënten is het absolute 10-jaarsrisico op hart- en vaatziekten de basis voor gesprekken en beslissingen in cardiovasculair risicomanagement (SCORE2 en SCORE2OP tabel). Patiënten met het hoogste risico op hart- en vaatziekten hebben het meeste baat bij (intensieve) preventieve maatregelen. Vooral bij relatief jonge personen kunnen lifetime-risicoschattingen worden gebruikt. Bij ouderen zonder hart- en vaatziekten geldt geen absolute risicodrempel voor behandeling. Bij patiënten met hart- en vaatziekte en/of diabetes mellitus kan ook het 10-jaars- en lifetimerisico worden geschat evenals verwachte behandeleffecten om de risicocommunicatie te verbeteren en een om een weloverwogen gezamenlijke beslissing rond (het intensiveren van) de behandeling van risicofactoren te bevorderen.

Onderbouwing

Alle huidige richtlijnen voor de preventie van hart- en vaatziekten bevelen beoordeling van het totale risico op hart- en vaatziekten (HVZ) aan. Preventie van hart- en vaatziekten is gericht op identificeren van personen met een hoog 10-jaars- en/of lifetime-risico: hoe hoger het risico, hoe meer reden intensiever in te grijpen.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is gebruik gemaakt van de Europese richtlijn Cardiovascular Disease Prevention in Clinical Practice uit 2021 (Visseren, 2021).

  1. Aktas MK, Ozduran V, Pothier CE, et al. Global risk scores and exercise testing for predicting all-cause mortality in a preventive medicine program. JAMA. 2004;292:1462-1468.
  2. Assmann G, Cullen P, Schulte H. Simple scoring scheme for calculating the risk of acute coronary events based on the 10-year follow-up of the prospective cardiovascular Munster (PROCAM) study. Circulation. 2002;105:310-315.
  3. Bachmann JM, Willis BL, Ayers CR, Khera A, Berry JD. Association between family history and coronary heart disease death across long-term follow-up in men: the Cooper Center Longitudinal Study. Circulation. 2012 Jun 26;125(25):3092-8. Doi: 10.1161/CIRCULATIONAHA.111.065490. Epub 2012 May 23. PMID: 22623718; PMCID: PMC3631594.
  4. Board JBS. Joint British Societies’ consensus recommendations for the prevention of cardiovascular disease (JBS3). Heart. 2014;100(Suppl 2):ii1-ii67.
  5. Conroy RM, Pyorala K, Fitzgerald AP, et al. Estimation of ten-year risk of fatal cardiovascular disease in Europe: the SCORE project. Eur H J. 2003;24:987-1003.
  6. Cooney MT, Vartiainen E, Laatikainen T, et al. Cardiovascular risk age: concepts and practicalities. Heart. 2012;98: 941-946.
  7. Cuende JI, Cuende N, Calaveras-Lagartos J. How to calculate vascular age with the SCORE project scales: a new method of cardiovascular risk evaluation. Eur Heart J. 2010;31:2351-2358.
  8. D'Agostino RB Sr, Vasan RS, Pencina MJ, et al. General cardiovascular risk profile for use in primary care: the Framingham Heart Study. Circulation. 2008;117:743-753.
  9. Giampaoli S. CUORE: a sustainable cardiovascular disease prevention strategy. Eur J Cardiovasc Prev Rehabil. 2007;14:161-162.
  10. Goff DC Jr, Lloyd-Jones DM, Bennett G, et al. 2013 ACC/AHA guideline on the assessment of cardiovascular risk: a report of the American College of Cardiology/ American Heart Association Task Force on Practice Guidelines. J Am Coll Cardiol. 2014;63(25 Pt B):2935-2959.
  11. Hageman SHJ, McKay AJ, Ueda P, Gunn LH, Jernberg T, Hagström E, Bhatt DL, Steg PG, Läll K, Mägi R, Gynnild MN, Ellekjær H, Saltvedt I, Tuñón J, Mahíllo I, Aceña Á, Kaminski K, Chlabicz M, Sawicka E, Tillman T, McEvoy JW, Di Angelantonio E, Graham I, De Bacquer D, Ray KK, Dorresteijn JAN, Visseren FLJ. Estimation of recurrent atherosclerotic cardiovascular event risk in patients with established cardiovascular disease: the updated SMART2 algorithm. Eur Heart J. 2022 May 7;43(18):1715-1727. Doi: 10.1093/eurheartj/ehac056. PMID: 35165703; PMCID: PMC9312860.
  12. Hajifathalian K, Ueda P, Lu Y, et al. A novel risk score to predict cardiovascular disease risk in national populations (Globorisk): a pooled analysis of prospective cohorts and health examination surveys. Lancet Diabetes Endocrinol. 2015;3:339-355.
  13. Hippisley-Cox J 3e , Coupland C, Vinogradova Y, et al. Derivation and validation of QRISK, a new cardiovascular disease risk score for the United Kingdom: prospective open cohort study. BMJ 2007;335:136.
  14. Hippisley-Cox J, Coupland C, Vinogradova Y, et al. Predicting cardiovascular risk in England and Wales: prospective derivation and validation of QRISK2. BMJ. 2008;336:1475-1482.
  15. Jaspers NEM, Blaha MJ, Matsushita K, van der Schouw YT, Wareham NJ, Khaw KT, Geisel MH, Lehmann N, Erbel R, Jöckel KH, van der Graaf Y, Verschuren WMM, Boer JMA, Nambi V, Visseren FLJ, Dorresteijn JAN. Prediction of individualized lifetime benefit from cholesterol lowering, blood pressure lowering, antithrombotic therapy, and smoking cessation in apparently healthy people. Eur Heart J. 2020 Mar 14;41(11):1190-1199. Doi: 10.1093/eurheartj/ehz239. Erratum in: Eur Heart J. 2020 Dec 21;41(48):4579. PMID: 31102402; PMCID: PMC7229871.
  16. Kaasenbrood L, Bhatt DL, Dorresteijn JAN, Wilson PWF, D’Agostino RB Sr, Massaro JM, van der Graaf Y, Cramer MJM, Kappelle LJ, de Borst GJ, Steg PG, Visseren FLJ. Estimated Life Expectancy Without Recurrent Cardiovascular Events in Patients With Vascular Disease: The SMART-REACH Model. J Am Heart Assoc. 2018 Aug 21;7(16):e009217. Doi: 10.1161/JAHA.118.009217. PMID: 30369323; PMCID: PMC6201391.
  17. Kist JM, Vos RC, Mairuhu ATA, Struijs JN, van Peet PG, Vos HMM, van Os HJA, Beishuizen ED, Sijpkens YWJ, Faiq MA, Numans ME, Groenwold RHH. SCORE2 cardiovascular risk prediction models in an ethnic and socioeconomic diverse population in the Netherlands: an external validation study. EClinicalMedicine. 2023 Feb 16;57:101862. doi: 10.1016/j.eclinm.2023.101862. PMID: 36864978; PMCID: PMC9971516.
  18. Krones T, Keller H, Sonnichsen A, et al. Absolute cardiovascular disease risk and shared decision making in primary care: a randomized controlled trial. Ann Fam Med. 2008;6:218-227.
  19. Marx N, Federici M, Schütt K, et al, ESC Scientific Document Group. 2023 ESC Guidelines for the management of cardiovascular disease in patients with diabetes: Developed by the task force on the management of cardiovascular disease in patients with diabetes of the European Society of Cardiology (ESC), European Heart Journal, Volume 44, Issue 39, 14 October 2023, Pages 4043-4140,
  20. Østergaard HB, Hageman SHJ, Read SH, Taylor O, Pennells L, Kaptoge S, Petitjean C, Xu Z, Shi F, McEvoy JW, Herrington W, Visseren FLJ, Wood A, Eliasson B, Sattar N, Wild S, Di Angelantonio E, Dorresteijn JAN. Estimating individual lifetime risk of incident cardiovascular events in adults with Type 2 diabetes: an update and geographical calibration of the DIAbetes Lifetime perspective model (DIAL2). Eur J Prev Cardiol. 2023 Jan 11;30(1):61-69. doi: 10.1093/eurjpc/zwac232. PMID: 36208182.
  21. SCORE2 working group and ESC Cardiovascular risk collaboration. SCORE2 risk prediction algorithms: new models to estimate 10-year risk of cardiovascular disease in Europe. Eur Heart J. 2021 Jul 1;42(25):2439-2454. doi: 10.1093/eurheartj/ehab309. PMID: 34120177; PMCID: PMC8248998.
  22. SCORE2-OP working group and ESC Cardiovascular risk collaboration. SCORE2-OP risk prediction algorithms: estimating incident cardiovascular event risk in older persons in four geographical risk regions. Eur Heart J. 2021 Jul 1;42(25):2455-2467.
  23. Stam-Slob MC, Visseren FL, Wouter Jukema J, et al. Personalized absolute benefit of statin treatment for primary or secondary prevention of vascular disease in individual elderly patients. Clin Res Cardiol. 2017;106(1):58-68. doi: 10.1007/s00392-016-1023-8. Epub 2016 Aug 23. PubMed PMID: 27554244; PubMed Central PMCID: PMC5226996.
  24. Visseren FLJ, Mach F, Smulders YM, Carballo D, Koskinas KC, Bäck M, Benetos A, Biffi A, Boavida JM, Capodanno D, Cosyns B, Crawford C, Davos CH, Desormais I, Di Angelantonio E, Franco OH, Halvorsen S, Hobbs FDR, Hollander M, Jankowska EA, Michal M, Sacco S, Sattar N, Tokgozoglu L, Tonstad S, Tsioufis KP, van Dis I, van Gelder IC, Wanner C, Williams B; ESC National Cardiac Societies; ESC Scientific Document Group. 2021 ESC Guidelines on cardiovascular disease prevention in clinical practice. Eur Heart J. 2021 Sep 7;42(34):3227-3337. doi: 10.1093/eurheartj/ehab484. PMID: 34458905.
  25. Woodward M, Brindle P, Tunstall-Pedoe H. Adding social deprivation and family history to cardiovascular risk assessment: the ASSIGN score from the Scottish Heart Health Extended Cohort (SHHEC). Heart 2007;93:172-176.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-09-2024

Laatst geautoriseerd  : 01-09-2024

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Cluster CVRM
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
  • Harteraad

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het herzien van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire cluster ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van het cluster) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met (een hoog risico op) hart-en vaatziekten.

Per geprioriteerde module wordt door het cluster bekeken welke expertise gewenst is bij de uitwerking en wordt gezamenlijk een verdeling gemaakt in mate van betrokkenheid van clusterleden. Alle clusterexpertiseleden die direct betrokken waren bij de modules, staan hieronder per module vermeld.

 

Stuurgroep

  • Prof. dr. A.W. (Arno) Hoes (voorzitter), klinisch epidemioloog, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht
  • Prof. dr. Y.M. (Yvo) Smulders (vicevoorzitter), internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie VUmc te Amsterdam, NIV
  • Drs. N.J.P. (Klaas) Borst, internist ouderengeneeskunde, werkzaam in het Isala ziekenhuis te Zwolle, NIV
  • Dr. F.A.L. (Frans) van der Horst, klinisch chemicus, werkzaam in het Reinier Medisch Diagnostisch Centrum te Delft, NVKC
  • Dr. A.H. (AnHo) Liem, cardioloog niet praktiserend, NVVC
  • Prof. dr. F.M.A.C. (Fabrice) Martens, cardioloog, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NVVC
  • Prof. F. (Francesco) Mattace-Raso, klinisch geriater, werkzaam in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, NVKG
  • Prof. E.P. (Eric) Moll van Charante, huisarts niet praktiserend, huisarts-onderzoeker, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NHG
  • L.A.C. (Sanne) Ruigrok MSc, beleidsadviseur, werkzaam bij Harteraad te Den Haag, Harteraad
  • Prof. dr. B.K. (Birgitta) Velthuis, radioloog, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NVvR
  • Prof. dr. F.L.J. (Frank) Visseren, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NIV
  • Dr. Tj. (Tjerk) Wiersma, senior-wetenschappelijk medewerker, werkzaam bij het Nederlands Huisartsen Genootschap te Utrecht, NHG

Betrokken expertisegroepleden bij cyclus 1

  • Prof. Dr. B.J.H. (Bert-Jan) van den Born, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NIV
  • Dr. J. (Jaap) Deinum, internist-vasculair geneeskundige, Radboud UMC, Nijmegen, NIV
  • Dr. M.L. (Louis) Handoko, cardioloog, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie VUmc te Amsterdam, NVVC
  • Dr. O.W.H. (Olivier) van der Heijden, gynaecoloog-perinatoloog, werkzaam in het Radboud UMC te Nijmegen, NVOG
  • Dr. K. (Karen) Konings, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam in huisartsenpraktijk K. Konings te Maastricht, NHG
  • Drs. M. (Marco) Krukerink, huisarts, werkzaam in Huisartsenpraktijk Krukerink & De Wolde te Borne, NHG
  • Dr. R.N. (Nils) Planken, radioloog, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NVvR
  • Dr. C. (Calin) Popa, reumatoloog, werkzaam in de Sint Maartenskliniek te Nijmegen, NVR
  • Dr. J.E. (Jeanine) Roeters van Lennep, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NIV
  • Dr. P. (Pernette) de Sauvage Nolting, cardioloog, werkzaam in Hartkliniek Rotterdam te Rotterdam, NVVC
  • Drs. P. (Paul) Smits, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam bij De HOEDT-huisartsen te Zoetermeer, NHG
  • Dr. M. (Melanie) Tan, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NIV
  • Drs. J.J.S. (Judith) Tjin-A-Ton, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam in huisartsenpraktijk Frakking & Tjin-A-Ton te Amstelveen, NHG
  • Dr. S.E. (Sarah) Vermeer, neuroloog, werkzaam in het Rijnstate Ziekenhuis te Arnhem, NVN
  • Prof. dr. R. (Rozemarijn) Vliegenthart, radioloog, werkzaam in het Universitair Medisch Centrum Groningen te Groningen, NVvR
  • Dr. A.J. (Bart) Voogel, cardioloog, werkzaam in het Spaarne Gasthuis te Hoofddorp, NVVC
  • Dr. M.E. (Janneke) Wittekoek, cardioloog, werkzaam bij Stichting Heartlife klinieken te Utrecht, NVVC

Module  Schatten van het risico op hart- en vaatziekten (en implicaties voor het aanbieden van behandeling) & Module Coronaire kalkscore

  • Dr. M.L. (Louis) Handoko, cardioloog, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie VUmc te Amsterdam, NVVC
  • Dr. R.N. (Nils) Planken, radioloog, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie AMC te Amsterdam, NVvR
  • L.A.C. (Sanne) Ruigrok MSc, beleidsadviseur, werkzaam bij Harteraad te Den Haag, Harteraad
  • Drs. P. (Paul) Smits, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam bij De HOEDT-huisartsen te Zoetermeer, NHG
  • Prof. dr. F.L.J. (Frank) Visseren, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NIV
  • Prof. dr. R. (Rozemarijn) Vliegenthart, radioloog, werkzaam in het Universitair Medisch Centrum Groningen te Groningen, NVvR

Met ondersteuning van:

  • Dr. W.M. Lijfering, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf september 2023)
  • Dr. B.H. (Bernardine) Stegeman, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot augustus 2023).
  • Dr. N.L. van der Zwaluw, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf april 2023)

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle clusterleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van de clusterleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen restrictie

Hoes (voorzitter)

Vice-voorzitter raad van bestuur / decaan, UMC Utrecht

  • Lid redactieraad, European Journal of Heart Failure (onbezoldigd)
  • Lid redactieraad ESC Heart Failure (onbezoldigd)
  • Lid adviescommissie, Vereniging voor Epidemiologie (onbezoldigd)
  • Raad van toezicht, Dutch CardioVascular Association (onbezoldigd)
  • Lid Task Force Heart Failure guidelines European Society of Cardiology (onbezoldigd)
  • Lid raad van toezicht Netherlands Center for One Health (onbezoldigd)
  • Lid raad van commissarissen Utrecht Holdings (onbezoldigd
  • Lid Gezondheidsraad (tot 1-1-2022)

-

Geen

Smulders

    • Hoogleraar Interne Geneeskunde
    • Opleider Interne Geneeskunde
    • Lid Hoofdredactie Ned Tijdschr Geneeskunde – bezoldigd
    • Div beoordelingscommissies ZON-MW – vacatievergoeding
    • Bestuurslid Ned Internisten-Vereniging – vacatievergoeding
    • Lid en vice-voorzitter ESC richtlijn-commissie revisie cardiovasculaire preventierichtlijn, onbezoldigd
    • Jaarlijks vasculair update symposium, spreker, bezoldigd

-

Geen

Visseren

  • Internist-vasculair geneeskundige
  • hoogleraar interne geneeskunde
  • epidemioloog

Voorzitter van de Task Force of the European Society of Cardiology for the 2021 European guidelines on cardiovascular disease prevention in clinical practice.

Mede-initiatiefnemer van de U-Prevent website voor gebruik van risico algoritmes in de klinische praktijk. De website is eigendom van ORTEC. Betrokkenheid bestaat uit wetenschappelijk advies.

Geen

Borst

Internist ouderengeneeskunde en vasculaire geneeskunde

Lid Forum visitatorum (vacatievergoeding)

-

Geen

Mattace-Raso

  • Hoogleraar Geriatrie Erasmus MC Rotterdam
  • Sectorhoofd Geriatrie
  • Werkgroep Muziek tijdens perio operatief proces FMS
  • Lid Full Board European Society of Geriatric Medicine
  • Lid Academic Board European Society of Geriatric Medicine
  • Lid Special Interest Group Cardiovascular Disease of the Dutch Geriatrics Society
  • Lid Special Interest Group Cardiovascular Disease of the European Society of Geriatric Medicine
  • Lid Editorial Board wetschappelijk Journals
    2011-2020: Hypertension
    2020-today: BMC Geriatrics
    2020-today: Panminerva Medica
    2020-today: American Journal of Hypertension

2019-today: Aging Clinical and Experimental Research

2015-today: Clinical Interventions in Aging

-

Geen

Liem

Gepensioneerd cadioloog (eerder verbonden aan Franciscus gasthuis Rotterdam tot 31-12-2019)

 

- eerder lid richtlijnencommissie CVRM

- eerder lid richtlijncommissie vetstofwisselingsstoornissen - lid Raad van Toezicht WCN (onbetaald)

2018-2021: vergoeding op uurbasis voor presentaties en adviesraden op het gebied van CVRM Lipiden, antithrombotica, anti-diabetica) en Hartfalen.

Deelname aan vele trials vanuit WCN.

Geen, adviesraden zijn gestaakt gedurende het proces

Martens

Cardioloog

Hoogleraar Preventieve Cardiologie


Namens de NVVC lid commissie nationale richtlijn CVRM 2019 (onkostenvergoeding)
Namens de NVVC lid Werkgroep van het project NVVC – Visie op ESC-richtlijnen (onkostenvergoeding)

Namens de NVVC voorzitter Werkgroep Geneesmiddelen

Namens de DCVA voorzitter Commissie Preventie

 

Vergoeding voor presentaties op het gebied van CVRM (lipiden, antitrombotica en anti- diabetica), via bemiddeling bureau’s zoals Medcon, Sam Health, Health Investments, Springer Healthcare, Breau Prevents etc.

Geen, adviesraden zijn gestaakt sinds lidmaatschap Stuurgroep CVRM

Wiersma

senior wetenschappelijk medewerker NHG

-

-

Geen

Moll van Charante

Hoogleraar afdeling Huisartsgeneeskunde (0,5 fte) en afdeling Public & Occupational Health (0,5 fte) Amsterdam UMC.
Leerstoel: CVRM in een multi-etnische populatie

  • 2018-2020: werkgroeplid NHG-standaard Dementie
  • 2019-2020: werkgroep Zorgstandaard Dementie, in opdracht van het Ministerie

van VWS en het Deltaplan Dementie (ontwikkeld i.s.m Movisie, Nivel, Pharos, Trimbos-instituut en Vilans)

  • 2019-2021: werkgroeplid interdisciplinaire medisch specialistische richtlijn 'Diagnostiek en behandeling van dementie'

Betrokken bij de ontwikkeling van een app voor zelfmanagement van risicofactoren voor hartvaatziekten en dementie. Het aandeel van resp. Vital Health Software en Philips Vital Health in deze studie is gefinancierd vanuit een Europese grant.

Geen

Velthuis

Radioloog

  • Bestuurslid European Society of Cardiovascular Radiology (ESCR) tot 2022 - onbetaald. 
  • Bestuurslid Nederlands Vasculair Forum (NVF) - onbetaald

 

 

Vergoedingen als spreker voor Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR).

Philips research geld voor PhD onderzoeker vanaf 2023

Geen

Van der Horst

Laboratorium specialist klinische chemie en laboratoriumgeneeskunde

 

  • RvA Auditor ISO 15189, betaald
  • NHG Labcodeplatform, onbetaald
  • NVKC-werkgroep Geneesmiddel-test interactie, onbetaald
  • NVKC-werkgroep Diagnostische richtlijnmodules KC SKMS project, onbetaald

-

Geen

Ruigrok

Beleidsadviseur

Geen

Geen

Geen

 

Expertisegroep

Module

Clusterlid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen restrictie

Born, van den

Internist-vasculair geneeskundige,

  • Voorzitter Nederlandse Hypertensie Vereniging, onbetaald
  • Voorzitter richtlijn Hypertensief Spoedgeval, vacatievergoeding
  • Figaro/Fidelio studie, Bayer BV - behandeling van finerenone vs placebo bij patienten met hypertensie en CKD
  • Precision study, Idorsia Pharmaceuticals Ltd. - behandeling van aprocitentan bij patienten met therapieresistente hypertensie,
  • ATHENA project, Life Sciences Health TKI - thuismonitoring van de bloeddruk
  • CFD in renal artery stenosis, Nierstichting Nederland - waarde van computational fluid dynamics voor de optimalisatie van CT voor de identificatie van hemodynamisch relevante nierarteriestenose

Geen onderzoek betreft onderwerpen die niet in de herziene modules ter sprake komen.

 

De Sauvage Nolting

Cardioloog

-

-

Geen

Deinum

Internist Radboud UMC Nijmegen

-

-

Geen

Handoko

Cardioloog

Medical Lectures Handoko:
Als ZZP-er verzorg ik lezingen/presentaties en/of medisch strategisch advies op het gebied van de cardiologie (betaald).

Via Medical Lectures Handoko ontving/ontvang ik sprekersvergoeding / vergoeding voor advieswerk van Novartis, Boehringer Ingelheim, Daiichi Sankyo, Vifor Pharma, AstraZeneca, Bayer, MSD, Quin.

Geen

Heijden, van der

Gynaecoloog-perinatoloog

  • Gemandateerde deelnemer namens NVOG in diverse multidisciplinaire richtlijncommissies, vacatievergoeding
  • Deelnemer NVOG-werkgroep Otterlo, maternale geneeskunde; onbetaald
  • NTOG (Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie en Gynaecologie), deelredactie perinatologie; onbetaald

-

Geen

Konings

  • Huisarts 0,8 fte
  • Kaderarts HVZ 0,2 fte

Aspirant Directie-lid regionale zorggroep ZIO, betaald

Schrijver van ECG-leerboek: ECG's beoordelen en begrijpen - De ECG 10+ methode – (royalties)

Geen

Krukerink

Huisarts

Podcastmaker, Huisartspodcast.nl gedeeltelijk betaald door vakblad H&W

-

Geen

Planken

Radioloog Amersterdam UMC, aandachtsgebied cardiovasculaire radiologie

  • Bestuur cardiovasculaire sectie NVvR, onbetaald
  • SKMS-projectgroep coronair CTA, vergoeding
  • Werkgroep AP NVvR NVVC, vergoeding

- Consultancy services: Bayer, Hemolens

- Speakers fee: Bayer, Kalcio Healthcare

Geen

Popa

Reumatoloog

  • Bestuur Nederlands Vasculair Forum; onbetaald
  • Secretaris werkgroep Vasculair reumatologie, Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR); onbetaald
  • lid redactie Nederlands Tijdschrift voor Reumatologie; onbetaald

-

Geen

Roeters van Lennep

Internist-vasculair geneeskundige

  • voorzitter Nederlandse Vereniging voor internisten Vasculair Geneeskunde, onbetaald
  • voorzitter Horizoncommissie cardiovasculaire geneeskunde,ZIN, onbetaald
  • lid raad van Toezicht Heartlife klinieken, onbetaald
  • lid bestuur Nederlandse Vereniging voor Gender & Gezondheid, onbetaald
  • lid Executive committe European Atherosclerosis Society, onbetaald
  • lid Wetenschappelijke Advies Raad Hartstichting, onbetaald
  • lid Adviesraad Stichting LEEFH, onbetaald

Lokale PI bij verschillende internationale onderzoeken op het gebied van lipidenverlagende medicatie dat gefinancierd wordt door farmaceut.

Geen

Smits

Huisarts

  • Kaderhuisarts hart- en vaatziekten
  • Coórdinator onderwijscommissie HartvaatHAG (vergoeding waarnemer 1/2 dag per week)
  • Bestuur HartvaatHAG (vacatie)
  • Onderwijs zorggroepen en huisartsinstituten (betaald)
  • Adviseur zorggroep Zoetermeer (betaald)
  • Projectleider zorginhoudelijke indicatoren ketenzorg InEen (betaald)

-

Geen

Tan

Internist-vasculair geneeskundige

  •  

-

Geen

Tjin-A-Ton

Huisarts - Huisartsenpraktijk Frakking & Tjin-A-Ton (40 uur)

  • Bestuurslid Stichting Amstelland Zorg Huisartsen coöperatie Amstelland
  • Kaderhuisarts Hart & Vaatziekten (ZZP) -Betaald op uur-basis.
  • Commissie Maatschappij en kwaliteit, Hartstichting - onbetaald

-

Geen

Vermeer

Neuroloog Rijnstate

-

-

Geen

Vliegenthart

Radioloog

  • Voorzitter (tot okt 2023), sectie cardiovasculaire radiologie NVvR, onbetaald
  • Vice President (tot okt 2022), European Society of Cardiovascular Radiology, onbetaald
  • President (sinds okt 2022), European Society of Cardiovascular Radiology, onbetaald
  • Deputy Editor (sinds januari 2023), Radiology, honorarium
  • Associate Editor (tot eind 2022), European Journal of Radiology, honorarium
  • Associate Editor (tot eind 2022), Journal of Cardiovascular Computed Tomography, onbetaald
  • Lid, Strategic Advisory Board, Institute of Cardiometabolism and Nutrition, onbetaald
  • Hartstichting, CVON subsidie: CONCRETE studie - CT kalkscore bij huisartspatiënten met pijn op de borst (PI)
  • Siemens Healthineers, Institutional research grants met betrekking op: ImaLife studie - Imaging in Lifelines (PI)
  • Lezingen over cardiothoracale beeldvorming waarvoor honorarium (Siemens Healthineers / Bayer Healthcare)

Geen

Voogel

Cardioloog Spaarne Gasthuis

  • Lid ESC MCQ committee (onbetaald)
  • Lid visitatiecommissie NVVC (betaald)
  • Docent InHolland opleiding echocardiografie (betaald)

-

Geen

Wittekoek

  • Cardioloog en CEO: Stichting HeartLife klinieken
  • Consultant: Hart voor Preventie BV
  • Columnist/onbetaald/auteur meerdere boeken/royalties – betaald
  • Consultancy, webinars, nascholingen voor Pharma: onkosten en betaald
  • Raad van Toezicht Nederlands Slaapinstituut/betaald

-

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afvaardiging van Harteraad in de clusterstuurgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptmodule is tevens voor commentaar voorgelegd aan Harteraad en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Schatten van risico op hart- en vaatziekten

geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Need-for-update, prioritering en uitgangsvragen

Tijdens de need-for-update fase inventariseerde het cluster de geldigheid van de modules binnen het cluster. Naast de betrokken wetenschappelijke verenigingen en patiëntenorganisaties zijn hier ook andere stakeholders voor benaderd in juni 2021.

Per module is aangegeven of deze geldig is, kan worden samengevoegd met een andere module, obsoleet is en kan vervallen of niet meer geldig is en moet worden herzien. Ook was er de mogelijkheid om nieuwe onderwerpen voor modules aan te dragen die aansluiten bij één (of meerdere) richtlijn(en) behorend tot het cluster. De modules die door één of meerdere partijen werden aangekaart als ‘niet geldig’ zijn meegegaan in de prioriteringsfase. Deze module is geprioriteerd door het cluster.

 

Voor de geprioriteerde modules zijn door de het cluster concept-uitgangsvragen herzien of opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde het cluster welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. Het cluster waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde het cluster tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. R studio (versie 2023.06.0+421) werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie www.gradeworkinggroup.org. De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door het cluster wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. Het cluster heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

Bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met het cluster. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door het cluster. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Risicofactor interventie bij CVRM