Startpagina - Beeldvorming met ioniserende straling
Waar gaat deze richtlijn over?
Het doel van de richtlijn is het bevorderen van een heldere dialoog tussen arts of andere betrokken zorgverlener, patiënt en zijn verzorger over stralingsrisico’s van beeldvorming met röntgenstraling of radioactieve stoffen en het verminderen van praktijkvariatie bij het gebruik van afscherming.
In de richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:
- Het inschatten van de stralingsrisico’s van verschillende beeldvormende technieken voor patiënt en verzorger (module “Stralingsrisico’s bij medische beeldvorming”).
- Het informeren van de patiënt en zijn verzorger over stralingsrisico’s (module “Communiceren over stralingsrisico’s”).
- De voor- en nadelen van hulpmiddelen voor extra afscherming van straling en wanneer deze wel en niet gebruikt moeten worden (module “Afscherming bij medische beeldvorming”).
Buiten deze richtlijn vallen:
- Stralingsrisico’s en afscherming bij medische blootstellingen met andere doeleinden dan beeldvorming (zoals de blootstelling met behulp van een versneller bij radiotherapie, zie ook 'beeldvormende procedure' in de begrippenlijst).
- De afscherming van straling voor de medewerker en omstanders die geen verzorgers zijn.
- De potentiële risico’s en zorgen rondom het gebruik van contrastmiddelen bij de beeldvorming.
- De bepaling van de voordelen van beeldvormende procedures met ioniserende straling.
- De rechtvaardiging van de beeldvormende procedure met mogelijke stralingsrisico’s.
Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
De richtlijn is geschreven voor medisch specialisten en andere relevante disciplines bij medische beeldvorming met ioniserende straling. De verwijzend persoon, medisch deskundige, laborant en klinisch fysicus zijn beoogd gebruiker van de richtlijn.
Voor patiënten
Onderzoeken of behandelingen met beeldvormende technieken in het ziekenhuis maken vaak gebruik van röntgenstraling of radioactieve stoffen. De meeste mensen hebben daar geen problemen mee, maar bij sommigen leidt dit tot zorgen of angst. Dit komt grotendeels door de onzichtbaarheid en het technologische karakter van straling en door onbekendheid met, of onzekerheid over de risico’s. De zorgen rondom straling spelen in versterkte mate bij zwangere patiënten en (ouders van) jonge patiënten. Het kan zijn dat een patiënt bij een verwijzend persoon voorlichting krijgt over beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld het gebruik van een loodschort, terwijl dit bij de uitvoering van het onderzoek of de behandeling niet wordt toegepast omdat het niet kan of niet nodig is. Het kan ook zijn dat de patiënt bij de ene zorgverlener hoort dat er geen risico’s zijn door straling, terwijl hij bij de andere zorgverlener of via de media verneemt dat die er wel zijn. Dit kan onnodige ongerustheid bij de patiënt of diens begeleiders teweegbrengen. Een eenduidige handelswijze die bekend is bij zowel verwijzende zorgverlener als de voor de uitvoering van de beeldvormingsprocedure eindverantwoordelijke zorgverlener (bijvoorbeeld radiologen of nucleair geneeskundigen) en de in de praktijk uitvoerende laboranten, in combinatie met een goede voorlichting en bespreking met de patiënt (en/of ouders), kan deze onrust voorkomen. Om mensen te informeren over de stralingsrisico’s is bij deze richtlijn ook informatie ontwikkeld voor op www.thuisarts.nl.
Meer informatie:
Hoe is de richtlijn tot stand gekomen?
Het initiatief voor deze richtlijn is afkomstig van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF). De richtlijn is opgesteld door een multidisciplinaire werkgroep met vertegenwoordigers vanuit de klinisch fysici, radiologen, nucleair geneeskundigen, kinderartsen, gynaecologen, radiobiologen en laboranten. Daarnaast zijn een patiëntvertegenwoordiger en een risicocommunicatie-expert geconsulteerd.
Toepassen
Een stroomdiagram is te vinden in de bijlagen.