Beeldvorming met ioniserende straling

Initiatief: NVKF Aantal modules: 4

Communiceren over stralingsrisico’s

Uitgangsvraag

Wat is de beste manier om over stralingsrisico’s met de patiënt/verzorger te communiceren?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  1. Bij welke risico’s moet de patiënt actief worden geïnformeerd en is expliciete toestemming nodig?
  2. Wat is de perceptie van het risico en welke factoren zijn van belang voor een goede risicocommunicatie?
  3. In welke vorm kan het beste worden geïnformeerd?
  4. Wie kan het beste informeren?

Aanbeveling

Bij welk risico moet de patiënt actief worden geïnformeerd en is expliciete toestemming nodig?

  • Verstrek informatie aan patiënten over de kans op tumoren en genetische schade voor henzelf of voor hun ongeboren kind bij eenmalige geplande beeldvormingsprocedures met ioniserende straling passief, dat wil zeggen alleen op verzoek van de patiënt. Toestemming kan worden verondersteld impliciet te zijn gegeven.
  • Verstrek informatie aan patiënten over de kans op tumoren en genetische schade voor henzelf of voor hun ongeboren kind bij meerdere geplande beeldvormingsprocedures met ioniserende straling actief als de kans op tumoren en genetische schade groter is dan 1%. Toestemming moet in deze gevallen expliciet worden gegeven en dit moet worden vastgelegd.
  • Verstrek informatie aan patiënten over niet verwachte orgaan- of weefselschade voor henzelf of voor hun ongeboren kind bij beeldvormingsprocedures met ioniserende straling passief, dat wil zeggen alleen op verzoek van de patiënt. Toestemming kan worden verondersteld impliciet te zijn gegeven.
  • Verstrek informatie aan patiënten over een reëel aanwezig kans op orgaan- of weefselschade bij beeldvormingsprocedures met ioniserende straling actief. Toestemming moet expliciet worden gegeven en dit moet worden vastgelegd.
  • Verstrek informatie aan verzorgers over de kans op tumoren en genetische schade bij beeldvormingsprocedures met ioniserende straling waarbij leefregels voor de patiënt gelden (om blootstelling voor verzorgers hoger dan dosisbeperkingen te voorkomen) actief. Informatieverstrekking mag via de patiënt plaatsvinden Toestemming moet expliciet worden gegeven en dit moet worden vastgelegd. De toestemming mag door de patiënt worden gegeven.
  • Verstrek informatie aan verzorgers over de kans op tumoren en genetische schade bij beeldvormingsprocedures met ioniserende straling waarbij de blootstelling voor verzorgers lager is dan de dosisbeperkingen passief, dat wil zeggen alleen op verzoek van de patiënt of verzorger. Toestemming kan worden verondersteld impliciet te zijn gegeven.

 

Zie ook tabel 1.

 

Wat is de perceptie van het risico en welke factoren zijn van belang voor een goede risicocommunicatie?

Houd bij de communicatie over de risico's van ioniserende straling bij beeldvormende procedures rekening met de risicoperceptie van patiënten en factoren die een goede risicocommunicatie bevorderen, zoals:

  • Patiënten zien bij medisch gebruik van straling in het algemeen minder risico dan experts, maar hebben soms informatiebehoefte uit angst of zorgen.
  • Angst of zorgen komen meestal voort uit de perceptie van de blootstelling aan ioniserende straling. De perceptie wordt bepaald door:
    • de vrijwilligheid en redelijkheid van de blootstelling;
    • de technologische aard van ioniserende straling;
    • de onzekerheid over het optreden van het effect (op korte of lange termijn);
    • mogelijke schade aan kwetsbare groepen als kinderen en zwangere vrouwen en de onzichtbaarheid van de straling.
  • Houd rekening met de kenmerken en omstandigheden van de patiënt en met de (verschillen in) kennis- en informatievooringenomenheid van de patiënt en van jezelf.
  • Wees positief en focus op de voordelen van de beeldvormende procedure.
  • Wees geloofwaardig en schep vertrouwen:
    • geef aandacht.
    • toon gezag, verantwoordelijkheid en inzet;
    • reageer met compassie en empathie;
    • wees rustig, open, eerlijk, toegewijd, objectief en consistent.
  • Beperk het aantal boodschappen.
  • Gebruik eenvoudig Nederlands (taalniveau B1) en vermijd jargon.

 

In welke vorm kan het beste worden geïnformeerd?

  • Vergelijk de kans op tumoren en erfelijke schade met de natuurlijke kankerincidentie. Benadruk daarbij de onzekerheid in en de conservatieve keuze voor de dosis-effectrelatie.
  • Gebruik populatiediagrammen waarin de extra kans op tumoren en erfelijke schade wordt vergeleken met de natuurlijke kankerincidentie (zie voorbeeld in figuur 1).

 

Wie kan het beste informeren?

  • Laat de behandelend arts (passief of actief) informatie verstrekken over en (impliciet of expliciet) toestemming vragen voor medische beeldvorming met ioniserende straling aan hun patiënten.
  • Laat radiologen, nucleair geneeskundigen en laboranten de behandelend arts ondersteunen bij de informatie verstrekking.
  • Laat klinisch fysici ondersteunen bij de ontwikkeling van de informatie en adviseren bij specifieke vragen over individuele patiënten.

Overwegingen

Bij welk risico moet de patiënt actief worden geïnformeerd en is expliciete toestemming nodig?

Wet- en regelgeving

Beeldvorming met ioniserende straling is (onderdeel van) een medische behandeling en brengt mogelijk risico’s met zich mee (zie module “Stralingsrisico’s bij medische beeldvorming”). Op basis van het LNT-model is er een kans op tumoren en genetische schade, ook bij een eventueel ongeboren kind. Verder zijn bij sommige procedures weefsel- of orgaaneffecten beschreven. Daarom is ‘informed consent’ nodig: De patiënt moet toestemming geven nadat de arts de patiënt op een begrijpelijke en zo volledig mogelijke wijze heeft geïnformeerd over de voor- en nadelen van de behandeling. Het naleven door artsen van het beginsel van ‘informed consent’ is een verplichting vanuit de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), maar is volgens de KNMG niet alleen in juridisch opzicht van belang. Goede communicatie met de patiënt is goed voor het wederzijds vertrouwen en bevordert de relatie tussen arts en patiënt. Het gegeven dat een risico niet weg te nemen valt (zoals de kans op tumoren en genetische schade bij ioniserende straling), is geen reden om van het verstrekken van informatie af te zien. Juist door informatie kan de patiënt voorbereid zijn op (de onaangename kanten van) bepaalde risico’s, ook al is daar verder niets aan te doen (KNMG, 2001; KNMG, z.d.; Younger, 2019).

 

Op verzorgers is de WGBO niet van toepassing, maar volgens de definitie van verzorgers in het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (Bbs) is een informed consent wel aan de orde (zie ook Artikel 8.7, lid 2 van het Bbs). Een verzorger is immers een persoon die zich willens en wetens blootstelt aan ioniserende straling (Bbs, 2017). Vanuit het Bbs bestaat verder de verplichting om patiënten die diagnostiek met radioactieve stoffen ondergaan te informeren over de risico’s van straling (Artikel 8.9).

 

Informed consent in de praktijk

Uitgangspunt van de WGBO is dat de informatie de normale van de behandeling te verwachten gevolgen en de voorzienbare risico’s moet betreffen, dat wil zeggen de kansen en gevaren die tot de reële mogelijkheden behoren. In het algemeen behoeven niet gemeld te worden risico’s en gevolgen die ‘betrekkelijk gering’ of ‘te verwaarlozen gering’ zijn dan wel die zich ‘heel zelden’ voordoen. Zouden deze risico’s ook gemeld moeten worden, dan kan bij de patiënt onnodige onrust worden veroorzaakt. De rechtspraak levert vooralsnog slechts een zeer algemene, en enigszins arbitraire vuistregel op: Is de kans dat het effect zich voordoet 1% of hoger, dan valt het onder de informatieplicht. Is de kans kleiner, dan zal de ernst van het effect in de beschouwing moeten worden betrokken. De algemene regel is dan ook dat aan de informatieplicht zwaardere eisen worden gesteld naarmate de kans op het effect toeneemt of het effect ingrijpender is (KNMG, 2001).

Toestemming kan expliciet, maar ook impliciet of stilzwijgend gegeven worden. Bij een noodzakelijke of minder ingrijpende verrichting kan eerder toestemming worden verondersteld dan bij een ingrijpende, riskante of electieve behandeling. In dat laatste geval moet de patiënt expliciet instemmen met de behandeling en wordt dit ook door de arts in het dossier vastgelegd (KNMG, 2001; KNMG, z.d.).

 

In bepaalde situaties moet acuut worden ingegrepen en kan op toestemming van de patiënt of zijn vertegenwoordiger niet worden gewacht. Ook hiervoor geeft de WGBO een basis. Behandeling zonder toestemming is mogelijk indien ‘onverwijlde uitvoering van de verrichting nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen’ (KNMG, 2001).

 

Informatiebehoefte bij de patiënt over beeldvorming met ioniserende straling

Uit een studie van Lam (2015) blijkt dat ruim 90% van de patiënten zich niet bewust is dat ioniserende straling bij medische beeldvorming een mogelijk verhoogde kans op kanker geeft. Wat betreft CT-scans onderschat bijna 90% van de patiënten het risico of denkt dat er geen risico is. Bijna 80% schat het risico van een CT-onderzoek ten opzichte van een X-thorax te laag in. Geen van de ondervraagde ouders van kinderen voor wie een CT-scan was aanbevolen door hun arts weigerde de scan voor hun kinderen toen ze over de risico's werden geïnformeerd en een ruime meerderheid gaf de voorkeur aan een CT scan als die werd aanbevolen door hun arts, ondanks de risico's waarop ze werden gewezen (Lam, 2015).

 

In een enquête van de Patiëntenfederatie Nederland is gevraagd hoe belangrijk patiënten het vinden om bij radiologische onderzoeken te weten of straling schadelijk is, wat de lange termijn effecten zijn, hoe je lichaamsdelen die niet op de foto hoeven beter kunt beschermen tegen straling en of de nadelen van het onderzoek opwegen tegen de voordelen. Ruim 60% van de patiënten gaf voor al deze items aan het belangrijk tot heel belangrijk te vinden om daar informatie over te hebben. Vragen van patiënten over de effecten van straling en de bescherming daartegen kwamen vaak terug in de enquête (PFN, 2016).

 

Blijkbaar is de patiënt zich vaak niet bewust van de risico’s bij beeldvorming met ioniserende straling, of schat de patiënt de risico’s te laag in. Als de patiënt zich bewust is van de risico’s, wil hij daarover meestal geïnformeerd worden en laat hij de voordelen van het onderzoek vrijwel altijd prevaleren boven de risico’s.

 

Informatieverstrekking en het verkrijgen van toestemming bij beeldvorming met ioniserende straling

Wat betreft het verstrekken van informatie aan patiënten gaat de werkgroep uit van de hierboven genoemde criteria: Is de kans dat het effect zich voordoet groter dan 1%, of is de kans kleiner, maar het effect ernstig, dan moet de patiënt daarover geïnformeerd worden door de arts (‘actief informeren’). In overige gevallen hoeft de patiënt niet geïnformeerd te worden, tenzij de patiënt daar behoefte aan heeft (‘passief informeren’). De werkgroep koppelt de toestemming van de patiënt aan de informatieverstrekking: Als de patiënt actief geïnformeerd moet worden over de risico’s, is expliciete toestemming van de patiënt nodig en moet die worden vastgelegd in het dossier. Als actieve verstrekking van informatie niet nodig is, kan toestemming door de patiënt worden verondersteld (impliciete toestemming), ook als de patiënt op zijn verzoek (dus passief) is geïnformeerd.

 

Uitgaande van de informatie in module ‘Stralingsrisico’s bij medische beeldvorming’ is de kans op tumoren en erfelijke schade bij normaal uitgevoerde, enkelvoudige beeldvormingsprocedures met ioniserende straling minder dan 1% voor volwassenen, kinderen - zelfs de genetisch gevoeligere onder deze twee groepen - en ook voor de ongeboren vrucht in geval van zwangerschap van de patiënt (bij conventionele radiografie, onderzoeken met radiofarmaca en de meeste CT-onderzoeken zelfs ordegrootten minder). Hoewel de effecten - het krijgen van kanker of schade in het nageslacht - ernstig kunnen worden genoemd, vindt de werkgroep het actief informeren van patiënten over deze effecten niet nodig omdat in werkelijkheid de kans op tumoren en erfelijke aandoeningen lager en misschien zelfs nul zal zijn. Het LNT model is immers een conservatieve benadering en de effecten zijn nooit aangetoond bij de lage dosis waaraan volwassenen en kinderen bij eenmalige beeldvormende onderzoeken worden blootgesteld. Verder speelt mee dat patiënten niet de neiging hebben de procedure te weigeren als ze op de risico's worden gewezen. Voor enkelvoudige beeldvormingsprocedures kan in verband met deze risico’s dus impliciete toestemming door deze patiëntengroepen (of hun wettelijke vertegenwoordigers) worden verondersteld. Bij een geplande serie van onderzoeken (bijvoorbeeld een groot aantal follow-up CT-scans) waarbij de kans op tumoren en erfelijke schade groter is dan 1%, is actief informeren en expliciete toestemming wel noodzakelijk. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat beeldvormingsprocedures met ieder een andere medische indicatie niet als geplande serie van onderzoeken moet worden beschouwd, maar als aparte enkelvoudige beeldvormingsprocedures.

 

De werkgroep interpreteert bij verzorgers het willens en wetens als volgt. De verzorger wordt bij nucleair geneeskundige onderzoeken vanzelf actief geïnformeerd (door de patiënt) op het moment dat er leefregels gelden voor de patiënt. Bij radiologische onderzoeken wordt de verzorger vanzelf actief geïnformeerd wanneer er verzocht wordt om een loodschort te dragen. In alle overige gevallen volstaat volgens de werkgroep passieve informatieverstrekking. Als na de informatieverstrekking de verzorger zich bloot laat stellen aan straling, wordt impliciet zijn toestemming daarvoor verondersteld.

 

De kans op weefsel- en orgaanschade kan bij medische beeldvormingsprocedures met ioniserende straling vaak goed worden voorspeld. Normaliter zal deze schade niet optreden, maar bij sommige procedures (meestal complexe interventies met CT of onder doorlichting, zoals neuro-interventies) zijn ze niet of nauwelijks te voorkomen en treden ze vrijwel zeker op, of moet met het optreden van deze effecten rekening worden gehouden omdat de complexiteit van tevoren niet kan worden ingeschat. Bij verwachte weefsel- en orgaanschade of een reële kans daarop, is de werkgroep van mening dat de combinatie van de kans van optreden en de ernst van de schade reden is om de patiënt actief te informeren en dus ook expliciet toestemming te vragen. Andersom hoeft de patiënt niet geïnformeerd te worden als dergelijke effecten niet worden verwacht, tenzij de patiënt hierom vraagt.

 

In tabel 1 is het advies van de werkgroep aangaande informatieverstrekking en het verkrijgen van toestemming bij beeldvorming met ioniserende straling samengevat.

 

Tabel 1 Advies van de werkgroep aangaande informatieverstrekking en verkrijgen van toestemming bij beeldvorming met ioniserende straling

Effect

Blootgestelde groep

Kans op effect en/of soort procedure

Informed consent

 

 

 

informatie-verstrekking over risico

toestemming

tumoren en erfelijke schade

patiënten

(volwassenen,

kinderen,

ongeboren kind)

 

<1% (bij één enkele procedure)

niet nodig,

tenzij gevraagd (passief)

impliciet verondersteld

>1% (mogelijk bij meerdere geplande procedures)

verplicht

(actief)

vastleggen in dossier

verzorgers

procedures waarbij leefregels gelden voor patiënt of waarbij een loodschort gedragen moet worden door de verzorger

verplicht als onderdeel van leefregels of verzoek om loodschort te dragen (actief)

impliciet verondersteld

procedures waarbij geen leefregels gelden voor patiënt en waarbij geen loodschort gedragen wordt door de verzorger

niet nodig tenzij gevraagd door patiënt of verzorger

(passief)

impliciet verondersteld

orgaan- of weefselschade

patiënten (volwassenen en

kinderen)

reële kans (mogelijk bij complexe interventieprocedures)

verplicht

(actief)

vastleggen in dossier

nihil (bij overige procedures)

niet nodig,

tenzij gevraagd (passief)

 

niet van toepassing

ongeboren kind, verzorgers

nihil (bij alle procedures)

niet nodig,

tenzij gevraagd (passief)

niet van toepassing

 

Met het bovenstaande wordt altijd invulling gegeven aan de informatiebehoefte van de patiënt: Hij wordt actief geïnformeerd als dat nodig is, of hij krijgt informatie als hij daarom vraagt. Verder is de werkgroep van mening dat met het bovenstaande verantwoord wordt omgegaan met patiënten die zich niet bewust zijn van de risico's: Als de risico's relevant zijn, worden de patiënten hierover actief geïnformeerd.

 

Als acuut ingegrepen moet worden en daarom op toestemming van de patiënt of zijn vertegenwoordiger niet kan worden gewacht, moet informatie over beeldvorming met ioniserende straling achteraf conform tabel 1 worden verstrekt.

 

Wat is de perceptie van het risico en welke factoren zijn van belang voor een goede risicocommunicatie?

Risicoperceptie

De perceptie die mensen hebben van een bepaald risico wordt niet bepaald door het risico zelf, maar door de zorgen die mensen hebben over of de angst die mensen hebben voor het risico. Hierdoor is er nauwelijks correlatie tussen de statistische rangschikking en de rangschikking die mensen maken van het aantal doden als gevolg van bepaalde risicovolle gebeurtenissen. Zaken die bij risicoperceptie meespelen zijn (Covello, 2011; Dauer, 2011; Greven, 2018; Groeneweg, 2018; Slovic, 2012; Younger, 2019; Petrova, 2018):

  • Vrijwilligheid en redelijkheid van de blootstelling.
  • De natuurlijk of technologisch aard van de bron.
  • Onzekerheid over het optreden van het effect, op korte of lange termijn.
  • Potentiële schade aan kinderen, zwangere vrouwen en andere kwetsbare groepen.
  • Onzichtbaarheid van de bron en de effecten.

Bij ioniserende straling spelen al deze zaken een rol. Het eerste punt verklaart waarom het publiek grotere risico's ziet bij bijvoorbeeld kerncentrales en opslag van radioactief afval dan experts, terwijl het publiek veel kleinere risico's ziet dan experts bij medisch gebruik van straling.

 

Succesvolle risicocommunicatie

De angst voor of zorgen over de blootstelling aan ioniserende straling kan een goede communicatie en afgewogen beslissing over de beeldvormende procedure met ioniserende straling in de weg staan. Het kan leiden tot (Covello, 2011; Groeneweg, 2018):

  • Het onvoldoende horen, begrijpen of opnemen van informatie, focus op de eerste en laatste boodschap, meer focus op het negatieve dan op het positieve, het verwerken van informatie op een lager niveau dan men is opgeleid en het verwerken van hooguit drie tot vijf boodschappen.
  • Intense focus op vertrouwen, voordeel en eerlijkheid, behoefte aan empathie en negatieve interpretatie van non-verbale signalen.
  • Een snelle respons, die intuïtief en onbewust tot stand komt, met een te snelle irrationele beslissing als mogelijk gevolg.
  • 'Geanticipeerde spijt' van de behandeling, als gedacht wordt dat een bepaald effect vrijwel zeker door de beeldvormende procedure met straling zal ontstaan (Dauer, 2011).

 

Voor succesvolle risicocommunicatie is het belangrijk dat:

  • De communicatie is afgestemd op de doelgroep (Covello, 2011; Groeneweg, 2018). Daarbij is het volgende relevant:
    • Houd rekening met het karakter van degene met wie je communiceert. Personen met een 'kwantitatief' karakter zijn mensen die proces en data georiënteerd zijn, op zoek zijn naar details en bewijs en de uitkomst willen maximaliseren. Personen met een 'kwalitatief' karakter zijn georiënteerd op de uitkomst, willen optimaliseren en beslissen vooral op basis van vertrouwen. Personen met een 'kwalitatief' karakter zijn ver in de meerderheid (70 tot 80%) en vinden 'kwantitatieve' soms arrogant. Andersom hebben personen met een 'kwantitatief' karakter de neiging om op 'kwalitatieve' neer te kijken (Groeneweg, 2018). Artsen zullen in het algemeen een 'kwantitatief' karakter hebben en patiënten in grote meerderheid een 'kwalitatief' karakter.
    • Houd rekening met kennis- en informatievooringenomenheid. Artsen leggen vanuit hun medische achtergrond vaak de nadruk op de voordelen van een behandeling, terwijl patiënten ook naar nadelen kijken. Bovendien verkrijgen patiënten hun informatie vaak uit open bronnen (vooral het Internet) van verschillende kwaliteit (Dauer, 2011). Bij hun zoektocht naar informatie over hun behandeling hebben mensen de neiging om zich te laten leiden door informatie die hun vermoedens bevestigt, of informatie zo te interpreteren dat het overeenkomt met hun vermoedens. Informatie die daar niet bij past, maar wel relevant kan zijn, wordt dan genegeerd ('confirmatory bias') (Covello, 2011).
    • Gebruik geen jargon, maar begrijpelijke taal in eenvoudig Nederlands (taalniveau B1 (Communicatierijk, z.d.)).
    • Beperk het aantal boodschappen.
  • De brenger van de boodschap geloofwaardig is ('source credibility') door (Covello, 2011; Dauer, 2011; Greven, 2018; Groeneweg, 2018). Daarbij is het relevant:
    • Status en kennis te hebben.
    • Betrouwbaar, open, eerlijk en objectief te zijn en verantwoordelijkheid te nemen.
    • Aandacht te geven en compassie en empathie te tonen
    • Toegewijd te zijn en inzet te tonen.
    • De boodschap consistent over te brengen in tijd, persoon, locatie en situatie.

 

In welke vorm kan het beste worden geïnformeerd?

Plaatsen van risico’s in perspectief

Volgens Slovic (2012) is bij het communiceren over kleine risico’s het in perspectief plaatsen van de risico’s ten opzichte van andere risico’s effectiever dan het geven van absolute getallen over waarschijnlijkheden. Deze gedachte komt ook terug in een artikel van Younger (2019), dat een review van studies naar verschillende risicocommunicatiestrategieën betreft, die gebruikt worden om het risico van ioniserende straling uit te leggen in een klinische omgeving. Het artikel maakt een onderverdeling in vergelijkingen die door de gereviewde artikelen worden bepleit en vergelijkingen die juist worden afgeraden. Gecombineerd leveren het artikel van Slovic (2012) en de review van Younger (2019) een aantal aangeraden perspectieven, afgeraden perspectieven en perspectieven waar de meningen over verdeeld zijn op, zie tabel 2.

 

Tabel 2 Perspectieven op verschillende strategieën voor het communiceren over risico’s (Slovic, 2012; Younger, 2019)

Aangeraden

Verdeelde meningen

Afgeraden

vergelijken van de extra kans op kanker met de natuurlijke kankerincidentie

vergelijken met de dosis van andere medische of niet-medische blootstellingen (bijvoorbeeld vliegen, verblijf in de bergen)

vergelijken met de dosis van een werknemer.

 

beschrijven van de verminderde levensverwachting (in termen van dagen)

vergelijken met de dosis van de natuurlijke achtergrond.

 

 

vergelijken met de kans op overlijden door alledaagse blootstellingen of incidenten (roken, verkeer et cetera)

 

 

In de review van Younger (2019) is een terugkerend argument voor het afraden of betwijfelen van strategieën dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen risico’s en niet tussen doses. Daarbij wordt aangeraden de onzekerheid in de dosis-effectrelatie te benadrukken.

 

Slovic (2012) bepleit dat zoveel mogelijk 'appels met appels' moeten worden vergeleken. De vergelijking van de risico's van ioniserende straling met de kans op overlijden door roken of door een auto-ongeluk kan bij rokers of autorijders juist agressie oproepen.

 

De bovenstaande redeneringen volgend komt de werkgroep tot de volgende overwegingen:

  • Over de kans op tumoren en erfelijke schade zou in relatieve termen gecommuniceerd moeten worden, niet in absolute.
  • Bij de risicovergelijking moet worden uit gegaan van de effecten, niet van de dosis. Dit past bij de gedachte achter het ‘informed consent’. Het is daarom alleen gepast om een vergelijking te maken met de natuurlijke jaarlijkse achtergronddosis of de dosis van een vliegreis als dit wordt gerelateerd aan bijvoorbeeld de kankerincidentie.
  • Een vergelijking met de kans op overlijden door alledaagse blootstellingen of incidenten kan averechts werken, omdat mensen een andere perceptie kunnen hebben van bijvoorbeeld het risico van roken of verkeer.

De kans op tumoren en erfelijke schade kan volgens de werkgroep daarom het best worden vergeleken met de natuurlijke kankerincidentie. Daarbij zou de onzekerheid in en de conservatieve keuze voor de dosis-effectrelatie benadrukt moeten worden. De erfelijke effecten kunnen volgens de werkgroep buiten beschouwing worden gelaten omdat bij een bepaalde dosis de kans op erfelijke schade een factor 25 lager wordt ingeschat dan de kans op tumoren (zie module ‘Stralingsrisico’s bij medische beeldvorming’) én omdat de natuurlijke incidentie van de door erfelijke schade veroorzaakte aandoeningen en ziekten ruim twee keer zo hoog is als die van kanker (Gezondheidsraad, 2007).

 

Visuele hulpmiddelen

Het gebruik van visuele hulpmiddelen heeft de voorkeur van artsen en werkt ook effectief bij de communicatie over andere risico's in het medische domein, zoals de risico's van kankerscreeningprogramma's (Petrova, 2018).

 

Op grond van in de eerste plaats het standpunt dat het risico moet worden uitgedrukt in 'kans op carcinogene effecten' en niet in 'dosis' en de in zijn review besproken aangeraden en afgeraden vergelijkingen komt Younger (2019) tot de conclusie dat de informatie het best gepresenteerd kan worden in 'pictographs', in Nederland meestal ‘populatiediagrammen’ genoemd. Daarin wordt de extra kans op het krijgen van kanker als gevolg van medische blootstelling aan straling vergeleken met bijvoorbeeld de natuurlijke incidentie of andere risico's, zie figuur 1. Van belang wordt gevonden dat de boodschap in een populatiediagram in één oogopslag duidelijk is. Populatiediagrammen kunnen voor verschillende typen onderzoeken en verschillende patiëntenpopulaties worden gemaakt. Een risico van een beeldvormende procedure die zo laag is dat het niet op de schaal van het populatiediagram kan worden afgebeeld (bijvoorbeeld bij een X-thorax) kan geruststellend werken voor de patiënt. In het populatiediagram kunnen onzekerheden ook worden aangegeven. Het gebruik van dergelijke grafieken als hulpmiddel bij de communicatie wordt ook geadviseerd in andere publicaties (Dauer, 2011).

 

De werkgroep sluit zich aan bij het advies om populatiediagrammen te gebruiken op grond van de bovenstaande argumentatie. De werkgroep beseft dat een populatiediagram niet van toepassing hoeft te zijn op een individu. Leeftijd en levensverwachting hebben een grote invloed op de werkelijke kans op overlijden door de blootstelling aan ioniserende straling (zie module “Stralingsrisico’s bij medische beeldvorming”).

 

Figuur 1 Voorbeeld populatiediagram voor een 50-jarige man die een abdomen CT-scan krijgt

F1

Elke cirkel geeft 1/1000ste kans op overlijden, de blauwe cirkels de natuurlijke incidentie op overlijden aan kanker, de rode cirkel de extra kans op overlijden door de CT-scan (Younger, 2019). N.B. deze figuur is een voorbeeld uit Angelsaksische literatuur. Hij representeert niet de Nederlandse situatie wat betreft natuurlijke kankerincidentie en het extra risico van een CT-abdomen bij een 50-jarige man.

 

Wie kan het beste informeren?

Volgens de KNMG is goede afstemming ten aanzien van de informatieplicht nodig als meerdere hulpverleners bij de patiënt betrokken zijn (KNMG, 2001). Volgens de NVvR kan zowel de verwijzend persoon als radiologisch behandelaar (radioloog laborant, arts in opleiding tot specialist, Physician Assistant et cetera) verantwoordelijk zijn voor het verkrijgen van informed consent, afhankelijk van lokale afspraken. Als het consent door een verwijzend persoon is verkregen, mag de radioloog daarop afgaan, mits duidelijk is wanneer en waarvoor die toestemming precies is gegeven en wanneer welke informatie is verstrekt (NVvR, 2019).

 

Zeker bij actieve informatieverstrekking en bijbehorende expliciete toestemming moet de patiënt in de gelegenheid zijn informatie te verwerken en deze zo nodig met anderen kunnen bespreken. Dit vereist tijdige informatieverstrekking. De WGBO stelt niet expliciet de eis dat de arts nagaat of de patiënt de verstrekte informatie daadwerkelijk begrepen heeft. Niettemin ligt het voor de hand dat de arts dit in de gaten houdt, omdat het informeren van een patiënt zonder dat deze de informatie begrijpt weinig zin heeft. In de (tucht)rechtspraak komt deze afweging diverse malen aan de orde (KNMG, 2001).

 

Volgens de studie van Lam (2015) vond circa 50% van de artsen dat de radioloog informatie over risico's moest verstrekken, terwijl de meeste patiënten vonden dat hun behandelend arts dit zou moeten doen (Lam, 2015). Onderzoek inzake het inschakelen van verpleegkundigen bij informatieverstrekking over voor- en nadelen van niet stralingsgerelateerde behandelingen, wijst op positieve effecten (KNMG, 2001). Het ligt daarom voor de hand om laboranten te betrekken bij de informatieverstrekking aan de individuele patiënt bij beeldvorming met ioniserende straling, omdat zij in de praktijk vaak contact hebben met de patiënt tijdens de beeldvormingsprocedure en omdat zij expertise hebben op het gebied van stralingsrisico's.

 

De literatuur suggereert dat patiënten bij voorkeur worden geïnformeerd over voordelen en risico's van hun behandeling door hun behandelend arts, dus het ligt voor de hand dat de behandelend arts dit ook doet bij beeldvorming met ioniserende straling. Dit past bij de vereisten van de WGBO en ook bij 'consistentie van personen', een factor die mede het succes van risicocommunicatie bepaalt. In de praktijk kunnen zowel de verwijzend persoon als de medisch deskundige de rol van behandelaar hebben. Dit is afhankelijk van de - in de keten of het ziekenhuis - gemaakte afspraken. Geadviseerd wordt dat radiologen en nucleair geneeskundigen, als experts, niet-radiologen en niet-nucleair geneeskundigen ondersteunen bij de informatie verstrekking, omdat ook kennis een voorwaarde is voor succesvolle communicatie. Laboranten kunnen in de praktijk de eventueel gewenste aanvullende informatie verstrekken op het moment dat het beeldvormende onderzoek plaatsvindt. Klinisch fysici kunnen ondersteunen bij de ontwikkeling van de informatie en adviseren bij specifieke vragen over individuele patiënten.

Onderbouwing

Goede risicocommunicatie is van belang bij complexe medische technieken waaraan risico’s verbonden zijn, zoals medische beeldvorming. Het vakgebied risicocommunicatie is enkele decennia oud. Bij risicocommunicatie gaat het in het algemeen om het vooraf informeren van mensen over risico’s. In de loop van de jaren is het vak geëvolueerd van alleen informatieverstrekking aan belanghebbenden tot meer discussie met en participatie door belanghebbenden. Mislukte communicatie leidt tot scepsis en misverstanden en kan zo nadelige gevolgen hebben voor het draagvlak. Succesvolle risicocommunicatie stelt zowel eisen aan de vorm als aan de inhoud van de communicatie en vergt kennis over risicoperceptie.

 

Door heldere communicatie is de patiënt beter voorbereid op een beeldvormingsprocedure met ioniserende straling. Goede communicatie is goed voor het wederzijds vertrouwen en bevordert de relatie tussen arts en patiënt (KNMG, 2001; KNMG, z.d.). Bij beeldvormingsprocedures kan dit bovendien leiden tot het wegnemen van zorgen of angst bij de patiënt en motiveren tot deelname aan de procedure (Dauer, 2011). Dit draagt op zijn beurt bij aan de tijdigheid van zorg en een betere doorstroming van patiënten. Nog belangrijker is dat een goed geïnformeerde en gerustgestelde patiënt die begrijpt wat de procedure inhoudt, zich beter houdt aan de voorschriften zodat de diagnostische kwaliteit van de beeldvorming beter wordt en de procedure inherent veiliger.

 

Voor de patiënt is het van belang dat de betrokken zorgverleners, waaronder de verwijzend persoon, medisch deskundige en laborant met één mond spreken, waardoor hij of zij vergelijkbare antwoorden krijgt op vragen waar hij of zij mee zit. Ook dit neemt onzekerheid weg bij de patiënt.

Voor deze uitgangsvraag is geen systematische literatuuranalyse verricht. De uitgangsvraag is onderverdeeld in deelvragen, waar weer meerdere subvragen bij gesteld kunnen worden. De literatuur die ingaat op deze vragen is vaak kwalitatief van aard en kan meerdere vragen tegelijk beantwoorden. De uitgangsvraag leent zich daarom niet voor het verrichten van een systematische literatuuranalyse voor een specifieke zoekvraag. Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is een risicocommunicatie-expert op persoonlijke titel gevraagd om input te leveren voor deze module. Ook is een jurist van de Federatie Medisch Specialisten geraadpleegd. Bij het schrijven van de tekst is verder gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur aangeleverd door de risicocommunicatie-expert en literatuur bekend bij de werkgroep.

  1. Bankier AA, Kressel HY. Through the Looking Glass revisited: the need for more meaning and less drama in the reporting of dose and dose reduction in CT. Radiology. 2012 Oct;265(1):4-8.
  2. Bbs (2017, 23 oktober). Besluit Basisveiligheidsnormen stralingsbescherming. Geraadpleegd via: https://wetten.overheid.nl/BWBR0040179/2018-07-01
  3. Communicatierijk (zonder datum). (Website Rijksoverheid). Geraadpleegd 22-3-2020 via https://www.communicatierijk.nl/vakkennis/rijkswebsites/aanbevolen-richtlijnen/taalniveau-b1
  4. Covello VT. Risk communication, radiation, and radiological emergencies: strategies, tools, and techniques. Health Phys. 2011 Nov;101(5):511-30.
  5. Dauer LT, Thornton RH, Hay JL, Balter R, Williamson MJ, St Germain J. Fears, feelings, and facts: interactively communicating benefits and risks of medical radiation with patients. AJR Am J Roentgenol. 2011 Apr;196(4):756-61.
  6. Gezondheidsraad. Risico’s van blootstelling aan ioniserende straling. Den Haag, 2007; publicatienr. 2007/03.
  7. Greven FE, Claassen L, Woudenberg F, Duijm F, Timmermans D. Where there's smoke, there's fire: focal points for risk communication. Int J Environ Health Res. 2018 Jun;28(3):240-252.
  8. Groeneweg J (2018). Applying the Content-Form-Source Framework to risk perception. At 5th European IRPA Congress, The Haque, The Netherlands, 2018 Jun 6.
  9. KNMG (2001). Informed Consent. Consult. Geraadpleegd via https://www.knmg.nl/advies-richtlijnen/dossiers/informed-consent.htm
  10. KNMG (z.d.). (Informed consent). Geraadpleegd 12-10-2019 via https://www.knmg.nl/advies-richtlijnen/dossiers/informed-consent.htmLam DL, Larson DB, Eisenberg JD, Forman HP, Lee CI. Communicating Potential Radiation-Induced Cancer Risks From Medical Imaging Directly to Patients. AJR Am J Roentgenol. 2015 Nov;205(5):962-70.
  11. NVvR (2019). Leidraad periprocedurele informatievoorziening. Informed Consent en Time Out en Sign Out Procedure in de Radiologie. Auteurs: Mw. M.S.C. Haag en Dhr. E.P.A. Vonken in samenwerking met de commissie kwaliteit. Geraadpleegd via https://www.radiologen.nl/secties/commissie-kwaliteit/documenten/leidraad-periprocedurele-informatievoorziening Petrova D, Kostopoulou O, Delaney BC, Cokely ET, Garcia-Retamero R. Strengths and Gaps in Physicians' Risk Communication: A Scenario Study of the Influence of Numeracy on Cancer Screening Communication. Med Decis Making. 2018 Apr;38(3):355-365.
  12. PFN (2016). Rapport 'Achterbanraadpleging radiologische onderzoeken'. Van der Kraan J, Knops A, Dute D. Patiëntenfederatie Nederland.
  13. Slovic P (2012). The perception gap: Radiation and risk, Bulletin of the Atomic Scientists, 68:3, 67-75.
  14. Younger CWE, Wagner MJ, Douglas C, Warren-Forward H. Describing ionizing radiation risk in the clinical setting: A systematic review. Radiography (Lond). 2019 Feb;25(1):83-90.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 13-10-2021

Laatst geautoriseerd  : 13-10-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2026

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Nucleaire geneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica
  • Nederlandse Vereniging Medische Beeldvorming en Radiotherapie

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodules werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de uitvoering van medische beeldvorming met ioniserende straling en vertegenwoordigers van aanvragende specialismen die te maken hebben met patiëntgroepen met speciale gevoeligheid voor beeldvorming met ioniserende straling.

 

Werkgroep

  • Dr. G.J.M.J. van den Aardweg, radiobioloog/stralingsdeskundige, NVRB
  • Dr. D.B.M. Dieckens, klinisch fysicus, Albert Schweitzer ziekenhuis (Dordrecht), NVNG
  • Dr. J.J. Duvekot, gynaecoloog-perinatoloog, Erasmus MC (Rotterdam), NVOG
  • M. de Fluiter-Zeeman, senior beleidsmedewerker, NVMBR (tot augustus 2019)
  • S. Geers - van Gemeren, ambtelijk secretaris en verenigingsmanager, NVMBR (vanaf augustus 2019)
  • N. de Graaf, radioloog, Erasmus MC (Rotterdam), NVvR
  • Dr. ir. M. van Straten, klinisch fysicus, Erasmus MC (Rotterdam), NVKF (voorzitter)
  • M. van der Vlies, MSc, klinisch fysicus, LUMC (Leiden), NVKF
  • Dr. T.W. de Vries, kinderarts, Medisch Centrum Leeuwarden (Leeuwarden), NVK

 

Met ondersteuning van

  • K. Venhorst, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

 

Met dank aan

  • Mr. S. Otters, jurist, Kennis- en Dienstverleningscentrum
  • Drs. K. Spijkers, senior adviseur, Patiëntenfederatie Nederland
  • Prof. dr. D.R.M. Timmermans, Professor in Public Health Risk Communication, Amsterdam UMC (Amsterdam)

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Vlies, van der

Klinisch fysicus (0,5 fte) en docent stralingsonderwijs (0,5 fte), Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), Leiden

Detachering als klinisch fysicus vanuit LUMC naar Groene Hart Ziekenhuis (GHZ), Gouda, 0,25 fte, van 1-1-2020 tot uiterlijk 01-10-2020.

 

Lid NVKF Commissie Stralingshygiëne, vanuit dit lidmaatschap deelname aan verschillende werkgroepen op gebied van stralingshygiëne (onbetaald)

Geen

Geen actie

Straten, van

Klinisch fysicus, Erasmus MC, Rotterdam

Lid NVKF Commissie Stralingshygiëne (onbetaald)

 

Voorzitter ECFS-CTN CT standaardisatie commitee (onbetaald)

Wetenschappelijke samenwerking met Siemens Healthineers op het gebied van computer tomografie (onbetaald)

Geen actie

Duvekot

Gynaecoloog-perinatoloog, afd. verloskunde, Erasmus MC, Rotterdam

Vervaardigen medische expertises (betaald)

Voorzitter commissie kwaliteitsdocumenten NVOG

 

Voorzitter adviescommissie richtlijnen FMS

 

Voorzitter richtlijnwerkgroep Luchtbehandeling op operatiekamers

Geen actie

Vries, de

Kinderarts, medisch centrum Leeuwarden, Leeuwarden

Redactielid Praktische Pediatrie (tegen vergoeding)

Lid wetenschappelijke adviesraad geneesmiddelenbulletin (vacatievergoeding)

Lid bestuur Nederlands Kenniscentrum Farmacotherapie bij Kinderen (vacatievergoeding)

Betrokken bij onderzoek, gefinancierd door ZonMw en het Longfonds

 

Lid van het bestuur van de Stichting Bevordering Radiologie bij Kinderen (SBKR). Doel van de stichting is het geven van nascholing en het ondersteunen van projecten die verbeteren van de kwaliteit van radiologisch onderzoek bij kinderen tot doel heeft.

Geen actie

Graaf, de

Radioloog, Erasmus MC Rotterdam

Bestuurslid NCS (Nederlandse Commissie voor Stralingsdosimetrie) – (onbetaald)

Voorzitter sectie Kinderradiologie, Ned. Ver. voor Radiologie – (onbetaald)

Geen

Geen actie

Dickerscheid

Klinisch fysicus Albert Schweitzer ziekenhuis Dordrecht

Geen

Geen

Geen actie

Fluiter-Zeeman, de

Senior beleidsmedewerker bij de NVMBR (Nederlandse Vereniging voor Medische Beeldvorming en Radiotherapie

Geen

Geen

Geen actie

Aardweg, van den

Radiobioloog
Werkgever: n.v.t.

ErasmusMC: colleges radiobiologie laboranten diagnostiek en radiotherapie (betaald)

 

LUMC: colleges radiobiologie en assistentie bij stralingspractica (betaald)

 
University of Oxford (UK): colleges radiobiologie (betaald)

Geen

Geen actie

Geers- van Gemeren

Nederlandse Vereniging Medische Beeldvorming en Radiotherapie, verenigingsmanager en ambtelijk secretaris, 0,89 fte

"Directeur Kwaliteitsregistratie en Accreditatie Beroepsbeoefenaren in de Zorg (KABIZ), betaald voor 16 uur per week

 

Bestuurslid Stichting Vrijwilligerswerk Waddinxveen, onbetaald"

Geen

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van Borstkankervereniging Nederland (BN), Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), Stichting Kind & Ziekenhuis (K&Z) en Patiëntenfederatie Nederland (PFN) voor de Invitational conference. Een vertegenwoordiger van Patiëntenfederatie Nederland (PFN) en een expert op het gebied van risicocommunicatie zijn daarnaast uitgenodigd om deel te nemen aan een werkgroepvergadering. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen en bij het opstellen van de overwegingen, met name bij de module ‘Communiceren over stralingsrisico’s’. Tevens is gebruik gemaakt van het rapport ‘Achterban raadpleging radiologische onderzoeken’ (PFN, september 2016), waarin de resultaten van een vragenlijst worden beschreven die PFN onder haar leden had uitgezet ten behoeve van het opstellen van een kennisagenda voor De Nederlandse Vereniging voor Radiologie. Ten slotte is de conceptrichtlijn voor commentaar voorgelegd aan Borstkankervereniging Nederland (BN), Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), Stichting Kind & Ziekenhuis (K&Z) en Patiëntenfederatie Nederland (PFN).

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg met betrekking tot risico’s van beeldvorming met ioniserende straling voor patiënten en verzorgers. De knelpunten zijn besproken en eventueel aangevuld tijdens de Invitational conference, waarbij vertegenwoordigers van de volgende partijen aanwezig waren: Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde (NVNG), Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR), Nederlandse Orthopaedische Vereniging (NOV), Nederlandse Vereniging voor Radiobiologie (NVRB), Nederlandse Vereniging Medische Beeldvorming en Radiotherapie (NVMBR), Stichting Kind en Ziekenhuis (K&Z), Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN), Inspectie Gezondheidszorg en jeugd (IGJ) en RIVM Centrum (stralings)veiligheid. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Methode literatuursamenvatting

Bij de uitgangsvragen werden zoekvragen opgesteld waarnaar systematisch literatuuronderzoek is verricht. Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is voor zover van toepassing te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’. Het beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs volgens GRADE was hier niet van toepassing.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling werden naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de fysica, wetgeving, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en werden gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep werd toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodules is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van de specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en ook aan de expert op het gebied van risicocommunicatie voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en Patiëntenfederatie Nederland voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

Schünemann, A Holger J (corrected to Schünemann, Holger J). PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Volgende:
Afscherming bij medische beeldvorming