Wekedelentumoren

Initiatief: NVVH Aantal modules: 14

Subtypen met bijzondere zorgpaden

Uitgangsvraag

Welke subtypen of lokalisaties van sarcomen zijn er met een bijzonder zorgpad of aanvullende overwegingen?

Aanbeveling

Voor de volgende subtypes zijn er bijzondere zorgpaden:

  • retroperitoneale sarcomen;
  • uteriene sarcomen;
  • borstsarcomen;
  • dermatofibrosarcoma protuberans;
  • atypisch fibroxanthoom/ pleiomorf dermaal sarcoom;
  • atypische oppervlakkige gladde spierceltumoren (voorheen: cutaan leiomyosarcoom).

Zie de overwegingen voor deze bijzondere zorgpaden per subtype.

 

Dermatofibrosarcoma protuberans

 

Neem een huidbiopt bij verdenking op dermatofibrosarcoma protuberans voor het stellen van de diagnose.

 

Behandel dermatofibrosarcoma protuberans met micrografisch gecontroleerde chirurgie of conventionele ruime excisie. Laat het referentiecentrum bepalen welke behandeloptie het meest geschikt is.

 

Atypisch fibroxanthoom/ pleiomorf dermaal sarcoom

 

Verricht dezelfde diagnostiek en houd dezelfde stadiëring aan als bij het cutaan plaveiselcelcarcinoom.

 

Behandel atypisch fibroxanthoom/ pleiomorf dermaal  sarcoom met micrografisch gecontroleerde chirurgie of conventionele excisie met dezelfde marges die bij plaveiselcelcarcinoom worden aangehouden.

Overwegingen

Retroperitoneale sarcomen

Ook voor retroperitoneale sarcomen (RPS) is het nemen van een biopt voorafgaand aan een behandeling van belang. De kans op entmetastasering door het nemen van een biopt is dermate minimaal dat dat geen reden zou moeten zijn om af te zien van een biopsie. De voorkeursroute is retroperitoneaal, liever dan transperitoneaal. Een open, of scopisch, biopt moet in principe worden vermeden. Een chirurgische resectie geeft de beste kans op genezing en is daarom voor primair RPS de behandeling van keuze. Doel van chirurgische behandeling is uiteraard een R0 resectie, hoewel bij grote RPS een R1 resectie soms niet te voorkomen is. Ter vergroting van de kans op een complete resectie moet een en-bloc operatie van de tumor met aangrenzende structuren (bijvoorbeeld nier of darm) overwogen worden. Een R2 resectie dient te allen tijde te worden voorkomen. Bij de behandeling van RPS is de rol van neo-adjuvante therapie (zeer) beperkt. De systemische behandeling bij niet-curabel RPS sluit aan bij de behandeling van wekedelensarcomen.

 

Uteriene sarcomen

Onder uteriene sarcomen vallen de leiomyosarcomen van de uterus, endometriale stromale saromen, ongedifferentieerde endometriale sarcomen en adenosarcomem met sarcomateuze overgroei. De carcinosarcomen van de uterus worden beschouwd, én behandeld, als epitheliale tumoren. Hier wordt het belang van een expert patholoog eens te meer duidelijk. Omdat het soms moeilijk is om klinisch of radiologisch onderscheid te maken tussen uteriene leiomyomen en -sarcomen, wordt geadviseerd om geen technieken toe te passen die de kans op tumorspill vergroten, zoals morcelatie buiten een endoscopische zak. Uteriene leiomyosarcomen worden niet gegradeerd omdat er geen algemeen geaccepteerde graderingssystematiek voor is. De standaard lokale behandeling van uteriene sarcomen is een en-bloc totale hysterectomie. Er is geen meerwaarde aangetoond van een lymphadenectomie of een bilaterale salpingo-oophorectomie. Met name bij premenopauzale vrouwen kunnen de eierstokken dus worden gespaard. Er is geen standaard voor- of nabehandeling van uteriene sarcomen, al kan in individuele gevallen, bij een vermeend hoge kans op lokaal recidief, postoperatieve radiotherapie worden overwogen. De systemische behandeling bij niet-curabel uterien sarcoom sluit aan bij de behandeling van wekedelensarcomen. Organisatie van zorg is hetzelfde als bij wekedelentumoren: patiënten met uteriene sarcomen dienen ook te worden besproken in het MDO.

 

Borstsarcomen

Patiënten met sarcoom van de mamma moeten worden behandeld door sarcomenteams in nauwe samenwerking met borstkankerteams. Borstsarcomen omvatten zowel radiatie-geassocieerde als niet-radiatie-geassocieerde sarcomen. Tumoren van de mammahuid (angiosarcomen) moeten daarom goed worden onderscheiden van de sarcomen van de borstklier. Bij primaire borstsarcomen kan meestal worden volstaan met borstsparende chirurgische behandeling, als dat haalbaar is qua marges en in verhouding is met de borstgrootte. Ook de mogelijkheid voor postoperatieve radiotherapie speelt hierin een rol. Bij radiatie-geassocieerde borstsarcomen is het vaak noodzakelijk om het gehele eerdere bestralingsveld chirurgisch te reseceren. Dit leidt vrijwel altijd tot een mastectomie met fascie en plastische reconstructie. De optie van postoperatieve radiotherapie bij krappe marges moet ook in deze patiënten worden overwogen, gezien de relatief hoge kans op lokaal recidief. De kans op lymfkliermetastasen bij dit angiosarcoom is hoger dan bij andere sarcomen (5-15%) en daarom kan een okselklierdissectie noodzakelijk zijn bij klinisch of radiologisch verdachte klieren, uiteraard na pathologische bevestiging. Standaard voor- of nabehandeling is er voor deze tumoren niet, al kan laagdrempelig inductie chemotherapie worden overwogen als een primair radicale resectie niet mogelijk lijkt. De systemische behandeling bij borstsarcoom sluit aan bij de behandeling van wekedelensarcomen. Maligne phyllodestumoren zijn steunceltumoren van de mamma. De behandeling van deze tumoren is volgens de richtlijn Borstkanker.

De carcinosarcomen van de mamma worden beschouwd, én behandeld, als epitheliale tumoren.

 

Dermatofibrosarcoma protuberans

De dermale tumoren dermatofibrosarcoma protuberans (DFSP) en atypisch fibroxanthoom/pleiomorf dermaal sarcoom (AFX/PDS) worden in deze richtlijn als aparte subtypen besproken. Ten eerste omdat de diagnostiek en behandeling afwijken van de overige tumoren en ten tweede omdat patiënten met deze tumoren door verschillende specialismen worden gezien en er veel variatie bestaat in de gekozen behandeling.

 

Dermatofibrosarcoma protuberans (DFSP) is een wekedelentumor die ontstaat door een translocatie van chromosoom 17 en 22 resulterend in een proliferatie van fibrohistiocytaire cellen. De incidentie is ca. 4 per 100.000 persoonsjaren wat neerkomt op ca. 70 nieuwe patiënten per jaar in Nederland. Alhoewel DFSP zeer zelden metastaseert is het een lokaal invasieve tumor die in onderliggende weefsels tot zelfs in het bot kan groeien. Door de sprieterige groeiwijze is de tumor vaak veel groter dan aan de buitenkant te zien is. Op radiologische beeldvorming is de begrenzing van de tumor ook slecht te beoordelen.

 

Diagnostiek

De diagnose wordt gesteld d.m.v. een huidbiopt. Een huidbiopt heeft de voorkeur boven een diagnostische excisie omdat een irradicaal geëxcideerd DFSP lastiger te behandelen is dan een primair DFSP. Verricht bij voorkeur preoperatieve beeldvorming met MRI op anatomisch delicate locaties. Beeldvorming met CT is aangewezen wanneer er klinisch verdenking op botinvasie bestaat. Systematisch disseminatie onderzoek is niet nodig, dit is alleen aangewezen indien er klinisch aanwijzingen voor metastasen zijn of als er sprake is van fibrosarcomateuze transformatie is bij histologisch onderzoek. Patiënten worden multidisciplinair besproken in een referentiecentrum.

 

Behandeling

Het doel van de behandeling is een radicale verwijdering. Er zijn hiervoor verschillende behandelmogelijkheden. Welke behandeling de voorkeur heeft, hangt af van onder andere de optimale kans op volledige resectie en ervaring van de behandelaar. In het referentiecentrum dient te worden bepaald welke behandeling de beste optie is voor de betreffende patiënt. Een mogelijke behandeling is micrografisch gecontroleerde chirurgie (Mohs chirurgie of Breuninger excisie/Slow Mohs) gezien de lage recidiefkans hiervan (0-5%), bij deze techniek wordt 100% van zowel de laterale resectievlakken als het diepe resectievlak microscopisch nagekeken. Alleen ter plaatse van de tumorpositieve resectievlakken wordt verder gereseceerd. Er kan ook gekozen worden voor conventionele excisie (zgn. wide local excision WLE). Radiotherapie en systemische behandeling met imatinib kunnen overwogen worden bij inoperabele ziekte.

 

Atypisch fibroxanthoom/ pleiomorf dermaal sarcoom

De afgelopen jaren stijgt de incidentie van het aantal patiënten met atypisch fibroxanthoom (AFX) en pleiomorf dermaal sarcoom (PDS). Beide tumoren worden beschouwd als een uiting van dezelfde entiteit waarbij het PDS een diepere doorgroei heeft (voorbij de dermis) en daarmee dus ook een slechtere prognose (vergelijkbaar met het plaveiselcelcarcinoom van de huid). De metastaseringskans is laag (1-5%, meestal intransit of lymfogeen) en vooral geassocieerd met diep groeiende tumoren en irradicaal verwijderde tumoren. Er bestaat geen formele classificatie en stadiering voor AFX/PDS. Gezien de analogie met cutaan plaveiselcelcarcinoom is het aan te bevelen dezelfde stadiering als voor plaveiselcelcarcinoom aan te houden.

 

Diagnostiek

Histopathologisch onderzoek van de primaire tumor dient altijd plaats te vinden. Doordat AFX/PDS per definitie slecht gedifferentieerd is, is immunohistochemie altijd nodig om ongedifferentieerd carcinoom, leiomyosarcoom, angiosarcoom en melanoom uit te sluiten.

Aanvullend beeldvormend onderzoek kan bestaan uit de onderstaande onderzoeken:

  • CT of MRI locoregionaal: op indicatie ter beoordeling van botaantasting of lokale invasie.
  • Echo van de locoregionale klierstations met punctie op indicatie: altijd bij stadium III en IV, ter overweging bij stadium I en II indien de tumor reikt tot in de bodem van biopt/excisie, bij recidief, bij immuungecompromitteerde patiënten.
  • CT hals/thorax/abdomen: op indicatie ter uitsluiting afstandsmetastasen.

Behandeling

Het doel van de behandeling is een radicale verwijdering en de eerste keus is chirurgie. In de behandeloverweging wordt meegenomen dat micrografisch gecontroleerde chirurgie een lagere recidiefkans heeft dan een conventionele excisie. Voor (post)operatieve radiotherapie bestaat er vooralsnog alleen anekdotische evidentie.

 

Follow-up

Gezien de analogie met cutaan plaveiselcelcarcinoom is het aan te bevelen dezelfde follow-up aan te houden als bij cutaan plaveiselcelcarcinoom.

 

Atypische oppervlakkige gladde spierceltumoren (voorheen: cutaan leiomyosarcoom)

Oppervlakkige gladde spierceltumoren zijn zeldzame huidtumoren, zij beslaan slechts 2-3% van alle huidsarcomen en komen het meest solitair voor op oudere leeftijd. Deze tumoren ontstaan uit de spiercellen rondom haarfollikels (musculus arrector pili), alveolaire of dartos spiercellen. De tumoren komen het meest voor op de extremiteiten, torso en het hoofd en zijn vaak pijnlijke erythemateus tot bruine nodi. Deze tumoren worden ten onrechte vaak aangeduid als cutaan leiomyosarcoom. Deze term is weliswaar onjuist, maar wordt in de praktijk regelmatig gebruikt in onder andere onderzoeksuitslagen. De juiste naam voor dit type tumor is atypische oppervlakkige gladde spierceltumor (‘atypical intradermal smooth muscle neoplasm’). Het type tumor wordt beschouwd als een benigne afwijking en dus niet als sarcoom. Omdat het geen maligne tumor betreft valt dit type tumor buiten de scope van deze richtlijn.

 

Sarcomen bij kinderen

De behandeling van sarcomen bij kinderen valt buiten het bestek van deze richtlijn. De behandeling van sarcomen bij kinderen vindt plaats in het Prinses Maxima Centrum voor kinderoncologie.

Onderbouwing

Voor een optimale organisatie van zorg in een referentiecentrum dient in dat centrum een wekelijks MDO plaats te vinden, waarbij niet alleen de input van het sarcomenteam (bestaande in de regel uit chirurg-oncologen, medisch oncologen, radiotherapeuten, radiologen, pathologen, casemanagers) ook op afroep expertise is van orgaanspecialisten. Gezien de diversiteit van lokalisaties en orgaansystemen waar sarcomen in voor kunnen komen, is de lijst van orgaanspecialisten uitgebreid en kan per keer verschillen. Voor een aantal specifieke locaties van het sarcoom staan hieronder enkele overwegingen.

De aanbevelingen zijn, gezien de aard van de uitgangsvraag en de specifieke Nederlandse situatie, uitsluitend gebaseerd op overwegingen. Deze overwegingen zijn opgesteld door de werkgroepleden op basis van kennis uit de praktijk en waar mogelijk onderbouwd door niet systematisch literatuuronderzoek.

  1. Anders IM, Schimmelpfennig C, Wiedemann K, Löffler D, Kämpf C, Blumert C, Reiche K, Kunz M, Anderegg U, Simon JC, Ziemer M. Atypical fibroxanthoma and pleomorphic dermal sarcoma - gene expression analysis compared with undifferentiated cutaneous squamous cell carcinoma. J Dtsch Dermatol Ges. 2023 May;21(5):482-491. doi: 10.1111/ddg.15006. Epub 2023 Apr 10. PMID: 37035902.
  2. Helbig D, Ziemer M, Dippel E, Erdmann M, Hillen U, Leiter U, Mentzel T, Osterhoff G, Ugurel S, Utikal J, von Bubnoff D, Weishaupt C, Grabbe S. S1-guideline atypical fibroxanthoma (AFX) and pleomorphic dermal sarcoma (PDS). J Dtsch Dermatol Ges. 2022 Feb;20(2):235-243. doi: 10.1111/ddg.14700. Epub 2022 Jan 31. PMID: 35099104.
  3. Jibbe A, Worley B, Miller CH, Alam M. Surgical excision margins for fibrohistiocytic tumors, including atypical fibroxanthoma and undifferentiated pleomorphic sarcoma: A probability model based on a systematic review. J Am Acad Dermatol. 2022 Oct;87(4):833-840. doi: 10.1016/j.jaad.2021.09.036. Epub 2021 Sep 26. PMID: 34587553.
  4. NCCN Clinical practice guidelines in oncology. Dermatofibrosarcoma protuberans. Version 1.2023.
  5. Saiag P, Grob JJ, Lebbe C, Malvehy J, del Marmol V, Pehamberger H, Peris K, Stratigos A, Middelton M, Basholt L, Testori A, Garbe C. Diagnosis and treatment of dermatofibrosarcoma protuberans. European consensus-based interdisciplinary guideline. Eur J Cancer. 2015 Nov;51(17):2604-8. doi: 10.1016/j.ejca.2015.06.108. Epub 2015 Jul 16. PMID: 26189684.
  6. Soleymani T, Aasi SZ, Novoa R, Hollmig ST. Atypical Fibroxanthoma and Pleomorphic Dermal Sarcoma: Updates on Classification and Management. Dermatol Clin. 2019 Jul;37(3):253-259. doi: 10.1016/j.det.2019.02.001. Epub 2019 Apr 16. PMID: 31084719.
  7. Van Lee CB, Kan WC, Gran S, Mooyaart A, Mureau MAM, Williams HC, Matin R, van den Bos R, Hollestein LM. Dermatofibrosarcoma Protuberans Re-excision and Recurrence Rates in the Netherlands Between 1989 and 2016. Acta Derm Venereol. 2019 Nov 1;99(12):1160-1165. doi: 10.2340/00015555-3287. Erratum in: Acta Derm Venereol. 2022 Aug 29;102:adv00772. PMID: 31410492.
  8. Bogucki B, Neuhaus I, Hurst EA. Dermatofibrosarcoma protuberans: a review of the literature. Dermatol Surg. 2012 Apr;38(4):537-51. doi: 10.1111/j.1524-4725.2011.02292.x. Epub 2012 Jan 30. PMID: 22288484.
  9. Veronese F, Boggio P, Tiberio R, Gattoni M, Fava P, Caliendo V, Colombo E, Savoia P. Wide local excision vs. Mohs Tübingen technique in the treatment of dermatofibrosarcoma protuberans: a two-centre retrospective study and literature review. J Eur Acad Dermatol Venereol. 2017 Dec;31(12):2069-2076. doi: 10.1111/jdv.14378. Epub 2017 Jul 3. PMID: 28573714

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 15-10-2024

Laatst geautoriseerd  : 15-10-2024

Geplande herbeoordeling  : 15-10-2029

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Nucleaire geneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Stichting Patiëntenplatform Sarcomen

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met wekedelentumoren.

 

Werkgroep

Dr. D.J. (Dirk) Grünhagen (voorzitter), oncologisch chirurg, NVvH

Drs. A. (Ana) Navas Cañete, radioloog, NVvR

Drs. E. (Evelyne) Roets, patiëntvertegenwoordiger, Stichting Patiëntenplatform Sarcomen

Dr. F.G.M. (Floortje) Verspoor, oncologisch orthopedisch chirurg, NOV

Prof. dr. J.V.M.G (Judith) Bovee, patholoog, NVVP

Prof. dr. M.A.J. (Michiel) van de Sande, oncologisch (kinder)orthopedisch chirurg, NOV

Dr. R.M.L. (Rick) Haas, radiotherapeut-oncoloog, NVRO

Dr. R.R. (Renate) van den Bos, dermatoloog, NVDV

Dr. W.J. (Winan) van Houdt, chirurg-oncoloog, NVvH

Prof. dr. W.T.A. (Winette) van der Graaf, internist-oncoloog, NIV

 

Met ondersteuning van

Dr. S.N. (Stefanie) Hofstede, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Dr. L.M.P. (Linda) Wesselman, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Drs. A.E. (Amber) van der Meij, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Dirk Grünhagen (voorzitter)

Erasmus MC

lid DB DSG

Extern gefinancierd onderzoek: Hanarth fonds (hoofdaanvragen radiologie Erasmus MC)

Geen restricties

Ana Navas Canete

Radioloog

LUMC

Geen

Geen

Geen restricties

Evelyne Roets

Antoni van Leeuwenhoek zielenhuis

Functie: Arts-onderzoeker

Vrijwilliger bij patiëntenplatform sarcomen

Geen

Geen restricties

Floortje Verspoor

Oncologisch orthopedisch chirurg, Amsterdam UMC, betaald

Voorzitter Werkgroep Bot Tumoren (WeBoT), Nederlandse Orthopedische Vereniging, onbetaald

Reviewen van artikelen voor wetenschappelijke tijdschriften, onbetaald

Geen

Geen restricties

Judith Bovee

hoogleraar pathologie: patholoog en klinisch moleculair bioloog in de pathologie

Leids Universitair Medisch Centrum

Geen direct persoonlijke financiele belangen.

Wel betaald (aan LUMC) voor recent eenmalige adviseurschappen voor Bayer, Boehringer Ingelheim, InHbrx (betaald aan LUMC) en voor royalties van UptoDate en van boekbijdragen (Sternberg histopathology en de ARP atlas voor bone and soft tissue tumors)

Extern gefinancierd onderzoek: Tracon Pharmaceuticals: exploring the immune microenvironment in soft tissue sarcoma. Rol als

projectleider: ja

Geen deelname aan adviesraden gedurende ontwikkeling van de richtlijn. Geen restricties t.a.v. door de industrie gefinancierd onderzoek, middel wordt niet behandeld in de richtlijn.

Michiel van de Sande

Orthopedisch chirurg LUMC

Ja advisory board Synox Tangent trial paid

* Vice president European Musculoskeletal Oncology Society, onbetaald

* Penningmeester bestuur Dutch sarcoma Group, onbetaald

Extern gefinancierd onderzoek: Ja

KWF PI Restricted GRANT PERSARC en PERSARC IMP STS predictie

St EVA PI Unrestricted grant EWING onderzoek Fluoricentie geleide chirurgie bij Ewing

Carbofix PI Restricted Grant Carbofiximplant  registry

Implantcast PI Unrestricted grant voor MORE implant registry

Geen restricties t.a.v. door de industrie gefinancierd onderzoek, valt buiten bestek van de richtlijn. Geen financieel voordeel bij gebruik van PERSARC predictiemodel, deze is gratis te gebruiken.

Renate van den Bos

(onco-) dermatoloog

Erasmus MC Rotterdam

lid werkgroep Mohs chirurgie NVDV, lid Dutch Rare Cancer Platform (onbetaald)

Geen

Geen restricties

Rick Haas

NKI-AvL

radiotherapeut LUMC

Geen

Geen restricties

Winan van Houdt

Chirurg Oncoloog in Antoni van leeuwenhoek Ziekenhuis

Geen

Extern gefinancierd onderzoek:

KWF project translationeel onderzoek sarcomen

KWF

translationeel onderzoek sarcomen

Geen restricties

Winette van der Graaf

internist oncoloog, NKI-AVl Amsterdam 80%, betaald

hoogleraar interne oncologie ErasmusMC Rotterdam 20%, betaald

Voorzitter bestuur AYA 'Jong en Kanker' Zorgnetwerk, onbetaald

President European Organisation for Research and Treatment of Cancer (EORTC) onbetaald

Voorzitter bestuur Dutch sarcoma Group, onbetaald, tot juni 2024

Geen patenten

Advisory board Agenus vergoeding naar AVL

Advisory board SpringworksTx, vergoeding naar AVL

Advisory Board PTC Therapeutics, vergoeding naar AVL

research project (IIS) vergoeding naar instituut waar ik werkte (Royal Marsden Hospital London sarcoma research group en naar NKI sarcomen research)

 

Extern gefinancierd onderzoek: Ja, zie onder

KWF GENAYA, co PI, vergoeding WGS bij AYA kanker ptn

Boehringer Ingelheim

Deelname aan studie met nieuw geneesmiddel bij liposarcoom

AYALA

klinische studie bij desmoid

EORTC

Tolerance studie bij oudere ptn met STS, geen farma betrokkenhied

SpringworksTx

Deelname klinische studie met nieuw geneesmiddel bij desmoid

Geen deelname aan adviesraden gedurende ontwikkeling van de richtlijn. Geen restricties t.a.v. door de industrie gefinancierd onderzoek, middel wordt niet behandeld in de richtlijn.

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief via een afgevaardigde patiëntenvereniging (Patiëntenplatform Sarcomen) in de werkgroep en de patiëntenverenigingen zijn gevraagd input te leveren voor de knelpuntenanalyse. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties en de Patiëntenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Subtypen met bijzondere zorgpaden

geen financiële gevolgen

<5.000 patiënten

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met wekedelentumoren. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via een schriftelijke knelpuntenanalyse. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.  

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep ten minste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Pathologie