Bepaling VZV-serostatus bij varicella
Uitgangsvraag
Bij welke personen dient de VZV-serostatus te worden bepaald?
Aanbeveling
1. Immuungecompromitteerde patiënten
Overweeg anamnese naar doorgemaakte waterpokken en vervolgens bij een negatieve of onzekere anamnese serologisch onderzoek naar VZV-IgG bij alle patiënten die in aanmerking komen voor behandeling met immuunsuppressiva of intensieve chemotherapie die een ernstige cellulaire immuunstoornis veroorzaken (zie de overzichtstabel uit de module ‘Achtergrond en epidemiologie’).
Bepaal bij alle patiënten die een stamcel- of solide-orgaantransplantatie ondergaan, HIV-infectie met een CD4+ T-cel- getal <200/mm3 of primaire cellulaire immuundeficiëntie hebben, ongeacht de anamnese naar doorgemaakte waterpokken, VZV-IgG voorafgaand aan de transplantatie of bij diagnose.
2. Zwangeren
Neem bij zwangeren de anamnese af naar een door haar of haar kinderen doorgemaakte waterpokken, bespreek het bepalen van de serostatus voor VZV bij een negatieve of onzekere anamnese.
Adviseer zwangeren bij een negatieve anamnese of negatieve VZV-IgG contact met kinderen en volwassenen die (mogelijk) waterpokken of gordelroos hebben te vermijden.
3. Medewerkers in de gezondheidszorg
Overweeg anamnese naar doorgemaakte waterpokken, bij aanvang van de werkzaamheden op risicoafdelingen van medewerkers in de gezondheidszorg. Bij onzekere of negatieve anamnese voor waterpokken, laat dan VZV-IgG bepalen.
Overwegingen
1. Immuungecompromitteerde patiënten
Uit de klinische praktijk en observationele studies blijkt dat personen met een cellulaire afweerstoornis (T-celdeficiëntie) door bijvoorbeeld transplantatie, chemotherapie en/of behandeling met immuunsuppressiva een groter risico hebben op een ernstig beloop van waterpokken dan immuuncompetente personen (Peronne, 1990; Leung, 2000; Cates, 2007; Pergam, 2013; Kim, 2016;. Nanishi 2016). De overzichtstabel uit de module ‘Achtergrond en epidemiologie’ beschrijft patiëntengroepen die door een immuungecompromitteerde staat een verhoogd risico hebben op een ernstig beloop van een waterpokkeninfectie.
Voor patiënten die immuunsuppressiva krijgen (inclusief biologicals, met uitzondering van lage dosering immuunsuppressiva), een stamcel- of orgaantransplantatie of intensieve chemotherapie ondergaan of een afweerstoornis (cellulaire immuundeficiëntie of HIV-infectie) hebben, bestaat er een reëel risico op ernstig beloop van een waterpokkeninfectie en is het advies bij diagnose of vóór start van de immuunsuppressiva na te gaan of iemand waterpokken heeft doorgemaakt. Omdat de complicaties met name beschreven zijn bij patiënten met stamcel- of orgaantransplantaties en bij patiënten met een cellulaire afweerstoornis is de werkgroep van mening dat VZV-IgG bepaald dient te worden bij alle patiënten voorafgaand aan transplantatie en in het geval van HIV-infectie of primaire cellulaire immuundeficiëntie. Dit is ook in overeenstemming met internationale richtlijnen (Fischer, 2013; Masur, 2014; Carreras, 2019). In alle overige gevallen kan volstaan worden met een anamnese naar waterpokken en bij negatieve of twijfelachtige anamnese een VZV-IgG-bepaling. De overzichtstabel uit de module ‘Achtergrond en epidemiologie’ beschrijft deze risicogroepen. Op basis van de VZV-serostatus kunnen vervolgens vaccinatie, profylaxe en post-expositie-adviezen (link naar stroomschema immuungecompromitteerde patiënten) gegeven worden (Tennenberg, 1997).
2. Zwangeren
Zwangeren hebben bij waterpokken meer kans op ernstige complicaties dan niet-zwangere seronegatieve volwassenen. Andere complicaties van waterpokken in de zwangerschap zijn vroeggeboorte en congenitaal varicellasyndroom (CVS) (zie de module 'Achtergrond en epidemiologie'). Vanwege deze risico’s is het advies de anamnese naar waterpokken af te nemen in het eerste trimester van de zwangerschap. In het geval van een negatieve of onzekere anamnese is aanbevolen, na overleg met de zwangere, VZV-IgG te bepalen. Bij een negatieve anamnese of negatieve VZV-IgG is het advies aan de zwangere contact met kinderen en volwassenen die (mogelijk) waterpokken of gordelroos hebben te vermijden. Mocht er toch contact zijn met iemand met waterpokken, dan dient de zwangere contact op te nemen met verloskundige, huisarts of gynaecoloog. Deze kan dan het geëigende beleid inzetten (zie de module 'Postexpositieprofylaxe met VZIG') zonder dat eerst VZV-IgG bepaald dient te worden.
3. Medewerkers in de gezondheidszorg
Medewerkers in de gezondheidszorg die geen waterpokken hebben doorgemaakt kunnen zelf een gezondheidsrisico lopen. Daarnaast kunnen ze bij een waterpokkenuitbraak een schakel vormen in de overdracht. Voor alle medewerkers in de gezondheidszorg die met risicogroepen in aanraking komen (bijvoorbeeld neonatologie, IC, stamceltransplantatie unit) is het gewenst bij aanvang van de werkzaamheden de anamnese naar waterpokken af te nemen. Dit kan door middel van een screeningslijst, waar er wordt geïnformeerd naar de infectie- en vaccinatiestatus. Medewerkers met anamnestisch doorgemaakte waterpokken kunnen als beschermd worden beschouwd. Bij een negatieve anamnese of onzekere anamnese dient VZV-IgG bepaald te worden.
Onderbouwing
Achtergrond
Een ieder die geen waterpokken heeft doorgemaakt behoort tot de risicogroep op infectie en kan VZV overdragen. Bepaalde personen hebben een verhoogde kans op een ernstig beloop van waterpokken zoals immuungecompromitteerde patiënten en zwangere vrouwen (Alanen, 2005; Burns, 1998). Medewerkers in de gezondheidszorg die geen waterpokken hebben doorgemaakt en werken op afdelingen met kinderen hebben een verhoogd risico op een waterpokkeninfectie. Daarnaast kunnen zij, als ze werken op afdelingen met immuungecompromitteerden of zwangeren, VZV overdragen aan deze kwetsbare patiënten.
Conclusies
- GRADE |
Op basis van de literatuur kan geen conclusie worden getrokken omtrent de vraag bij welke risicogroepen het geïndiceerd is om de VZV-serostatus te bepalen onafhankelijk van expositie. |
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:
Bij welke risicogroepen (immuungecompromitteerde patiënten, zwangere vrouwen, medewerkers gezondheidszorg) is het geïndiceerd om VZV-serostatus te bepalen onafhankelijk van expositie?
P1: immuungecompromitteerde patiënten;
P2: zwangeren;
P3: medewerkers gezondheidszorg;
I: bepaling VZV-serostatus met daaraan verbonden beleid;
C: geen bepaling van VZV-serostatus;
O: gedissemineerde VZV-infectie, (neonatale) mortaliteit, vaccinatie, postexpositieprofylaxe, kosten voor gezondheidszorg, transmissie.
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte alle benoemde uitkomstmaten voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten. De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 9 augustus 2018 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, gerandomiseerde trials, observationeel onderzoek en richtlijnen. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 404 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: systematische review (gezocht in tenminste twee databases met een objectieve en transparante zoekstrategie, data-extractie en methodologische beoordeling), gerandomiseerde trials of observationele studies die de gevolgen voor bepaalde risicogroepen beschrijven. De risicogroepen werden vooraf gedefinieerd: immuungecompromitteerde patiënten, zwangeren, medewerkers gezondheidszorg. De gevolgen kunnen een ernstig beloop van VZV-infectie zijn, mortaliteit, kosten of uitbraak.
Geen enkele studie voldeed aan de PICO, dus er werden geen studies geïncludeerd in de literatuuranalyse. Wel zijn een aantal relevante studies uit de literatuurzoekactie opgenomen in de overwegingen.
Resultaten
Er werden geen studies geïncludeerd in de literatuuranalyse.
Bewijskracht van de literatuur
Het was niet mogelijk een GRADE-beoordeling uit te voeren, vanwege het gebrek aan studies.
Referenties
- Alanen, A., Kahala, K., Vahlberg, T., Koskela, P., & Vainionpää, R. (2005). Seroprevalence, incidence of prenatal infections and reliability of maternal history of varicella zoster virus, cytomegalovirus, herpes simplex virus and parvovirus B19 infection in South‐Western Finland. BJOG: An International Journal of Obstetrics & Gynaecology, 112(1), 50-56.
- Burns, S. M., Mitchell-Heggs, N., & Carrington, D. (1998). Occupational and infection control aspects of Varicella: A review prepared for the UK Advisory Group on Chickenpox on behalf of the British Society for the Study of Infection. Journal of Infection, 36, 73-78.
- Cates, M., Donati, M., Gillet, S., Ustianowski, A., & Galloway, J. (2017). Managing varicella zoster virus contact and infection in patients on anti-rheumatic therapy. Rheumatology, 57(4), 596-605.
- Carreras E, Dufour C, Mohty M, Kroger N. The European Blood and Marrow Transplant Group (EBMT) handbook (2019).
- Fischer SA, Lu K and the AST Infectious Diseases Community of Practice. (2013) Screening of Donor and Recipient in Solid Organ Transplantation. American Journal of Transplantation.,13,9–21.
- Kim, S. K., Kim, M. C., Han, S. B., Kim, S. K., Lee, J. W., Chung, N. G., ... & Kim, H. K. (2016). Clinical characteristics and outcomes of varicella zoster virus infection in children with hematologic malignancies in the acyclovir era. Blood research, 51(4), 249-255.
- Leung TF, Chik KW, Li CK, Lai H, Shing MM, Chan PK, Lee V, Yuen PM. (2000) Incidence, risk factors and outcome of varicella-zoster virus infection in children after haematopoietic stem cell transplantation. Bone Marrow Transplant., 25, 167-72
- Masur H, Brooks JT, Benson CA, Holmes KK, Pau AK, Kaplan JE; National Institutes of Health; Centers for Disease Control and Prevention HIV Medicine Association of the Infectious Diseases Society of America.(2014). Prevention and treatment of opportunistic infections in HIV-infected adults and adolescents: Updated Guidelines from the Centers for Disease Control and Prevention, National Institutes of Health, and HIV Medicine Association of the Infectious Diseases Society of America. Clin Infect Dis.,58,308-11.
- Nanishi E, Hoshina T, Takada H, Ishimura M, Nishio H, Uehara T, Mizuno Y, Hasegawa S, Ohga S, Nagao M, Igarashi M, Yajima S, Kusumoto Y, Onishi N, Sasahara Y, Yasumi T, Heike T, Hara T; PID-Infection Study Group. (2016). A nationwide survey of common viral infections in childhood among patients with primary immunodeficiency diseases. J Infect.,;73, 358-68
- Pergam SA, Limaye A. (2013). Varicella zoster virus in solid organ transplantation. Am J Transplant.13,138-46.
- Perronne C, Lazanas M, Leport C, Simon F, Salmon D, Dallot A, Vildé JL. (1990). Varicella in patients infected with the human immunodeficiency virus. Arch Dermatol.,126, 1033-6.
- Tennenberg, A. M., Brassard, J. E., Van Lieu, J., & Drusin, L. M. (1997). Varicella Vaccination for Healthcare Workers at a University Hospital An Analysis of Costs and Benefits. Infection Control & Hospital Epidemiology, 18(6), 405-411.
Evidence tabellen
Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
Mogelijke systematische reviews |
|
Cates 2018 |
Vaststellen en behandelen van immunosuppressed volwassenen met reuma. |
Hussey 2017 |
Seroprevalentie in Afrika. |
Shrim 2012 |
Behandeling van varicella bij zwangeren. |
Holmes 2005 |
Betrouwbaarheid anamnese vergeleken met immuunstatus. |
Ventura 1997 |
Lijkt geen systematische review. Overzichtsartikel, maar wel oud. |
Mogelijke RCT’s |
|
Speth 2018 |
Effect VZV-vaccinatie bij paediatric rheumatic diseases. |
Schwarze-Zander 2017 |
Belang van serologisch testen van onder andere VZV bij volwassenen met HIV in Duitsland. |
Manouchehrinia 2017 |
Prevalentie VZV-infectie vragenlijst/bepalen immuniteit bij MS-patiënten. |
Osterman 2016 |
Associatie ziekte van Crohn met VZV-infectie. |
Leuvenink 2016 |
Geen controlegroep. Beloop VZV-infectie bij kinderen met reuma behandeld met immunosuppressiva, n=22. |
Kader 2016 |
Percentage Turkse studenten immuun voor VZV. |
Bakri 2016 |
Percentage immuniteit in Jordanië. |
Gurry 2015 |
Correspondence, no primary research. |
Urbiztondo 2014 |
VZV-immuniteit bij gezondheidszorgmedewerkers in Catalonië. |
Nobre 2014 |
Mate van antilichaamniveau voor immunoglobuline. |
Adelzadeh 2014 |
Toename risico op herpes zoster door biologische therapieën voor psoriasis en andere inflammatoire ziekten. |
Wu 2012 |
Verhoogd risico CKD-patiënten op herpes zoster. |
Sheek-Hussein 2012 |
VZV-seroprevalentie Emiraten medische studenten. |
Izquierdo 2012 |
VZV-seroprevalentie bij kinderen met kanker. |
Cullen 2012 |
Risico op VZV-infectie bij immunosuppressed IBD-patiënten. |
Fisher 2011 |
Narrative review. |
Wu 2009 |
Verminderde immuniteit door vaccinatie bij kinderen met biliary atresia. |
Styczynski 2009 |
Richtlijn voor behandelen van VZV-infectie bij patiënten met hematologische afwijkingen. |
Pace 2008 |
Achtergrondartikel: geen systematische review. |
Harpaz 2008 |
Achtergrondartikel: geen systematische review. |
Miller 2007 |
Geen systematische review. |
Bricks 2007 |
Voorspellende waarde positieve anamnese. |
Alanen 2005 |
Seroprevalentie en transmissie tijdens zwangerschap en betrouwbaarheid anamnese. |
Levin 2003 |
Veiligheid en immunogeniciteit van booster dosering VZV-vaccinatie. |
Poulsen 2002 |
Associatie voedingsstatus en intensiteit blootstelling met ernst van waterpokken. |
Hata 2002 |
Effect van vaccinatie (controle geen vaccinatie) voor celtransplantatie op ontwikkelen VZV-infectie. |
Morales-Castillo 2000 |
Effect van live vaccin bij gezonde en immunocompromised kinderen in Mexico. |
Redman 1997 |
Effect vaccinatie van beenmerg transplantatiepatiënten. |
No author, 1996 |
No primary research. |
Mogelijke observationele studies |
|
Shady 2018 |
Immuniteit VZV onder nieuwe gezondheidsmedewerkers in Kuweit. |
Freidl 2018 |
Immuniteit onder asielzoekers in Nederland. |
Fahimzad 2018 |
Immuniteit in Iran onder kinderen, gestratificeerd naar leeftijd. |
Vilibic-Cavlek 2017 |
Prevalentie herpes viruses (incl VZV) bij hemodialysepatiënten. |
Vairo 2017 |
Analyse van uitbraak waterpokken in asielzoekerscentrum Italië. |
Liao 2017 |
Risicofactoren en uitkomsten van herpes zoster bij reumapatiënten in Azië. |
Jablonka 2017 |
Seroprevalentie onder immigranten in Duitsland. |
Toikkanen 2016 |
Seroprevalentie onder immigranten in Duitsland. |
Purswani 2016 |
Seropositiviteit in immunized children with perinatal HIV. |
Nanishi 2016 |
VZV-infecties niet bij resultaten. Ziekenhuisduur vergeleken van patiënten met en zonder immunodeficiënte ziekten. |
Mourgues 2016 |
Effect van zocilizumab op VZV bij patiënten met reuma. |
Jablonka 2016 |
Seroprevalentie onder immigranten in Duitsland. |
Adams 2016 |
Associatie tussen IBD en VZV in ziekenhuiskinderen. |
Troiani 2015 |
Research brief about experience with catch-up varicella-zoster titers in healthcare personnel. |
Leung 2015 |
Trends in US varicellamortaliteit. |
Kohlmann 2015 |
Associatie MS medicatie met VZV-reactivatie. |
Kamber 2015 |
Associatie allogene transplantatie met VZV-reactivatie. |
Baracco 2015 |
Kosteneffectiviteit model screening en vaccinatie van gezondheidspersoneel. |
Wen 2014 |
10-jaar review van varicella op PICU in Nieuw Zeeland. |
Rondaan 2014 |
Oorzaak van verhoogd risico VZV. |
Kumakura 2014 |
Betrouwbaarheid anamnese vergeleken met immuunstatus. |
Kang 2014 |
Betrouwbaarheid anamnese vergeleken met immuunstatus onder Koreaanse gezondheidsmedewerkers. |
Greenaway 2014 |
Risicofactoren voor VZV onder migranten in Canada. |
Talebi-Taher 2013 |
Betrouwbaarheid anamnese vergeleken met immuunstatus hemodialysepatiënten. |
Naganuma 2013 |
Immuniteit van IBD-patiënten. |
Hanaoka 2013 |
Immuniteit onder zwangere vrouwen in Japan. |
Bayani 2013 |
Seroprevalentie onder gezondheidsmedewerkers in Iran. |
Arunkumar 2013 |
Prevalentie vatbaarheid voor VZV onder gezondheidszorgstudenten in India. |
Wu 2012 |
Betrouwbaarheid anamnese vergeleken met immuunstatus Taiwanese gezondheidsmedewerkers. |
Van Rijckevorsel 2012 |
Seroprevalentie VZV van verschillende etnische groepen in Amsterdam. |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 25-06-2020
Laatst geautoriseerd : 25-06-2020
Geplande herbeoordeling : 01-01-2026
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarbij herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Deze richtlijn is ontwikkeld in samenwerking met:
- Nederlands Huisartsen Genootschap
- Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
- Stichting Kind en Ziekenhuis
- Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centrum Infectieziektebestrijding
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
Het doel was algemene herziening van de richtlijn Varicella met name de adviezen over toediening van PEP en het opnemen van een nieuwe module over behandeling van VZV-infecties.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met waterpokken, zoals, maar niet beperkt tot: alle medisch specialisten, huisartsen, verpleegkundigen, verloskundigen, verpleegkundig specialisten, physician assistant of andere zorgverleners en patiënten die te maken hebben met patiënten die een VZV-infectie hebben of blootgesteld zijn aan waterpokken.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met waterpokken.
Werkgroep
- Dr. J.J.A. (Jeroen) van Kampen, arts-microbioloog, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NVMM (voorzitter)
- Dr. A.C.T.M. (Ann) Vossen, arts-microbioloog, werkzaam in het LUMC te Leiden, NVMM
- Dr. E. (Esther) Heikens, arts-microbioloog, werkzaam in het Haaglanden MC te Den Haag, NVMM
- D.J.C. (Daniëlle) Komen, dermatoloog, werkzaam in het Westfriesgasthuis te Hoorn, NVDV
- Dr. W. (Wim) Opstelten, huisarts, werkzaam te Amersfoort, NHG
- Dr. C.L (Clementien) Vermont, kinderarts-infectioloog/immunoloog, werkzaam in het Erasmus MC – Sophia te Rotterdam, NVK
- F. (Freke) van Voorthuijsen, Stichting Kind & Ziekenhuis
- Dr. A.H.W. (Anke) Bruns, internist-infectioloog/hematoloog, werkzaam in het UMCU te Utrecht, NIV
- Dr. E. (Liesbeth) van Leeuwen, gynaecoloog, werkzaam in het Amsterdam UMC locatie AMC te Amsterdam, NVOG
- Dr. J.M. (Joke) Koelewijn, docent en onderzoeker, werkzaam bij Verloskunde Academie Amsterdam en Sanquin Research/Diagnostiek Amsterdam, KNOV
- Ir. E.A. (Alies) van Lier, epidemioloog, werkzaam bij het RIVM-EPI
- Dr. W.L.M. (Helma) Ruijs, arts maatschappij en gezondheid, werkzaam bij het RIVM-LCI
- Drs. P.K. (Kiki) Chung, AIOS medische microbiologie, werkzaam in het LUMC te Leiden
Met ondersteuning van
- Dr. J. (Janneke) Hoogervorst-Schilp, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Bruns |
Internist-infectieoloog/hematoloog UMC Utrecht |
- |
Geen |
Geen actie |
Chung |
Arts-assistent in opleiding tot arts-microbioloog, Afdeling Medische Microbiologie, Leids Universitair Medisch Centrum |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Heikens |
Arts-microbioloog, Haaglanden Medisch Centrum |
Vakdeskundige RVA (betaald) |
Geen |
Geen actie |
Koelewijn |
Docent Verloskunde Academie Amsterdam, 44% fte |
Medewerker Tijdschrift voor Verloskundigen (schrijven referaten);betaald |
Geen |
Geen actie |
Komen |
Dermatoloog, Westfriesgasthuis |
Lid domeingroep Huidinfecties NVDV, onbetaald |
Geen |
Geen actie |
Opstelten |
Huisarts te Amersfoort eigen praktijk, 0,5 dag per week |
Adjunct-hoofdredacteur, NTVG Amsterdam 0,5 dag per week |
Geen |
Geen actie |
Ruijs |
Arts voor Maatschappij en Gezondheid / Infectieziektebestrijding |
geen |
Geen |
Geen actie |
Van Kampen (voorzitter) |
Arts-microbioloog, afdeling Viroscience, Erasmus MC |
Geen |
Geen
|
Geen actie. |
van Leeuwen |
Gynaecoloog, perinatoloog, Academisch Medisch Centrum Amsterdam |
Bestuurder stichting prenatale screening Amsterdam en omstreken (1 dag per week) |
Partner is gynaecoloog, ook geen financiële belangen |
Geen actie |
van Lier |
Functie: epidemioloog Rijksvaccinatieprogramma |
Geen nevenwerkzaamheden |
Geen |
Geen actie |
Vermont |
Kinderarts-infectioloog/immunoloog Erasmus MC |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Voorthuijsen |
Kwaliteitsmedewerker Kind en ziekenhuis |
- |
Geen |
Geen actie |
Vossen |
Arts-microbioloog, afd. Medische Microbiologie, LUMC |
Voorzitter NVMM bestuur, portefeuille kwaliteit, onbetaald |
Geen |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een werkgroeplid af te vaardigen namens Stichting Kind en Ziekenhuis in de werkgroep.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. In het licht van de bevindingen van de Kwaliteits- & Doelmatigheidsagenda over aantallen beschikbare indicatoren en de moeilijkheid van het ontwikkelen van toepasselijke indicatoren, is er besloten (vooralsnog) geen indicatoren te ontwikkelen.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt, wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (NVMM, 2010) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVK, KNOV, ZiNL, RIVM, NIV, NVMDL, NVDV, NVR, Kind en Ziekenhuis en Lareb via een schriftelijke knelpunteninventarisatie. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming omtrent aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk-of-Bias(RoB)- tabellen. De gebruikte RoB-instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa – voor observationeel onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk* |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en ook deze worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat de werkgroep toekent aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënten) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Referenties
- Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
- Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.
- Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
- Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
- Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
- Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.