Organisatie van zorg - MDO
Uitgangsvraag
Voor welke cPCCis een bespreking in een lokaal of regionaal multidisciplinair huidkankerteam geïndiceerd?
Aanbeveling
- Bespreek in een lokaal MDO patiënten met laag-risico cPCC waarbij met een conventionele excisie geen histopathologisch tumorvrije marge te behalen is van ≥1mm (of een vrije marge met micrografisch gecontroleerde chirurgie). Zie tabel 1 ‘Risicogroepen cutaan plaveiselcelcarcinoom op basis van tumorkarakteristieken met bijbehorend beleid’.
- Bespreek in een lokaal MDO patiënten met intermediair-risico cPCC waarbij met een conventionele excisie geen histopathologisch tumorvrije marge te behalen is van ≥2mm (of een vrije marge met micrografische gecontroleerde chirurgie). Zie tabel 1 ‘Risicogroepen cutaan plaveiselcelcarcinoom op basis van tumorkarakteristieken met bijbehorend beleid’.
- Bespreek in een multidisciplinair team van een referentiecentrum patiënten met cPCC met hoog risico. Dit betreft voor een hoog-risico cPCC in het hoofd-hals gebied een NWHHT geaccrediteerd hoofd-hals centrum. Zie tabel 1 ‘Risicogroepen cutaan plaveiselcelcarcinoom op basis van tumorkarakteristieken met bijbehorend beleid’.
- Bespreek in een multidisciplinair team in een referentiecentrum T1- en T2-tumoren wanneer chirurgie niet mogelijk is en/of wanneer weefselbesparing belangrijk is voor de functie en/of cosmetiek van de specifieke locatie. Zie tabel 1 ‘Risicogroepen cutaan plaveiselcelcarcinoom op basis van tumorkarakteristieken met bijbehorend beleid’.
- Bespreek in een referentiecentrum het gemetastaseerde cPCC. Dit betreft voor locoregionaal gemetastaseerd cPCC in het hoofd-hals gebied een NWHHT geaccrediteerd hoofd-hals centrum en indien immunotherapie wordt overwogen een NWHHT referentiecentrum met ervaring in de systemische behandeling van deze patiënten.
- Het multidisciplinair team in een referentieteam moet bestaan uit oncologisch én reconstructief bekwame chirurg(en) waaronder tenminste een dermatoloog, patholoog, snijdend specialist, medisch oncoloog, radioloog/nucleair-geneeskundige en radiotherapeut. Zie “Professioneel perspectief” voor nadere toelichting.
- Het lokaal multidisciplinair overleg moet bestaan uit een dermatoloog en tenminste twee andere relevante specialismen.
Overwegingen
Ondanks beperkte literatuur is de werkgroep van mening dat de expert opinion van zowel de Britse richtlijncommissie (Keohane 2020) als de huidige werkgroep voldoende handvatten bieden voor aanbeveling van zorg ten aanzien van de patiëntenbespreking van patiënten met cPCC,
Balans van gewenste en ongewenste effecten
Besluitvorming met input vanuit meerdere disciplines kan leiden tot beter overwogen keuzes en betere uitkomsten voor de patient. Het is belangrijk om de juiste patiënten voor het MDO te selecteren, aangezien multidisciplinaire bespreking kostbaar is qua tijd en inzet.
Professioneel perspectief
Multidisciplinair overleg
Van belang is dat specialisten aanwezig zijn die nodig zijn om de beschikbare behandelmogelijkheden goed te kunnen beoordelen. Er is geen bestaande beschrijving van de samenstelling van het multidisciplinair team specifiek voor het cPCC in het huidige SONCOS normeringsrapport (2022).
Het lokaal multidisciplinair overleg moet bestaan uit een dermatoloog met tenminste twee andere relevante specialismen. Dit overleg kan op indicatie plaatsvinden.
Het multidisciplinair team in een referentieteam moet bestaan uit tenminste een dermatoloog, patholoog, snijdend specialist, medisch oncoloog, radioloog/nucleair-geneeskundige en radiotherapeut. Het chirurgische behandelteam dient zowel oncologisch als reconstructief bekwaam te zijn, dat wil zeggen dat de resectie tenminste uitgevoerd dient te worden door een oncologisch chirurg ongeacht het basisspecialisme (dermatologie, chirurgie, hoofdhalschirurgie) en indien er onvoldoende vaardigheden zijn voor de reconstructie, dient een plastisch chirurg toegevoegd te worden voor sluiten van het defect. Het team kan daarnaast per tumorlocatie of vraagstelling variëren, waarbij bij cPCC’s in het hoofd-hals gebied een hoofdhals chirurg vanuit de KNO en/of MKA aanwezig is en bij cPCC’s buiten het hoofdhals gebied een chirurg-oncoloog. Het MDO bevat bij voorkeur een verpleegkundig specialist/physician assistant of een oncologisch gespecialiseerd verpleegkundige.
De lip heeft naar de mening van de werkgroep een bijzondere positie. De huidige richtlijn baseert zich op de AJCC 8e editie. In deze richtlijn wordt een PCC op het lippenrood beschouwd als cutaan PCC, in tegenstelling tot de UICC waar het gehele lippenrood als mondholte carcinoom wordt beschouwd, wat als basis dient voor het SONCOS normeringsrapport. De werkgroep is van mening dat T1 PCC’s op het lippenrood over het algemeen goed lokaal behandeld kunnen worden, echter in bepaalde gevallen is er toch meerwaarde voor overleg in het multidisciplinaire team van een NWHHT geaccrediteerd hoofd-hals centrum. Dit is bijvoorbeeld het geval bij tumoren nabij de laterale commissuur of relatief grote T1 tumoren (t.o.v. formaat lip). In deze gevallen is het namelijk van belang om ook de optie brachytherapie te bespreken.
T1- en T2-tumoren dienen ook in een multidisciplinair team in een referentiecentrum overlegd te worden wanneer chirurgie niet mogelijk is en/of wanneer weefselbesparing belangrijk is voor de functie en/of cosmetiek van de specifieke locatie, zoals bijvoorbeeld peri-oculair, op de lip of digitaal in het gelaat en de extremiteiten. Dit advies heeft betrekking tot de cPCC’s die mogelijk in aanmerking komen voor bijvoorbeeld immunotherapie of behandelingen in studieverband.
Daarnaast dienen patiënten met een gemetastaseerd cPCC in een referentiecentrum overlegd te worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden dat dit voor patiënten met een lymfogene metastasen in het hoofd-hals gebied een NWHHT geaccrediteerd hoofd-hals centrum betreft. Indien immunotherapie therapie wordt overwogen dienen patiënten te worden besproken in een NWHHT referentiecentrum met ervaring in de systemische behandeling van lokaal gevorderde en gemetastaseerde cPCC’s.
De werkgroep ervaart de aanbevolen indicaties voor een lokaal MDO of een MDO in een referentiecentrum alsmede de samenstelling van deze teams als werkbaar in de praktijk. Zie tabel 1 ‘Risicogroepen cutaan plaveiselcelcarcinoom op basis van tumorkarakteristieken met bijbehorend beleid’.
Tabel 1: Risicogroepen1 cutaan plaveiselcelcarcinoom op basis van tumorkarakteristieken met bijbehorend beleid
Risicogroepen |
Laag risico |
Intermediair risico |
Hoog risico |
Tumorkarakteristieken2 |
T13
|
T23 of T13 én minstens één van onderstaande factoren:
● Histologie toont slecht gedifferentieerde4 of ongedifferentieerde tumor ● Lymfangio-invasie ● Dermale perineurale invasie van elke zenuwdiameter aanwezig buiten de contour van de tumor.
|
Vanaf T33 of Recidief of T23 én minstens één van onderstaande factoren:
● Histologie toont slecht gedifferentieerde4 of ongedifferentieerde tumor ●Lymfangio-invasie ● Dermale perineurale invasie van elke zenuwdiameter aanwezig buiten de contour van de tumor. |
Vrije histologische marge |
≥1mm5
|
≥ 2mm5 |
≥ 2mm5 |
MDO |
Indien chirurgische radicaliteit (alsnog) niet haalbaar isà Lokaal MDO |
Indien chirurgische radicaliteit (alsnog) niet haalbaar isà Lokaal MDO |
Referentiecentrum
Overweeg dit ook bij T13- en T23 tumoren wanneer het bereiken van chirurgische radicaliteit een significante impact heeft op de functie of cosmetiek van de specifieke locatie.6 |
Follow-up |
● Verricht een post-operatieve controle binnen 3 maanden ● 1 keer per 6-12 maanden gedurende de eerste twee jaar
|
● 1 keer per 3-4 maanden gedurende de eerste twee jaar ● 1 keer in het derde jaar
|
● 1 keer per 3-4 maanden gedurende de eerste twee jaar ● 1 keer per jaar gedurende het derde, vierde en vijfde jaar. |
1De risicogroepen hebben betrekking op het risico op een slechte ziekte uitkomst (lokaal recidief, (lymfeklier)metastasen, ziekte-gerelateerde sterfte)
2Op basis van de initiële histologie wordt het risico bepaald en opnieuw geëvalueerd na (re-)excisie.
3T1: tumor diameter ≤2 cm, T2: tumor diameter >2 cm en ≤4 cm, T3: tumor diameter >4 cm / minimale boterosie / perineurale invasie (in zenuwen >0.1 mm, of diepe zenuwen (> dermis))/ diepe invasie
4Hieronder vallen ook sarcomatoïd en spoelcellig cPCC, deze zijn per definitie slecht gedifferentieerd.
5 Deze marge is niet van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van micrografisch gecontroleerde chirurgie.
6Gezien de beschikbaarheid van een uitgebreid behandelarsenaal waaronder o.a. immunotherapie en behandelingen in studieverband.
Communicatie
De diagnose kanker kan verschillende emoties binnen een persoon oproepen. Het is essentieel dat elke persoon met cPCC helder en volledig wordt geïnformeerd over zijn of haar tumor. Sommige patiënten kunnen aanvullende psychologische hulp nodig hebben, die aangeboden dient te worden door verwijzing naar gespecialiseerde zorgverleners zoals bijvoorbeeld een psycholoog of maatschappelijk werker.
Communicatie over recidief, follow-up en leefstijlfactoren
Patiënten dienen gewezen te worden op het zelf in de gaten houden van de huid ter herkenning van nieuwe huidafwijkingen. Patiënten dienen ook gewezen te worden op de risicofactoren met betrekking tot leefstijl en hun kans op het ontwikkelen van een (nieuw) cPCC.
Blootstelling aan UV schade is daarbij de meest belangrijke risicofactor. Het risico van zonexpositie en de noodzaak van adequate protectie dienen met patiënt besproken te worden. Zie de module ‘Epidemiologie en risicofactoren’ voor de leefstijlfactoren die mogelijk geassocieerd zijn met het ontwikkelen van cPCC’s.
Samenwerking met de eerste lijn
De NHG-Standaard Verdachte huidafwijkingen beveelt huisartsen aan om PCC niet zelf te behandelen, omdat hiervoor meer oncologische vaardigheden vereist zijn dan bij een gemiddelde huisarts aanwezig zullen zijn.
- Bij een sterk vermoeden van een plaveiselcelcarcinoom op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek, verwijst de huisarts zonder voorafgaand histopathologisch onderzoek naar de dermatoloog, voor nadere diagnostiek en behandeling.
- Bij een minder sterk vermoeden van een plaveiselcelcarcinoom op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek zal de huisarts eerst histopathologisch onderzoek verrichten (meestal een stansbiopt) en alsnog verwijzen als dit een PCC uitwijst. De NHG-Standaard Verdachte huidafwijkingen adviseert de huisarts om voorafgaand aan het histopathologisch onderzoek een foto te maken, zodat een eventueel later betrokken dermatoloog de uitgangssituatie kan beoordelen.
Follow-up door de eerste lijn
Vanwege het ontbreken van onderzoek geeft de NHG-Standaard Verdachte huidafwijkingen geen aanbevelingen over de rol van de huisarts in de follow-up na behandeling in de tweede lijn. Uitgangspunt is dus dat de follow-up van cPCC in de tweede lijn plaatsvindt.
Het is van belang dat de behandelaar de huisarts voorziet van goede en tijdige informatie.
Waarden en voorkeuren van patiënten
Het heeft de voorkeur om hoog risico cPCC’s te behandelen in een referentiecentrum. Indien dit voor een patiënt niet haalbaar is, kan gekozen worden voor consult op afstand binnen het referentiecentrum.
Aanvaardbaarheid en haalbaarheid
Met een juiste patiënten selectie is het haalbaar om per referentiecentrum alle noodzakelijke patiënten te bespreken. Gezien een consult in een referentiecentrum extra wachttijd en/of reistijd kost, moet worden gestreefd dat de patiënt op korte termijn besproken wordt in het referentiecentrum om het behandeltraject niet onnodig te vertragen.
Onderbouwing
Achtergrond
In de organisatie van zorg voor patiënten met een cutaan plaveiselcelcarcinoom (cPCC) is het van belang dat alle patiënten dezelfde, evidence based kwaliteit van zorg krijgen. Dit is de reden dat er duidelijke afspraken nodig zijn welke patiënten besproken worden in een lokaal of regionaal multidisciplinair overleg (MDO) om het juiste behandelplan te maken en bij welke patiënten een monodisciplinair behandelplan volstaat. Een MDO wordt gedefinieerd als een tenminste 1 keer per week te houden overleg met alle bij diagnostiek en patiëntbehandeling betrokken zorgverleners, waaruit een onderzoek- en behandeladvies aan de hoofdbehandelaar voortvloeit (SONCOS, 2022). Een onderscheid kan worden gemaakt tussen een lokaal MDO of een MDO van een gespecialiseerd huidtumorencentrum, ook wel een referentiecentrum genoemd.
Deze module over de organisatie van zorg geeft ook richtlijnen voor de minimale eisen voor communicatie bij patiënten met een cPCC.
Zoeken en selecteren
Voor deze vraag is geen systematische literatuuranalyse verricht. Binnen de GRADE-methodiek is het systematisch literatuuronderzoek gebaseerd op vergelijkend onderzoek, veelal gerandomiseerd onderzoek. Het is niet aannemelijk dat onze uitgangsvraag met dit type onderzoek beantwoord kan worden, of dat dergelijk onderzoek in dit kader is verricht. Overwegingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op basis van expert opinion. Voor de uitwerking is gebruik gemaakt van de update van de Britse richtlijn: “British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020” (Keohane, 2020).
Referenties
- Guidelines of care for the management of cutaneous squamous cell carcinoma,
- Journal of the American Academy of Dermatology, Volume 78, Issue 3, 2018, Pages 560-578.
- Keohane, SG et al. "British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020." The British journal of dermatology vol. 184,3 (2021): 401-414. doi:10.1111/bjd.19621
- Leonardi-Bee et al. Lifestyle factors of smoking, BMI and alcohol consumption on the risk of Non-melanoma Skin cancer in adults: systematic review. JBI Libr Syst Rev. 2011;9(32 Suppl):1-18.
- Richtlijn Melanoom. Nederlandse Melanoom Werkgroep, 2012. Via: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/melanoom/organisatie_van_zorg/multidisciplinair_overleg_mdo_voor_sta.html.
- Stichting Oncologische Samenwerking (SONCOS). SONCOS normeringsrapport versie 10, 2022. Multidisciplinaire normering oncologische zorg in Nederland.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 31-05-2024
Laatst geautoriseerd : 31-05-2024
Geplande herbeoordeling :
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).
De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn actinische keratose en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Aanleiding
In 2010 is de richtlijn ‘Plaveiselcelcarcinoom’ tot stand gekomen op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. In 2021 is het initiatief genomen om de richtlijn te herzien. Voor de herziening is dankbaar gebruikgemaakt van de Britse richtlijn: “British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020” (Keohane, 2020).
Bij het interpreteren en toepassen van de richtlijn plaveiselcelcarcinoom zijn vooraf drie kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste is er een gebrek aan gerandomiseerde klinische trials (RCT) voor de behandeling van het primaire plaveiselcelcarcinoom van de huid (cPCC). Ten tweede bestaat er een grote variatie in het maligne gedrag van de tumoren die binnen de histologische categorie van primair plaveiselcelcarcinoom van de huid vallen. Ten derde leven er onder de verschillende specialisten verschillende opvattingen over de behandeling van deze tumoren. Deze opvattingen worden beïnvloed door de variatie in belangstelling en verwijspatronen. Naast dermatologen in een tertiair verwijscentrum, krijgen ook plastisch chirurgen, kaakchirurgen en kno-artsen relatief meer tumoren verwezen met een hoog risico en agressieve groei, terwijl dermatologen werkzaam in perifere praktijken vooral relatief kleinere en minder agressieve tumoren op het spreekuur krijgen. Het is wenselijk om hoog-risico cPCC multidisciplinair te benaderen. De definitie van een hoog risico plaveiselcelcarcinoom is een belangrijk aandachtspunt van de huidige herziening.
Afbakening onderwerp en definitie
Het primaire plaveiselcelcarcinoom van de huid is een kwaadaardige tumor die ontstaat uit hoornvormende cellen van de epidermis. Het is plaatselijk invasief en heeft de potentie om te metastaseren naar andere organen van het lichaam. Deze richtlijn is beperkt tot de zorg rondom het plaveiselcelcarcinoom van de huid (inclusief peri-oculaire tumoren), dus het cutane plaveiselcelcarcinoom, en de huidcarcinomen van de lip (inclusief het lippenrood/ ‘vermillion border’).
Niet in deze richtlijn werden opgenomen:
- het plaveiselcelcarcinoom van de penis, vulva en anus;
- intra-epitheliale neoplasieën van de vulva (VIN);
- in-situplaveiselcelcarcinoom (de ziekte van Bowen);
- het plaveiselcelcarcinoom van slijmvliezen;
- actinische keratose
De richtlijn sluit aan op de volgende richtlijnen:
- Behandeling voorhuidpathologie, module premaligne voorhuidafwijking
- Premaligniteiten van de vulva
Initiatief
Tabel Overzicht betrokken partijen herziening richtlijn Plaveiselcelcarcinoom 2024
Overzicht betrokken partijen Plaveiselcelcarcinoom 2024 |
Zitting neming in werkgroep |
Knelpunten analyse |
Commentaarfase |
Autorisatie |
Opmerkingen |
Wetenschappelijke verenigingen |
|||||
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVVH) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde (NVKNO) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde (NVNG) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) |
|
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (NVMKA) |
X |
X |
X |
X | |
Overige organisaties |
|
|
|
|
|
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) |
X |
X |
X |
X |
|
Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) |
X |
|
X |
|
|
Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie (NVPO) |
|
|
X |
|
|
Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten (NVH) |
|
|
X |
X |
|
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) |
|
|
X |
X |
|
Patiëntenverenigingen |
|||||
Huidkanker Stichting (HUKAS) |
X |
X |
X |
X |
|
HuidNederland (HuidNL) |
|
|
X |
X |
|
Nederlandse Federatie voor Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) |
|
|
|
X |
|
Stakeholders |
|||||
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) |
|
|
X |
|
|
Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ) |
|
|
X |
|
|
Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) |
|
|
X |
|
|
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) |
|
|
X |
|
|
Zorginstituut Nederland (ZiN) |
|
|
X |
|
|
Vereniging innovatieve geneesmiddelen (VIG) |
|
|
X |
|
|
*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.
Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met cutaan plaveisecelcarcinoom.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: NVDV, NOG, NVVH, NVKNO, NWHHT, NVNG, NVVP, NVPC, NVvR, NIV, NFN, NVRO, NVOG, NVMKA, V&VN, IKNL, NAPA, NVH, NVPO. Voor huisartsen geldt primair de NHG-Standaard Verdachte huidafwijkingen, die aansluit op deze MDR. Voor patiënten werd informatie op thuisarts.nl ontwikkeld.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn.
Werkgroepleden – 2024 |
Vereniging |
Klara Mosterd (dermatoloog, voorzitter) |
NVDV |
Marlies Wakkee (dermatoloog, voorzitter) |
NVDV |
Marcus Muche (dermatoloog) |
NVDV |
Elsemieke Plasmeijer (dermatoloog) |
NVDV |
Mignon van den Elzen (aios dermatologie) |
NVDV |
Ronald de Keizer (oogarts) |
NOG |
Nicole Naus (oogarts) |
NOG |
Sanne Engelen (oncologisch chirurg) |
NVVH |
Saskia Konings (KNO-arts) |
NVKNO |
Lotje Zuur (hoofd-halschirurg) |
NVKNO |
Stefan Pool (nucleair geneeskundige) |
NVNG |
Antien Mooyaart (patholoog) |
NVVP |
Eveline Corten (plastisch chirurg) |
NVPC |
Pim de Graaf (radioloog) |
NVvR |
Hilde Jalving (internist-oncoloog) |
NIV |
Frank Hoebers (radiotherapeut) |
NVRO |
Roel Steenbakkers (radiotherapeut) |
NVRO |
Pim Schreuder (MKA-chirurg) |
NVMKA |
Cathelijn den Hartog (verpleegkundig specialist) |
V&VN |
Marieke Louwman (epidemioloog) |
IKNL |
Fabiënne de Jong (physician assistant dermatologie) |
NAPA |
Selin Tokez (co-assistent) |
NVDV |
Harun Jacobs van den Hof (patiëntvertegenwoordiger) |
HUKAS |
Ondersteuning werkgroep |
Vereniging |
Annefloor van Enst (epidemioloog) |
NVDV |
Carin Smit (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Tenzin Methok Nlgisang (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Diederik van Loon (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Marit Stolting (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Ying Chao Weng (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Zekeriya Ciftci (arts-onderzoeker) |
NVDV |
Werkgroepleden – 2018 |
Vereniging |
Dr. G.A.M. Krekels (voorzitter) |
NVDV |
Dr. C.L.H. van Berlo |
NVvH/NVCO |
Dr. E. Corten |
NVPC |
Dr. G.F.H. Diercks |
NVVP |
Dr. P.A. van der Eerden |
KNO |
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
Mr. dr. E.R.M. de Haas |
NVDV |
Dr. M.F.C. de Jong |
NIV |
S. van der Kleij, MANP |
V&VN |
Dr. ir. W.J. Louwman |
IKNL |
Drs. A. Navran |
NVRO |
H. Sengers, MPA |
V&VN |
Prof. dr. L.E. Smeele |
NVMKA |
C. Westerlaken |
HPN |
Ondersteuning werkgroep |
Vereniging |
Drs. Y.Y. Chung |
Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning t/m december 2017) |
Drs. A.A.J. van der Sande |
Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning t/m december 2017) |
L. Teligui, MSc |
Arts-onderzoeker NVDV (ondersteuning vanaf januari 2018) |
Dr. J.B. Terra |
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Overige contributors |
|
Joseph A. Califano, III, M.D. |
AJCC werkgroep-lid, Head and Neck Surgeon, Director Head and Neck Cancer Center, Vice Chief of Division of Otolaryngology, Department of Surgery, Moores Cancer Center, UC San Diego Health - La Jolla |
Raja R. Seethala, M.D.
|
AJCC werkgroep-lid, Head and Neck/Endocrine Pathologist, Director of the Head and Neck/Endocrine Pathology Center of Excellence, and Director of the Head and Neck/Endocrine Pathology Fellowship, UPMC Presbyterian, Pittsburgh |
Werkgroepleden – 2010 |
Vereniging |
Dr. G.A.M. Krekels (voorzitter) |
NVDV |
Dr. C.L.H. van Berlo |
NVvH/NVCO |
Dr. M. van Beurden |
NVOG |
Dr. M. Buncamper |
NVPC |
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
Dr. R. Haas |
NVRO |
Drs. B.G.F. Heggelman |
NVvR |
Prof. dr. S. Horenblas |
NVU |
Drs. I.M.A Joung/drs. A. Stoffer-Brink |
VIKC |
Dr. N.W.J. Kelleners-Smeets |
NVDV |
Dr. R. Kloos |
NOG |
Dr. J.A. Kummer |
NVVP |
Drs. F.W.J. Leeman |
NVDV |
Dr. P. Lohuis |
KNO |
Prof. dr. T.E.C. Nijsten |
NVDV |
Dr. L.E. Smeele |
NVMKA |
Dr. A. Visser |
NVPO |
L. Wientjens-Roex |
V&VN |
Ondersteuning werkgroep |
Vereniging |
Drs. R.J. Borgonjen |
NVDV |
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad.
De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVDV.
Inbreng patiëntenperspectief
Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiënt in de werkgroep en de opname van een module over patiëntenvoorlichting. De Huidkanker Stichting is betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn en zal in een later stadium ook ondersteunen in de ontwikkeling van nieuwe patiëntinformatie. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan leden van de Huidkanker Stichting en Huid Nederland.
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst Raming |
Toelichting |
Organisatie van zorg - MDO |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.
Knelpuntenanalyse
In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden van de betrokken verenigingen.Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn per module beschreven. Zoekacties zijn per module opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.
Voor alle hoofdstukken geldt dat de zoekstrategieën zijn uitgevoerd in de EMBASE database en Medline databas. Experts op het gebied van Plaveiselcelcarcinoom werden geraadpleegd voor eventuele ontbrekende artikelen en / of casereports.
De zoekactie is met behulp van de PICO-systematiek opgebouwd. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijke onderdeel. De overige onderdelen van de PICO werden geformuleerd op basis van de uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog
|
|
Redelijk
|
|
Laag
|
|
Zeer laag
|
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)
Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).
Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)
Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.
Kwaliteit |
Interventie |
Diagnostisch accuratesse-onderzoek |
Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek) |
|
|
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg
Indicatorontwikkeling
Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie per module bijlagen Kennislacunes).
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar (zie ook tabel Overzicht betrokken partijen herziening richtlijn Plaveiselcelcarcinoom 2024). De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.
Literatuur
- Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
- Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
- Keohane SG, Botting J, Budny PG, Dolan OM, Fife K, Harwood CA, et a. British Association of Dermatologists’ Clinical Standards Unit. British Association of Dermatologists guidelines for the management of people with cutaneous squamous cell carcinoma 2020. Br J Dermatol. 2021 Mar;184(3):401-414. doi: 10.1111/bjd.19621. Epub 2021 Jan 18. Erratum in: Br J Dermatol. 2021 Sep;185(3):686. Erratum in: Br J Dermatol. 2022 Mar;186(3):596-597.
- Lydiatt WM, Patel SG, O'Sullivan B, Brandwein MS, Ridge JA, Migliacci JC et al. Head and Neck cancers-major changes in the American Joint Committee on cancer eighth edition cancer staging manual. CA Cancer J Clin 2017;67:122-37.
- Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
- Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
- Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html