Medisch specialistische revalidatie bij oncologie

Initiatief: VRA Aantal modules: 27

Medisch specialistische revalidatie bij oncologie - Empowerment

Aanbeveling

Aanbevelingen
Voor het stimuleren van deelnemen aan revalidatie door patiënten, die daarvoor in aanmerking komen of die zeggen daar behoefte aan te hebben (intern gerichte interventies), is het aan te bevelen om de ervaren gedragscontrole (eigeneffectiviteit) ten aanzien van deelnemen door de patiënt, te versterken bijvoorbeeld door middel van:

  • Te laten zien hoe vergelijkbare patiënten in staat zijn geweest om de verschillende onderdelen van een programma uit te kunnen voeren en wat het ervaren effect daarvan was (het tonen van een model).
  • Patiënten te laten deelnemen aan een proefbijeenkomst of proeftraining.

Voor het stimuleren tot deelnemen is het tevens aan te bevelen dat een positieve houding ten aanzien van deelnemen en een sociale norm tot deelnemen wordt bevorderd. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door:

  • De positieve effecten en het plezier in het deelnemen te benadrukken (attitudeversterking).
  • Belangrijke anderen, zoals partner of familieleden, het belang van revalidatie duidelijk te maken zodat ook zij de patiënt mee zullen stimuleren tot deelnemen (subjectieve norm versterken).

Bij het adviseren om aan een revalidatieprogramma deel te nemen, is het aan te bevelen dat zeker ook bij oudere patiënten (>65 jaar) de motivatie voor deelnemen wordt besproken en duidelijk wordt gemaakt dat revalidatie ook voor hen effectief en dus belangrijk kan zijn.

De werkgroep adviseert speciaal aandacht te besteden aan kwetsbare groepen patiënten, zoals patiënten zonder sociale steun, patiënten die werken als zelfstandige zonder personeel en jongeren die deelnemen aan het arbeidsproces zonder vaste aanstelling of dienstverband.

Om therapietrouw te bevorderen, verdient het aanbeveling dat aandacht wordt besteed aan het versterken van de gedragscontrole (eigeneffectiviteit) van patiënten met betrekking tot revalidatie. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door:

  • Te demonstreren hoe vergelijkbare patiënten fysieke training correct en volledig uitvoeren en daar de positieve effecten van ervaren.

Het is aan te bevelen dat direct bij de behandeling betrokken zorgverleners (artsen, verpleegkundigen) patiënten, die in aanmerking komen voor revalidatie, adviseren om aan een effectief en specifiek voor patiënten met kanker ontwikkeld revalidatieprogramma deel te nemen. Het verdient aanbeveling om dergelijke voorlichting en advisering op een systematische wijze aan te pakken. Afstemming en overleg met de huisarts is daarbij gewenst.

Bij de uitvoering van een revalidatieprogramma verdient het aanbeveling niet alleen expliciet rekening te houden met de lichamelijke-, psychische- en sociale omstandigheden, maar ook met de persoonlijke doelen en grenzen van de patiënt. Dit geldt voor alle vormen van revalidatie, maar zeker voor mensen in de palliatieve fase.

De werkgroep adviseert om ervaringsdeskundigen (bijvoorbeeld vanuit patiëntenverenigingen) te betrekken bij de voorlichting aan nieuwe patiënten over revalidatieprogramma's. Zij kunnen de patiënt stimuleren tot deelname aan revalidatie en de patiënt ondersteunen ten tijde van de revalidatie.

De werkgroep adviseert om op diverse belangrijke (keuze)momenten in het proces, naaste(n) van de patiënt te betrekken. Zij kunnen de steun aan de patiënt optimaliseren.

Overwegingen

Volgens Aujoulat et al. kan empowerment ook gezien worden als een complex proces van zelfverandering in de cliënt, gefaciliteerd door een specifieke houding van de professional (erkenning van noden en wensen) (17). Empowerment van de patiënt is van belang om de patiënt in staat te stellen keuzes te maken ten aanzien van de revalidatie tijdens en na de medische behandeling. Dit zal tevens de kansen op (een zo volledig mogelijke) participatie op termijn vergroten.

Om te stimuleren dat patiënten deelnemen aan revalidatie en te bevorderen dat patiënten die programma's ook uitvoeren zoals bedoeld, kan effectief gebruik worden gemaakt van de ‘Theory of Planned Behavior' (15) en de ‘Social Cognitive Theory' (18). Methodieken die hierbij gebruikt kunnen worden zijn:

  • De toepassing van ‘social modeling' of ‘observational learning' (bijvoorbeeld werken met of demonstreren door patiënten van revalidatie oefeningen),
  • ‘Enactive learning' (bijvoorbeeld de mogelijkheid bieden van een proefbijeenkomst waarbij met gewenst gedrag zoals fysieke inspanning kan worden geoefend),
  • Het bevorderen van een goede fysieke en emotionele toestand (uitgerust zijn en vrij van stress bij het beginnen met een nieuw revalidatiegedrag/oefening),
  • ‘Verbal persuasion' (bijvoorbeeld helpen bij keuzes tussen alternatieven, bewust maken van voordelen, stimuleren).

In de voorlichting over revalidatieprogramma's door direct betrokken zorgverleners is het verder belangrijk dat aandacht wordt besteed aan het bevorderen van een positieve attitude door bijvoorbeeld in de voorlichting te wijzen op de effectiviteit en het nut van de revalidatie en door het benadrukken van de positieve emoties bij succesvolle revalidatie. Bij het beschikbaar zijn van meerdere effectieve vormen van revalidatie dient ook over de alternatieven te worden voorgelicht, zodat patiënten goed onderbouwd een keuze kunnen maken die het beste bij hen past. Bij de voorlichting dient speciaal aandacht te worden besteed aan de oudere patiënten en patiënten met een invasieve kanker of behandeling.

Deelnemen aan revalidatie kan verder bevorderd worden door het beïnvloeden van externe factoren. Hiervoor is vooral van belang dat betrokken zorgverleners (artsen, verpleegkundigen), patiënten die voor revalidatie in aanmerking komen, expliciet wijzen op de mogelijkheden en het belang van revalidatie. Ondersteuning van professionals hierbij kan wenselijk zijn.

Hoewel hier uit onderzoek geen gegevens over beschikbaar zijn, is de werkgroep van mening dat lotgenoten en patiëntenverenigingen een belangrijke rol kunnen spelen in het bevorderen van deelname van nieuwe patiënten aan revalidatieprogramma's. Met name ervaringen van patiënten die eerder aan een revalidatieprogramma hebben deelgenomen, zouden nieuwe patiënten kunnen helpen bij het nemen van een beslissing om al dan niet aan een dergelijk progamma deel te nemen. Als rolmodel kunnen ze het vertrouwen van de patiënt in eigen kunnen versterken.

Ook kan gesteld worden dat een effectief revalidatieprogramma ingaat op de specifieke problemen en doelen van de patiënt, met tevens oog voor de grenzen van de patiënt. Het programma dient goed toegankelijk te zijn. Dit betekent een voldoende landelijke spreiding hebben, financieel haalbaar zijn en vaak genoeg worden uitgevoerd, zodat patiënten daar dan ook op het moment dat ze zouden moeten beginnen met revalidatie, dat ook feitelijk kunnen.

Om te bevorderen dat patiënten bij het deelnemen aan een programma, ook werkelijk de aanbevolen revalidatie uitvoeren zoals bedoeld, is opnieuw het versterken van de gedragscontrole of eigeneffectiviteit, met betrekking tot fysieke training, van belang (19). Ook hierbij kunnen vergelijkbare methoden worden toegepast zoals hiervoor aangegeven voor het bevorderen van het deelnemen aan revalidatie. Het benadrukken van het belang van het goed uitvoeren van revalidatie door bijvoorbeeld relevante zorgverleners, lotgenoten en/of patiëntenverenigingen en belangrijke anderen, zoals partner of familieleden is eveneens van belang. Dit noemt men het versterken van normatieve overtuigingen.

Op basis van het beperkte onderzoek, kunnen enkele aanbevelingen worden gedaan die gericht zijn op het bevorderen van deelnemen aan revalidatie en voor het bevorderen van het uitvoeren door patiënten van revalidatie zoals bedoeld. Hierbij dient te worden bedacht dat de externe validiteit van deze studies beperkt is. Met andere woorden, over de generaliseerbaarheid van de bevindingen naar de totale populatie van patiënten met kanker en de haalbaarheid voor toepassing voor de totale populatie bestaan nog veel vragen, zoals ook wordt aangegeven in een recente evaluatie van gerandomiseerde trials van interventies voor patiënten met borstkanker (11). De overige aanbevelingen zijn gebaseerd op de mening van de werkgroep.

Onderbouwing

Het is aannemelijk dat de intentie om zich in te spannen samenhangt met de waargenomen gedragscontrole (het vertrouwen in zichzelf het beoogde gedrag te kunnen uitvoeren), een instrumentele en affectieve attitude, en de subjectieve norm ten aanzien van fysieke activiteit. Deze intentie om zich in te spannen hangt samen met het daadwerkelijk deelnemen aan een inspanningsprogramma.
Niveau 2: B Jones 2007 (4), Karvinen 2009 (5), Courneya 2004 (8), Thorsen 2008 (3)

Er zijn aanwijzingen dat de mate van fysieke activiteit in sterke mate samenhangt met de waargenomen gedragscontrole.
Niveau 3: B Thorsen 2008 (3)

Het is aannemelijk dat leeftijd van patienten met kanker van invloed is op therapietrouw met fysieke training, waarbij jongere patienten meer therapietrouw zijn dan ouderen.
Niveau 2: B Thorsen 2008 (3), Karvinen 2009 (5)

Het is aannemelijk dat therapietrouw aan fysieke activiteiten wordt voorspeld door ‘exercise self-efficacy' (het vertrouwen in zichzelf het specifieke oefengedrag uit te kunnen voeren) en waargenomen gedragscontrole.
Niveau 2: B Pinto 2009 (6), Courneya 2002 (7)

Er zijn aanwijzingen dat een advies door een oncoloog om elke dag matig intensief fysiek actief te zijn (gedurende 20-30 minuten), leidt tot een verhoging van de uitvoer van fysieke activiteit.
Niveau 3: B Jones 2004 (12)

Er zijn aanwijzingen dat advies om elke dag matig intensief, gedurende 20-30 minuten, fysiek actief te zijn leidt:
- tot het sterker gehoor willen geven aan de verwachtingen van de oncoloog om fysiek actief te zijn,
- tot een positieve houding ten aanzien van fysieke activiteiten, en
- tot een sterkere intentie om fysiek actief te zijn.
Niveau 3: B Jones 2005 (13)

Er zijn nog nauwelijks aanwijzingen dat interventieprogramma's voor de revalidatie van patiënten met borstkanker ook generaliseerbaar zijn naar de hele populatie van patiënten en toegepast kunnen worden in de instellingen voor revalidatie.
Niveau 3: C White 2009 (11)

Inleiding
Ongeveer 26% van de mensen die in Nederland kanker overleven, rapporteren een verminderde kwaliteit van leven. Zij geven aan behoefte te hebben aan professionele ondersteuning bij het omgaan met problemen, na de diagnose en als gevolg van de behandeling (1)  (2). Conservatieve schattingen geven aan dat in het jaar 2000 van de nieuw gediagnostiseerde patiënten met kanker ongeveer 4890 mensen, die kanker overleefden, behoefte hadden aan revalidatie. Als gevolg van de toename in kankerdiagnoses zal het aantal nieuwe patiënten met behoefte aan revalidatie in het jaar 2015 zijn toegenomen tot 6900 (2). Een minderheid van deze patiënten ontvangen een dergelijke revalidatie ook werkelijk. Ervan uitgaande, dat bepaalde oncologische revalidatie-interventies effectief zijn in het bijdragen aan oplossen of leren omgaan met de fysieke en psychosociale problemen als gevolg van de kanker, is er dus van een grotere deelname aan revalidatie-interventies winst te verwachten. Er zijn kennelijk barrières, die deelnemen aan deze revalidatie-interventies verhinderen.

Verantwoording van de selectie van de literatuur
De beantwoording van de uitgangsvraag ‘Hoe is de empowerment van de (ex)patiënt te vergroten zodat oncologische revalidatie mogelijk is?' is als volgt opgebouwd:

  1. Determinanten van deelnemen aan revalidatie: de factoren worden beschreven die bepalen of patiënten met kanker wel of niet deelnemen aan oncologische revalidatie-interventies.
  2. Determinanten van therapietrouw met oefeningen: de resultaten van onderzoek worden beschreven naar de factoren die bepalen of deelnemers aan revalidatie-interventies de onderdelen van de interventies ook uitvoeren zoals bedoeld (dit wordt therapietrouw genoemd).
  3. Interne en externe validiteit van interventies voor lichamelijke oefeningen: de effecten worden beschreven van interventies die gericht waren op het bevorderen van deelname aan revalidatie-interventies.
  4. Interventies die deelname aan revalidatie bevorderen: in de literatuurstudie is tevens gezocht naar interventieonderzoek gericht op het versterken van de 'empowerment' van patiënten met kanker. 'Empowerment' wordt hierbij beschouwd als een breed begrip dat verwijst naar concepten als versterken van zelfmanagement, zelfregulatie, eigeneffectiviteit (self-efficacy), zelfbewust zijn, zelf verantwoordelijkheid nemen en lotgenotencontact. Er werden echter geen gecontroleerde experimentele studies gevonden die de effecten van interventies gericht op de ‘empowerment' van patiënten onderzochten.

In de literatuur werd één systematische literatuurstudie gevonden naar de determinanten van het doen van fysieke activiteit (inspanningsoefeningen) door patiënten met prostaatkanker en twee empirische studies naar de determinanten van deelname aan een revalidatieprogramma voor patiënten met kanker. Verder werden drie studies gevonden naar de determinanten van therapietrouw met inspannings-programma's (mate waarin een patiënt de voorschriften voor de fysieke training volgt) en één systematische literatuurstudie van gerandomiseerd onderzoek naar de interne en externe validiteit van interventies voor fysieke training bij patiënten met borstkanker (zie evidencetabel). Verder werden twee gecontroleerde experimentele studies gevonden waarin interventies werden getest om de feitelijke uitvoering van revalidatieactiviteiten zoals bedoeld, te bevorderen (zie evidencetabel).

Determinanten van deelname aan fysieke activiteiten
Uit de systematische literatuurstudie van Thorson et al. bleek de waargenomen gedragscontrole (de perceptie van controle hebben over een bepaald gedrag), een concept uit de ‘Theory of Planned Behavior' in sterke mate fysieke activiteit te verklaren (3). Eveneens bleek daaruit dat de waargenomen gedragscontrole en de subjectieve norm (perceptie van wat relevante anderen, zoals hulpverleners en naasten, vinden van wat men zou moeten doen) ten aanzien van fysieke training, voorspellers waren van de intentie tot het uitvoeren van fysieke training. Verder bleek dat jongere leeftijd en hogere intentie hogere therapietrouw aan een fysiek trainingsprogramma voorspelde. De concepten van de ‘Theory of Planned Behavior'[1] voorspelden ook de mate van fysieke activiteit van patiënten met kanker (4)  (5). In beide empirische studies bleek de intentie om fysiek actief te zijn en zich in te spannen, samen te hangen met waargenomen gedragscontrole en de instrumentele attitude (nuttig en effectief vinden) en affectieve attitude (prettig en onderhoudend vinden) (4)  (5). De intentie om fysiek actief te zijn bleek vervolgens samen te hangen met feitelijke fysieke activiteit, terwijl tevens de waargenomen gedragscontrole ook direct samen bleek te hangen met het feitelijk fysiek actief zijn. Bij een meer invasieve kanker en bij oudere patiënten bleek het feitelijk delnemen aan fysieke training minder te zijn.

Determinanten van therapietrouw met fysieke training
In drie studies werd de therapietrouw met instructies of met voorgeschreven oefeningen onderzocht (6)  (7)  (8). In de studie van Pinto et al. (een thuisprogramma) bleek therapietrouw , sterk samen te hangen met de waargenomen gedragscontrole (6). In de studie van Courneya et al. bleek dat het uitvoeren van de oefeningen zoals bedoeld sterk samen te hangen met de ‘exercise self-efficacy' (7). ‘Exercise self-efficacy' is een concept dat nauw is verwant aan de waargenomen gedragscontrole en verwijst naar het vertrouwen in zichzelf om specifieke oefeningen uit te kunnen voeren. In de studie van Courneya et al. bleek dat naast fysieke training in het verleden, normatieve overtuigingen, extraversie [2], geslacht en intentie om te oefenen, samen te hangen met therapietrouw. Mannen bleken een hogere ‘therapietrouw' te hebben dan vrouwen (7). In de studie van Courneya et al. (8) bleek dat patiënten, die vooraf een hogere intentie hadden om fysiek te trainen, patiënten die een hoger niveau hadden van ‘exercise stage of change' (9) en patiënten die jonger waren dan zeventig jaar, een hogere therapietrouw hadden.

Interne en externe validiteit van interventies voor fysieke training
Er werd één systematische literatuurstudie gevonden met als doel te bepalen in welke mate er in interventies van inspanningsoefeningen voor patiënten met borstkanker aandacht werd besteed aan de interne en externe validiteit van de interventies. White et al. evalueerden 25 gerandomiseerde trials waarbij gebruikt werd gemaakt van het Reach, Efficacy/effectiveness, Adoption, Implementation, en Maintenance (RE-AIM) model (10). Hieruit bleek dat in de meeste studies aandacht werd besteed aan de interne validiteit van de interventies (effectiviteit in termen van effect op kwaliteit van leven, vermoeidheid, fysiek functioneren, andere psychosociale variabelen als angst en depressie) (11).
Echter, in deze studies werd weinig aandacht besteed aan de externe validiteit van de interventies (generaliseerbaarheid). In deze interventiestudies werd geen onderzoek verricht naar de adoptie en implementatie van de interventie op organisatieniveau. Eveneens is weinig bekend over de continuïteit in de toepassing van de interventies door de betrokken instellingen. Er kunnen dus, op basis van deze studies, geen uitspraken worden gedaan over de toepasbaarheid van de onderzochte interventies voor de gehele populatie van patiënten met borstkanker.

Interventies die deelname aan revalidatie bevorderen
Er werden twee RCT's gevonden. In de eerste RCT onderzochten Jones et al. eerst het effect van twee experimentele condities waarin:

  1. Een advies door de oncoloog om aan de norm gezond bewegen te voldoen
  2. Een advies door een oncoloog om aan de norm gezond bewegen te voldoen PLUS een verwijzing naar een specifiek revalidatiecentrum, werden vergeleken met
  3. Een controle conditie zonder aanbeveling en zonder verwijzing (12).

Enkel de conditie waarbij door de oncoloog een advies werd gegeven om te voldoen aan de norm gezond bewegen, bleek te leiden tot meer fysieke activiteit. In dezelfde RCT onderzochten Jones et al. eveneens of de constructen van de ‘Theory of Planned Behaviour' [1] het effect van een advies voor inspanningsoefeningen medieerden (13). Hieruit bleek, dat zowel uitsluitend een aanbeveling om aan de beweegnorm te voldoen als eenzelfde aanbeveling PLUS een verwijzing naar een specifieke revalidatiespecialist te leiden tot het sterker gehoor willen geven aan de verwachtingen van de oncoloog om aan de beweegnorm te voldoen, te leiden tot een positieve houding ten aanzien van matige fysieke activiteit en tot een sterkere intentie fysiek actief te zijn (13).
In een tweede kleine RCT bleek ‘motivational interviewing' een significant effect te hebben op de intensiteit van fysieke activiteit (14). ‘Motivational interviewing' is een directieve, persoonsgerichte counseling stijl voor het bevorderen van gedragsverandering door het helpen van een patiënt om ambivalente motieven te verhelderen en ambivalentie op te lossen. Er werd daarbij geen effect vastgesteld op fitheid of geestelijke gezondheid.

 

[1] De ‘Theory of Planned Behavior' is een model dat aangeeft welke factoren de beslissingen van een persoon bepalen voor het uitvoeren van een bepaald gedrag.
Volgens dit model zijn de intentie tot het uitvoeren van een bepaald gedrag (behavioral intention) en de waargenomen controle over dat gedrag (perceived behavioral control) de directe voorspellers van het gedrag. De waargenomen controle komt sterk overeen met het concept self-efficacy (eigen-effectiviteit) uit de sociale leertheorie van Bandura: het vertrouwen in zichzelf dat men in staat is om een bepaald gedrag uit te kunnen voeren. De gedragsintentie betreft het bewuste plan of de beslissing om het gedrag ook feitelijk uit te voeren. De gedragsintentie zelf wordt weer bepaald door een drietal factoren: 1. de attitude ten aanzien van het gedrag, 2. de subjectieve norm (perceptie van wat relevante anderen vinden van wat men zou moeten doen) en 3. wederom de waargenomen gedragscontrole. Waargenomen gedragscontrole kan dus een directe en een indirecte invloed hebben (via de intentie) op de uitvoering van het gedrag. De waargenomen gedragscontrole wordt weer bepaald door de inschatting van de vaardigheden die nodig zijn voor het gedrag en de inschatting van het kunnen overwinnen van barrières bij de uitvoering van het gedrag. Attitudes worden bepaald door specifieke overtuigingen (beliefs) ten aanzien van de verwachte consequenties van het gedrag en overtuigingen over de uitkomsten van het gedrag. Subjectieve norm wordt bepaald door specifieke normatieve overtuigingen (inschatting van wat specifieke anderen vinden over wat men wel of niet zou moeten doen) (15)  (16).

[2] Onder extraversie wordt verstaan dat men de energie naar buiten gericht heeft op mensen, activiteiten en dingen.

  1. 1 - Van Harten WH, Van Noort O, Warmerdam R, Hendricks H, Seidel E. Assessment of rehabilitation needs in cancer patients. Int J Rehabil Res 1998; 21, 247-57.
  2. 2 - Gijsen BCM, Hellendoorn-van Vreeswijk AJH, Koppejan-Rensenbrink AG & Remie ME. Kanker en revalidatie: Herstel en Balans, een innovatief programma. Utrecht: Vereniging van Integrale Kankercentra, 2005.
  3. 3 - Thorsen L, Courneya KS, Stevinson C, Fossa SD. A systematic review of physical activity in prostate cancer survivors: outcomes, prevalence, and determinants. Support Care Cancer 2008; 16(9), 987-97.
  4. 4 - Jones LW, Guill B, Keir ST, Carter K, Friedman HS, Bigner DD, et al. Using the theory of planned behavior to understand the determinants of exercise intention in patients diagnosed with primary brain cancer. Psycho-Oncology 2007; 16(3), 232-40.
  5. 5 - Karvinen KH, Courneya KS, Plotnikoff RC, Spence JC, Venner PM, North S, et al. A prospective study of the determinants of exercise in bladder cancer survivors using the Theory of Planned Behavior. Support Care Cancer 2009; 17(2): 171-9.
  6. 6 - Pinto BM, Rabin C, Dunsiger S. Home-based exercise among cancer survivors: adherence and its predictors. Psychooncology 2009; 18(4): 369-76.
  7. 7 - Courneya KS, Friedenreich CM, Sela RA, Quinney HA, Rhodes RE, Courneya KS, et al. Correlates of adherence and contamination in a randomized controlled trial of exercise in cancer survivors: an application of the theory of planned behavior and the five factor model of personality. Ann Behav Med 2002; 24(4): 257-68.
  8. 8 - Courneya KS, Segal RJ, Reid RD, Jones LW, Malone SC, Venner PM, Parliament MB, Scott CG, Quinney HA, Wells GA. Three independent factors predicted adherence in a randomized controlled trial of resistance exercise training among prostate cancer survivors. J Clin Epidemiol 2004; 57: 571-9.
  9. 9 - Marcus BH, Simkin LR. The transtheoretical model: applications to exercise behaviour. Med Sci Sports Exerc 1994; 26: 1400-4.
  10. 10 - Glasgow RE, Vogt TM, Boles SM. Evaluating the public health impact of health promotion interventions: The RE-AIM framework. Am J Public Health 1999; 89: 1322-7.
  11. 11 - White SM, McAuley E, Estabrooks PA, Courneya KS. Translating Physical Activity Interventions for Breast Cancer Survivors into Practise: An Evaluation of Randomized Controlled Trials. Ann Behav Med 2009; 37: 10-9.
  12. 12 - Jones LW, Courneya KS, Fairey AS, Mackey JR. Effects of an oncologist's recommendation to exercise on self-reported exercise behavior in newly diagnosed breast cancer survivors: a single-blind, randomized controlled trial. Ann Behav Med. 2004; 28(2):105-13.
  13. 13 - Jones LW, Courneya KS, Fairey AS, Mackey JR, Jones LW, Courneya KS, et al. Does the theory of planned behavior mediate the effects of an oncologist's recommendation to exercise in newly diagnosed breast cancer survivors? Results from a randomized controlled trial. Health Psychol 2005; 24(2): 189-97.
  14. 14 - Bennett JA, Lyons KS, Winters-Stone K, Nail LM, Scherer J, Bennett JA, et al. Motivational interviewing to increase physical activity in long-term cancer survivors: a randomized controlled trial. Nurs Res 2007; 56(1): 18-27.
  15. 15 - Fishbein M, Ajzen I. Predicting and Changing Behavior. The Research Action Approach. New York: Psychology Press, 2010.
  16. 16 - Conner M, Normal P. Predicting Health Behaviour. New York: Open University Press, 2005.
  17. 17 - Aujoulat I, d’Hoore W, Deccache A. Patient empowerment in theory and practice: Polysemy or cacophony? Patient Educ Couns 2007;66:13-20.
  18. 18 - Bandura A. Social Foundation of Thought and Action: A social cognitive Theory. Englewood Cliffs, N.J.: Prentice Hall, 1986.
  19. 19 - Bandura A. Self-efficacy: The Exersize of Control. New York: WH Freeman, 1997.

Evidencetabel: Hoe is empowerment van de (ex)patient te vergroten zodat oncologische revalidatie mogelijk is? Overzicht van studie karakteristieken naar determinanten van revalidatie participatie en intentie tot participatie

Evidencetabel: Hoe is empowerment van de (ex)patient te vergroten zodat oncologische revalidatie mogelijk is? Overzicht van studie karakteristieken naar interventie studies om adherence aan revalidatieprogramma’s te vergroten.

 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  :

Laatst geautoriseerd  : 01-03-2018

Geplande herbeoordeling  :

Actualisatie

Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal 5 jaar na vaststelling) wordt vanuit het Integraal Kankercentrum Nederland bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde

Algemene gegevens

Er komen in de dagelijkse oncologische praktijk problemen voor op lichamelijk, cognitief, emotioneel of sociaal vlak en/of met betrekking tot rolfunctioneren en/of zingeving. Deze problemen kunnen aanleiding geven, na signalering en bespreking, tot verwijzing van de desbetreffende patiënt met kanker of die kanker heeft gehad. De (ex-)patiënt kan verwezen worden voor verdere diagnostiek, een leefstijladvies, behandeling door één psychosociale of paramedische zorgverlener, door zorgverleners van verschillende disciplines, of naar medisch specialistische revalidatie. De richtlijn beschrijft hoe tot goede verwijzing naar medisch specialistische revalidatie bij oncologie te komen.

Daarnaast beschrijft de richtlijn:

  • Klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase
  • Voorspellende factoren voor een gezonde levensstijl
  • Het intakeproces voorafgaand aan medisch specialistische revalidatie bij oncologie
  • Revalidatie(-interventies)
  • Meetinstrumenten voor effectevaluatie
  • Empowerment van de patiënt
  • Ondersteuning/adviezen/(verpleegkundige) interventies gericht op arbeid
  • Kosteneffectiviteit
  • Organisatie van zorg
  • Signalering en nazorg/revalidatiezorg bij kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker

Doel en doelgroep

De richtlijn richt zich op patiënten van 18 jaar en ouder. Dit betreft patiënten tijdens of na afronding van de in opzet curatieve behandeling en tijdens de palliatieve fase van alle oncologische aandoeningen. Voor de patiënten in de palliatieve fase, de fase die intreedt wanneer duidelijk wordt dat er geen zicht meer is op genezing, richt de richtlijn zich op patiënten in de ziektegerichte- en symptoomgerichte palliatieve fase en expliciet niet op de fase van terminale palliatie.

Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
De richtlijn is bedoeld voor zowel primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen als voor professionals in de psychosociale, paramedische en revalidatiezorg. Voor primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen die signaleren en verwijzen zijn vooral de uitgangsvragen over klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase, signalering, bespreking en verwijzing en de modules over kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker van belang. Voor professionals in de psychosociale, paramedische en medisch specialistische revalidatiezorg (revalidatieartsen, fysiotherapeuten, psychologen, maatschappelijk werkers, ergotherapeuten, etc.) zijn alle uitgangsvragen van belang.

Samenstelling werkgroep

Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/ disciplines. De patiëntenvereniging is eveneens vertegenwoordigd en in het geval er literatuuronderzoek is gedaan, is er een methodoloog of literatuuronderzoeker betrokken.

Belangenverklaringen

Aan alle werkgroepleden is gevraagd een belangenverklaring in te vullen, waarin ze hun banden met de industrie aangeven bij de start en einde van het richtlijntraject. De werkgroepleden hebben verklaard op dit moment of in de laatste drie jaar geen activiteiten te hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie/ sponsoring van de industrie.

Inbreng patiëntenperspectief

De richtlijnwerkgroep bestaat uit zorgverleners van verschillende psychosociale en (para)medische disciplines en patiëntvertegenwoordigers van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Arbeid