Interklinisch transport
Uitgangsvraag
Hoe dient het (interklinisch) transport te worden vormgegeven?
Aanbeveling
Algemeen
Stel een transportprotocol op waarin lokale afspraken, verantwoordelijkheden en voorwaarden hierover worden vastgelegd. Zorg er ook voor dat, in geval de dienstdoende intensivist het (spoed)transport begeleidt, is afgesproken op welke wijze de zorg voor de (potentiële) IC-patiënten is geregeld en leg dit eveneens vast in het protocol.
De verwijzend intensivist bepaalt of een IC-patiënt moet worden overgeplaatst.
De indicatie voor spoed, begeleid of MICU-transport wordt gesteld door de verwijzend intensivist. Zo nodig kan hiervoor overlegd worden met de regionale MICU-coördinator.
De begeleidend arts is verantwoordelijk gedurende het transport en bepaalt of het transport daadwerkelijk doorgang kan vinden en bepaalt het te voeren beleid tijdens transport, indien het een medisch specialist betreft. Bij vervoer door een IC-voorwacht blijft de verwijzend intensivist verantwoordelijk.
Documenteer de overwegingen voorafgaand aan elke overplaatsing (MICU, spoed of begeleid) in de status.
Leg het beloop vast tijdens transport en zorg voor een goede overdracht.
MICU-transport
Verricht het transport van een IC-patiënt met een gespecialiseerd transport team, bestaande uit in ieder geval een intensivist en IC-verpleegkundige, beiden bekwaam in het uitvoeren van MICU-transport.
Gebruik een MICU-trolley: een in samenspraak met de vervoerder ontwikkelde geïntegreerde opstelling, in beheer en onderhoud bij het MICU-centrum.
Spoed en begeleid IC-transport
Verricht spoedtransport bij een IC-patiënt, waarbij de indicatie van het transport een aanvullende spoedbehandeling is. Hierbij dient de te verwachten winst van de behandeling dusdanig groot te zijn dat deze opweegt tegen het risico van een transport zonder MICU.
Elk ziekenhuis moet in samenwerking met de regionale ambulancedienst in staat zijn een patiënt met spoed over te plaatsen, moet hiervoor de benodigde apparatuur en personeel beschikbaar hebben en dit geprotocolleerd hebben.
Verricht begeleid transport bij IC-patiënten die dusdanig stabiel zijn dat zij naar het oordeel van de verwijzend intensivist hiervoor in aanmerking komen en waarbij niet verwacht wordt dat patiënt op korte termijn zodanig zal verslechteren dat een MICU-transport of spoedtransport alsnog vereist is.
Voor beide geldt dat de patiënt bij voorkeur wordt begeleid door een intensivist.
Indien dat niet mogelijk is dan kunnen deze patiënten ook begeleid worden door:
- een medisch specialist met een gelijkwaardig profiel voor de behandeling van vitaal bedreigde patiënten (te weten anesthesiologen en SEH-artsen);
- een aantoonbaar bekwame IC-voorwacht (onder verantwoordelijkheid van de insturend intensivist), mits aannemelijk gemaakt kan worden dat de complexiteit van casuïstiek in overeenstemming is met scholing en ervaring van betreffende arts;
Vervoer patiënten met een transportopstelling, waarbij de benodigde apparatuur op veilige wijze kan worden gefixeerd aan brancard of ambulance.
Overwegingen
De behandelend intensivist in het verwijzende ziekenhuis is verantwoordelijk om in te schatten of een patiënt moet worden overgeplaatst of niet en zal daarvoor contact moeten opnemen met een ontvangend ziekenhuis. Indicaties kunnen liggen op het gebied van zowel expertise als capaciteit. Tevens is deze behandelend intensivist verantwoordelijk voor de keuze van het type IC-transport (spoed, begeleid of MICU). Het is praktisch onuitvoerbaar om richtlijnen te maken welke IC-patiënten wel en welke niet in aanmerking komen voor begeleid transport. Daarom wordt de inschatting hiervan overgelaten aan de verwijzend intensivist, uiteraard kan hiervoor worden overlegd met de dienstdoende regionale MICU-coördinator. De globale vuistregel voor begeleid transport is dat er sprake moet zijn van een stabiele klinische situatie waarbij geen klinische verslechtering te verwachten is, er nog voldoende ruimte is voor het ophogen van reeds ingezette therapieën en het onwaarschijnlijk is dat er aanvullende therapieën onderweg moeten worden opgestart.
MICU-transport
De standaard is dat IC-patiënten, zoals gedefinieerd in module Definitie van de intensive care patiënt van deze leidraad, met de MICU vervoerd worden. Voor spoedvervoer en begeleid vervoer kan er gemotiveerd van deze standaard afgeweken worden. MICU-transporten zijn in ieder geval gedurende 16 uur per dag (tussen 08:00 en 24:00 uur) operationeel (een dag- en avonddienst). Een 24-uursdekking van MICU is nastrevenswaardig, maar per regio moet gekeken worden of de extra investering in financiën en personeel proportioneel is tot het aantal te verrichten transporten binnen de nachtelijke uren. Als er binnen een regio geen 24-uursdekking is van MICU vervoer is de mening van de werkgroep dat er binnen de regio afspraken gemaakt moeten worden hoe deze patiënten in de voorkomende gevallen naar een expertisecentrum te transporteren. Om de expertise op peil te houden van een gespecialiseerd transport team moet er jaarlijks een minimaal aantal ritten per MICU-centrum verricht worden. Er is geen literatuur om dit minimum aantal ritten op te baseren. Het lijkt reëel het eerder vastgestelde minimum van 50 MICU-transporten per jaar voor ieder MICU-centrum aan te houden.
Spoed IC-transport
De verwijzer die een patiënt door middel van een “spoed IC-transport” laat overplaatsen, dient dit te doen als de intentie er is dat dit ook daadwerkelijk leidt tot een snelle therapeutische ingreep. Er moet dus potentiële gezondheidswinst te behalen zijn voor deze patiënt, waarbij het hogere risico vanwege het spoed IC-transport zonder MICU-faciliteiten verantwoord is. De keuze voor “spoed IC-transport” dient goed onderbouwd in de medische status vastgelegd te worden. Daarnaast dient elk ziekenhuis een protocol spoed transport te hebben, behalve als aannemelijk gemaakt kan worden dat deze transporten zich nooit voordoen. Gezien er binnen de acute as van ziekenhuizen meer afdelingen zijn waarbinnen zich dit voor kan doen, heeft het de voorkeur dat hiervoor ziekenhuisbrede protocollen zijn. Hierin moeten niet alleen de afspraken staan over lokale verantwoordelijkheden en voorwaarden, bijvoorbeeld hoe de zorg voor de achtergebleven patiënten wordt geborgd, maar ook de afspraken die gemaakt zijn met de regionale ambulancedienst. Er kan ook voor gekozen worden dergelijke afspraken binnen de IC-regio te beleggen.
Begeleid transport
Bij het transport van stabiele IC-patiënten die slechts in lichte mate afhankelijk zijn van ondersteuning lijkt een MICU-transport niet altijd noodzakelijk. Ten tijde van de COVID-pandemie zijn er veel patiënten met in essentie mono-orgaanfalen getransporteerd in verschillende samenstellingen van het transportteam met goed resultaat (Slagt, 2022). Daarom kunnen sommige transporten van stabiele IC-patiënten prima zonder MICU verricht worden, zeker als zij begeleid worden door een intensivist. De keuze voor begeleid transport dient goed onderbouwd in de medische status vastgelegd te worden.
Voor zowel een spoed of begeleid IC-transport geldt het volgende:
- de IC-patiënt wordt bij voorkeur begeleid door een intensivist. Als dat niet mogelijk is, kunnen deze patiënten ook begeleid worden door een medisch specialist met een gelijkwaardig profiel voor de behandeling van vitaal bedreigde patiënten. De inzet van FCCS/ICF-geschoolde IC-voorwacht in deze gebeurt uitsluitend onder verantwoordelijkheid van de insturend intensivist, waarbij aannemelijk gemaakt moet kunnen worden dat de complexiteit van de casuïstiek en de scholing en ervaring van de betreffende IC-voorwacht met elkaar in overeenstemming zijn;
- niet-intensivisten mogen alleen interklinische transporten van IC-patiënten begeleiden indien zij hier aantoonbaar toe bekwaam zijn. Deze bekwaamheid zou kunnen blijken uit eerder opgedane ervaring of een specifiek scholingsprogramma.
Minimaal moet beschikbaar zijn bij het interklinisch transport van een IC-patiënt zonder MICU:
- een beademingsmachine, geschikt voor transport;
- een monitor met de mogelijkheid om een invasieve bloeddruk en end tidal CO2 te meten;
- een defibrillator;
- minimaal twee spuitenpompen, welke op de brancard of in de ambulance vastgezet kunnen worden;
- uitzuigapparatuur.
Hierover dient het ziekenhuis zelf te beschikken danwel gebruik te kunnen maken van materiaal van de regionale ambulancedienst. Er dienen afspraken te zijn met de regionale ambulancedienst, zodat het transport op veilige wijze plaats kan vinden voor zowel de patiënt als het zorgpersoneel. Dit betekent onder andere dat de extra mee te nemen apparatuur op veilige wijze gefixeerd kan worden aan de brancard of de ambulance.
Bovenstaande materiële benodigdheden stonden reeds in de richtlijn ‘Interklinisch transport van IC-patiënten’ van 2019. In de periode tussen 2020 en 2023 werden echter uitvragen gedaan bij zowel de IC-regio’s als bij de RAV’s via een samenwerking tussen NVIC en LNAZ. Uit beide inventarisaties bleek dat in ongeveer 70% van de ziekenhuizen met name het acute en begeleid IC-transport niet adequaat is geregeld met betrekking tot veiligheid van materialen en middelen en daarom wordt nu een implementatieperiode van drie jaar gehanteerd.
Verantwoordelijkheid en documentatie
Tijdens het transport is de begeleidende arts regiebehandelaar, mits dit een medisch specialist betreft. Bij vervoer door een IC-voorwacht blijft de medische (en juridische) verantwoordelijkheid bij de verwijzend intensivist tot en met aankomst op de ontvangende IC. De verantwoordelijke medisch specialist beoordeelt de transportabiliteit van de patiënt, zal besluiten het transport al dan niet doorgang te laten vinden en is verantwoordelijk voor de behandeling tijdens transport inclusief de verslaglegging. In deze verslaglegging moet de klinische status van de patiënt, voor, tijdens en na transport vastgelegd worden, alsmede de behandelingen en complicaties. Overwegingen om een patiënt als begeleid of door middel van spoedvervoer over te plaatsen, moeten duidelijk gedocumenteerd worden in de status van het verwijzend ziekenhuis. Het MICU-centrum dient een registratie van vervoerde patiënten bij te houden voor kwaliteitsdoeleinden.
Kosten
Omdat de huidige leidraad geen veranderingen ten opzichte van eerdere richtlijnen behelst, zijn er voor de implementatie geen extra kosten die niet ook al onder de eerdere richtlijnen gemaakt hadden moeten worden.
Waarden en voorkeuren van patiënten
Als het nodig is om verplaatst te worden naar een ander ziekenhuis voor diagnostiek of aanvullende behandelopties, dan is dit een belasting voor de patiënt en naasten. Het voordeel van de meest optimale behandeling moet hiertegen opwegen.
Onderbouwing
Achtergrond
In de kwaliteitsstandaard organisatie van Intensive Care uit 2016 was het interklinisch transport van Intensive Care patiënten slechts summier vastgelegd en daarom volgde in 2019 vanuit het werkveld een richtlijn “interklinisch transport van IC-patiënten”. De opdracht vanuit de NVIC was deze richtlijn binnen de nieuwe leidraad “Organisatie van Intensive Care” te incorporeren. Deze module is dan ook met name gebaseerd op de richtlijn uit 2019.
Samenvatting literatuur
De aanbevelingen zijn, gezien de aard van de uitgangsvraag en de specifieke Nederlandse situatie, uitsluitend gebaseerd op overwegingen. Deze overwegingen zijn opgesteld door de werkgroepleden op basis van kennis uit de praktijk, op basis van de evaluatie van de kwaliteitsstandaard uit 2016 en de bijbehorende ‘blauwdruk’, de Bijlagen bij Kwaliteitsstandaard Organisatie van Intensive Care onderbouwingsdocument en de richtlijn Interklinisch transport van IC-patiënten 2019 (NVIC).
Resultaten
Het vervoer van IC-patiënten is soms nodig, maar niet zonder risico. Interklinisch transport is geassocieerd met incidenten en fysiologische verslechtering van de patiënt, die mede afhankelijk is van de duur van transport en de mate van ziek zijn van de patiënt (Kanter, 1989). De incidentie van transport geassocieerde problemen varieert enorm, tussen de 3 en 75% (Barry, 1994; Ligtenberg, 2005; Philpot, 2008). De reden van deze enorme variatie is de afwezigheid van een algemeen geaccepteerde definitie van transport geassocieerde incidenten. Hierdoor gebruiken verschillende studies verschillende definities. Incidenten kunnen worden onderverdeeld in medisch en technisch. Medische problemen tijdens transport zijn met name cardiovasculair (hypo- en hypertensie, ritmestoornissen) of respiratoir (oxygenatie en/of beademings-problemen). Technische problemen betreffen m.n. defecte apparatuur of storingen van de apparatuur en behelzen tot 46% van alle gemelde incidenten (Beckmann, 2004; Flabouris, 2006; Papson, 2007), met een incidentie van 9% tot 36% (Gillman, 2006; Hatherill, 2003; Wiegersma, 2011). Van alle incidenten worden er tot 31% geclassificeerd als significant (Beckman, 2004; Wallen, 1995) en tot 79% van alle incidenten vereisen een interventie (Papson, 2007). Opvallend genoeg blijken tot 91% van alle incidenten te voorkomen te zijn geweest (Flabouris, 2006). In verband met het frequent voorkomen van transport geassocieerde problemen werd al sinds de jaren tachtig gepleit voor het oprichten van speciaal getrainde transport teams (Kanter, 1989; Pearl, 1987; Wallen, 1995).
Van 2008 tot 2012 gold de tijdelijke regeling MICU binnen de Wet Bijzondere Medische Verrichtingen om het MICU-transport in Nederland vorm te geven. Hiertoe werden 7 MICU centra aangewezen, welke een landelijk dekkend netwerk leveren.
Ondanks dat veel observationele studies lagere incidenties lieten zien van transport gerelateerde problemen, bleek bij een grote review in 2006 door Belway (Belway 2006) er geen bewijs te zijn dat transporten uitgevoerd door gespecialiseerde transport teams leiden tot een betere uitkomst voor de patiënt. In deze review werden 39 studies geanalyseerd. Hiervan werden er 33 uitgesloten vanwege een niet aanwezige of niet-adequate controle groep. In slechts 1 van de overige 6 studies waren interventie en controle groep gematched. In deze laatste studie door Bellingan werd door het gebruik van een gespecialiseerd transport team een vroege IC-mortaliteitsreductie gevonden en een betere fysiologische toestand van de patiënt na transport (Bellingan, 2000). Sinds de review van Belway zijn er nog enkele studies naar het nut van een gespecialiseerd transport team verschenen. In Noordoost Nederland werd een voor- en na-studie gedaan na het opstarten van het MICU-centrum Groningen. Vooraf werden patiënten al dan niet door de verwijzer zelf vervoerd. Dit leidde in 34% van de transporten tot problemen. 70% van deze problemen werd als vermijdbaar ingeschat (Ligtenberg 2005). Een eerste analyse na de start van het MICU-centrum toonde bij 12,5% van de transporten een incident, allemaal technisch van aard met weinig invloed op de toestand van de patiënt. Bovenal bleken er in de tweede studie veel ziekere patiënten vervoerd te worden dan in de eerste studie (Wiegersma, 2011). Een soortgelijke reductie (van 8% naar 1,7%) werd in 2011 gevonden door Kue (2011) bij een onderzoek naar het installeren van een gespecialiseerd transport team voor transport binnen het ziekenhuis (Kue, 2011). Observationele studies van Ramnarayan en Kim toonden een mortaliteitsvoordeel bij het interklinisch vervoer van kritiek zieke patiënten door gespecialiseerde teams (Kim, 2020; Ramnarayan, 2010).
Daarnaast is in 2008 gekeken wat de Nederlandse intensivist belangrijk vindt bij de inschatting van het al dan niet vervoeren van een patiënt. De ernst van de ziekte of de mate van ondersteuning bleek hierbij van weinig invloed. Het ging bij deze beslissing met name om de aan- of afwezigheid van IC-arts en IC-verpleegkundige tijdens het transport alsmede het gebruik van een MICU in plaats van een standaard ambulance (van Lieshout, 2008).
Aangezien het doel tijdens transport is om de IC-behandeling te continueren, lijkt het voor de hand liggend het MICU-transport te laten begeleiden door een intensivist. Helaas zijn er geen prospectieve gerandomiseerde studies die hier uitsluitsel over geven. In een retrospectieve studie werd bij 130 kindertransporten het percentage incidenten bepaald bij transporten uitgevoerd door een gespecialiseerd transport team met arts, een gespecialiseerd transport team zonder arts en een team zonder specifieke transport training. Het percentage incidenten bleek respectievelijk 8%, 20% en 72% (Macnab, 1991). Een randomised controlled trial binnen de MICU in Noordwest Nederland om de toegevoegde waarde van de intensivist ten opzichte van een team met MICU- en ambulanceverpleegkundige te onderzoeken was niet conclusief (van Lieshout, 2016). Zover bekend zijn er geen andere studies gedaan die puur keken naar de samenstelling van het team.
In de richtlijn “interklinisch transport van IC-patiënten” uit 2019 wordt onderscheid gemaakt tussen MICU-transport, spoedtransport en begeleid IC-transport. In de tussentijd is er geen literatuur bijgekomen om deze onderverdeling te veranderen.
De beschikbare literatuur geeft geen duidelijkheid over welk type patiënt welk type transport nodig heeft. De huidige transport-risico scores zijn nog onvoldoende gevalideerd voor klinisch gebruik in triage tussen de verschillende transportvormen (Etxebarria, 1998; Markakis, 2006; Strauch, 2017; Strauch, 2021).
Referenties
- Barry, P. W., & Ralston, C. (1994). Adverse events occurring during interhospital transfer of the critically ill. Arch Dis Child, 71(1), 8-11. https://doi.org/10.1136/adc.71.1.8.
- Beckmann, U., Gillies, D. M., Berenholtz, S. M., Wu, A. W., & Pronovost, P. (2004). Incidents relating to the intra-hospital transfer of critically ill patients. An analysis of the reports submitted to the Australian Incident Monitoring Study in Intensive Care. Intensive Care Med, 30(8), 1579-1585. https://doi.org/10.1007/s00134-004-2177-9.
- Bellingan, G., Olivier, T., Batson, S., & Webb, A. (2000). Comparison of a specialist retrieval team with current United Kingdom practice for the transport of critically ill patients. Intensive Care Med, 26(6), 740-744. https://doi.org/10.1007/s001340051241.
- Belway, D., Henderson, W., Keenan, S. P., Levy, A. R., & Dodek, P. M. (2006). Do specialist transport personnel improve hospital outcome in critically ill patients transferred to higher centers? A systematic review. J Crit Care, 1(1), 8-17; discussion 17-18. https://doi.org/10.1016/j.jcrc.2005.12.008.
- Etxebarria, M. J., Serrano, S., Ruiz Ribo, D., Cia, M. T., Olaz, F., & Lopez, J. (1998). Prospective application of risk scores in the interhospital transport of patients. Eur J Emerg Med, 5(1), 13-17. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/10406413.
- Flabouris, A., Runciman, W. B., & Levings, B. (2006). Incidents during out-of-hospital patient transportation. Anaesth Intensive Care, 34(2), 228-236. https://doi.org/10.1177/0310057X0603400216.
- Gillman, L., Leslie, G., Williams, T., Fawcett, K., Bell, R., & McGibbon, V. (2006). Adverse events experienced while transferring the critically ill patient from the emergency department to the intensive care unit. Emerg Med J, 23(11), 858-861. https://doi.org/10.1136/emj.2006.037697.
- Hatherill, M., Waggie, Z., Reynolds, L., & Argent, A. (2003). Transport of critically ill children in a resource-limited setting. Intensive Care Med, 29(9), 1547-1554. https://doi.org/10.1007/s00134-003-1888-7.
- Kanter, R. K., & Tompkins, J. M. (1989). Adverse events during interhospital transport: physiologic deterioration associated with pretransport severity of illness. Pediatrics, 84(1), 43-48. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/2740177.
- Kim, T. H., Song, K. J., Shin, S. D., Ro, Y. S., Hong, K. J., & Park, J. H. (2020). Effect of Specialized Critical Care Transport Unit on Short-Term Mortality of Critically ILL Patients Undergoing Interhospital Transport. Prehosp Emerg Care, 24(1), 46-54. https://doi.org/10.1080/10903127.2019.1607959.
- Kue, R., Brown, P., Ness, C., & Scheulen, J. (2011). Adverse clinical events during intrahospital transport by a specialized team: a preliminary report. Am J Crit Care, 20(2), 153-161; quiz 162. https://doi.org/10.4037/ajcc2011478.
- Ligtenberg, J. J., Arnold, L. G., Stienstra, Y., van der Werf, T. S., Meertens, J. H., Tulleken, J. E., & Zijlstra, J. G. (2005). Quality of interhospital transport of critically ill patients: a prospective audit. Crit Care, 9(4), R446-451. https://doi.org/10.1186/cc3749.
- Macnab, A. J. (1991). Optimal escort for interhospital transport of pediatric emergencies. J Trauma, 31(2), 205-209. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/1994080.
- Markakis, C., Dalezios, M., Chatzicostas, C., Chalkiadaki, A., Politi, K., & Agouridakis, P. J. (2006). Evaluation of a risk score for interhospital transport of critically ill patients. Emerg Med J, 23(4), 313-317. https://doi.org/10.1136/emj.2005.026435.
- Papson, J. P., Russell, K. L., & Taylor, D. M. (2007). Unexpected events during the intrahospital transport of critically ill patients. Acad Emerg Med, 14(6), 574-577. https://doi.org/10.1197/j.aem.2007.02.034.
- Pearl, R. G., Mihm, F. G., & Rosenthal, M. H. (1987). Care of the adult patient during transport. Int Anesthesiol Clin, 25(2), 43-75. https://doi.org/10.1097/00004311-198702520-00005.
- Philpot, C., Day, S., Marcdante, K., & Gorelick, M. (2008). Pediatric interhospital transport: diagnostic discordance and hospital mortality. Pediatr Crit Care Med, 9(1), 15-19. https://doi.org/10.1097/01.PCC.0000298658.02753.C1.
- Ramnarayan, P., Thiru, K., Parslow, R. C., Harrison, D. A., Draper, E. S., & Rowan, K. M. (2010). Effect of specialist retrieval teams on outcomes in children admitted to paediatric intensive care units in England and Wales: a retrospective cohort study. Lancet, 376(9742), 698-704. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(10)61113-0.
- Slagt, C., Spoelder, E. J., Tacken, M. C. T., Frijlink, M., Servaas, S., Leijte, G., van Eijk, L. T., & van Geffen, G. J. (2022). Safety during interhospital helicopter transfer of ventilated COVID-19 patients. No clinical relevant changes in vital signs including non-invasive cardiac output. Respir Res, 23(1), 256. https://doi.org/10.1186/s12931-022-02177-5.
- Strauch, U., Bergmans, D. C., Habers, J., Jansen, J., Winkens, B., Veldman, D. J., Roekaerts, P. M., & Beckers, S. K. (2017). QUIT EMR trial: a prospective, observational, multicentre study to evaluate quality and 24 hours post-transport morbidity of interhospital transportation of critically ill patients: study protocol. BMJ Open, 7(3), e012861. https://doi.org/10.1136/bmjopen-2016-012861.
- Strauch, U., Florack, M., Jansen, J., van Bussel, B. C. T., Beckers, S. K., Habers, J., Winkens, B., van der Horst, I. C. C., van Mook, W., & Bergmans, D. (2021). The QUality of Interhospital Transportation in the Euregion Meuse-Rhine (QUIT-EMR) score: a cross-validation study. BMJ Open, 11(11), e051100. https://doi.org/10.1136/bmjopen-2021-051100.
- van Lieshout, E. J., Binnekade, J., Reussien, E., Dongelmans, D., Juffermans, N. P., de Haan, R. J., Schultz, M. J., & Vroom, M. B. (2016). Nurses versus physician-led interhospital critical care transport: a randomized non-inferiority trial. Intensive Care Med, 42(7), 1146-1154. https://doi.org/10.1007/s00134-016-4355-y.
- van Lieshout, E. J., de Vos, R., Binnekade, J. M., de Haan, R., Schultz, M. J., & Vroom, M. B. (2008). Decision making in interhospital transport of critically ill patients: national questionnaire survey among critical care physicians. Intensive Care Med, 34(7), 1269-1273. https://doi.org/10.1007/s00134-008-1023-x.
- Wallen, E., Venkataraman, S. T., Grosso, M. J., Kiene, K., & Orr, R. A. (1995). Intrahospital transport of critically ill pediatric patients. Crit Care Med, 23(9), 1588-1595. https://doi.org/10.1097/00003246-199509000-00020.
- Wiegersma, J. S., Droogh, J. M., Zijlstra, J. G., Fokkema, J., & Ligtenberg, J. J. (2011). Quality of interhospital transport of the critically ill: impact of a Mobile Intensive Care Unit with a specialized retrieval team. Crit Care, 15(1), R75. https://doi.org/10.1186/cc10064.
Verantwoording
Beoordelingsdatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 16-10-2025
Algemene gegevens
Voor meer details over de gebruikte richtlijnmethodologie verwijzen wij u naar de Werkwijze. Relevante informatie voor de ontwikkeling/herziening van deze leidraad is hieronder weergegeven.
De ontwikkeling/herziening van deze module werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de module.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de module is in 2023 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten die zijn opgenomen op de Intensive Care.
Werkgroep
Dr. I.A. (Iwan) Meynaar (voorzitter), internist-intensivist, HagaZiekenhuis, NVIC
Drs. B. (Ben) de Jong, internist-intensivist, Saxenburgh Medisch Centrum, NVIC
Dr. M. (Marieke) Zegers, Associate Professor, Radboudumc, NVIC
Drs. T.C. (Corien) Veenstra, longarts-intensivist, UMCG, NVIC
Dr. J. (Jasper) van Bommel, anesthesioloog-intensivist, Erasmus MC, NVIC
Dr. P. (Peter) van Vliet, neuroloog-intensivist, Haaglanden Medisch Centrum, NVN/NVIC
Dr. G.J. (Jan) Zijlstra, longarts-intensivist, Amsterdam UMC, NVALT
Dr. M.A.M. (Miriam) Moviat, internist-intensivist, Jeroen Bosch Ziekenhuis, NIV
Dr. M.V. (Mark) Koning, anesthesioloog-intensivist, Rijnstate Ziekenhuis, NVA
Drs. R.W.L. (Rens) van de Weyer, cardioloog-intensivist, Elkerliek Ziekenhuis, NVVC
Drs. J.M.R. (Joost) Meijer, chirurg-intensivist, Noordwest Ziekenhuisgroep, NVvH
Drs. L. (Lea) van Duijvenbode-den Dekker, IC verpleegkundige, Amphia Ziekenhuis, V&VN-IC
Dr. W. (Willemke) Stilma (vanaf maart 2024), Hoofddocent en postdoc onderzoeker, Hogeschool van Amsterdam, V&VN-IC
Dr. P.J.T. (Paul) Rood (tot maart 2024), bestuurder V&VN-IC, senior onderzoeker HAN University of applied sciences & Ziekenhuis Rijnstate
Dr. M.M.C. (Margo) van Mol, Assistant Professor, Erasmus MC, FCIC/IC-Connect
Klankbordgroep
Mevr. J.E. (Janine) de Kleijn, MSc, Physician Assistant, Catharina Ziekenhuis, NAPA
Dr. J.M. (Joep) Droogh, intensivist, UMCG, NVIC (namens de transportcommissie)
Dr. D.J. (David) van Westerloo, intensivist, LUMC, NVIC (namens de LHIC)
Drs. C.J.G.M. (Crétien) Jacobs, anesthesioloog-intensivist, Elkerliek Ziekenhuis, NVIC (namens de werkgroep beroepsprofiel intensivisten)
Drs. C. (Coby) Heij, anesthesioloog-intensivist, Spaarne Gasthuis, NVIC (namens de commissie beroepsbelangen intensivisten)
Drs. J. (Jacco) Rozendaal, Verpleegkundig Specialist IC/MC, St. Antonius Ziekenhuis, V&VN-VS
Met dank aan
Dr J. J. Spijkstra, intensivist, AmsterdamUMC (namens de taakgroep formatie)
Drs. A. (Arianne) Doorduin-Schmeets, Unithoofd Intensive Care, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s-Hertogenbosch (namens het LHIC)
Dhr. F. (Frank) van der Zee, IC verpleegkundige/Avond-nacht-weekend Hoofd, Frisius MC locatie Leeuwarden, Leeuwarden (namens LNICV)
Mw. I. (Iepie) Plagge van der Vliet, manager intensive care en medium care, Martini ziekenhuis, Groningen (namens LHIC)
Dhr. D.R. (Dick) Streefkerk, hoofd IC, Alrijne ziekenhuis, Leiderdorp, namens LHIC
Drs. T. (Toine) Klarenbeek, Intensive Care Verpleegkundige/Klinisch epidemioloog, Maxima medisch centrum, Veldhoven (namens LNICV)
Mevr, L. (Lisette) Epping - Tijdhof, Adviseur Kwaliteit en Veiligheid / niet-praktiserende IC verpleegkundige, Medisch Spectrum Twente, Enschede (namens V&VN IC expertise kwaliteit en veiligheid)
Dhr. R. (Renze) Jongstra, IC-verpleegkundige volwassenen en kinderen, Circulation Practitioner (namens bestuur V&VN-IC)
Met ondersteuning van
Drs. F.M. (Femke) Janssen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Dr. S.N. (Stefanie) Hofstede, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten via secretariaat@kennisinstituut.nl.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Meynaar, voorzitter |
Intensivist, HagaZiekenhuis |
Bestuurslid Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, onbetaald behoudens een onkostenvergoeding, onderzoeker |
Leren van Juiste Diagnoses, door ZonMw gesubsidieerd onderzoek 160.000 euro (inmiddels afgerond 2021-2023)
|
Geen restricties |
De Jong |
Internist-intensivist |
- Cliëntenraad Prinses Maxima Centrum (onkostenvergoeding) |
Eenmalige deelname binnen adviesraad voor Paion t.a.v. positionering van giapreza binnen intensive care geneeskunde
|
Geen restricties |
Veenstra |
Intensivist
|
Instructeur NVIC bronchoscopie cursus (onbetaald) Lid NVIC commissie pulmonale diagnostiek en interventies (onbetaald) Lid NVIC commissie simulatie (onbetaald) FCCS instructeur (vergoeding wordt overgemaakt naar het UMCG) Medisch visiteur externe kwaliteitsvisitaties NVIC (vergoeding wordt overgemaakt naar het UMCG) Lid Zinnige Zorg traject Zorginstituut VTE (NVIC afgevaardigde, onbetaald) Secretaris sectie IC, NVALT (onbetaald) Lid sectie pulmonale interventies, NVALT (onbetaald) |
Geen |
Geen restricties |
Zijlstra |
Longarts-Intensivist, Dijklander Ziekenhuis, betaald |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Van Bommel |
Intensivist, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam. Werkzaam als staflid op de Intensive Care Volwassenen (betaald). |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Meijer |
Chirurg-intensivist bij de Noordwest Ziekenhuisgroep (1,0 FTE) |
Lid toelatingscommissie binnen Noordwestziekenhuisgroep (onbetaald) |
Geen |
Geen restricties |
Van Duijvenbode – den Dekker |
IC verpleegkundige, Amphia Ziekenhuis |
Docent Erasmus MC Academie |
Geen |
Geen restricties |
Van Mol |
Assistant Professor |
Bestuurslid Stichting FCIC (onbezoldigd) |
1. ZonMw - hoofdonderzoeker van de ICNaVen-studie, ontwikkelen digitale ondersteuning in IC-nazorg voor naasten van een IC-patiënt. Dit is een multicenter studie (nationale en internationale samenwerking) waarbij eerst de behoeften en prioritering wordt verkend en vervolgens een daarop aangepaste interventie wordt ontwikkeld. (Projectleider) 2. ZonMw - hoofdonderzoeker van de DIPIC-studie, een implementatiestudie voor een digitaal dagboek op de IC, als opmaat naar persoonsgerichte zorg. Dit is een multicenter studie in een multi-methods benadering, om het gebruik van een digitaal dagboek op de IC te stimuleren. (Projectleider) 3. ZonMw - Ik ben mede-onderzoeker bij het ontwikkelen van een PGO-IC(na)zorg. Hierbij wordt in co-creatie met verschillende stakholders en Quli een digitale omgeving specifiek ingericht op de voormalig IC-patiënt. Stichting FCIC is penvoerder. (Projectleider) |
Geen restricties |
Zegers |
Associate Professor Radboudumc |
Geen |
1. Zorginstituut - Evaluatie van IC Nazorg (Projectleider) 2. ZonMw/NWO- Evaluatie van de kosten-effectivieti van IC-zorg (Projectleider) 3. NFU-Zire (Projectleider) 4. ZonMw - Safety 2 (Projectleider) |
Geen restricties |
Koning |
Anesthesioloog-intensivist, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem |
Geen
|
Geen |
Geen restricties |
Moviat |
Intensivist Jeroen Bosch ziekenhuis
|
FCCS instructeur
|
Geen |
Geen restricties |
Rood (tot 11-03-2024) |
Senior onderzoeker - Projectleider, HAN University of applied sciences |
Vicevoorzitter, V&VN-IC, beroepsvereniging van IC verpleegkundigen |
Ja, NWO Raak SIA |
Geen restricties |
Stilma (vanaf 11-03-2024) |
Hogeschool hoofddocent bij cluster verpleegkunde, Hogeschool van Amsterdam, Amsterdam (0,8 FTE) |
Bestuurslid V&VN-IC |
1. NWO - NWO docentenbeurs - promotietraject (Projectleider) 2. KIEM-MV - Circulaire kansen beademingszorg (Projectleider) |
Geen restricties |
Van Vliet |
Intensivist / Haaglanden Medisch Centrum |
Bestuursvoorzitter MuzIC (onbetaald) ATLS instructeur (onbetaald) Docent bij de Hogeschool Utrecht bij de PA-opleiding (betaald) |
Geen |
Geen restricties |
Weyer |
Cardioloog-intensivist Elkerliek ziekenhuis Helmond |
FCCS instructeur |
Geen |
Geen restricties |
De Kleijn |
Physician assistant Intensive care Catharina ziekenhuis Eindhoven |
Commissielid NVIC richtlijnontwikkeling lid NAPA vakgroep intensive care |
Geen |
Geen restricties |
Droogh |
Intensivist, UMCG |
Voorzitter commissie transport NVIC, onbetaald Hoofd MICU UMCG |
Geen |
Geen restricties |
Van Westeloo |
Intensivist LUMC |
MICU Zuidwest Nederland Eurocross |
Circadiaan onderzoek Philips |
Geen restricties |
Jacobs |
Intensivist |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Heij |
Intensivist, Spaarne Gasthuis |
Bestuurslid NVIC, onkostenvergoeding Voorzitter cie Beroepsbelangen NVIC Lid ledenraad LAD, onkostenvergoeding |
Geen |
Geen restricties |
Rozendaal |
Verpleegkundig Specialist IC/MC |
Docent respiratie en beademing, St. Antoniusacademie (parttime) |
Geen |
Geen restricties |
Janssen |
Adviseur Kennisinstituut FMS |
Promovendus UMCU |
Geen |
Geen restricties |
Hofstede |
Senior adviseur Kennisinstituut FMS |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde patiëntenvereniging in de werkgroep (FCIC/IC-Connect). De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptleidraad is tevens voor commentaar voorgelegd aan de FCIC/IC-Connect en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de leidraad voerde de werkgroep conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uit om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema bij Werkwijze).
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Interklinisch transport |
geen financiële gevolgen |
Deze aanbevelingen zijn onveranderd t.o.v. de huidige aanbeveling/huidige zorg. |
Werkwijze
Achtergrond voor de herziening
In 2006 is de eerste kwaliteitsstandaard over de organisatie van de intensive care gepubliceerd en in werking getreden (NVA, 2006). In 2016 werd een herziene kwaliteitsstandaard gepubliceerd door het Zorginstituut Nederland (2016). Deze kwaliteitsstandaard werd vanuit de NVIC aangevuld met de zogenaamde blauwdruk (NVIC, 2021). Daaruit werd een visitatie normenkader ontwikkeld, wat deel uit maakt van de feitelijke handhaving en controle op de kwaliteit door de NVIC (NVIC, 2022).
De kwaliteitsstandaard uit 2016 had een looptijd van vijf jaar en moest na vijf jaar worden geëvalueerd en herzien. Door de COVID-19 pandemie kon de evaluatie pas in 2022 plaatsvinden. De NVIC benoemde een werkgroep die de evaluatie uitvoerde door middel van een enquête die werd gevolgd door interviews (NVIC, 2023). Het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten ondersteunde deze evaluatie. In 2023 is gestart met de herziening van de kwaliteitsstandaard. Gezien de organisatorische aard van de uitgangsvragen, wordt de herziene versie een leidraad genoemd. Dit sluit aan bij de beschreven definities in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0.
Tijdens de voorbereidende fase voor deze herziening inventariseerde de werkgroep middels de evaluatie van kwaliteitsstandaard en een invitational conference de knelpunten met betrekking tot de organisatie van intensive care afdelingen. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Aan de start van het proces is met de werkgroep besproken hoe de uitgangsvragen onderbouwd kunnen worden. De werkgroep heeft gekozen voor een combinatie van uitgangsvragen met en zonder literatuursearch. Dit vanwege het organisatorische karakter van de leidraad en specifieke situaties die alleen in Nederland van toepassing zijn. Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht. Daar waar de literatuur geen antwoord leverde, werd gebruik gemaakt van expert opinie.
Relevante conceptmodules zijn vóór de commentaar- en autorisatiefase eerst nog langs partijen uit de klankbordgroep gestuurd voor input. Binnen de NVIC en de V&VN betrof het de beroepsbelangen commissie, de visitatiecommissie NKIC, de richtlijncommissie, de werkgroep beroepsprofiel, het landelijk netwerk van ICs, de transportcommissie van de NVIC, de V&VN-IC, de V&VN-VS en de besturen van NVIC en V&VN. Buiten de NVIC betrof het, VPned (de vereniging voor practitioners) en NAPA (Nederlandse Associatie Physician Assistants), de NICE (Nationale Intensive Care Evaluatie), en de LHIC (landelijke IC hoofden overleg).
De conceptleidraadmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Tijdens de commentaarfase heeft tevens een Webinar plaatsgevonden (d.d. 07-01-2025). Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptleidraadmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve leidraadmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Voor meer details over de gebruikte richtlijnmethodologie verwijzen wij u naar de Werkwijze.