Leeftijdsgebonden Maculadegeneratie (LMD)

Initiatief: NOG Aantal modules: 39 Status: Herziening

Photodynamic therapy bij non-responders op anti-VEGF therapie

Uitgangsvraag

Is photodynamic therapy – al dan niet in combinatie met anti-VEGF injecties – effectiever dan enkel anti-VEGF therapie bij non-responders op anti-VEGF therapie?

Aanbeveling

Er is onvoldoende bekend in de literatuur om een uitspraak te doen of PDT zinvol is om toe te voegen bij een non-respons op anti-VEGF behandeling, na uitsluiten van de diagnose PCV en RAP.

 

Er kan overwogen worden voor visusbehoud de lekkage af te remmen met PDT, in de vorm van combinatietherapie PDT met anti-VEGF.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Hoewel de meeste patiënten met nLMD gunstig reageren op ingestelde behandeling met anti-VEGF, is er een groep van rond de 30%, die niet goed of zeer matig reageert en 10% die zelfs niet reageert (Amoaku, 2015). De vraag rijst dan of PDT een toegevoegde waarde heeft bij deze patiënten. Bestudering van de beschikbare literatuur levert geen betrouwbare gecontroleerde studies (randomized controlled trials) op, die deze vraag zouden kunnen beantwoorden.

 

Allereerst: PDT in combinatie met anti-VEGF is uitgevoerd bij een groep patiënten vanaf de start in een poging om met name de frequentie van de intraoculaire injecties terug te brengen met behoud van resultaat (Georgalas, 2013). Deze studie liet zien dat weliswaar een goed anatomisch resultaat geboekt kon worden met significant minder injecties, maar met ook helaas een significant lagere eindvisus t.o.v. de controle groep behandeld met anti-VEGF alleen. Bij aanvang van therapie is de combinatie dus niet zinvol, maar toch toont deze studie aan, dat PDT wel degelijk een additief effect kan hebben.

 

Het is noodzakelijk om te definiëren wat een goede en wat een slechte respons op ingestelde therapie is. In 2015 is in een artikel een schema beschreven met daarin definities van een goede, partiele, matige en non-respons op ingestelde behandeling van nLMD met anti-VEGF’s, gebaseerd op structurele en functionele parameters (Amoaku, 2015). Bij een minder goede respons is de aanbevolen volgende stap om additioneel onderzoek te verrichten, FAG plus ICG, en een switch naar een ander anti-VEGF middel. Als bij FAG/ICG onderzoek sprake is van polypoidale choroidale vasculopathie (PCV), of indien sprake is van een retinale angiomateuze proliferatie (RAP) is het advies om een combinatie met PDT te overwegen.

 

De respons of effectiviteit van de ingestelde behandeling kan pas goed geëvalueerd worden na een eerste reeks van minimaal 3 tot 6 anti-VEGF injecties, zie voor de beoordeling van de effectiviteit en de mogelijke combinaties van de morfologische en de functionele respons, zie module Criteria voor het veranderen van anti-VEGF middel.

 

Uit dit overzicht blijkt al dat in veel gevallen van uitblijvende of afwezige respons op de ingestelde anti-VEGF behandeling sprake is van een diagnose van PCV of eventueel retinale angiomateuze proliferatie (RAP). Een waarneming die door andere auteurs wordt bevestigd.  PCV komt in ongeveer 10% van de Kaukasische patiënten voor, en in 25% van de Aziatische patiënten, RAP in 10% van Kaukasische patiënten en 5% van de Aziatische patiënten (Lorentzen, 2018). Deze cijfers lijken echter aan de hoge kant en zijn mogelijk toch lager. Echter veel hangt ook af van het moment dat de diagnose overwogen wordt, want latere stadia van met name RAP zijn niet goed meer te onderscheiden van de overige typen neovascularisaties. In een studie over non-responders bleek dat bij ongeveer 50% van de non-responders sprake was van een diagnose van PCV (Park, 2022).

 

Tot slot zijn er ook gunstige rapportages van een combinatie van anti-VEG, corticosteroïden plus PDT (triple therapy) beschreven bij non-responders op anti-VEGF, met name bij patiënten met een diagnose van RAP (Veritti, 2013).

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Bij een aanzienlijk deel, tot 30%, van patiënten met nLMD blijft een gunstige respons op ingestelde anti-VEGF therapie uit, ook na switch van anti-VEGF middel. Er zijn geen goede vergelijkende studies uitgevoerd die de vraag kunnen beantwoorden of toevoegen van PDT zinvol is bij alle patiënten met nLMD, die niet (voldoende) reageren op anti-VEGF behandeling. Wel zijn een aantal studies verschenen, die case series beschrijven op basis waarvan geen aanbevelingen te formuleren zijn.

 

Aanvullend onderzoek, FAG en ICG, is in gevallen van onvoldoende respons op anti-VEGF behandeling, aangewezen, zeker indien er een vermoeden van de diagnose PCV of RAP bestaat. Toevoegen van PDT aan de behandeling is zeker te overwegen bij de diagnose van PCV en/of RAP (zie module Photodynamic therapy bij polypoidale choroidale vasculopathie). Eveneens toevoegen van corticosteroïden, triple therapy, zou zinvol kunnen zijn bij diagnose RAP (zie module Photodynamic therapy bij retinale angiomateuze proliferatie).

 

Op basis van klinische ervaring lijkt dat het toevoegen van PDT bij patiënten zonder respons en zonder een diagnose van PCV of RAP wel als resultaat kan hebben dat de lekkage afneemt/verdwijnt, maar een gunstig effect op de visus uitblijft. Er kan overwogen worden voor visusbehoud de lekkage af te remmen met PDT, in de vorm combinatietherapie met anti-VEGF.

Onderbouwing

Photodynamic therapy (PDT) als monotherapie bij neovasculaire LMD is niet meer geïndiceerd, maar kan nog wel een toegevoegde waarde hebben bij patiënten die onvoldoende reageren op anti-VEGF therapie. Dit geldt veelal voor de varianten PCV, RAP, combinaties van cCSC/pachychoroid met type 1 MNV en bij non-responders. Anti-VEGF injecties zijn de eerste keuze therapie vanwege hun effectiviteit en veiligheid. Veelal zal in de praktijk dan ook gestart worden met anti-VEGF behandeling ongeacht de diagnose. Bij de diagnose PCV en mogelijk ook RAP zou het echter zinvol kunnen zijn PDT ofwel toe te voegen direct bij aanvang van de behandeling ofwel bij gebleken onvoldoende respons op anti-VEGF mono-therapie. Beantwoord van de vraag of, en wanneer, PDT een toegevoegde waarde heeft is dan ook belangrijk voor de klinische praktijk.

Visual acuity (crucial), retinal thickness, treatment interval (important)

-

GRADE

No evidence was found regarding the effect of PDT with or without anti-VEGF on visual acuity, retinal thickness or treatment interval when compared with anti-VEGF monotherapy in non-responders.

 

Sources: -

Description of studies

Not applicable.

 

Results

Visual acuity, retinal thickness, treatment interval

No studies were found that reported on visual acuity, retinal thickness, or treatment interval in non-responders.

 

Level of evidence of the literature

Visual acuity (crucial), retinal thickness, treatment interval (important)

No studies were identified that reported on the critical or important outcome measures among patients with MNV, and therefore GRADE could not be applied and no conclusion could be drawn on the effect of PDT with or without anti-VEGF on visual acuity, retinal thickness or treatment interval when compared with anti-VEGF monotherapy in non-responders.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question:

What is the effect of Photodynamic Therapy (PDT), with or without anti-VEGF compared to anti-VEGF monotherapy on visual acuity, retinal thickness and treatment interval in patients with neovascularization unresponsive to anti-VEGF treatment alone even after switching the drug (non-responders)?

P:           patients with neovascularization unresponsive to anti-VEGF treatment alone even after switching the drug (non-responders)

I:            Photodynamic Therapy (PDT), with or without anti-VEGF

C:           anti-VEGF monotherapy

O:          visual acuity, retinal thickness, treatment interval

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered visual acuity as a crucial outcome measure for decision making; and retinal thickness, treatment interval as an important outcome measure for decision making.

 

The working group defined the outcome measures as follows:

  • Visual acuity: Number of letters on a Snellen/ ETDRS eye chart, mean difference in best corrected visual acuity (BVCA) compared to baseline
  • Retinal thickness: measured with Optical Coherence Tomography (OCT), expressed as micrometer compared to baseline
  • Treatment interval: number of anti-VEGF injections per year

The working group defined minimal clinically (patient) important differences per outcome:

  • Visual acuity: treatment failure (decline of more than 5 letters on an eye chart)
  • Retinal thickness: 0.5 standard deviation
  • Treatment interval: 0.5 standard deviation

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms from 2013 until May 3rd, 2021. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 255 hits. Studies were selected based on the following criteria: study design is a systematic review of randomized controlled trials (RCTs) or RCT, included patients with PCV, RAP, cCSC or MNV, compared PDT with or without anti-VEGF with anti-VEGF monotherapy, and reported at least one outcome of interest.

Eighty studies were initially selected based on title and abstract screening, of which 5 studies included non-responders. After reading the full text, 5 studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and no studies were included for non-responders.

 

Results

No studies were included in the analysis of the literature.

  1. Amoaku WM, Chakravarthy U, Gale R, Gavin M, Ghanchi F, Gibson J, et al. Defining response to anti-VEGF therapies in neovascular AMD. Eye. 2015;29(6):721-31.
  2. Georgalas I, Perganta, Vakalis, Vachtsevanos, Tranos, Asteriades S, et al. Resistance to antivascular endothelial growth factor treatment in age-related macular degeneration. Drug Design, Development and Therapy. 2013.
  3. Hatz K, Prünte C. Polypoidal choroidal vasculopathy in Caucasian patients with presumed neovascular age-related macular degeneration and poor ranibizumab response. British Journal of Ophthalmology. 2014;98(2):188-94.
  4. Krebs I, Vécsei Marlovits V, Bodenstorfer J, Glittenberg C, Ansari Shahrezaei S, Ristl R, et al. Comparison of Ranibizumab monotherapy versus combination of Ranibizumab with photodynamic therapy with neovascular age-related macular degeneration. Acta Ophthalmologica. 2013;91(3):e178-e83.
  5. Lorentzen TD, Subhi Y, Sørensen TL. Prevalence of polypoidal choroidal vasculopathy in white patients with exudative age-related macular degeneration: Systematic Review and Meta-Analysis. Retina. 2018 Dec;38(12):2363-2371.
  6. Park UC, Kim BH, Choe HR, Yeon DY, Yu HG. Long?term results of rescue photodynamic therapy for type 1 neovascularization refractory to anti?vascular endothelial growth factor. Acta Ophthalmologica. 2020;99(6).
  7. Teper SJ, Nowinska A, Pilat J, Wylegala E. Photodynamic therapy in VEGF inhibition non-responders—Pharmacogenetic study in age-related macular degeneration assessed with swept-source optical coherence tomography. Photodiagnosis and Photodynamic Therapy. 2016;13:108-13.
  8. Veritti D, Lanzetta P. Triple Therapy for Anti-Vascular Endothelial Growth Factor Nonresponders in Neovascular Age-Related Macular Degeneration: Impact of Different Photodynamic Therapy Parameters. Ophthalmologica. 2013;230(3):131-7.

Table of excluded studies

Author and year

Reason for exclusion

Pongsachareonnont (2018)

Wrong study design (observational, prospective study)

Yu (2018)

Wrong publication type (study protocol)

Yan (2017)

Chinese language

Teper (2016)

Does not match PICO (no comparison of PDT and anti-VEGF)

Krebs (2013)

Does not match PICO (wrong study population)

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 17-07-2023

Laatst geautoriseerd  : 17-07-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap

Algemene gegevens

De herziening van deze richtlijn werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Werkgroep

  • Dr. R. van Leeuwen, oogarts, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht (NOG, voorzitter)
  • Prof. dr. C.C.W. Klaver, oogarts en hoogleraar, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam (NOG)
  • Dr. P.H.B. Kok, oogarts, Bergman Clinics, Amsterdam (NOG)
  • Dr. J.J.C. van Lith-Verhoeven, oogarts, Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis, Tilburg (NOG)
  • Dr. F.D. Verbraak, oogarts, Amsterdam Universitair Medisch Centrum, Amsterdam (NOG)
  • Dr. A.C. Lambooij, oogarts, Reinier de Graaf Gasthuis, Delft (NOG)
  • Drs. E.A. Huiskamp, oogarts, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen (NOG)
  • Drs. O.A.M. Tigchelaar-Besling, oogarts, Amphia Ziekenhuis, Breda (NOG)
  • Drs. L.J. Noordzij, oogarts, Oog Op Zuid, Rotterdam (NOG)

Klankbordgroep

  • M.E. Diepman-Leerdam, optometrist, Bergman Clinics, Doetichem (OVN)
  • H.J. Jansen-Molenaar, adviseur oogzorg (Oogvereniging) (tot 01-09-2022)
  • P. Kortenhoeven, waarnemend coördinator oogzorg (Oogvereniging) (vanaf 01-09-2022)
  • H.M.M.J. Schoots, voorzitter MaculaVereniging (MaculaVereniging)

Met ondersteuning van

  • Dr. A. van der Hout, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Drs. B.L. Gal-de Geest, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen acties

van Leeuwen *

Oogarts, netvliesspecialist, in het UMC Utrecht.

Bestuur Vitreoretinale werkgroep, onbetaald

Voorzitter Projectgroep Duurzame Oogheelkunde

Vertegenwoordiger namens NOG in Landelijke Netwerk Groene OK, onbetaald

* Ik doe op dit moment niet mee aan door industrie gesponsorde studies.

Wel begeleid ik op dit moment wetenschappelijk onderzoek naar LMD welke betaald wordt door een particulier fonds (Stichting AmphoraEst). Deze stichting heeft geen belang bij het advies of de richtlijn, anders dan optimale zorg voor LMD patiënten.

Ik heb geen intellectuele of reputatie belangen bij deze richtlijn commissie, anders dan erkenning als professional.

* Ik zet mij actief en publiekelijk in voor verduurzaming van de gezondheidszorg, zowel binnen mijn eigen ziekenhuis als landelijk. Hierbij zijn er raakvlakken met de onderhavige richtlijn.

* In het verleden heb ik een financiële vergoeding voor presentaties op gesponsord symposium of nascholing ontvangen. Sinds 2018 niet meer.

Geen restricties

Noordzij

Werkzaam als oogarts o.a. in het zelfstandig behandelcentrum Oog op Zuid Oogkliniek. Lid van de Coöperatie Oogheelkunde op Zuid U.A. en voorzitter van het bestuur van de Coöperatie Oogheelkunde op Zuid U.A. Bestuurder bij de Stichting Oogheelkunde op Zuid. Medisch directeur bij het zelfstandig behandel Oog op Zuid Oogkliniek.

De afgelopen maanden in samenwerking met Novartis een enquete opgesteld voor uirvragen hoe er in Nederland intravitreaal geïnjecteerd wordt.

Names het Maasstad Ziekenhuis lid van de werkgroep "Santeon dure geneesmiddelen maculadegeneratie".

Lid FMS/ NOG werkgroep Cluster Oog (onbetaald).

Het Maasstad Ziekenhuis nam deel aan de Raven studie van Novartis to 2020.

Ik was daarvan voor de locatie Maasstad ziekenhuis de principal investigator.

Geen restricties

Verbraak

Oogarts, Amsterdam Universitair Medisch Centrum

Voorzitter stuurgroep FRB!NL, niet betaald.Ik ben onbezoldigd voorzitter FRB!NL, een project dat gesteund wordt door Bayer, waar nu alleen nog financiering gaat naar advocaten kantoor (via Oogfonds) voor uitwerking agreement tussen deelnemende NL centra en universiteit van Sydney (SSR project).

Betaald adviseur: Bayer, Novartis, IDxDR, UCB. vergoeding voor deelname (voorzitter) aan werkgroep die de toekomst van oogheelkunde in kaart wil brengen, project van Novartis, dit beslaat gehele oogheelkunde.

Ontwikkeling Qualiteit van Visueel Functioneren questionair, AUMC, grant van Bayer. Ik werk mee aan project om een computer assisted test toe te passen als maat voor kwaliteit van leven/visus bij patiënten, die anti-VEGF injecties krijgen, dit wordt gesteund door Bayer, PI is Ruth van Nispen, onderzoekster wordt (deels) betaald.

Uitgesloten van besluitvorming bij modules over anti-VEGF.

Novartis project over toekomst oogheelkunde: geen belangenverstrengeling.

Van Lith-Verhoeven

Oogarts ETZ (medisch manager oogheelkunde ETZ)

Lasik centrum Boxtel: ooglidcorrecties

Adviescommissie Novartis, Bayer en allergan

Organisatie congres Novartis en Bayer

Honarium voor eigen presentatie Bayer. 1 advies bijeenkomst oogvitaal bv

1 advies bijeenkost horus pharma (betaald)

1 advies bijeenkomst Roche

1 advies bijeenkomst Roche en co-auteur aan expert opinion T & E.

 

Extern gefinancierd onderzoek:

Novartis, Roche, Chengdu Kanghong biological science, Bayer. Het zijn studies van verschillende sponsoren met verschillende medicijnen, zowel op gebied AMD, DME en RVO.

We hebben maar enkele deelnemers per studie. Het geld wat we ontvangen gedurende de studieduur gebruiken we om de studie coordinator (trial nurse) en de medewerkers (TOA's, optometristen) te betalen voor de tijd die ze in het onderzoek stoppen. Dat verekenen we dus met het ziekenhuis.

 

1 advies bijeenkomst oogvitaal bv

1 advies bijeenkost horus pharma (betaald)

1 advies bijeenkomst Roche

1 advies bijeenkomst Roche en co-auteur aan expert opinion T & E.

Uitgesloten van besluitvorming bij modules over anti-VEGF.

 

Huiskamp

Oogarts, netvliesspecialist in het Universitair Medisch Centrum Groningen

Geen

*Annexin Pharmaceuticals,

Onderzoek naar moleculair imaging bij patiënten met retinale veneuze occlusie of diabetische retinopathie. SIGHT studie. Kosten voor de afdeling oogheelkunde  worden gefinancierd door Annexin Pharmaceuticals. Deelname als onderzoeker aan deze studie (geen projectleider).

* Bayer, Multicenter onderzoek naar medicijn voor diabetische retinopathie. NEON-NPDR studie. Kosten voor de afdeling oogheelkunde  worden gefinancierd door Bayer. Deelname als onderzoeker aan deze studie (geen projectleider).

* Heidelberg Engineering, Onderzoek naar moleculair imaging bij patiënten met neovasculaire LMD. LEAF studie. Financiering door het UMCG zelf. Apparatuur is voor deze studie ter beschikking gesteld door Heidelberg Engineering. Deelname als onderzoeker aan deze studie (geen projectleider).

Geen restricties

Kok

Oogarts, medisch retina speciliast Bergamn Clinics Ogen Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen restricties

Lambooij

Oogarts, Reinier de Graaf ziekenhuis Delft

Gastdocent TOA opleiding Dutch Health Tec Academy Utrecht, betaald

Geen

Geen restricties

Tigchelaar

Oogarts

Consultent oogarts bij visio R&A, betaald

Consultent oogarts bij visio school, betaald

Werkgroep FRB, onbetaald

Eenmalige meet the expert bijeenkomst, uren vergoeding

Voor novartis voorafgaand introductie van broculizumab. Broculizumab wordt gebruikt bij amd, in het voorstadium van de introductie was een meet the expert bijeenkomst om van een oogarts in het veld te horen wat overwegingen zijn voor beslissingen in de praktijk.

Introductie in nederland in 2020. Honorering was alleen uren vergoeding.

Geen

Uitgesloten van besluitvorming bij modules over anti-VEGF, mocht wel meelezen als er geen andere experts waren.

Klaver

Erasmus MC, 0.6FTE, Hoogleraar

Radboudumc, 0.4FTE, Oogarts

University of Basel (locatie IOB, Basel), 0.15FTE, Hoogleraar

Lid bestuur van Euretina, Europese vereniging voor retina specialisten, onbetaald

Lid bestuur Landelijke Stichting voor Blinden en Slechtzienden (LSBS), onbetaald

Lid bestuur Rotterdamse Oogheelkundig Onderzoek Stichting (ROOS), onbetaald

Lid bestuur Collaborative Ophthalmic Research Rotterdam (CORR), onbetaald,

 

Betaald op projectbasis:

Consultant voor TheaPharma

Consultant voor Bayer

* Ik maak geen deel uit van onderzoek geïnitieerd door het bedrijfsleven. Wel financiert Bayer een deel van de ontwikkeling van AI algoritmen die wij gebruiken voor het beoordelen van oogheelkundige beelden in ons EyeNED reading center. Bayer heeft geen invloed op deze algoritmen. Algoritmen hebben deels betrekking op LMD. Echter, Bayer is geen producent/leverancier van AI software.

* Ik heb geen persoonlijk gewin bij, ander dan persoonlijke erkenning van mijn expertise als clinicus en als wetenschappelijk onderzoeker in dit vakgebied. De LSBS is een slechtziendenstichting die weinig patiënten met maculadegenratie als lid heeft. Mijn grootste inbreng voor de commissie is mijn expertise op het gebied van genetica, voeding en leefstijl.

* Ik organiseer 1x per jaar nascholingsdagen voor de werkgroep Medische Retina. Deze nascholingen worden door Bayer gefinancierd. Bayer heeft geen invloed op de inhoud van deze nascholing.

Ik geef 1x per jaar lezingen die georganiseerd worden door de firma Thea Pharma voor Europese oogartsen. Deze lezingen gaan over dieet adviezen voor maculadegeneratie.

*Het IOB instituut in Basel is opgericht als een samenwerking tussen de Universiteit van Basel, het universiteitsziekenhuis van Basel, en Novartis. Novartis heeft geen zeggenschap over de wetenschappelijke koers en de onderzoeken die IOB uitvoert. Werknemers van IOB hebben geen financiele relatie met Novartis en leggen geen verantwoording af aan deze partij.

Uitgesloten van besluitvorming bij modules over anti-VEGF.

 

Diepman-Leerdam

Optometrist werkzaam bij Berman Clinics Doetinchem

Niet van toepassing

Geen

Geen restricties

Jansen Molenaar

Adviseur oogzorg

Niet van toepassing

Geen

Geen restricties

Schoots-Wilke

Voorzitter MD

Vrienden van Walstede -  onbetaald

Voorzitter patiëntenvereniging

Geen restricties

 

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Symptomen van LMD

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Fasering diagnostiek van LMD

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module OCT

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module FAG

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module ICG-angiografie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module OCT-angiografie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Indicaties en contra-indicaties voor anti-VEGF behandeling bij neovasculaire LMD

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Keuze van anti-VEGF middel

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Chirurgie bij submaculaire bloeding

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Photodynamic therapy bij polypoidale choroidale vasculopathie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Photodynamic therapy bij retinale angiomateuze proliferatie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Photodynamic therapy bij chronische centrale sereuze chorioretinopathie met subretinale neovascularisatie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Photodynamic therapy bij non-responders op anti-VEGF therapie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Thermische laserbehandeling

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Cataractextractie bij patiënt met neovasculaire LMD

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Behandelstrategie voor anti-VEGF medicatie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft]. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Instructies aan patiënt voor herkennen reactivatie van maculaire neovascularisatie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Criteria om te stoppen met anti-VEGF behandeling

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Criteria voor het veranderen van anti-VEGF middel

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Voedingsadvies ter preventie van LMD progressie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Leefstijladviezen ter preventie van LMD progressie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Bloedverdunners bij LMD

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Advies aan familieleden van een patiënt met LMD

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Intravitreale injecties

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Verwijzing naar oogarts

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Verwijzing voor hulpmiddelen en revalidatie

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Informed Consent

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Informed consent voor de behandeling met off-label bevacizumab (Avastin®)

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Informatievoorziening aan patiënten en naasten

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Rol van de patiëntenvereniging

geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van de Patiëntenfederatie Nederland, MaculaVereniging en Oogvereniging voor de schriftelijke knelpuntenanalyse en het afgevaardigde patiëntenverenigingen in de klankbordgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de MaculaVerening en Oogvereniging en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD). De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijnmodule (NOG, 2014]) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de IGJ, Zorginstituut, OVN en Oogvereniging via enquête.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zou de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

 

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

 

Schünemann, A Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

 

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Follow-up