Verwijzing naar de tweedelijnszorg bij keloïd en littekenhypertrofie
Uitgangsvraag
Wat is het beleid ten aanzien van verwijzing naar de tweedelijnszorg vanuit de eerstelijnszorg?
Aanbeveling
Verwijzing naar de tweedelijnszorg vanuit de eerstelijnszorg als u denkt aan littekenhypertrofie
Overweeg vanuit de eerstelijn een patiënt door te verwijzen naar een plastisch chirurg of dermatoloog afhankelijk van de mate van klachten en/of groei van de littekenhypertrofie.
Overweeg vanuit de eerstelijn een patiënt door te verwijzen naar een plastisch chirurg of dermatoloog als behandeling door een huisarts of huidtherapeut onvoldoende effectief is.
Verwijs vanuit de eerstelijn een patiënt naar een plastisch chirurg bij functionele klachten.
Verwijs vanuit de eerstelijn een patiënt naar een dermatoloog bij diagnostische twijfel of er sprake is van littekenhypertrofie.
Uitgebreide littekenhypertrofie
Verwijs vanuit de eerstelijn een patiënt met uitgebreide littekenhypertrofie naar een plastisch chirurg of dermatoloog.
Verwijs als huisarts in het bijzonder naar een brandwondencentrum bij uitgebreide littekenhypertrofie waarbij meer dan 5% van het lichaamsoppervlak is aangedaan.
Verwijzing naar de tweedelijnszorg vanuit de eerstelijnszorg als u denkt aan keloïd
Verwijs vanuit de eerstelijn een patiënt bij een vermoeden op een beperkt keloïd, maar waarbij gerede twijfel over de diagnose blijft, naar een dermatoloog.
Verwijs vanuit de eerstelijn een patiënt met een voorgeschiedenis van keloïd altijd naar een plastisch chirurg of dermatoloog.
Verwijs vanuit de eerstelijn een patiënt met een beperkt keloïd dat onvoldoende reageert op eventuele behandeling in de eerstelijn naar een plastisch chirurg of dermatoloog, in het bijzonder naar een plastisch chirurg wanneer er functionele klachten zijn.
Verwijs vanuit de eerstelijn een patiënt met een uitgebreid keloïd altijd naar een plastisch chirurg of dermatoloog. De plastisch chirurg of dermatoloog zal beoordelen of verwezen moet worden naar een expertisecentrum voor littekens en keloïden.
Overwegingen
Kwaliteit van bewijs
Niet van toepassing.
Waarden en voorkeuren
Niet van toepassing, omdat de aanbevelingen niet op het niveau van de individuele patiënt zijn geformuleerd maar op het niveau van de zorgverlener.
Kosten en middelen
Het valt niet te verwachten dat toepassing van de aanbevelingen extra kosten met zich mee zal brengen, aangezien deze grotendeels al worden toegepast in de huidige praktijk.
Professioneel perspectief
Het zorgproces rondom litteken- en keloïdzorg omvat vele verschillende behandelopties waarbij verschillende specialismen betrokken kunnen zijn.
Bij beperkte littekenhypertrofie of een beperkt keloïd is behandeling mogelijk bij een plastisch chirurg of dermatoloog in de tweede lijn. Wanneer er functionele klachten zijn en bij uitgebreide littekenhypertrofie of uitgebreide keloïden heeft verwijzing naar een plastisch chirurg de voorkeur.
Het stellen van de diagnose littekenhypertrofie en keloïd kan uitermate lastig zijn. Bovendien doen zich situaties voor waarbij het onderscheid met andere huidaandoeningen, waaronder maligniteiten kunnen spelen. In dergelijke gevallen is het advies om een patiënt te verwijzen naar een dermatoloog.
Litteken uitrijping duurt ongeveer 12 maanden, daarna zou een litteken geen klachten meer moeten geven. Voor pathologische littekens wordt veelal een leeftijd van minimaal 12 maanden oud gehanteerd in de definitie, omdat klachten na 12 maanden passen bij een afwijkend beloop. Echter is ons advies om niet altijd 12 maanden te wachten voor verwijzing, maar om patiënten eerder te verwijzen. Littekenuitrijping is een geleidelijk proces en neemt enkele maanden in beslag. Hoewel in de eerste maanden vele littekens een periode actief zijn, komt dit vaak na 3 tot 6 maanden weer tot rust. Wanneer na 6 maanden de hypertrofie nog steeds toeneemt is het hoogst onwaarschijnlijk dat dit litteken bij 12 maanden volledig uitgerijpt is, en kan beter bij 6 maanden gestart worden met behandelen.
Aanvaardbaarheid en haalbaarheid van de aanbevelingen
Naar verwachting van de richtlijncommissie zal het implementeren van de aanbevelingen zal aanvaardbaar zijn voor alle stakeholders, omdat de aanbevelingen grotendeels al aansluiten op de bestaande praktijk.
Onderbouwing
Achtergrond
Er is behoefte aan meer duidelijkheid omtrent het zorgproces rondom keloïd- en littekenhypertrofiezorg. In het bijzonder voor zorgverleners die deze zorg niet als aandachtsgebied hebben.
Keloïd- en littekenhypertrofiezorg omvat een zorgproces met veel verschillende behandelopties waarbij verschillende specialismen betrokken zijn. Vooral de huisarts kan baat hebben bij betere informatie om een patiënt te verwijzen naar de juiste specialist/zorgverlener. Bovendien behandelen ook zorgverleners buiten de tweede- of derde lijn littekens.
Het is niet altijd duidelijk door welke zorgverlener de patiënt gezien moet worden en welke zorgverlener gespecialiseerd is in specifieke behandelingen. Op dit moment komt het vaak voor dat de patiënt niet door de juiste behandelaar gezien wordt en/of de meest effectieve behandeling krijgt.
In deze module worden verwijscriteria aangereikt hoe verwijzing naar de tweedelijnszorg vanuit de eerstelijnszorg dient te gebeuren.
Definitie expertisecentrum voor littekens en keloïden:
Een expertisecentrum voor littekens en keloïden moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
- Het expertisecentrum bevindt zich in een ziekenhuis of behandelcentrum dat beschikt over een multidisciplinair netwerk rondom patiënten met keloïd of hypertrofisch litteken met plastisch chirurg, dermatoloog en radiotherapeut oncoloog. Dit kan aangevuld worden met een huidtherapeut en/of wondverpleegkundige en/of verpleegkundig specialist en/of medisch instrumentenmaker.
- Er is een regulier gespecialiseerd spreekuur van een plastisch chirurg of dermatoloog, voor patiënten met keloïd en littekenhypertrofie.
- Er zijn zorgpaden ingericht voor patiënten met keloïd en littekenhypertrofie.
- Het beschikt over een standard operation procedure (SOP) voor de diagnostiek en behandeling van keloïd en littekenhypertrofie.
Zoeken en selecteren
Er is geen systematische literatuuranalyse verricht. Voor de beantwoording van de uitgangsvraag is gebruik gemaakt van relevante publicaties (zie overwegingen) en expert opinion.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 10-08-2022
Laatst geautoriseerd : 10-08-2022
Geplande herbeoordeling : 01-01-2028
Uiterlijk in 2026 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door W.A. van Enst, zelfstandig richtlijnmethodoloog en B.S. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog, en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel is om de uitkomsten van zorg voor patiënten met een keloïd of littekenhypertrofie te verbeteren door keloïd en hypertrofie efficiënter en gerichter te kunnen diagnosticeren, behandelen en verwijzen.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die aan de ontwikkeling van de richtlijn hebben bijgedragen en overige zorgverleners die patiënten met keloïd en/of littekenhypertrofie in de praktijk zien en/of behandelen.
Samenstelling werkgroep
In 2020 is een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor volwassen patiënten met een keloïd of littekenhypertrofie.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2 jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- prof. dr. P.P.M. van Zuijlen (voorzitter), plastisch chirurg, Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk; NVPC
- dr. F.B. Niessen, plastisch chirurg, Amsterdam Universitair Medische Centra, locaties AMC en VUmc; NVPC
- dr. A.A. Piatkowski (vice-voorzitter), plastisch chirurg, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVPC
- dr. E. Bijlard, plastisch chirurg, Gelre ziekenhuis, Apeldoorn en Zutphen; NVPC
- dr. R. van der Leest, dermatoloog, Spaarne Gasthuis Haarlem; NVDV
- dr. A. Wolkerstorfer, dermatoloog, Amsterdam Universitair Medische Centra, locaties AMC en VUmc; NVDV
- drs. G.M. Verduijn, radiotherapeut oncoloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam; NVRO
- dr. A. Meij - de Vries, Kinder- en Brandwondenchirurg, Chirurgen NW/Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk; NVvH
- A.M. Stienstra, verpleegkundig specialist, QualityZorg, Nieuw-Vennep; V&VN
- R.E. van Meijeren, huidtherapeut, Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk; NVH
- drs. Y. Lucas, brandwondenarts; Maasstad ziekenhuis; NVBZ
- dr. G.C. Limandjaja, AIOS revalidatiegeneeskunde, persoonlijke expertise
- drs. T.R. Radstake, voorzitter van de Vereniging van Mensen met Brandwonden en ervaringsdeskundige
Meelezer
- dr. C.D. de Kroon, gynaecoloog/oncoloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden; NVOG
Met ondersteuning van
- dr. W.A. van Enst, zelfstandig richtlijnmethodoloog, Amsterdam
- drs. B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (n.p.), zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer
- drs. H. Deurenberg, SIROSS, informatiespecialist, Oss
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, een overzicht vindt u hieronder:
Naam |
Namens |
Hoofdfunctie |
Nevenwerkzaamheden
|
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Reputatie management |
Extern gefinancierd onderzoek |
Kennis valorisatie |
Overige belangen |
P. van Zuijlen (voorzitter) |
NVPC |
Plastisch chirurg Rode Kruis Ziekenhuis Beverwijk 0,8 Fte Medisch directeur Brandwondencentrum Bijzonder Hoogleraar Brandwondengeneeskunde Amsterdam UMC (locatie Vumc) 0,2 Fte |
Voorzitter Nederlandse Vereniging voor Brandwondenzorg, Onbezoldigd - Lid Raad van Toezicht Heliomare. Bezoldigd - Lid Global Surgery Amsterdam. Onbezoldigd - Adviseur Interplast Nederland. Onbezoldigd - Principle Investigator afdeling Kinderchirurgie Emma Kinderziekenhuis. Onbezoldigd
|
Bedenker en ontwikkelaar van de POSAS. De POSAS is vrij te gebruiken voor iedereen die werkzaam is in de zorg. Commerciële instellingen die de POSAS gebruiken in het belang is van hun bedrijfsmatigheden moeten sinds 2020 een vergoeding betalen. Dit geld wordt beheerd door de Nederlandse Brandwonden Stichting. Onderdeel van regiomaatschap die een littekencrème heeft ontwikkeld (Staudtcreme) welke zonder winstoogmerk ter beschikking wordt gesteld voor patiënten die behandeld zijn voor ernstige brandwonden maar die overigens commercieel verkrijgbaar is (tot 2022). |
Geen |
Meerdere bijdragen in diverse media aangaande behandeling, onderzoek en innovaties op het gebied van de brandwondenzorg en andere aandoeningen. |
Meerdere subsidies ontvangen gerelateerd aan het onderwerp van de richtlijn in het bijzonder gerelateerd aan de behandeling van brandwonden en littekenvorming. |
Geen |
Geen |
E. Bijlard |
NVPC |
AIOS plastisch chirurg, Gelre ziekenhuis Apeldoorn en Zutphen
|
Secretaris Wetenschappelijke Koepel NVPC (onbetaald, afhankelijk van project vacatiegelden) |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen onderzoek gerelateerd aan het richtlijnonderwerp vanaf 2018. |
Geen |
Geen |
R.J.T. van der Leest |
NVDV |
Dermatoloog Spaarne Gasthuis Haarlem |
Dermatoloog Falck Clinic, cosmetische werkzaamheden – bezoldigd Uconsultancy, scholing dermatologisch verpleegkundigen, dokters-assistenten, schoonheidsspecialisten, en kappers - bezoldigd |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen onderzoek gerelateerd aan het richtlijnonderwerp. |
Geen |
Geen |
G. Limandjaja |
- |
AIOS revalidatiegeneeskunde |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen onderzoek gerelateerd aan het richtlijnonderwerp. |
Geen |
Geen |
Y. Lucas |
NVBZ |
Brandwondenarts, Brandwondencentrum Maaststad Ziekenhuis Rotterdam |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen onderzoek gerelateerd aan het richtlijnonderwerp. |
Geen |
Geen |
R.E. van Meijeren-Hoogendoorn |
NVH |
Huidtherapeut Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk Poli Plastisch Chirurgie |
Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten (NVH) Algemeen lid Expertgroep Littekens - bezoldigd |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen onderzoek gerelateerd aan het richtlijnonderwerp. |
Geen |
Geen |
F.B. Niessen |
NVPC |
0,15 Fte staflid Amsterdam UMC, locatie VUmc Founder en eigenaar van Mittsu -Instituut BV, kliniek voor holistische plastische chirurgie |
Geen |
Geen |
Geen |
Ontwikkeling van ‘Prepare-protect- regenerate’ ter voorkoming van littekenvorming. Hiervoor worden supplementen, zouten en crèmes ontwikkeld. Deze worden t.z.t. verkocht. |
Geen onderzoek gerelateerd aan het richtlijnonderwerp. |
Geen |
Geen |
A.A. Piatkowski de Grzymala |
NVPC |
Plastisch chirurg, Maastricht UMC+en MOOI, privé kliniek in Limburg |
Lid Interplast Germany Bestuurslid van de Nederlandse Vereniging voor plastische chirurgie |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen onderzoek gerelateerd aan het richtlijnonderwerp. |
Geen |
Geen |
A.M. Stienstra |
V&VN |
Verpleegkundig specialist – Qualityzorg |
Werkveldcommissie MANP Hogeschool Utrecht – bezoldigd (vacatiegelden) De Berekuyl Academy/ VUB European college for Lymphoedema Therapy - bezoldigd |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen onderzoek gerelateerd aan het richtlijnonderwerp. |
Geen |
Werkgever is onderdeel van de Medireva groep (levert medische hulpmiddelen en verzorgingsmaterialen) |
A. Meij - de Vries |
NVVH |
(kinder- en brandwonden) chirurg, Rode Kruis Ziekenuis, Beverwijk |
Algemeen lid bestuur Nederlandse Vereniging Kinder Chirurgie – onbezoldigd
|
Geen |
Geen |
Geen |
Vanaf 2018 tot nu betrokken geweest bij onderzoek verricht naar kwaliteit van littekens na diepe handverbrandingen, behandeld met Nexobrid. Verder beschreven (gepubliceerd) casuïstiek van littekens na lachgas-gerelateerd bevriezingsletsel en elektriciteit- letsel
|
Geen |
Geen |
A. Wolkerstorfer |
NVDV |
Dermatoloog afdeling dermatologie AMC Amsterdam 8 dagdelen Dermatoloog Huid Medisch Centrum Amsterdam 2 dagdelen |
Key officer Education: European Society for laserdermatology – onbezoldigd Scientific Board: IMCAS – onbezoldigd
|
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
G.M. Verdujin |
NVRO |
Radiotherapeut oncoloog Erasmus MC Rotterdam |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
W.A. van Enst |
- |
Richtlijn methodoloog – Medical Guidelines
|
- Lid van GRADE working group en Dutch GRADE Netwerk – onbezoldigd - Voorzitter beoordelingscommissie V&VN – bezoldigd
|
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
B. S. Niël-Weise |
- |
Richtlijn methodoloog |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door in de voorbereidende fase de Patiëntenfederatie Nederland te vragen om schriftelijke input omtrent knelpunten en aandachtspunten. Patiënten werden tevens in de werkgroep vertegenwoordigd door een afgevaardigde van de Vereniging van Mensen met Brandwonden. Ook tijdens de commentaarfase is de Patiëntenfederatie Nederland gevraagd om input.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie het Implementatieplan).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Tevens werd naast de participerende verenigingen aan de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen: het Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Nederlands Instituut voor Psychologen, Nederlandse Vereniging voor Brandwondenzorg, Nederlands Huisartsen Genootschap.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar relevante buitenlandse richtlijnen en naar systematische reviews. Voor (internationale) richtlijnen is gezocht in de databases van Guidelines International Network en Medline. Voor bestaande systematische reviews is gezocht in de databases Medline en Cochrane Database of Systematic Reviews (zie Orienterende search).
Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende resultaten (bias) voor de afzonderlijke uitkomstmaten te kunnen inschatten. Systematische reviews zijn beoordeeld met AMSTAR 2, RCT’s zijn beoordeeld met de Cochrane risk of bias tool, en overige designs voor interventiestudies zijn beoordeeld met de Newcastle Ottawa Scale (Shea, 2017; Wells, 2021; Higgings, 2009). Deze beoordelingen kunt u vinden in de risk-of-bias tabel.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.3.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE (Guyatt et al., 2008). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een diagnostische of therapeutische interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (tabel 1 en 2).
Tabel 1. Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE
Hoog |
Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect. |
|
|
Redelijk |
Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt. |
|
|
Laag |
Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect. |
|
|
Zeer laag |
Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect. |
Tabel 2. De kwaliteit van bewijs werd bepaald op basis van de volgende criteria
Type bewijs |
Voor studies over therapeutische interventies: RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen starten in de categorie ‘zeer laag’. |
|
Afwaarderen |
Risk of bias |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Inconsistentie |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Indirect bewijs |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Onnauwkeurigheid |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Publicatiebias |
- 1 Waarschijnlijk - 2 Zeer waarschijnlijk |
Opwaarderen |
Groot effect |
+ 1 Groot + 2 Zeer groot |
|
Dosis-respons relatie |
+ 1 Bewijs voor gradiënt |
|
Alle plausibele ‘confounding’ |
+ 1 zou een effect kunnen reduceren + 1 zou een tegengesteld effect kunnen suggereren terwijl de resultaten geen effect laten zien. |
Formuleren van de conclusies
Een conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt per uitkomstmaat getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Er is naar gestreefd de conclusies zo uniform mogelijk te formuleren. Daarbij is gebruik gemaakt van suggesties van de GRADE Working Group (Santesso et al., 2019).
Overwegingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie, of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor, vaak ook nog andere factoren van belang (Alonso-Coello et al., 2016).
Genoemd kunnen worden:
- Kosten;
- waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en behandelaars met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg;
- balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies;
- aanvaardbaarheid van interventies;
- haalbaarheid van een aanbeveling.
Bij voorkeur wordt ook voor deze aspecten naar wetenschappelijk bewijs gezocht. De werkgroep die deze richtlijn heeft opgesteld, heeft hiervan afgezien omdat de hiervoor benodigde tijd in geen enkele verhouding zou staan tot de verwachte opbrengst. De werkgroep heeft, daar waar dit noodzakelijk werd geacht, op basis van eigen ervaring en expertise de hiervoor genoemde aspecten geïnventariseerd.
Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. Dit is afhankelijk van het gewicht dat wordt toegekend aan kosten, (de balans van) gewenste of ongewenste effecten en andere onder de overwegingen genoemde factoren.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg, zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht of infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek: zie de Kennislacunes.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn wordt aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens wordt de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren worden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren wordt de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn wordt aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.
Referenties
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ 2010;182:E839-42.Guyatt et al., 2008Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 336: 924-6.
Higgins PT, Green S, editors. Cochrane Handbook for Systematic Re- views of Interventions. London, UK: The Cochrane Collaboration; 2009. 5.0.2.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Santesso N, Glenton C, Dahm P, Garner P, Akl EA, Alper B, Brignardello-Petersen R, Carrasco-Labra A, De Beer H, Hultcrantz M, Kuijpers T, Meerpohl J, Morgan R, Mustafa R, Skoetz N, Sultan S, Wiysonge C, Guyatt G, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interventions. J Clin Epidemiol. 2020 Mar;119:126-135.
Shea BJ, Reeves BC, Wells G, Thuku M, Hamel C, Moran J, Moher D, Tugwell P, Welch V, Kristjansson E, Henry DA. AMSTAR 2: a critical appraisal tool for systematic reviews that include randomised or non-randomised studies of healthcare interventions, or both. BMJ. 2017 Sep 21;358:j4008. doi: 10.1136/bmj.j4008. PMID: 28935701; PMCID: PMC5833365.
Weimann A, Braga M, Carli F, Higashiguchi T, Hübner M, Klek S, Laviano A, Ljungqvist O, Lobo DN, Martindale R, Waitzberg DL, Bischoff SC, Singer P. ESPEN guideline: Clinical nutrition in surgery. Clin Nutr. 2017 Jun;36(3):623-650. doi: 10.1016/j.clnu.2017.02.013. Epub 2017 Mar 7.
Wells G, Shea B, O’Connell J, Robertson J, Peterson V, Welch V, et al.
The Newcastle-Ottawa scale (NOS) for assessing the quality of non- randomised studies in meta-analysis. Available at http://www.ohri.ca/ programs/clinical_epidemiology/oxfordasp. Accessed March 28, 2021