Infectiepreventie op het OK-complex

Initiatief: SRI Aantal modules: 11

Handdesinfectie voor een aseptische procedure

Uitgangsvraag

Hoe dient handdesinfectie te worden uitgevoerd door een operateur, behandelaar, anesthesioloog, instrumenterende en assisterende voor een aseptische procedure en aan welke voorwaarden moeten de gebruikte middelen voldoen?

Aanbeveling

  • Pas handdesinfectie toe voorafgaand aan het uitvoeren van een aseptische procedure volgens onderstaande voorwaarden:
    • Desinfecteer de handen met handalcohol;
    • Neem hierbij de contacttijd in acht die de fabrikant voorschrijft;
    • Raak na handdesinfectie niks aan;
    • Wrijf de handen goed droog voordat chirurgische handschoenen worden aangetrokken.

Gebruik een middel dat voldoet aan de norm voor chirurgische handdesinfectie zoals beschreven in de richtlijn Handhygiëne en persoonlijke hygiëne medewerker.

 

Het gebruik van borstels wordt ontraden.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Handdesinfectie voor een aseptische procedure wordt door alle richtlijnen aanbevolen om de contaminatie van het chirurgische veld te minimaliseren. Dit is van belang omdat in de chirurgische handschoenen gaatjes kunnen zitten in de verpakking en kunnen ontstaan tijdens gebruik. Onderzoek toont aan dat dit in 9% tot 20.0% van de handschoenen het geval is (Tanner Cochrane 2006, Enz 2021).

 

De WIP-richtlijn Preoperatieve handdesinfectie (2013) adviseerde om voorafgaand aan een (eerste) aseptische ingreep de handen en polsen te wassen met zeep, te drogen én handdesinfectie met handalcohol toe te passen voor het aantrekken van chirurgische handschoenen. Bij vervolgprocedures kon volgens de WIP worden volstaan met handdesinfectie met handalcohol.

 

Uit een Cochrane review blijkt dat de beperkte literatuur met een klinische uitkomst toont dat postoperatieve wondinfecties (POWI’s) even vaak voorkomen bij handen wassen met antimicrobiële zeep voor een steriele procedure als bij handdesinfectie met een handalcohol (Tanner, 2016). Het is aangetoond dat het aantal bacteriën op handen van zorgmedewerkers lager is na het gebruik van handalcohol dan na handen wassen (Tanner, 2016; WHO, 2009; WHO, 2018). Overigens, of er een verband is tussen het aantal bacteriën op de handen van de zorgmedewerker en de kans dat de patiënt een postoperatieve wondinfectie (POWI) ontwikkelt is onduidelijk. Dat was de reden voor de World Health Organization (WHO) om geen voorkeur te geven aan handen wassen met antimicrobiële zeep of handdesinfectie met handalcohol (WHO, 2018). De WHO geeft een aantal overwegingen:

  • Kies voor handen wassen óf handdesinfectie met handalcohol. Het combineren van beide methoden wordt afgeraden omdat dit te belastend is voor de handen en omdat eventuele vochtige handen na het handen wassen het effect van handdesinfectie met handalcohol vermindert.
  • Handdesinfectie met handalcohol geeft minder uitdroging van de huid en veroorzaakt minder huidirritaties dan handen wassen.
  • Handdesinfectie met handalcohol kost minder tijd dan handen wassen.

De werkgroep beveelt op basis van bovenstaande overwegingen aan om te kiezen voor handdesinfectie met een handalcohol, zowel voor de eerste aseptische ingreep als de vervolgingrepen. 

 

De handen van zorgmedewerkers dienen schoon te zijn bij het betreden van het OK-complex. Alleen als de handen van een zorgmedewerker zichtbaar vervuild zijn of na toiletbezoek is handen wassen met water en zeep aangewezen (zonder handdesinfectie met handalcohol).

 

Zowel handen als onderarmen dienen bij de uitvoering van handhygiëne voorafgaand aan een aseptische procedure meegenomen te worden (WHO, 2018). De werkgroep vindt dat er geen rationale is om de onderarmen mee te nemen in de procedure en volgt daarmee het huidige beleid dat sinds 2009 wordt geadviseerd. Immers, de onderarmen worden bedekt met de steriele operatiejas waarvan mouwen goed worden afgesloten met een manchet en daarover heen chirurgische handschoenen. 

 

Het gebruik van een borstel bij het wassen van de handen is niet nodig, mogelijk zelfs schadelijk voor de handen (WHO, 2009) en niet duurzaam. De werkgroep ontraadt het gebruik van een borstel bij handen wassen. Zo nodig kan een nagelreiniger gebruikt worden.

 

Het goed laten drogen van handen na wassen dan wel handenalcohol voordat (steriele) handschoenen worden aangetrokken is van groot belang (WHO, 2009). Als handen niet goed droog zijn, zorgt dit voor een broeieffect in de handschoenen en meer irritatie van de huid.

 

Handdesinfectans

Residente huidflora van de medewerker is weinig pathogeen en zelden de oorzaak van een wondinfectie. Echter onder specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld bij kunstmateriaal of necrotisch weefsel, kunnen deze bacteriën wel een infectie veroorzaken (WHO, 2009).

 

Om transiënte huidflora te elimineren en residente huidflora te verminderen zijn er specifieke eisen aan het desinfectans en het gebruik ervan. Handdesinfectiemiddelen voor chirurgische handdesinfectie dienen te voldoen aan een NEN-norm, terug te vinden in de richtlijn Handhygiëne en persoonlijke hygiëne medewerker.

 

Daarnaast dient de contacttijd met een handalcohol langer te zijn voor handdesinfectie voor een aseptische ingreep. Deze verschilt per middel en staat beschreven in de voorschriften van de fabrikant. Door gebrek aan bewijs doet de werkgroep, net als de WHO-richtlijn preventie van POWI’s (2018), geen aanbevelingen over toevoegingen aan de handalcohol die zorgen voor een ‘verlengde activiteit’ (bijvoorbeeld chloorhexidine). Kritische noot van de WHO is dat de NEN-norm waaraan de producten moeten voldoen niet gerelateerd is aan klinische uitkomstmaten, slechts aan het antimicrobiële effect op de handen.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

Handhygiëne en -desinfectie die uitgevoerd worden door de medewerker zijn van groot belang in het voorkomen van POWI’s en dus de veiligheid van patiënten.

 

Kosten (middelenbeslag)

Er zijn geen kosten verbonden aan de aanbevelingen in deze module, anders dan de reeds bestaande kosten. Minder verbruik van water en zeep, en geen gebruik van borstels voor eenmalig gebruik heeft een gunstig effect op de kosten.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Het handen wassen voor een (eerste) aseptische ingreep is in veel ziekenhuizen nog een standaardprocedure. Het verlaten van dit gebruik zal aandacht vragen en implementatie. De werkgroep schat in dat het advies goed uit te leggen is en daardoor ook aanvaardbaar voor de beroepsgroepen.

 

Het (onnodige) gebruik van een borstel voor eenmalig gebruik bij het wassen van de handen wordt ontraden.

 

Duurzaamheid

In de besluitvorming dient duurzaamheid meegewogen te worden. Het gebruik van borstels, alcohol en zeep (afhankelijk van de soort) is schadelijk voor het milieu en dient alleen te worden gebruikt als daar een indicatie voor is.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Handdesinfectie voor een aseptische procedure is van groot belang om de contaminatie van het chirurgische veld te minimaliseren. Op basis van de aanbevelingen en overwegingen in de WHO-richtlijn (2018) is de werkgroep van mening dat de eerdere aanbevelingen uit de WIP-richtlijn Preoperatieve handdesinfectie (2013) aangescherpt kunnen worden. Omdat een combinatie van handen wassen en handdesinfectie met handalcohol expliciet wordt afgeraden door de WHO en de voordelen van handdesinfectie met handalcohol evident zijn – is effectiever in het verminderen van bacteriën op de handen, kost minder tijd en is minder belastend voor de handen – heeft de werkgroep gekozen voor enkel handdesinfectie met handalcohol zowel voor de eerste procedure als de volgende procedures. Alleen in een situatie waarin handen zichtbaar verontreinigd zijn met lichaamsvloeistoffen en na toiletbezoek is er nog een indicatie voor handen wassen (zonder borstel). De contacttijd van een handalcohol is langer voor handdesinfectie voor een aseptische ingreep, verschilt per middel en hiervoor gelden de voorschriften van de fabrikant. Handdesinfectiemiddelen voor chirurgische handdesinfectie moeten voldoen aan de norm zoals beschreven in de richtlijn Handhygiëne en persoonlijke hygiëne medewerker.

Onderbouwing

Het doel van handdesinfectie is het voorkomen van wondinfecties. Als de natuurlijke barrière wordt doorbroken, namelijk de huid of slijmvliezen van patiënt, kan contaminatie van het weefsel leiden tot wondinfectie. Op het operatiekamercomplex (OK-complex) vinden invasieve procedures daarom plaats onder aseptische omstandigheden.

 

Tijdens patiëntenzorg kunnen handen van gezondheidsmedewerkers gecontamineerd raken met pathogenen, ook wel transiënte flora genoemd. Normale huidflora wordt residente flora genoemd. Standaard handhygiëne vermindert of elimineert de transiënte flora. Daarbij kan er ook een effect zijn op residente flora, maar dat is niet altijd het geval. Handdesinfectie voor een aseptische procedure (ook wel preoperatieve of chirurgische handdesinfectie genoemd) gaat een stap verder en elimineert de transiënte flora en vermindert de residente flora. Dit vraagt om een andere procedure dan de standaard handhygiëne zoals beschreven in de module Handhygiëne en persoonlijke gebruiksvoorwerpen van deze richtlijn.

 

Deze module beschrijft de wijze waarop handdesinfectie door een operateur, behandelaar, anesthesioloog, instrumenterende en assisterende uitgevoerd dient te worden en welke voorwaarden er aan de gebruikte middelen worden gesteld.

Voor aanbevelingen met betrekking tot handverzorging gelden de aanbevelingen uit de richtlijn Handhygiëne en persoonlijke hygiëne medewerker.

No systematic literature analysis was performed for this clinical question, because the nature of this question does not lend itself well to be an answer by means of a systematic review of original scientific research. To answer this question the WIP-guideline Preoperatieve handdesinfectie, relevant international guidelines and relevant scientific articles were examined.

  1. AORN Guideline Summary: Hand Hygiene, February 2017, Vol. 105, No. 2
  2. Enz A, Kamaleddine I, Groß J, Schafmayer C, Alwafai E, Sievers L, Mittelmeier W, Klinder A. Is Single Gloving Still Acceptable? Investigation and Evaluation of Damages on Sterile Latex Gloves in General Surgery. J Clin Med. 2021 Aug.
  3. Parlak EA, Iyigun E, Albay A, Bedir O. Impact of methods and duration of surgical hand scrub on bacterial count: A randomized controlled trial. Am J Infect Control. 2021 Nov;49(11):1376-1383. doi: 10.1016/j.ajic.2021.05.006. Epub 2021 May 23. PMID: 34029650.
  4. Tanner J, Dumville JC, Norman G, Fortnam M. Surgical hand antisepsis to reduce surgical site infection. Cochrane Database Syst Rev. 2016 Jan 22;2016(1):CD004288. doi: 10.1002/14651858.CD004288.pub3. PMID: 26799160; PMCID: PMC8647968.
  5. <div>World Health Organization (WHO). Guidelines on hand hygiene in health care 2009.
  • <div>World Health Organization (WHO). Prevention of surgical site infection 2018.
  • Beoordelingsdatum en geldigheid

    Laatst beoordeeld  : 19-09-2024

    Initiatief en autorisatie

    Initiatief:
    • Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie
    Geautoriseerd door:
    • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
    • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
    • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
    • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
    • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
    • Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie
    • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
    • Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica
    • Vereniging voor Hygiëne en Infectiepreventie in de Gezondheidszorg
    • Landelijke Vereniging van Operatieassistenten
    • Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne

    Algemene gegevens

    De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd door het ministerie van VWS. De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

    Samenstelling werkgroep

    Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een multidisciplinaire werkgroep samengesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij het toedienen van medicatie.

     

    De werkgroep bestaat uit:

    • Dr. D.A.A. Lamprou, vaatchirurg, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH), voorzitter (tot maart 2023)
    • Drs. M.C. Gordinou de Gouberville, chirurg, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH), voorzitter (vanaf maart 2023)
    • Dr. F. Daams, chirurg, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
    • Prof. Dr. M.H.J. Verhofstad, chirurg, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
    • Drs. D. Kadouch, dermatoloog, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) (tot november 2022)
    • Dr. S. van der Geer-Rutten, dermatoloog, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) (vanaf januari 2023)
    • Ir. R. Wientjes, klinisch fysicus, Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF)
    • Dr. I.J.B. Spijkerman, arts-microbioloog, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)
    • Drs. S.P.M. Dumont-Lutgens, arts-microbioloog, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)
    • Dr. E.S. Veltman, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging (NOV)
    • Dr. P. Segers, cardiothoracaal chirurg, Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT)
    • Drs. S. Bons, anesthesioloog, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA)
    • A. Kranenburg, deskundige infectiepreventie, Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG)
    • D.A. Oosterom, deskundige infectiepreventie, Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG)
    • A. van Wandelen, stafmedewerker kwaliteit en beleid OK/CSDA, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) (tot maart 2023)
    • N.H.B.C. Dreessen, afdelingshoofd OK, Landelijke Vereniging Operatieassistenten (LVO)
    • J. Jaspers-Spits, arbeidshygiënist, Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne (NVvA)

    Met ondersteuning van:

    • I. van Dusseldorp, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
    • Drs. A.E. Sussenbach, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
    • Bc. A. Eikelenboom, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

    Belangenverklaringen

    De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase. 

     

    Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

    Werkgroeplid 

    Functie

    Nevenfuncties

    Gemelde belangen 

    Ondernomen actie

    Dr. D.A.A. Lamprou

    Vaatchirurg

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    Drs. M.C. Gordinou de Gouberville

    Chirurg, ChiCoN (WZA en Treant)

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    Dr. F. Daams

    Chirurg, Amsterdam UMC

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    Prof. Dr. M.H.J. Verhofstad

    - Chirurg, Erasmus MC 

    - Bestuurslid diverse wetenschappelijke verenigingen

    - Voorzitter Richtlijncommissie

    Onafhankelijk deskundige voor gezondheidsschade in civielrechtelijk verband

    Geen

    Geen restricties

    Drs. D. Kadouch

    Dermatoloog, Centrum Oosterwal

    Oprichter Tenue de Soleil

    Geen

    Geen restricties

    Dr. S. van der Geer-Rutten

    Dermatoloog, MohsA huidcentrum

    Bestuurder, MohsA Huidcentrum

    Geen

    Geen restricties

    Ir. R. Wientjes

    Klinisch fysicus

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    Dr. I.J.B. Spijkerman

    Arts-microbioloog, met aandachtsgebied infectiepreventie, Amsterdam UMC

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    Drs. S.P.M. Dumont-Lutgens

    Arts-microbioloog, Jeroen Bosch ziekenhuis

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    Dr. E.S. Veltman

    Orthopedisch chirurg, Erasmus MC

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    Dr. P. Segers

    Cardiothoracaal chirurg

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    S. Bons

    Anesthesioloog

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    A. Kranenburg

    Deskundige infectiepreventie, Rijnstate Ziekenhuis Arnhem

    Geen

    Geen

    Geen restricties 

    D.A. Oosterom

    Deskundige infectiepreventie, Haaglanden Medisch Centrum 

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    A. van Wandelen

    Stafmedewerker kwaliteit en beleid OK/CSDA, UMC Utrecht

    Geen

    Geen

    Geen restricties

    N.H.B.C. Dreessen

    Teamleider OK, Medisch Centrum Zuyderland

    Voorzitter LVO

    Geen

    Geen restricties 

    J. Jaspers-Spitz

    Arbeidshygiënist, Maastricht UMC

    Geen

    Geen 

    Geen restricties

     

    Inbreng patiëntenperspectief

    Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door uitnodigen van Patiëntfederatie Nederland (PFNL) voor de knelpunteninventarisatie. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan PFNL en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

     

    Wkkgz & kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

    Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

    Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase). 

     

    Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

    Module

    Uitkomst raming

    Toelichting

    Handdesinfectie voor een aseptische procedure

    Geen financiële gevolgen

    Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

     

    Werkwijze

    AGREE

    Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

     

    Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

    Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg m.b.t. infectiepreventie op het OK-complex. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijn op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVZ, NGG (NOG), VCCN, NOV, SVN, NVMM, VHIG, VDSMH, NVKF, BRV, NVT, THI-werkgroep, NVA en NVAB via de knelpunteninventarisatie. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten. 

     

    Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld. 

     

    Uitkomstmaten

    Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden. 

     

    Methode literatuursamenvatting

    Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

     

    Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs 

    De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation (zie www.gradeworkinggroup.org). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

     

    GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017). 

    GRADE

    Definitie

    Hoog

    ·        Er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;

    ·        Het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

    Redelijk

    ·        Er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;

    ·        Het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

    Laag

    ·        Er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;

    ·        Er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

    Zeer laag

    ·        Er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;

    ·        De literatuurconclusie is zeer onzeker.

    Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

     

    Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

    Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

     

    Formuleren van aanbevelingen

    De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen. 

     

    In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

    Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers 

     

     

    Sterke aanbeveling

    Zwakke (conditionele) aanbeveling

    Voor patiënten

    De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

    Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

    Voor behandelaars

    De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. 

    Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. 

    Voor beleidsmakers

    De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

    Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

     

    Organisatie van zorg

    In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. 

     

    Commentaar- en autorisatiefase

    De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

     

    Literatuur

    Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

     

    Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

     

    Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S,Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

     

    Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

     

    Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

     

    Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit

     

    Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

     

    Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from https://gdt.gradepro.org/app/handbook/handbook.html.

    Volgende:
    Geïsoleerde patiënt op de OK