Achtergrond en epidemiologie
Uitgangsvraag
Wat is meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA), hoe vaak komt MRSA in Nederland voor en welke factoren geven een verhoogde kans op MRSA-dragerschap?
Aanbeveling
Bij deze module zijn geen aanbevelingen geformuleerd.
Overwegingen
MRSA staat voor meticilline-resistente Staphylococcus aureus. Meticilline-resistentie berust op de aanwezigheid van het mecA-gen of mecC-gen in S. aureus. Dit gen codeert voor de productie van een gemodificeerd penicilline-bindend eiwit, het PBP-2a, dat een verminderde affiniteit bewerkstelligt voor bèta-lactam-antibiotica. Dit resulteert in een ongevoeligheid voor bijna alle bèta-lactam-antibiotica. Vermoed wordt dat het mecA-gen afkomstig is van coagulase negatieve stafylokokken en dat overdracht van het mecA-gen slechts incidenteel optreedt. Mogelijk geldt hetzelfde voor het mecC-gen. Het mecA- en mecC-gen komen wisselend tot expressie, wat kan resulteren in verschillende minimale remmende concentraties (MRC) voor bèta-lactam-antibiotica. Hoewel er verschillen zijn in biochemie tussen het mecA- en mecC-gen, worden alle S. aureus met deze genen beschouwd als MRSA, ongeacht de hoogte van de MRC (Paterson, 2014). Staphylococcus argenteus behoort samen met S. aureus en Staphylococcus schweitzeri tot het S. aureus complex (SAC). Zij kunnen dezelfde virulentie- en resistentie genen als MRSA bevatten. Derhalve worden meticilline-resistentie Staphylococcus argenteus en Staphylococcus schweitzeri als MRSA beschouwd (Witteveen, 2022). Mogelijk zullen hier in de toekomst ook nog andere aureus complex species bijkomen (Schutte, 2021).
Het ziekmakende vermogen van een S. aureus-stam (inclusief MRSA) wordt grotendeels bepaald door de aanwezigheid van virulentiefactoren, zoals de exotoxinen, toxische shocksyndroom toxine-1 (TSST-1) en het Panton-Valentine leukocidine (PVL). De virulentie van S. aureus is opmerkelijk, aangezien het organisme een commensaal is dat de neusgaten, farynx, oksels, vagina of beschadigde huidoppervlakken koloniseert. Infecties ontstaan wanneer een beschadiging van de huid of mucosa stafylokokken toegang geeft tot aangrenzende weefsels of de bloedbaan. Of een infectie zich verspreidt, hangt af van een complexe wisselwerking tussen virulentiefactoren van de S. aureus en afweermechanismen van de gastheer, met een verhoogd risico op infectie door de aanwezigheid van kunstmateriaal (bijv. intraveneuze katheters).
Vanwege de beperkte beschikbaarheid van effectieve antibiotica tegen MRSA zijn infecties met MRSA slechter te behandelen dan de meticilline-gevoelige S. aureus (MSSA). Hoewel de mortaliteit van een S. aureus bacteriëmie de afgelopen drie decennia is gedaald, vond een recente meta-analyse nog steeds een mortaliteit na een jaar van 30%, waarbij de mortaliteit voor MRSA hoger is dan voor MSSA (Bai, 2022). Een recente studie vond dat meer dan 100.000 doden en 3.5 miljoen disability-adjusted life-years (DALYs) konden werden toegeschreven aan meticilline-resistentie in 2019 (Antimicrobial Resistance Collaborators, 2022). Dit is met name te verklaren door inadequate (empirische) antibiotica, antibiotica die minder effectief zijn dan beta-lactam-antibiotica, bijkomende co-morbiditeit bij de patiënt en ernst van de ziekte bij aanvang van infectie, en niet zozeer door de meticilline-resistentie zelf (Ammerlaan, 2009; Antimicrobial Resistance Collaborators, 2022).
Epidemiologie
S. aureus is verantwoordelijk voor ongeveer 15% van alle buiten het ziekenhuis verworven bacteriëmieën en ongeveer 20% van alle nosocomiale bacteriëmieën. De incidentie van S. aureus bacteriëmieën is toegenomen in de afgelopen decennia, waarschijnlijk als gevolg van een groeiende risicopopulatie, en stijgend aantal MRSA-infecties (Ammerlaan, 2013). De mortaliteit bij volwassen patiënten met een S. aureus bacteriemie is 10% na 1 week en 30% na een jaar (Bai, 2022).
MRSA is de belangrijkste veroorzaker van antibiotica-resistente nosocomiale infecties wereldwijd en komt vooral voor in landen met een relatief hoog antibioticagebruik. Het percentage MRSA onder de invasieve S. aureus-isolaten in Europa varieert van < 5% in landen als Denemarken, Finland, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk, Zweden en Nederland (2.0%) tot meer dan 40% in Roemenië, Griekenland en Cyprus (ECDC, 2020). In landen waar MRSA veel voorkomt in ziekenhuizen is ook de prevalentie van MRSA in de algehele bevolking aan het stijgen (ECDC, 2022). De prevalentie van niet invasieve MRSA isolaten in Nederlandse verpleeghuizen is circa 0,8% (Dulm, 2019).
Soorten MRSA
Men onderscheidt drie verschillende soorten MRSA: healthcare- of hospital-associated- MRSA (HA-MRSA), community-associated-MRSA (CA-MRSA) en livestock-associated-MRSA (LA-MRSA).
HA-MRSA-dragerschap of -infectie is gerelateerd aan een opname in een zorginstelling of patiëntgebonden werkzaamheden. HA- en CA-MRSA onderscheiden zich genetisch van elkaar doordat het vaak verschillende stammen zijn met specifieke SSCmec-cassettes en PVL-genen. (Vandenesch, 2003; Fluit, 2016). Met behulp van typering kan vaak onderscheid gemaakt worden. Echter, het onderscheid is niet zwart-wit, zo zijn er ook beschrijvingen van verspreiding van CA-MRSA in ziekenhuizen (Patel, 2008; Hetem, 2012), terwijl zogenaamde ziekenhuisstammen zich ook wel eens verspreiden buiten de grenzen van het ziekenhuis.
Dieren, met name varkens, vleeskalveren, vleeskuikens en paarden kunnen drager zijn van MRSA, de zogenaamde livestock-associated-MRSA (LA-MRSA). LA-MRSA kan ook op mensen overgedragen worden (Bosch, 2015; van Cleef, 2015). LA-MRSA wordt meestal gedefinieerd als MRSA-stammen van het type ST398. In de literatuur zijn echter ook ST398 stammen beschreven waarbij geen relatie wordt gezien met de veterinaire sector, de zogenaamde humane ST398 stammen (Konstantinovski 2022). Deze stammen worden vaker gezien (bij reizigers) in Azië, zijn vaak virulenter en met deze stammen worden vaker uitbraken beschreven (Lu 2021, Moller 2019). LA-MRSA in deze richtlijn is daarom gedefinieerd als ST398 i.c.m. een duidelijke expositie aan vee.
Transmissieroute
MRSA wordt voornamelijk overgedragen via direct contact via de handen. Daarnaast kan verspreiding plaatsvinden door de lucht (op huidschilfers, aerosolen) of via secundaire bronnen in de directe omgeving (kleding, beddengoed en speelgoed) (Ng, 2017).
MRSA-dragerschap en infectie
Kenmerken van MRSA-dragerschap en -infectie zijn doorgaans identiek aan die van dragerschap en infectie van S. aureus.
Kolonisatie is een belangrijke stap in de pathogenese van S. aureus-infecties en speelt een belangrijke rol in de nosocomiale epidemiologie van deze bacteriën. Ongeveer 20% van de gezonde mensen is aanhoudend gekoloniseerd met S. aureus, meestal voorin de neusgaten. Nog eens 30% is met tussenpozen gekoloniseerd en de overige 50% blijkt om onbekende redenen niet vatbaar voor dragerschap van S. aureus (Wertheim, 2005).
S. aureus dragerschap komt vaker voor bij specifieke (patiënt)risicogroepen zoals bijvoorbeeld patiënten met huidaandoeningen, verminderde weerstand, lichaamsvreemd materiaal en intraveneuze drugsgebruikers (Wertheim, 2005). Omgevingsfactoren zoals contact met dieren en ziekenhuisopname kunnen ook S. aureus dragerschap beïnvloeden (Sherertz, 2001). Mensen (en huisdieren) binnen één huishouden dragen vaak genotypisch identieke stammen (Goslings, 1958; van Duijkeren, 2005; Sing, 2008).
Het dragen van S. aureus veroorzaakt zelden ziekte bij gezonde mensen, maar geeft een verhoogd risico op S. aureus-infecties bij verschillende risicopopulaties. S. aureus veroorzaakt huidinfecties en invasieve infecties, zoals toxic-shocksyndroom, endocarditis en bacteriëmieën. MRSA veroorzaakt dezelfde ziektebeelden als een gevoelige S. aureus. De behandeling van MRSA is echter lastiger. Een nosocomiale S. aureus-bacteriëmie wordt meestal veroorzaakt door de S. aureus-stam waarmee de patiënt is gekoloniseerd bij opname in het ziekenhuis (von Eiff, 2001; Wertheim, 2004). MRSA-dragerschap is geassocieerd met een nog hoger risico op infectie dan MSSA-dragerschap (Davis, 2004).
Het is van belang om risicofactoren voor MRSA-dragerschap te identificeren, zodat mensen met deze risicofactoren gericht op MRSA gescreend worden als zij in een medisch specialistische zorginstelling worden behandeld of gaan werken. Het RIVM verzamelt gegevens over het vóórkomen van MRSA in Nederland. De grootste groep (26%) had bedrijfsmatig contact met varkens/vleeskalveren of vleeskuikens. Daarnaast was tien procent van de MRSA uit screeningssamples afkomstig van patiënten die wonen in een asielzoekerscentrum en 8% was de afgelopen 2 maanden > 24 uur opgenomen geweest in een buitenlands ziekenhuis (Nethmap, 2021). Van een gedeelte van de in Nethmap gepresenteerde MRSA isolaten is de mogelijke riscofactor onbekend. Module Risicocategorieën van deze richtlijn gaat verder in op de risicocategorieën voor MRSA-dragerschap.
Het Nederlandse ‘search and destroy’-beleid
In Nederland wordt voor MRSA binnen de verpleeg- en ziekenhuizen een actief ‘search en destroy’-beleid gevolgd. Het doel hiervan is MRSA snel op te sporen en kwijt te raken in een (kwetsbare) populatie die (frequent) gebruik maakt van deze zorg of werkzaam is in de zorg. Dit houdt in dat er bij opname of werkzaamheden in ziekenhuis of verpleeghuis bij risicogroepen actief naar MRSA gezocht wordt (‘search’). Patiënten en medewerkers worden op basis van het risico op dragerschap van MRSA ingedeeld in risicocategorieën. Patiënten die mogelijk MRSA bij zich dragen worden geïsoleerd verpleegd totdat MRSA is uitgesloten. Personen die contact hebben gehad met een MRSA-drager (medewerkers of medepatiënten) kunnen worden onderzocht op MRSA. Naast het actief zoeken kunnen patiënten (of medewerkers) met MRSA ook behandeld worden voor het MRSA-dragerschap (‘destroy’).
Kosten (middelenbeslag)
Vanwege het actieve zoeken naar MRSA via het screeningsbeleid, het op indicatie behandelen van MRSA-dragerschap en het gematigd toepassen van antibiotica komt MRSA in Nederland weinig voor in vergelijking met andere landen. De belasting van de maatregelen uit het nationaal beleid wegen op tegen de beoogde risicoreductie. Het ‘search and destroy’-beleid blijkt in Nederland kosteneffectief en draagt landelijk bij aan een afname in sterfte door MRSA-infectie (Souverein, 2016). Kosten op organisatieniveau kunnen echter hoog zijn, zeker bij een verheffing.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)
Indien een MRSA-positieve patiënt opgenomen wordt of in een medisch specialitische zorginstelling verblijft, zal dit in isolatie of met specifieke infectiepreventiemaatregelen gebeuren. Het doel hiervan is voorkomen van overdracht van MRSA naar andere patiënten. Deze maatregelen kunnen effect hebben op het psychologisch welbevinden van de patiënt en in sommige gevallen leiden tot sociale isolatie en mogelijk verminderde kwaliteit van zorg (Barratt, 2011; Labus, 2019). Bij sommige patiënten heeft de rust en privacy van een eenpersoonskamer juist ook een gunstig effect (Baratt, 2011).
Onderbouwing
Achtergrond
Doel van deze module is het beschrijven van de epidemiologie van MRSA in Nederland. Hierbij wordt aandacht besteed aan de mate waarin MRSA in Nederland voorkomt, een beschrijving van de risicofactoren voor MRSA-dragerschap en het huidige ‘search and destroy’-beleid.
Zoeken en selecteren
No systematic literature analysis was performed for this clinical question because the nature of this question does not lend itself well to be an answer by means of a systematic review of original scientific research. To answer this question the WIP-guidelines ‘MRSA’, relevant international guidelines and relevant scientific articles specifically focused on The Netherlands were examined.
Referenties
- Ammerlaan H, Seifert H, Harbarth S, Brun-Buisson C, Torres A, Antonelli M, Kluytmans J, Bonten M; European Practices of Infections with Staphylococcus aureus (SEPIA) Study Group. Adequacy of antimicrobial treatment and outcome of Staphylococcus aureus bacteremia in 9 Western European countries. Clin Infect Dis. 2009 Oct 1;49(7):997-1005. doi: 10.1086/605555. PMID: 19719417.
- Ammerlaan HS, Harbarth S, Buiting AG, Crook DW, Fitzpatrick F, Hanberger H, Herwaldt LA, van Keulen PH, Kluytmans JA, Kola A, Kuchenbecker RS, Lingaas E, Meessen N, Morris-Downes MM, Pottinger JM, Rohner P, dos Santos RP, Seifert H, Wisplinghoff H, Ziesing S, Walker AS, Bonten MJ. Secular trends in nosocomial bloodstream infections: antibiotic-resistant bacteria increase the total burden of infection. Clin Infect Dis. 2013 Mar;56(6):798-805. doi: 10.1093/cid/cis1006. Epub 2012 Dec 7. PMID: 23223600.
- Antimicrobial Resistance Collaborators. Global burden of bacterial antimicrobial resistance in 2019: a systematic analysis. Lancet. 2022 Feb 12;399(10325):629-655. doi: 10.1016/S0140-6736(21)02724-0. Epub 2022 Jan 19. Erratum in: Lancet. 2022 Oct 1;400(10358):1102. PMID: 35065702; PMCID: PMC8841637.
- Bai AD, Lo CKL, Komorowski AS, Suresh M, Guo K, Garg A, Tandon P, Senecal J, Del Corpo O, Stefanova I, Fogarty C, Butler-Laporte G, McDonald EG, Cheng MP, Morris AM, Loeb M, Lee TC. Staphylococcus aureus bacteraemia mortality: a systematic review and meta-analysis. Clin Microbiol Infect. 2022 Aug;28(8):1076-1084. doi: 10.1016/j.cmi.2022.03.015. Epub 2022 Mar 23. PMID: 35339678.
- Barratt RL, Shaban R, Moyle W. Patient experience of source isolation: lessons for clinical practice. Contemp Nurse. 2011 Oct;39(2):180-93. doi: 10.5172/conu.2011.180. PMID: 22551431.
- Bosch T, Verkade E, van Luit M, Landman F, Kluytmans J, Schouls LM. Transmission and persistence of livestock-associated methicillin-resistant Staphylococcus aureus among veterinarians and their household members. Appl Environ Microbiol. 2015 Jan;81(1):124-9. doi: 10.1128/AEM.02803-14. Epub 2014 Oct 17. PMID: 25326300; PMCID: PMC4272725.
- van Cleef BA, van Benthem BH, Verkade EJ, van Rijen MM, Kluytmans-van den Bergh MF, Graveland H, Bosch T, Verstappen KM, Wagenaar JA, Bos ME, Heederik D, Kluytmans JA. Livestock-associated MRSA in household members of pig farmers: transmission and dynamics of carriage, a prospective cohort study. PLoS One. 2015 May 18;10(5):e0127190. doi: 10.1371/journal.pone.0127190. PMID: 25993665; PMCID: PMC4436301.
- Davis KA, Stewart JJ, Crouch HK, Florez CE, Hospenthal DR. Methicillin-resistant Staphylococcus aureus (MRSA) nares colonization at hospital admission and its effect on subsequent MRSA infection. Clin Infect Dis. 2004 Sep 15;39(6):776-82. doi: 10.1086/422997. Epub 2004 Aug 27. PMID: 15472807.
- van Dulm E, Tholen ATR, Pettersson A, van Rooijen MS, Willemsen I, Molenaar P, Damen M, Gruteke P, Oostvogel P, Kuijper EJ, Hertogh CMPM, Vandenbroucke-Grauls CMJE, Scholing M. High prevalence of multidrug resistant Enterobacteriaceae among residents of long term care facilities in Amsterdam, the Netherlands. PLoS One. 2019 Sep 12;14(9):e0222200. doi: 10.1371/journal.pone.0222200. PMID: 31513682; PMCID: PMC6742385.
- van Duijkeren E, Wolfhagen MJ, Heck ME, Wannet WJ. Transmission of a Panton-Valentine leucocidin-positive, methicillin-resistant Staphylococcus aureus strain between humans and a dog. J Clin Microbiol. 2005 Dec;43(12):6209-11. doi: 10.1128/JCM.43.12.6209-6211.2005. PMID: 16333133; PMCID: PMC1317200.
- ECDC 2020: https://atlas.ecdc.europa.eu/
- ECDC 2022: https://www.ecdc.europa.eu/sites/default/files/documents/ECDC-WHO-AMR-report.pdf
- von Eiff C, Becker K, Machka K, Stammer H, Peters G. Nasal carriage as a source of Staphylococcus aureus bacteremia. Study Group. N Engl J Med. 2001 Jan 4;344(1):11-6. doi: 10.1056/NEJM200101043440102. PMID: 11136954.
- Fluit AC, Jansen MD, Bosch T, Jansen WT, Schouls L, Jonker MJ, Boel CH. rRNA Operon Copy Number Can Explain the Distinct Epidemiology of Hospital-Associated Methicillin-Resistant Staphylococcus aureus. Antimicrob Agents Chemother. 2016 Nov 21;60(12):7313-7320. doi: 10.1128/AAC.01613-16. PMID: 27671073; PMCID: PMC5119012.
- Goslings WR, Buchli K. Nasal carrier rate of antibiotic-resistant staphylococci; influence of hospitalization on carrier rate in patients, and their household contacts. AMA Arch Intern Med. 1958 Nov;102(5):691-715. doi: 10.1001/archinte.1958.00260220007002. PMID: 13582257.
- Hetem DJ, Westh H, Boye K, Jarløv JO, Bonten MJ, Bootsma MC. Nosocomial transmission of community-associated methicillin-resistant Staphylococcus aureus in Danish Hospitals. J Antimicrob Chemother. 2012 Jul;67(7):1775-80. doi: 10.1093/jac/dks125. Epub 2012 Apr 20. PMID: 22523315.
- Konstantinovski MM, Schouls LM, Witteveen S, Claas ECJ, Kraakman ME, Kalpoe J, Mattson E, Hetem DJ, van Elzakker EPM, Kerremans J, Hira V, Bosch T, Gooskens J. Livestock-associated methicillin-resistant Staphylococcus aureus epidemiology, genetic diversity, and clinical characteristics in an urban region. Front Microbiol. 2022 Dec 14;13:875775. doi: 10.3389/fmicb.2022.875775. PMID: 36590396; PMCID: PMC9795226.
- Labus D, Weinhold L, Heller J. The effect of isolation precautions on care processes and medical outcomes in patients colonized with MRSA. GMS Hyg Infect Control. 2019 Nov 29;14:Doc18. doi: 10.3205/dgkh000333. PMID: 32047717; PMCID: PMC7006949.
- Lu H, Zhao L, Si Y, Jian Y, Wang Y, Li T, Dai Y, Huang Q, Ma X, He L, Li M. The Surge of Hypervirulent ST398 MRSA Lineage With Higher Biofilm-Forming Ability Is a Critical Threat to Clinics. Front Microbiol. 2021 Mar 4;12:636788. doi: 10.3389/fmicb.2021.636788. PMID: 33746929; PMCID: PMC7969815.
- Møller JK, Larsen AR, Østergaard C, Møller CH, Kristensen MA, Larsen J. International travel as source of a hospital outbreak with an unusual meticillin-resistant Staphylococcus aureus clonal complex 398, Denmark, 2016. Euro Surveill. 2019 Oct;24(42):1800680. doi: 10.2807/1560-7917.ES.2019.24.42.1800680. PMID: 31640842; PMCID: PMC6807253.
- Nethmap 2021 - Consumption of antimicrobial agents and antimicrobial resistance among medically important bacteria in the Netherlands in 2020.
- Ng W, Faheem A, McGeer A, Simor AE, Gelosia A, Willey BM, Watt C, Richardson DC, Wong H, Ostrowska K, Vernich L, Muller MP, Gnanasuntharam P, Porter V, Katz K. Community- and Healthcare-Associated Methicillin-Resistant Staphylococcus aureus Strains: An Investigation Into Household Transmission, Risk Factors, and Environmental Contamination. Infect Control Hosp Epidemiol. 2017 Jan;38(1):61-67. doi: 10.1017/ice.2016.245. Epub 2016 Nov 8. PMID: 27821194.
- Patel M, Waites KB, Hoesley CJ, Stamm AM, Canupp KC, Moser SA. Emergence of USA300 MRSA in a tertiary medical centre: implications for epidemiological studies. J Hosp Infect. 2008 Mar;68(3):208-13. doi: 10.1016/j.jhin.2007.12.010. Epub 2008 Mar 4. PMID: 18289726.
- Paterson GK, Harrison EM, Holmes MA. The emergence of mecC methicillin-resistant Staphylococcus aureus. Trends Microbiol. 2014 Jan;22(1):42-7. doi: 10.1016/j.tim.2013.11.003. Epub 2013 Dec 9. PMID: 24331435; PMCID: PMC3989053.
- Schutte AHJ, Strepis N, Zandijk WHA, Bexkens ML, Bode LGM, Klaassen CHW. Characterization of Staphylococcus roterodami sp. nov., a new species within the Staphylococcus aureus complex isolated from a human foot infection. Int J Syst Evol Microbiol. 2021 Sep;71(9). doi: 10.1099/ijsem.0.004996. PMID: 34582327.
- Sherertz RJ, Bassetti S, Bassetti-Wyss B. "Cloud" health-care workers. Emerg Infect Dis. 2001 Mar-Apr;7(2):241-4. doi: 10.3201/eid0702.010218. PMID: 11294715; PMCID: PMC2631703.
- Sing A, Tuschak C, Hörmansdorfer S. Methicillin-resistant Staphylococcus aureus in a family and its pet cat. N Engl J Med. 2008 Mar 13;358(11):1200-1. doi: 10.1056/NEJMc0706805. PMID: 18337614.
- Souverein D, Houtman P, Euser SM, Herpers BL, Kluytmans J, Den Boer JW. Costs and Benefits Associated with the MRSA Search and Destroy Policy in a Hospital in the Region Kennemerland, The Netherlands. PLoS One. 2016;11(2):e0148175. Published 2016 Feb 5. doi:10.1371/journal.pone.0148175.
- Vandenesch F, Naimi T, Enright MC, Lina G, Nimmo GR, Heffernan H, Liassine N, Bes M, Greenland T, Reverdy ME, Etienne J. Community-acquired methicillin-resistant Staphylococcus aureus carrying Panton-Valentine leukocidin genes: worldwide emergence. Emerg Infect Dis. 2003 Aug;9(8):978-84. doi: 10.3201/eid0908.030089. PMID: 12967497; PMCID: PMC3020611.
- Wertheim HF, Vos MC, Ott A, van Belkum A, Voss A, Kluytmans JA, van Keulen PH, Vandenbroucke-Grauls CM, Meester MH, Verbrugh HA. Risk and outcome of nosocomial Staphylococcus aureus bacteraemia in nasal carriers versus non-carriers. Lancet. 2004 Aug 21-27;364(9435):703-5. doi: 10.1016/S0140-6736(04)16897-9. PMID: 15325835.
- Wertheim HF, Melles DC, Vos MC, van Leeuwen W, van Belkum A, Verbrugh HA, Nouwen JL. The role of nasal carriage in Staphylococcus aureus infections. Lancet Infect Dis. 2005 Dec;5(12):751-62. doi: 10.1016/S1473-3099(05)70295-4. PMID: 16310147.
- Witteveen S, Hendrickx APA, de Haan A, Notermans DW, Landman F, van Santen-Verheuvel MG, de Greeff SC, Kuijper EJ, van Maarseveen NM, Vainio S, Schouls LM. Genetic Characteristics of Methicillin-Resistant Staphylococcus argenteus Isolates Collected in the Dutch National MRSA Surveillance from 2008 to 2021. Microbiol Spectr. 2022 Aug 25:e0103522. doi: 10.1128/spectrum.01035-22. Epub ahead of print. PMID: 36005448.
Verantwoording
Beoordelingsdatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 20-11-2023
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd door het ministerie van VWS. De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Doel en doelgroep
De beoogde gebruikers van de richtlijn betreffen al diegenen die betrokken zijn bij het opstellen van het infectiepreventiebeleid in medische specialitische zorginstellingen.
Voor patiënten
Ontstekingen kunnen veroorzaakt worden door bacteriën. Een ontsteking gaat vaak vanzelf over, maar soms zijn antibiotica nodig. Dit zijn medicijnen die helpen tegen een ontsteking met bacteriën. Sommige bacteriën zijn ongevoelig (resistent) voor antibiotica. De gebruikte antibiotica helpen dan niet meer. De MRSA-bacterie is ongevoelig voor veel antibiotica. Een infectie met MRSA is vaak lastig te behandelen en daarom ongewenst.
In deze richtlijn wordt beschreven welke maatregelen zorginstellingen moeten nemen om verspreiding van MRSA te voorkomen. Meer informatie in begrijpelijke taal is te lezen op Thuisarts.nl.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met MRSA.
Werkgroep:
- Dr. A.L.M. Vlek (voorzitter), arts-microbioloog, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)
- Dr. K.A. Heemstra, arts-microbioloog, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)
- Dr. E.M. Mascini, arts-microbioloog, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)
- Dr. H. Ammerlaan, internist-infectioloog, Nederlandse Vereniging van Internist-Infectiologen (NIV/NVII)
- Dr. R. Bakx, kinderchirurg, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
- P. Voermans, deskundige infectiepreventie, Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG)
- M.B.R. Seijger, deskundige infectiepreventie, Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG)
- P. Molenaar, deskundige infectiepreventie, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
- Drs. G.M.J. Vlasveld, arts verstandelijk gehandicapten, Nederlandse Vereniging Artsen Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG)
- Drs. R.J. Naber, bedrijfsarts, Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB)
Meelezers:
- Drs. M. Loogman, Huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
Met ondersteuning van:
- Dr. I. van Dusseldorp, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. A.J. Versteeg, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. H. Graveland, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar geen directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Dr. A.L.M. Vlek |
Arts-microbioloog Diakonessenhuis |
Voorzitter stuurgroep ISIS AR |
geen |
Geen actie vereist |
Dr. K.A. Heemstra |
Arts-microbioloog Alrijne Zorggroep, MSB Alrijne (laboratorium eigendom van Eurofins clinical diagnostics) |
geen |
geen |
Geen actie vereist |
Dr. E. Mascini |
Arts-microbioloog ziekenhuis Rijnstate |
Lid RCT ABR Zorgnetwerk GAIN. |
Geen |
Geen actie vereist |
Dr. H. Ammerlaan |
Internist-infectioloog Catharina Ziekenhuis, lid coöperatie MSB |
geen |
geen |
Geen actie vereist |
Dr. R. Bakx |
Kinderchirurg, Amsterdam |
CAPP studie, ZonMW behandeling complexe appendicitis. Voorzitter Adviescommissie Richtlijnen FMS, voorzitter Richtlijnencommissie NVvH, Bestuurslid Stichting Spoedeisende Hulp Bij Kinderen, Course Director APLS. |
Geen |
Geen actie vereist |
P. Voermans |
Deskundige infectiepreventie |
geen |
geen |
Geen actie vereist |
M.B.R. Seijger |
Deskundige infectiepreventie |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
P. Molenaar |
Deskundige infectiepreventie -RIVM- LCI / GGD Amsterdam en ABR zorgnetwerk Noord-Holland |
geen |
geen |
Geen actie vereist |
Drs. G.M.J. Vlasveld |
Arts verstandelijk gehandicapten, Amerpoort/Sherpa |
Bestuurslid NVAVG (onbetaald) |
geen |
Geen actie vereist |
Drs. R.J. Naber |
Bedrijfsarts, arbodienst Amsterdam UMC |
Secretaris NVAB werkgroep BaZ. Lid NVAB commissie richtlijnontwikkeling en wetenschap. Lid NVAB commissie Intercollegiale toetsing en deskundigheidsbevordering. |
Geen |
Geen actie vereist |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door uitnodigen van Patiëntfederatie Nederland (PFNL) voor de invitational conference. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan PFNL en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Wkkgz & kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er geen substantiële financiële gevolgen zijn. Zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Achtergrond en epidemiologie |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Bij deze module zijn geen aanbevelingen geformuleerd. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder ‘Onderbouwing’. Indien mogelijk werden de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects-model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie https://www.gradeworkinggroup.org). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt)relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen. (De domeinen voor downgraden zijn: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias. De domeinen voor upgraden zijn: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S,Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0 (2023). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://richtlijnendatabase.nl/werkwijze/richtlijnen_3_0.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin
Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from gdt.gradepro.org/app/handbook/handbook.html