Hypertensief spoedgeval

Initiatief: NIV Aantal modules: 13

Indicatiestelling intraveneuze behandeling van ernstige hypertensie

Uitgangsvraag

Wat is het beleid voor personen die zich op de SEH met ernstige hypertensie met of zonder symptomen presenteren?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvraag:

  • Welke patiënten hebben direct een verhoogd risico op mortaliteit of cardiovasculaire morbiditeit ten gevolge van ernstige hypertensie en moeten derhalve acuut intraveneus worden behandeld ?

Aanbeveling

Sluit bij symptomatische patienten met een bloeddruk >200/120 mmHg een hypertensief spoedgeval met retinopathie en/of trombotische microangiopathie uit indien andere andere aanwijzingen voor acute hypertensieve orgaanschade ontbreken.

 

Behandel patiënten met acute hypertensieve orgaanschade zo spoedig mogelijk met intraveneuze bloeddrukverlagende medicatie.

 

Maak geen onderscheid in behandeling bij symptomatische of niet-symptomatische patiënten met ernstige hypertensie zonder acute hypertensieve orgaanschade (zie voor beleid de module 'Behandeling van ernstige hypertensie zonder acute orgaanschade').

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

De prognose van een hypertensief spoedgeval met retinopathie is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Door verschillende studies met verschillende definities en met inclusie in verschillende tijdsperioden is het moeilijk een conclusie te trekken over de prognose van hypertensief spoedgeval, voormalig urgentie en asymptomatische ernstige hypertensie. De prognose van een spoedgeval hangt sterk af van het type orgaanschade (3 tot 39% mortaliteit over een follow-upperiode van 12 tot 18 maanden), waarbij een hypertensief spoedgeval met alleen retinopathie van de hypertensieve spoedgevallen de meest gunstige prognose lijkt te hebben met een mortaliteit variërend van 3 tot 15% (4 studies met een follow-up van 48 tot 103 maanden), maar een aanzienlijke morbiditeit lijkt te kennen met betrekking tot het voorkomen van nierfunctiestoornissen. De prognose van patiënten met een hypertensieve urgentie (7 en 9%; follow-up 12 tot 18 maanden) lijkt vergelijkbaar met patiënten die zich presenteren met ernstige ongecontroleerde hypertensie bij de huisarts (4% mortaliteit na twee jaar). Dit betreft echter maar één studie waar geen onderscheid is gemaakt tussen spoedgeval, urgentie en asymptomatische ernstige hypertensie; het grootste deel betrof echter asymptomatische hypertensie. Voorzichtig kan wel geconcludeerd worden dat hypertensieve urgentie geen hoger cardiovasculair risico met zich meebrengt dan patiënten met ernstige hypertensie.

 

Al met al lijkt de afwezigheid van klachten gecorreleerd met een lage kans op een hypertensief spoedgeval en een goede prognose. Ten aanzien van voorspellers voor een hypertensief spoedgeval zijn geen studies beschreven die aan de selectiecriteria voldeden. Door het ontbreken van vergelijkende studies waarbij voorspellers voor uitkomstmaten mortaliteit, cardiovasculaire morbiditeit, progressie naar spoedgeval en orgaanschade werden onderzocht is geen conclusie te trekken of gecontroleerde bloeddruk verlaging middels intraveneuze antihypertensieve medicatie de genoemde uitkomstmaten verbetert.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

Het uitsluiten van een hypertensief spoedgeval bij patiënten die geen symptomen hebben kost veel tijd, wat door de betrokken ervaringsdeskundigen als onprettig werd ervaren. Een volstrekt asymptomatische presentatie bij patienten die zich met een sterk verhoogde bloeddruk presenteren lijkt op basis van de literatuur zeldzaam. Daarom valt bij deze categorie patienten het te overwegen om niet direct tot SEH-beoordeling over te gaan, aangezien er geen bewijs is dat bloeddrukbehandeling met orale medicatie alleen in dit geval tot een slechtere prognose leidt.

 

Kosten (middelenbeslag)

Uitsluiten van een hypertensief spoedgeval of een hypertensieve urgentie betreft een SEH-bezoek met veel diagnostiek. Het is dus ook economisch gunstig de drempel hiervoor iets hoger te leggen dan nu het geval is. Bij minder opnames op een bewaakte afdeling zullen de kosten voor behandeling van ernstige hypertensie dalen.

 

Haalbaarheid en implementatie

De voorgestelde beleidsverandering waarbij patiënten vooral bij alarmsymptomen of klachten op de SEH beoordeeld moeten worden, is makkelijk in te voeren; in de praktijk vinden zowel huisartsen als internisten dat er nu te laagdrempelig SEH-beoordeling nodig is bij een patiënt zonder overige klachten. Belangrijkste is dat zorgverleners (de bloeddruk wordt vaak door praktijkondersteuners gemeten) geschoold worden in alarmsymptomen. Bij twijfel is SEH-beoordeling aangewezen.

 

Oogheelkundige screening op hypertensieve retinopathie werd de afgelopen jaren al vaak niet uitgevoerd wegens logistieke redenen. In de praktijk lijkt dit niet tot grote problemen te hebben geleid: bij patiënten met ernstige hypertensie waarbij geen funduscopie wordt uitgevoerd is de prognose niet slechter dan bij patiënten die naar de SEH worden verwezen voor aanvullende diagnostiek en behandeling. Verder gaven patiënten in een focusgroep aan dat de diagnostiek op de SEH vaak lang duurde; dit kan in een deel gereduceerd worden doordat funduscopie minder vaak noodzakelijk is.

 

Rationale/ balans tussen de argumenten voor en tegen de interventie

Het risico is dat patiënten met orale medicatie behandeld worden en een te snelle, ongecontroleerde bloeddrukdaling ontstaat die kan leiden tot een herseninfarct of overlijden in aanwezigheid van een gestoorde autoregulatie. In de praktijk wordt op de SEH vaak ook al orale medicatie gegeven voordat de oogarts heeft beoordeeld of retinopathie aanwezig is, een situatie vergelijkbaar bij de huisarts. Het risico op complicaties lijkt laag (hoewel nooit prospectief onderzocht) en is consistent met de studie van Patel (2016) die laat zien dat bij een grote groep patienten met een sterk verhoogde bloeddruk op het spreekuur (bij 1:20 was de bloeddruk >200/120 mmHg) de prognose gunstig is. Gezien de hoge frequentie van patienten die vanwege (verdenking op) een hypertensief spoedgeval worden verwezen is het voor de belasting van de SEH een voordeel als in geval van ernstige hypertensie zonder alarmsymptomen of klachten, geen uitgebreid onderzoek hoeft plaats te vinden en behandeling kan worden gestart. Aangezien in de verschillende cohorten patiënten met hypertensieve retinopathie meestal een bloeddruk hebben boven de 200/120 mmHg en een asymptomatische presentatie zeldzaam is lijkt het, in lijn met eerdere aanbevelingen van de richtlijn uit 2010, de richtlijn cardiovasculair risicomanagement uit 2019 en het recente positiedocument van de ESC en ESH, raadzaam om alleen bij patienten met een bloeddruk >200/120 mmHg en symptomen aanvullend onderzoek te verrichten naar acute hypertensieve orgaanschade indien acute neurologische symptomen of cardiopulmonale klachten ontbreken (zie ook de module 'Aanvullende Diagnostiek').

Onderbouwing

Om vast te stellen welke diagnostiek nodig is bij ernstige hypertensie, is het van belang te weten wat de prognose is van ernstige hypertensie met of zonder symptomen. Hierop kan worden bepaald wanneer uitgebreidere aanvullende diagnostiek nodig is om vast te stellen of acute intraveneuze behandeling nodig is.

 

Als een ernstig verhoogde bloeddruk wordt vastgesteld, moet de huisarts of andere zorgverlener die deze bloeddruk meet vaststellen of de patiënt verwezen moet worden naar de spoedeisende hulp (SEH) om een hypertensief spoedgeval uit te sluiten. In de richtlijn van 2010 onderscheidt men een hypertensieve urgentie, waarbij snelwerkende orale medicatie werd geadviseerd, van "ernstige hypertensie zonder symptomen of acute eindorgaanschade". Het is de vraag of een urgentie een aparte entiteit is, of dat deze categorie een andere prognose heeft dan patiënten met een, vaak per toeval gemeten, ernstig verhoogde bloeddruk zonder symptomen.

 

Acute ernstige hypertensie kan gepaard gaan met ernstige eindorgaanschade en een verhoogde morbiditeit en mortaliteit. Aanvullend onderzoek op de SEH richt zich onder andere op aanwijzingen voor ernstige hypertensieve retinopathie. In de richtlijn van 2010 wordt geadviseerd gecontroleerde bloeddrukregulatie met intraveneuze middelen toe te passen bij ernstige hypertensieve retinopathie vanwege een gestoorde cerebrale autoregulatie. Maar bepaalt het hebben van ernstige hypertensieve retinopathie de prognose van de patiënt?

Mortaliteit

Redelijk

GRADE

De mortaliteit is waarschijnlijk hoger bij een hypertensief spoedgeval vergeleken met een spoedgeval met alleen bilaterale retinopathie graad 3-4, een urgentie of ernstige hypertensie.

 

Bronnen: (Ayalon-Dangur, 2018; Rubin, 2018; Guiga, 2017; Masood, 2016; Amraoui, 2012; Gonzalez, 2010; Roubsanthisuk, 2010; Lane, 2009)

 

Cardiovasculaire morbiditeit

-

GRADE

Vanwege het verschil in de wijze waarop cardiovasculaire morbiditeit werd gerapporteerd is het niet mogelijk een conclusie te trekken over de prognose voor hart- en vaatziekten bij verschillende patiënten met ernstige hypertensie.

 

Bronnen: (Ayalon-Dangur, 2018; Rubin, 2018; Masood, 2016; Patel, 2016; Amraoui, 2012; Merlo, 2012; Gonzalez, 2010)

 

Nierinsufficiëntie

-

GRADE

Vanwege het verschil in de wijze waarop nierinsufficiëntie werd gerapporteerd is het niet mogelijk een conclusie te trekken over prognose voor nierfalen bij verschillende patiënten met ernstige hypertensie.

 

Bronnen: (Rubin, 2018; Masood, 2016; Patel, 2016; Amraoui, 2012; Gonzalez, 2010)

 

Progressie naar een spoedgeval & Orgaanschade

-

GRADE

Vanwege het ontbreken van gegevens over progressie naar een spoedgeval of over orgaanschade is het niet mogelijk een conclusie te trekken over prognose voor patiënten met een hypertensieve urgentie of ernstige hypertensie.

Beschrijving studies - zoekvraag 1 en 2

Hypertensief spoedgeval met acute schade aan hart, hersenen, bloedvaten

Guiga (2017) vergeleek kortetermijn- en langetermijnprognose van patiënten met een hypertensief spoedgeval en een hypertensieve urgentie. Volwassen die zich met een acute ernstige hypertensie (bloeddruk systolisch ≥180 en/of diastolisch ≥ 110mmHg) op de SEH in 2015 presenteerden, werden geïncludeerd. Patiënten met acuut nierfalen en patiënten met (pre)eclampsie werden niet geïncludeerd aangezien deze patiënten naar een ander ziekenhuis werden verwezen. Eindorgaanschade werd door de auteurs gedefinieerd als encefalopathie, ischemische beroerte, intracerebrale bloeding, subarachnoïdale bloeding, acuut hartfalen, acuut coronair syndroom of aorta dissectie; retinopathie werd niet apart vermeld hoewel er wel een aantal patiënten gescoord werden als “maligne hypertensie” (n=5 van 385 met spoedgeval). De huisartsen van de geïncludeerde patiënten werden benaderd om gegevens over mortaliteit na 12 maanden te verzamelen. In totaal werden 670 patiënten met een gemiddelde leeftijd van 73 jaar geïncludeerd, van wie 385 (57%) met een hypertensief spoedgeval en 285 (43%) met een urgentie. Van 247 en 113 patiënten met respectievelijk een spoedgeval of een urgentie waren gegevens beschikbaar over mortaliteit na 12 maanden.

 

Roubsanthisuk (2010) verrichtte een retrospectieve studie naar de uitkomst van patiënten die op een medische afdeling van het universitaire ziekenhuis in Bangkok kwamen met een hypertensief spoedgeval, gedefinieerd als ernstige hypertensie (SBP > 180 of DBP > 120 mmHg en acute of progressieve orgaanschade). In totaal waren er, over een termijn van één jaar (2003), 216 opnames in verband met hypertensieve spoedgevallen van 184 patiënten (160 patiënten werden eenmaal opgenomen en 24 werden meer dan eenmalig opgenomen). De gemiddelde leeftijd was 60 (SD 15) jaar en de helft was man. De gemiddelde systolische/ diastolische bloeddruk bij inclusie was 206,0 (SD 21,4)/114,6 (SD 20,6) mmHg. Door overlijden, overplaatsing en 26% lost to follow-up wegens andere redenen was slechts 19% van de gevallen nog steeds onder controle tot het einde van 2007. Het gemiddelde van de bloeddruk op het laatste ziekenhuisbezoek was 144,2 (SD 15,6) (systolisch)/ 79,3 (SD 9,4) (diastolisch) mmHg. Deze patiënten hadden een gemiddelde follow-upduur van maximaal 52 (SD 3,8) maanden (range 44 tot 59 maanden).

 

Hypertensief spoedgeval met retinopathie

Rubin (2018) beschrijft in een registerstudie de initiële kenmerken van opnames in verband met maligne hypertensie (bloeddruk ≥180/110 mmHg en orgaanschade) om vroege herkenning van deze patiënten en kennis over orgaanschade te verbeteren. Het Bordeaux-register van patiënten met maligne hypertensie werd in 1995 opgericht op de hypertensieafdeling van het European Society of Hypertension Excellence Center in Bordeaux. Patiënten werden doorverwezen vanaf de afdeling spoedeisende hulp, ICU, neurologische afdeling of door hun huisarts naar deze hypertensie-afdeling. Gedurende de eerste 10 jaar was de opname van patiënten in het register gebaseerd op de combinatie van hoge bloeddruk (≥180/110 mmHg) en maligne hypertensieve retinopathie (MHR) volgens de klassieke definitie. Sinds 2004 werden patiënten volgens de aangepaste definitie van maligne hypertensie geïncludeerd met een hoge bloeddruk en acute orgaanschade van minstens drie organen (niet noodzakelijkerwijs retinopathie). Tussen 1995 en 2017 werden 168 patiënten geïncludeerd. Van deze patiënten hadden 153 de diagnose hypertensieve retinopathie, en 15 hadden een normale oculaire fundus maar met ten minste drie andere vormen van orgaanschade. Deze laatste groep wordt verder buiten beschouwing gelaten. In de groep met hypertensieve retinopathie was de gemiddelde leeftijd 46,5 ± SD 12,5 jaar en 68% was man. De gemiddelde systolische/ diastolische bloeddruk bij registratie was 211 (SD 33)/120 (SD 21) mmHg. Voor 60% (101/168) van het totaal aantal patiënten gold dat ze niet bekend waren met hypertensie vóór deze acute gebeurtenis. Redenen voor opname waren hoge bloeddruk bij 34 (20%) patiënten. Voor de resterende 80% was de opname het gevolg van een bijkomende complicatie (visusstoornis n=42 (25%), beroerte n=35 (21%), hartfalen n=16 (10%) of niet-specifieke symptomen zoals hoofdpijn of duizeligheid (n=28 (17%)). Follow-upgegevens werden verkregen van 154 van de 168 patiënten, met een mediane follow-up van 48 maanden.

 

Amraoui (2012) had als doel de renale uitkomsten van patiënten met maligne hypertensie te kwantificeren bij in totaal 120 patiënten met maligne hypertensie, die waren opgenomen tussen 1992 en 2008. Inclusiecriteria waren een diastolische bloeddruk van 120 mmHg of hoger met graad 3 of 4 retinopathie. Patiënten jonger dan 18 jaar en zwangere vrouwen werden geëxcludeerd. Patiënten verwezen vanuit een ander ziekenhuis werden geëxcludeerd om referral bias te voorkomen. Gemiddeld genomen waren patiënten 44 jaar oud en 31% was vrouw. Patiënten hadden een gemiddelde follow-up duur van 67 maanden (IQR 28-108). Follow-up gegevens waren beschikbaar van 98 van de 120 patiënten (82%). Tijdens follow-up overleden 18 patienten (15%). Nierfunctievervangende therapie werd gestart in 29 patienten (24%) tijdens de follow-up periode.

 

Gonzalez (2010) onderzocht in een single-center retrospectieve analyse 197 patiënten gediagnostiseerd met maligne hypertensie (gedefinieerd als hoge bloeddruk met bij funduscopie beiderzijds bloedingen en/of exsudaten) tussen 1974 en 2007. Het was onbekend wat onder een hoge bloeddruk werd verstaan. De gemiddelde leeftijd was 49 (SD 13) jaar en 64% was man. 64% (126/197) van de patiënten was bekend met hypertensie en 8% (16/197) met chronisch nierfalen. De gemiddelde systolische/ diastolische bloeddruk bij toelating in het ziekenhuis in Madrid was 206,1 (SD 32,4)/124,2 (SD 21,2) mmHg. Er was een gemiddelde follow-up van 93 (SD 88) maanden, waarbij echter 35% van de patiënten lost-to-follow-up was na een gemiddelde follow-up duur van 60 (SD 63) maanden.

 

Lane (2009) onderzocht in een retrospectieve cohortstudie 446 patiënten met maligne hypertensie, gedefinieerd als ernstige hypertensie met bij fundoscopie beiderzijds bloedingen en/of exsudaten. De gemiddelde leeftijd was 48 (bereik 13 tot 87) jaar en 66% was man. De gemiddelde systolische/ diastolische bloeddruk bij aankomst in het ziekenhuis in Birmingham (UK) was 229,3 (SD 29,5)/ 142,2 (SD 19,2) mmHg. De mediane follow-up van de studie bedroeg 103,4 (bereik 31,3 tot 251,2) maanden. 20% was van Afrikaans-Caribische afkomst en 15% van Zuid-Aziatische afkomst. Patiënten werden tussen 1964 en 2006 geïncludeerd; alleen de gegevens van de periode 1997-2006 werden beschreven vanwege het verandering in prognose over tijd.

 

Hypertensieve urgentie

De retrospectieve cohortstudie van Ayalon-Dangur (2018) includeerde patiënten van > 18 jaar die werden ontslagen van de SEH van een groot ziekenhuis in Israël met een primaire diagnose van hypertensie. Verhoogde bloeddruk werd gedefinieerd als een systolische bloeddruk ≥ 140 mmHg of diastolische bloeddruk ≥ 90 mmHg. Patiënten werden uitgesloten als ze werden verwezen naar de SEH vanwege orgaanschade zoals acuut coronair syndroom (ACS), longoedeem, cerebrovasculair accident, acuut nierfalen, encefalopathie of een overduidelijke infectie etiologie. In de studie werden de patiënten met hypertensie vergeleken met een leeftijd-, geslacht-, en geschiedenis van hypertensiegeassocieerde groep van patiënten die de SEH bezocht voor een willekeurige oorzaak. Gegevens van deze controlegroep werden buiten beschouwing gelaten. In totaal werden 205 patiënten geïdentificeerd. Binnen de studiegroep hadden 139 patiënten (68%) een systolische bloeddruk ≥ 180 mmHg en/of diastolische bloeddruk ≥ 110 mmHg. De gemiddelde systolische/ diastolische bloeddruk bij presenteren op de SEH was in de studiegroep 186,8 ± 23,4/ 98,3 ± 17,3 mmHg. De gemiddelde leeftijd was 67 (SD 16) jaar. De follow-up was 18 maanden.

 

Guiga (2017): voor de beschrijving van de studie zie hierboven bij hypertensief spoedgeval.

 

Patel (2016) beschreef de prevalentie van hypertensieve urgentie. Alle patiënten die zich bij een poli of praktijk presenteerde met een hypertensieve urgentie werden geïncludeerd. Daarvoor werd gebruik gemaakt van een lokaal systeem die alle gegevens van deze patiënten verzamelde. Patiënten werden tussen 1 januari 2008 en 31 december 2013 geïncludeerd. De auteurs definieerde een hypertensieve urgentie als een systolische bloeddruk van 180 mmHg of hoger en/of een diastolische bloeddruk van 110 mmHg of hoger. Zwangere vrouwen en patiënten doorverwezen naar het ziekenhuis anders dan voor hypertensie werden geëxcludeerd. Patiënten werden opgedeeld in diegene doorverwezen naar het ziekenhuis of naar huis. Voor deze vraag werd alleen de groep doorverwezen naar het ziekenhuis meegenomen en beschreven. Gemiddeld genomen waren patiënten 58 jaar (SD 16) en was 62% vrouw.

 

Ongecontroleerde ernstige hypertensie

Masood (2016) includeerde patiënten met (ongecontroleerde) hypertensie als primaire diagnose op de SEH. Het was onbekend hoe hypertensie gedefinieerd was. Patiënten werden geïdentificeerd uit een database met geanonimiseerde data van alle SEH-bezoeken in de provincie Ontario in Canada, de Canadian Institutes of Health Information National Ambulatory Care Reporting System. De inclusieperiode liep van 1 april 2002 tot 31 maart 2012. In totaal werden 206.147 patiënten geïncludeerd met een mediane leeftijd van 64 jaar en 60% vrouw. In een sample van 5 sites is ook de triage bloeddruk gerapporteerd, de mediane bloeddruk op de SEH was 181/97 mmHg. Voor de uitkomstmaten werd gebruikt gemaakt van ICD10-codes.

 

Merlo (2012) onderzocht in een prospectief observationele studie patiënten die zich presenteerden bij de huisarts met ernstig verhoogde bloeddruk (SBP > 180 en/of DBP > 110 mmHg). Deelnemers werden prospectief gerekruteerd uit 25 algemene praktijken in de grotere agglomeratie van de steden Luzern en Basel in Zwitserland tussen maart 2008 en juli 2009. In totaal voldeden 164 patiënten aan de inclusiecriteria waarvan 38% man was met een gemiddelde leeftijd van 71 jaar (SD 15 jaar). De gemiddelde systolische/ diastolische bloeddruk was 198 (SD 16) mmHg/ 101 (SD 15) mmHg. Follow-up bloeddrukmetingen werden één, zes en twaalf uur na de eerste presentatie verkregen en na 2 (±1) dagen en na 3 (±1) maanden. Uiteindelijk werd een onderverdeling gemaakt in patiënten met een hypertensief spoedgeval (n=15 (9%)), urgentie (n=50 (31%)) of asymptomatische bloeddrukverhoging (n= 99 (60%)). Mortaliteit werd alleen apart voor de groep met asymptomatische hypertensie gerapporteerd.

 

Resultaten - zoekvraag 1 en 2

1. Mortaliteit

De studies van Ayalon-Dangur (2018), Rubin (2018), Guiga (2017), Masood (2016), Amraoui (2012), Gonzalez (2010), Roubsanthisuk (2010) en Lane (2009) rapporteerden data over mortaliteit. Patel (2016) (hypertensieve urgentie) en Merlo (2012) (ernstige hypertensie) rapporteerden geen data over mortaliteit. Vanwege een verschil in definitie en follow-upduur is besloten de resultaten niet te poolen, maar weer te geven in tabel 1 en figuur 1.

 

Tabel 1 Overzicht van studies met gegevens over mortaliteit

Auteur (jaar)

Inclusieperiode

Gemiddelde leeftijd (SD)

Mortaliteit totaal, n/N (%)

Mortality rate (per jaar)

Follow-up duur,

in maanden

Hypertensief spoedgeval

Guiga (2017)

2015

73 (16)

96/247 (39%)

39%

12

Roubsanthisuk (2010)

2003-2007

60 (15)

65/184 (35%)

30%

18

Hypertensief spoedgeval met alleen retinopathie

Rubin (2018)

1995-2017

46 (13)

9/154 (6%)

1,5%

48

Amraoui (2012)

1992-2010

44 (12)

18/120 (15%)

3,2%

67

Gonzalez (2010)

1997-2007

49 (13)

2 (3%)

0,4%

93

Lane (2009)

1997-2006

48 (13)

9/83 (11%)

1,3%

103

Hypertensieve urgentie

Ayalon-Dangur (2018)

2012-2015

67 (16)

10/139 (7%)

4,7%

18

Guiga (2017)

2015

73 (16)

10/113 (9%)

9%

12

Ernstige hypertensie

Masood (2016)

2002-2012

64 (51-75)*

9091/206147 (4%)

2%

24

* Mediaan (IQR)

 

Figuur 1 Mortaliteitspercentages uitgezet tegen follow-upduur

F1

Spoedgeval, hypertensief spoedgeval; Retinopathie, spoedgeval met alleen retinopathie (voorheen bekend staande als maligne hypertensie); Urgentie, hypertensieve urgentie zonder orgaanschade; Ernstige hypertensie, ernstige hypertensie zonder klachten

 

De mortaliteit is hoger bij een hypertensief spoedgeval vergeleken met een spoedgeval met alleen retinopathie, hypertensieve urgentie en ernstige hypertensie. De gemiddelde leeftijd van de verschillende patiëntengroepen was niet vergelijkbaar.

 

2. Cardiovasculaire morbiditeit

Van de tien geïncludeerde studies beschreven zeven studies de uitkomst cardiovasculaire morbiditeit. Geen van de studies die patiënten met een hypertensief spoedgeval beschreven de uitkomst cardiovasculaire morbiditeit. Dit zal waarschijnlijk te maken hebben met het feit dat deze groep al orgaanschade heeft (waaronder voor een groot deel hart- en vaatziekten zoals hersen- of hartinfarct) wat de definitie spoedgeval heeft bepaald. Van de vier studies met patiënten met retinopathie rapporteerde drie studies gegevens over cardiovasculaire morbiditeit. De twee studies onder patiënten met ongecontroleerde ernstige hypertensie beschreven allebei de uitkomst cardiovasculaire morbiditeit.

 

De uitkomstmaat werd door de studies op verschillende wijze gedefinieerd. De gegevens zijn daarom in tabel 2 weergegeven. Gezien het weinige overlap in gegevens tussen de studies is het niet mogelijk om een conclusie op te stellen.

 

Tabel 2 Overzicht van studies met gegevens over cardiovasculaire morbiditeit

 

Hypertensief spoedgeval met alleen retinopathie

Hypertensieve urgentie

Ernstige hypertensie

 

Rubin, 2018

Amraoui, 2012

Gonzalez, 2010

Ayalon-Dangur, 2018

Patel, 2016

Masood, 2016

Merlo, 2012

Gemiddelde leeftijd (SD)

46 (13)

44 (12)

49 (13)

67 (16)

73 (16)

64 (51-75)*

71 (15)

Follow-up duur (in maanden)

48

62

93

18

6

24

3

Uitkomsten

 

 

 

 

 

 

 

Beroerte (CVA)

7 (4,5%)1

5 (4,2%)

-

9 (7%)

-

849 (5,3%)

-

Coronaire ziekte (MI)

2 (1,3%)

4 (3,3%)2

-

9 (7%)

-

339 (2,1%)

-

Aorta dissectie

1 (0,6%

-

-

-

-

38 (0,2%)

-

Angina pectoris

-

2 (1,7%)

-

-

-

-

-

Perifeer arterieel vaatlijden

-

2 (1,7%)

-

-

-

-

-

Hartfalen

-

-

-

9 (7%)

-

507 (3,1%)

-

Atriumfibrilleren

-

-

-

13 (11%)

-

145 (0,9%)

-

Samengesteld eindpunt (MACE)

-

-

8 (13%)3

-

8 (2%)4

-

10 (11%)5

Nierinsufficiëntie

9 (6%)6

29 (24%)7

7 (12%)8

-

2 (0,5%)9

846 (5%)10

 

1Stroke events; 2MI; 3Gedefinieerd als MI, onstabiele angina, hartfalen, atriumfibrilleren en beroerte; 4 Gedefinieerd als acuut coronair syndroom, beroerte of TIA, ongecontroleerde bloeddruk (140/90 mmHg) en ziekenhuisopname; 5Ongedefinieerd wat onder cardiovasculair event werd verstaan; 6Eindstadium nierziekte; 7 Incl. 2 patiënten die waren overleden ten gevolge van nierfalen; 8Aantal patiënten die dialyse kregen; 9Acute nierschade; 10Nierfalen als veroorzaker van ernstige hypertensie. * Mediaan (IQR)

 

3. Nierinsufficiëntie

Vijf studies rapporteerden gegevens over nierinsufficiëntie (Tabel 2). Ook hier was er verschil in de definitie en wijze van rapportage. Rubin (2018) rapporteerde bijvoorbeeld dat 9 (6%) patiënten met een spoedgeval en alleen retinopathie eindstadium nierziekte kregen. Amraoui (2012) vermeldde dat 2 patiënten met een spoedgeval en alleen retinopathie waren overleden ten gevolge van nierfalen en dat 27 patiënten nierfunctievervangende therapie nodig hadden tijdens follow-up. Gonzalez (2010) beschreef het aantal patiënten met een spoedgeval en alleen retinopathie die dialyse afhankelijk werden, in totaal 7 (12%). Onder patiënten met een hypertensieve urgentie hadden 2 van 426 patiënten, doorverwezen naar het ziekenhuis, acute nierschade (Patel, 2016). Tot slot, onder 16150 ziekenhuisopnames was voor 846 (5%) opnames nierfalen de veroorzakende diagnose bij patiënten met ernstige hypertensie (Masood, 2016).

 

4. Progressie naar spoedgeval

Deze uitkomstmaat is alleen relevant voor studies die patiënten met een hypertensieve urgentie of ernstige hypertensie hebben geïncludeerd. Geen van de studies rapporteerde de uitkomstmaat. In de studie van Merlo (2012) werd 60% van de 164 patiënten ingedeeld als asymptomatische hypertensie. Deze patiënten werden allen behandeld in de huisartsenpraktijk; er was geen verwijzing naar het ziekenhuis gedurende follow-up nodig vanwege ontwikkeling naar een spoedgeval.

 

5. Orgaanschade

Alleen Patel (2016) rapporteerde onder patiënten beoordeeld op de SEH in verband met hypertensieve urgentie de uitkomstmaat ‘orgaanschade’ ondanks afwezigheid van klachten passend bij een hypertensief spoedgeval. Dit bleek aanwezig (vastgesteld bij ontslag) in 8/387 patiënten.

 

Bewijskracht van de literatuur

Het domein van deze uitgangsvraag is therapeutisch met een prognostische zoekvraag. Observationele studies starten op een hoge bewijskracht voor een prognostische zoekvraag.

 

Mortaliteit: De bewijskracht voor de uitkomstmaat mortaliteit is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in studieopzet (het ontbreken van een beschrijving van follow-up) en ernstige indirectheid.

 

Cardiovasculaire morbiditeit: Vanwege het verschil in definitie van cardiovasculaire morbiditeit is het niet mogelijk de bewijskracht te beoordelen.

 

Nierinsufficiëntie: Vanwege het verschil in definitie van nierfalen is het niet mogelijk de bewijskracht te beoordelen.

 

Progressie naar een spoedgeval: vanwege het ontbreken van gegevens was het niet mogelijk om de bewijskracht van deze uitkomstmaat te beoordelen.

 

Orgaanschade: vanwege het ontbreken van gegevens was het niet mogelijk om de bewijskracht van deze uitkomstmaat te beoordelen.

 

Beschrijving studies - zoekvraag 3

Er zijn geen studies beschreven aangezien geen studie voldeed aan de selectiecriteria.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvragen:

 

1. Wat is de cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit bij patiënten met een hypertensief spoedgeval?

P1: patiënten met hypertensief spoedgeval en aanwezigheid van acute orgaanschade (aan hart, hersenen, bloedvaten);

P2: patiënten met hypertensief spoedgeval (bloeddruk >200/120 mmHg) met alleen retinopathie;

O: mortaliteit, cardiovasculaire morbiditeit en nierinsufficiëntie.

 

2. Wat is de prognose voor mortaliteit, cardiovasculaire morbiditeit, progressie naar spoedgeval of orgaanschade bij patiënten met hypertensieve urgentie of met ernstige hypertensie?

P1: patiënten met hypertensieve urgentie (bloeddruk ≥180/110 mmHg zonder orgaanschade);

P2: patiënten met ernstige hypertensie (bloeddruk ≥180/110 mmHg) zonder klachten;

O: mortaliteit, cardiovasculaire morbiditeit, nierinsufficiëntie, progressie naar hypertensief spoedgeval, orgaanschade.

 

Additionele criteria voor zoekvraag 1 en 2: follow-upduur (een tot vijf jaar of tot aan ontslag uit het ziekenhuis)

 

3. Wat zijn voorspellers voor een slechte uitkomst bij patiënten die zich op de SEH met een hoge bloeddruk presenteren?

P: patiënten met hypertensie (≥180/110 mmHg) op SEH;

I: aanwezigheid van prognostische factoren;

C: afwezigheid van prognostische factoren;

O: mortaliteit (binnen 30 dagen), morbiditeit van hart- en vaatziekten (binnen 30 dagen), ernstige orgaanschade (verslechtering nierfunctie/dialyse).

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte mortaliteit en cardiovasculaire morbiditeit, progressie naar spoedgeval en orgaanschade voor de besluitvorming cruciale uitkomstmaten.

 

Klinisch relevante eindpunten

Mortaliteit en cardiovasculaire morbiditeit: De werkgroep definieerde 5% verschil in relatief risico binnen 1 jaar als een klinisch relevante prognose voor alle benoemde patiëntenpopulaties.

 

Progressie naar spoedgeval: De werkgroep definieerde 5% verschil in relatief risico binnen drie maanden als een klinisch relevante prognose voor patiënten met hypertensieve urgentie of ernstige hypertensie.

 

Nierinsufficiëntie: De werkgroep definieerde nierinsufficiëntie als halvering van eGFR of noodzaak tot nierfunctievervangende therapie als klinisch relevant eindpunt voor alle benoemde patiëntenpopulaties.

 

Zoeken en selecteren (Methode) - zoekvraag 1&2

In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is tot september 2018 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews en ander vergelijkend onderzoek. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 914 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:

  • Systematische reviews met een risk-of-biasbeoordeling, evidencetabel(len) en zoekstrategie;
  • Vergelijkend onderzoek waarin patiënten werden beschreven met een verhoogde bloeddruk van systolisch ≥180 mmHg en diastolisch ≥110 mmHg en één van de genoemde uitkomstmaten gerapporteerd werd.

 

Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 46 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 39 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en zeven studies definitief geselecteerd. Tevens zijn er nog drie studies extra geïncludeerd; eentje voortgekomen uit de referentielijst van één van de geselecteerde studies (Merlo, 2012) en twee uit de zoekactie voor de uitgangsvraag over voorspellers voor een iv-behandeling (Guiga, 2017; Amraoui, 2014).

 

Resultaten - zoekvraag 1 en 2

Tien onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse (Rubin, 2018; Ayalon-Dangur, 2018; Guiga, 2017; Masood, 2016; Patel, 2016; Amraoui, 2012; Merlo, 2012; Gonzalez, 2010; Roubsanthisuk, 2010; Lane, 2009). Twee studies includeerden onder andere patiënten met een hypertensief spoedgeval (Guiga, 2017 en Roubsanthisuk, 2010). Vier studies onderzochten specifiek patiënten met een spoedgeval en retinopathie (Rubin, 2018; Amraoui, 2012; Gonzalez, 2010; Lane, 2009). Drie studies includeerden onder andere patiënten met hypertensieve urgentie (Ayaln-Dangur, 2017; Guiga, 2017; Patel, 2016). Twee studies beschreven uitkomsten bij patiënten met ernstige hypertensie (Masood, 2016; Merlo, 2012). De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk-of-biastabellen.

 

Zoeken en selecteren - zoekvraag 3

In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 21 januari 2019 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, gerandomiseerde trials en observationele studies. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 796 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:

  • systematische reviews met evidencetabellen, risk-of-biasbeoordeling en gedocumenteerde zoekstrategie;
  • observationele studies waarbij voorspellers voor de genoemde uitkomstmaten werden onderzocht;
  • patiënten met hypertensie op de SEH of als subgroep patiënten met een spoedgeval en retinopathie waar onderscheid wordt gemaakt voor subtypes van retinopathie.

Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 56 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 56 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en geen studie definitief geselecteerd.

 

Resultaten - zoekvraag 3

Er zijn geen onderzoeken gevonden die voldeden aan de selectiecriteria.

  1. Amraoui, F., Bos S, Vogt, L., & Van Den Born, B. J. H. (2012). Long-term renal outcome in patients with malignant hypertension: a retrospective cohort study. BMC Nephrology 2012:13:71-77.
  2. Ayalon‐Dangur, I., Rudman, Y., Shochat, T., Shiber, S., & Grossman, A. (2018). Elevated blood pressure during emergency departments visit is associated with increased rate of hospitalization for heart failure: A retrospective cohort study. The Journal of Clinical Hypertension, 20(1), 98-103.
  3. González, R., Morales, E., Segura, J., Ruilope, L. M., & Praga, M. (2010). Long-term renal survival in malignant hypertension. Nephrology Dialysis Transplantation, 25(10), 3266-3272.
  4. Guiga, H., Decroux, C., Michelet, P., Loundou, A., Cornand, D., Silhol, F., ... & Sarlon‐Bartoli, G. (2017). Hospital and out‐of‐hospital mortality in 670 hypertensive emergencies and urgencies. The Journal of Clinical Hypertension, 19(11), 1137-1142.
  5. Lane, D. A., Lip, G. Y., & Beevers, D. G. (2009). Improving survival of malignant hypertension patients over 40 years. American journal of hypertension, 22(11), 1199-1204.
  6. Leiba, A., Cohen-Arazi, O., Mendel, L., Holtzman, E. J., & Grossman, E. (2016). Incidence, aetiology and mortality secondary to hypertensive emergencies in a large-scale referral centre in Israel (1991–2010). Journal of human hypertension, 30(8), 498.
  7. Masood, S., Austin, P. C., & Atzema, C. L. (2016). A population-based analysis of outcomes in patients with a primary diagnosis of hypertension in the emergency department. Annals of emergency medicine, 68(3), 258-267.
  8. Merlo, C., Bally, K., Martina, B., Tschudi, P., & Zeller, A. (2012). Management and outcome of severely elevated blood pressure in primary care: a prospective observational study. Swiss medical weekly, 142(0304).
  9. Patel, K. K., Young, L., Howell, E. H., Hu, B., Rutecki, G., Thomas, G., & Rothberg, M. B. (2016). Characteristics and outcomes of patients presenting with hypertensive urgency in the office setting. JAMA internal medicine, 176(7), 981-988.
  10. Roubsanthisuk, W., Wongsurin, U., & Buranakitjaroen, P. (2010). Hypertensive emergencies remain a clinical problem and are associated with high mortality. J Med Assoc Thai, 93(Suppl 1), S54-61.
  11. Rubin, S., Cremer, A., Boulestreau, R., Rigothier, C., Kuntz, S., & Gosse, P. (2019). Malignant hypertension: diagnosis, treatment and prognosis with experience from the Bordeaux cohort. Journal of hypertension, 37(2), 316-324.

Research question: Wat is het verschil in prognose tussen patiënten met een hypertensieve urgentie versus patiënten met een hypertensief spoedgeval?

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics

Prognostic factor(s)

Follow-up

 

Estimates of prognostic effect

Comments

Hypertensive emergency

Guiga, 2017

Type of study: retrospective cohort study

 

Setting and country:

Emergency department, France

 

Funding and conflicts of interest:

None declared

 

Inclusion criteria:

Adults who presented to the emergency department for acute severe hypertension

 

Exclusion criteria:

Patients with acute renal failure and patients with preeclampsia/eclampsia could not be included because they were admitted to another hospital with a nephrology and obstetrical department

 

N=670 (360 with follow-up data after 12 months)

 

Mean age ± SD:

73 (16)

55% women

385 (58%) hypertensive emergencies and 285 (43%) urgencies

 

Severe hypertension was defined as one BP measurement ≥180 mm Hg systolic and/or ≥110 mm Hg diastolic confirmed after 5 minutes of rest. End organ damage was defined as the presence of one of the following findings: encephalopathy, ischemic stroke, intracerebral hemorrhage, subarachnoid hemorrhage, acute heart failure, acute coronary syndrome, or aortic dissection.

 

Data were presented separately for patients with an emergency and those with an urgency.

Follow-up: 12 months

 

Follow-up data: n= 360/670 (54%)

 

 

Reasons for incomplete outcome data described? Difficult to contact all of the general practitioners during the telephone follow-up and to collect the causes of the death.

Outcome-1 Mortality

After 12 months

 

Hypertensive emergency: 96/247 (39%)

Hypertensive urgency: 10/113 (9%)

 

Outcome-2 Cardiovascular morbidity

 

Not reported

 

Outcome-3 Renal insufficiency

 

Not reported

 

Specific for urgency

Outcome-4 Progression to emergency

 

Not reported

 

Outcomee-5 Target organ damage

 

Not reported

Inclusion period: 2015

 

Roubsanthisuk, 2010

Type of study:

Retrospective study

 

Setting and country:

Tertiary care

university hospital, Bangkok, Thailand

 

Funding and conflicts of interest:

No data

Inclusion criteria:

Hypertensive emergencies;

 

Exclusion criteria:

No data

 

N= 216 admissions

(184 hypertensive emergencies, 160 were for patients admitted once and 24 were admitted more than one time)

 

Mean age ± SD: 60.5 + 14.9

 

Sex: 50.5 % F

Underlying diseases: Hypertension 88.9%

Duration of hypertension 7.4 + 6.0 years (1 week-30 years)

Diabetes mellitus 45.7%

End-stage renal disease 22.8 %

On regular dialysis 19%

Admission SBP (mmHg) 205.96 + 21.36 (160-260)

Admission DBP (mmHg) 114.60 + 20.59 (66-170)

Hypertensive emergencies were defined as 1) severe hypertension (systolic BP (SBP) > 180 or diastolic BP (DBP) > 120 mmHg) and 2) acute or progressive target organ damage.

20% of cases were referred to other hospitals for long-term care. 74 cases (26%) were lost to long-term follow-up. 15/74 had no hospital visit after discharge. An average duration of follow-up among the other 32 cases was 14 ± 13 months (range 0.5-44 months).

 

 

 

Outcome-1 Mortality

 

During hospitalization: 28/184

Follow-up period: 37/184

Total: 65/184 (35%)

 

Outcome-2 Cardiovascular morbidity

 

Not reported

 

Outcome-3 Renal insufficiency

 

Not reported

Inclusion period: 2003 with follow-up till 2007

Hypertensive emergency with retinopathy

Rubin, 2018

Type of study: Registry study

 

Setting and country:

Bordeaux hypertension unit (European Society of Hypertention

Excellence Center)

à Patients were referred from the

emergency department, ICU, neurological unit or by their general practitioner (GP) to the hypertension unit.

à university hospital of Bordeaux

 

Funding and conflicts of interest:

All authors declare a lack of conflicts of interest with this article. There was no support funding for this article.

Inclusion criteria:

- Patients with high BP (>180/110mmHg) and the classical definition of MHR.

- Since 2004: patients with high BP and acute damage involving at least three organs, even if there was no MHR.

 

Exclusion criteria:

Patients who no longer had high BP (>160/100mmHg) at admission in our unit with treatments initiated in a previous

department, patients who needed specific BP management to maintain cerebral perfusion pressure (acute ischemic or

hemorrhagic stroke for example) or patients known to be intolerant to inhibitors of the RAS

 

15 patients with organ damage hypertension were not included

 

MHR: n=153

Age (years) 46.5± SD 12.5

Male 104 (68%)

Entry SBP (mmHg) 211± SD 33

Entry DBP (mmHg) 120± SD 21

 

101/168 (60%), hypertension had not been detected or treated before this acute event.

Malignant hypertensive retinopathy (MHR)

 

Blood pressure measurement:

A nurse trained in BP measurement took initial BP about 30 min after admission to the hypertension unit using an auscultatory method, with the patient in a lying position. Three measurements were taken, and their mean was recorded.

 

Median follow-up: 48 months

 

Follow-up data: n= 154/168

 

 

Reasons for incomplete outcome data were not described

Outcome-1 Mortality

 

n= 9/154 (6%)

 

 

Outcome-2 Cardiovascular morbidity

Major cardiovascular events were defined as acute coronary syndrome, stroke or

aortic dissection.

 

Stroke: 7 (4.5%)

Coronary event: 2 (1.3%)

Aortic dissection: 1 (0.6%)

Total: 10/154 (6%)

 

Outcome-3 Renal insufficiency

Defined as ESRD

 

N=9 (6%) ESRD

Inclusion period: 1995-2017

Amraoui, 2012

Type of study:

Retrospective study

 

Setting and country:

Large teaching hospital, the Netherlands

 

Funding and conflicts of interest:

The authors report no specific funding in relation to this research and no conflicts of interest to disclose.

Inclusion criteria:

- DBP ≥ 120 mmHg

- presence of grade III or IV hypertensive retinopathy

 

Exclusion criteria:

- patients younger than 18 years

- Pregnant women

- patients already undergoing dialysis before admission

- patients referred from elsewhere to prevent referral bias.

 

N=120

 

Mean age 44 (range 19-79)

 

Female sex: 31%

 

Prior hypertension 54%

Mean BP at admission was:

SBP: 230 (SD 23) mmHg

DBP: 145 (SD 17) mm Hg

Follow-up: median 67 months

 

Lost to follow-up:

Outcome-1 Mortality

 

N=18 (15%) dead

 

Outcome-2 Cardiovascular morbidity

 

Cerebrovascular accidents (n=5)

MI (n=4)

Angina pectoris (n=2)

Peripheral artery disease (n=2)

In total: 13 cardiovascular events (12%)

 

Outcome-3 Renal insufficiency

Defined as death due to renal failure

 

N=2

 

Kidney replacement therapy

 

N=29 (24%)

 

* Cases were consecutive patients with MHT.

 

Inclusion period: 1992-2010

Gonzalez, 2010

Type of study: Retrospective study

 

Setting and country: Department of Nephrology, single centre, Spain

 

Funding and conflicts of interest:

None declared.

Inclusion criteria:

The diagnosis of MHT was based on the detection of very high BP accompanied by a hypertensive retinopathy Grade III or IV.

 

Exclusion criteria:

diagnosis of secondary

MHT

 

N= 197

 

Mean age ± SD:

49.1 ± 13.1 (19–88)

Gender (M/F): 125/72

Known hypertension 126/197 (64)

Known chronic kidney

disease 16/197 (8.1)

SBP (mmHg) 206.1 ± 32.4 (170–280)

DBP (mmHg) 124.2 ± 21.2 (110–190)

Malignant hypertension

Mean follow-up was 93 ± 88 months. (0-384 moths)

 

N= 52 (26%) were lost to follow-up after a mean follow-up of 60 ± 63 months.

 

 

 

 

Outcome-1 Mortality

 

N=2 (3%) during 1997-2007

 

Outcome-2 Cardiovascular morbidity

From medical records, defined as myocardial infarction, unstable angina, heart failure, atrial fibrillation and stroke

 

N=8 (13%) during 1997-2007

 

Outcome-3 Renal insufficiency

Defined as dialysis

 

N=7 (12%)

Inclusion period: 1974-2007. Only data from 1997-2007 was used.

 

Lane, 2009

Type of study: Cohort

 

Setting and country: City hospital register Birmingham, UK

 

Funding and conflicts of interest: The authors declared no conflict of interest.

Inclusion criteria:

patients attending the City Hospital,

Birmingham from 1964 to 2006, with a diagnosis of MHT

(International Classification of Diseases (ICD) codes, 8th revision code 400, 9th revision 401–405 with fourth digit 9, or 10th revision I10)

 

Exclusion criteria:

patients with unilateral retinal features or papilledema only, and type 1 diabetics.

 

N= 446 (1964 - 2006)

 

 

Mean age ± SD:

48.2 ± 12.9 years range 13-87 years

 

Sex: 65,5 % M

 

Mean (SD) baseline SBP: 229.3 (29.5)

 

Mean (SD) baseline DBP: 142.2 (19.2)

 

Mean (SD) follow-up SBP: 169.3 (33.1)

 

Mean (SD) follow-up DBP: 101.9 (20.6)

MHT was clinically defined as the presence of severe hypertension in association with bilateral retinopathy with hemorrhages, and/or cotton wool spots or exudates, with or without papilledema, detected on fundoscopy and retinal photography.

The median (IQR) length of follow-up was 103.4 (31.3–251.2) months (range 0–539 months).

 

The total number of person-years of observation was 5,725.5 years.

 

Outcome-1 Mortality

 

N=9/83 (11%) dead during 1997-2006

 

Outcome-2 Cardiovascular morbidity

 

Not reported

 

Outcome-3 Renal insufficiency

 

Not reported

Inclusion period: 1964-2006

Only data from 1997-2006 was included.

 

Hypertensive urgency

Ayalon-Dangur, 2018

Type of study:

Retrospective cohort study

 

Setting and country:

Rabin Medical Center; largest ED in Israel

 

Funding and conflicts of interest:

The authors have no conflicts of interest to declare.

 

Inclusion criteria:

aged 18 to 100 years who were discharged from the ED with a primary diagnosis

of hypertension and were asymptomatic or had symptoms of

headache, chest pain, dyspnea, weakness, gastrointestinal symptoms, recurrent falls, blurred vision, bleeding, or other unspecified symptoms.

 

Exclusion criteria:

if they were admitted to the ED with target organ damage such as acute myocardial infarction/acute coronary syndrome

(ACS), pulmonary edema, cerebrovascular accident/transient ischemic attack, acute renal failure, encephalopathy, or a clear infectious etiology.

 

Only patients with hypertension were included in this analyse; 205 controls were not described

 

N= 205

 

Prior hypertension: 145/205

 

Average age:

67 (SD 16) years

 

Female sex: 50%

 

Urgency: n= 139/205 (68%) had measurements of systolic BP ≥180 mmHg and/or diastolic BP ≥110 mmHg.

Hypertensive urgency (defined as measurements of systolic BP ≥180 mmHg and/or diastolic BP ≥110 mmHg without target organ damage)

 

18 months follow-up after the ED visit

 

For how many participants were no complete outcome data available? Zero

 

Outcome-1 Mortality

 

N= 10/139 (7%) dead

 

Outcome-2 Cardiovascular morbidity

 

ACS/MI: 9 (7%)

CHF: 9 (7%)

CVA/TIA: 9 (7%)

AF: 13 (11%)

 

Outcome-3 Renal insufficiency

 

Not reported

 

Outcome-4 Progression to emergency

 

Not reported

 

Outcome-5 Target organ damage

 

Not reported

 

Inclusion period: 2012-2015

 

Guiga, 2018

See hypertensive emergency

 

 

 

 

 

 

Patel, 2016

Type of study:

Retrospective cohort study

 

Setting and country:

Office setting, USA

 

Funding and conflicts of interest:

None reported

 

Inclusion criteria:

Hypertensive urgency defined as SBP at least 180 mmHg and/or DBP at least 110 mmHg.

 

Exclusion criteria:

- Pregnant women

- patients referred to the hospital for symptoms or for treatment of conditions other than hypertension.

 

N= 496 referred to hospital

 

Mean age (SD): 58 (16)

 

Female sex: 62%

 

Hypertension: 96%

Hypertensive urgency (SBP >179 mmHg and/or DBP >109 mmHg)

 

Mean SBP (SD): 198.4 (22.1)

Mean DBP (SD): 107.4 (17.4)

Follow-up: six months

 

Lost-to-follow-up: 58 (14%)

Outcome -1 Mortality

 

Not reported

 

Outcome-2 Cardiovascular morbidity

MACE included acute coronary syndrome and cerebrovascular events

 

N=8 (2%)

 

Outcome-3 Renal insufficiency

 

N=2 acute kidney injury

 

Outcome-4 Progression to emergency

 

Not reported

 

Outcome-5 Organ damage

 

N= 8 (2%)

(4 pulmonary edema, 2 acute kidney injury, 2 elevated levels of cardiac biomarkers)

Inclusion period: 1 January 2008 – 31 December 2013

Uncontrolled hypertension

Masood, 2016

Type of study:

Retrospective cohort study

 

Setting and country: ED visits in Ontario, Canada

 

Funding and conflicts of interest:

Financial support for the study was non-commercial and the authors reported no important conflicts of interests.

Inclusion criteria:

- Aged 18 to 105 years old

- Valid Ontario health card number

- Primary diagnosis of hypertension

 

N=206,147

 

Median age (IQR): 64 (51.0-75.0)

 

Female sex: 60%

 

Prior hypertension: 81%

Hypertension. Median triage BP 181/97 mmHg (across 5 sites)

Follow-up within 7 and 30 days of the ED visit and 90-day, 1-year, and 2-year mortality (measured from the ED visit date)

 

For how many participants were no complete outcome data available?

N = 0 (complete data)

 

Outcome -1 Mortality

N=206,147 patients with a primary diagnosis of hypertension

 

2 year

N dead: 9091 (4.41%)

 

Outcomes-2 Cardiovascular morbidity

Reported for 16150 patients who were admitted after ED visit

 

Most responsible diagnosis:

- Stroke N=849 (5.3%)

- Renal failure N=846 (5.2%)

- Heart failure N=507 (3.1%)

- AMI N=339 (2.1%)

- Hypertensive encephalopathy N=147 (0.91%)

- Atrial fibrillation N=145 (0.90%)

- Dissection N=38 (0.24%)

 

Outcome-3 Renal insufficiency

Defined as responsible diagnose for hospitalization

 

N=846 (5.2%) renal failure

 

Outcome-4 Progression to a emergency

Reported for 16150 patients who were admitted after ED visit

 

In total 2871 (18%) had a diagnosis associated with hypertensive emergency

 

Outcome-5 Target organ damage

 

Not reported.

Inclusion period: 1 April 2002 till 31 March 2012

Merlo, 2012

Type of study:

prospective observational design

 

Setting and country:

Twenty five general practitioners from the greater agglomeration of the cities Lucerne

and Basel, Switzerland.

 

Funding and conflicts of interest: No financial support

and no other potential conflict of interest relevant to this article

were reported.

 

Between March 2008 and July 2009 patients presenting with markedly elevated blood pressure were screened for inclusion

during their routine consultation in the general practice.

 

Inclusion criteria:

(a) age ≥18 years, and (b) presenting to their GP with systolic blood pressure >180

mmHg and/or diastolic blood pressure >110 mmHg.

 

Exclusion criteria:

(a) inability to provide informed consent or (b) refusal

to participate.

 

N= 164

 

Median age: 71 years (SD 15)

Male gender: n=62 (38%)

 

Mean systolic BP: 198 mmHg ± SD16

Mean diastolic BP: 101 mmHg ± SD15

hypertensive emergency: n = 15 (9%),

urgency: n= 50 (31%)

asymptomatic BP elevation: n= 99 (60%)

 

Mean initial BP values (systolic/ diastolic)

hypertensive emergency: 211 ± 17 mmHg/ 106 ± 15 mmHg

urgency: 195 ± 18 mmHg/ 101 ± 15 mmHg

asymptomatic BP elevations: 197 ± 14 mmHg/ 99 ± 14 mmHg

 

Overall, 10 (6%) patients were immediately admitted to hospital, mostly subjects with hypertensive emergency (n = 8). All asymptomatic patients were managed at

the GP’s office.

 

12 month follow-up (n=140)

N= 23 (16.4%) experienced a cardiovascular event; acute congestive heart failure (n = 8, 35%), stroke (n = 6, 26%) or transient ischaemic attack (n = 1, 4%), symptomatic peripheral arterial occlusion (n = 5, 22%) or acute coronary syndrome (n = 3, 13%).

 

Amongst the patients with asymptomatic

blood pressure elevation one out of ten (n = 10, 11%) experienced a documented cardiovascular event.

The difference between asymptomatic patients and subjects with hypertensive urgency and/or emergency regarding the

occurrence of cardiovascular events was not significant (p = 0.17).

 

7 patients died during follow-up, mostly of

congestive heart failure. Cardiovascular risk factors were not more frequent among patients presenting with hypertensive

emergency compared to patients with hypertensive urgency and/or asymptomatic blood pressure elevation.

Follow-up BP readings

were obtained 1, 6, and 12 hours after initial presentation, after 2 (±1) days, and after 3 (±1) months

 

Follow-up data for 140 (85.4%) patients at 12 month

follow-up were available for analysis. Reasons for lost to follow-up were not given.

Outcome-1 Mortality

Not reported

 

Outcome-2 Cardiovascular morbidity

 

Asymptomatic HT: 10 (11%) cardiovascular event

 

Outcome-3 Renal insufficiency

 

Not reported

 

Outcome-4 Progression to emergency

 

Not reported

 

Outcome-5 Target organ damage

 

Not reported

Inclusion period: March 2008- July 2009

1 Incremental predictive value is the predictive value beyond standard demographic factors and the established risk factors (e.g. smoking, blood pressure, lipid levels, diabetes, cancer stage, etc.), for example change in c-statistic

 

Research question: Wat is het verschil in prognose tussen patiënten met een hypertensieve urgentie versus patiënten met een hypertensief spoedgeval?

Study reference

 

 

(first author, year of publication)

Study participation1

 

 

Study sample represents the population of interest on key characteristics?

 

 

(high/moderate/low risk of selection bias)

Study Attrition2

 

 

Loss to follow-up not associated with key characteristics (i.e., the study data adequately represent the sample)?

 

(high/moderate/low risk of attrition bias)

Prognostic factor measurement3

 

Was the PF of interest defined and adequately measured?

 

 

 

(high/moderate/low risk of measurement bias related to PF)

Outcome measurement3

 

 

Was the outcome of interest defined and adequately measured?

 

 

 

(high/moderate/low risk of measurement bias related to outcome)

Study confounding4

 

 

Important potential confounders are appropriately accounted for?

 

 

(high/moderate/low risk of bias due to confounding)

Statistical Analysis and Reporting5

 

Statistical analysis appropriate for the design of the study?

 

 

 

(high/moderate/low risk of bias due to statistical analysis)

Hypertensive emergency

Guiga, 2017

Moderate

Patients with acute renal failure were not included

Moderate

Although from a large portion of the population no data was available on mortality after 12 months, the reason (not being able to contact GPs) most likely did not influence the results

Low

Detailed selection criteria were reported as well the measurement of blood pressure

Mortality: low

Cardiovascular morbidity: -

Renal insufficiency:-

NA

Low

Roubsanthisuk, 2010

Moderate

Patients included to medical wards, not necessarily ED.

Moderate

The sample is described in detail; it is unclear if patients were lost to follow-up.

Moderate

Selection criteria were stated, but no mention on how blood pressure was determined.

Mortality: low

Cardiovascular morbidity:-

Renal insufficiency:-

NA

Low

Malignant hypertension

Rubin, 2018

Low

Although at the end of inclusion patients with TOD were included, only 15 patients had TOD.

Low

Low

Detailed selection criteria were reported as well the measurement of blood pressure

Mortality: low

Cardiovascular morbidity: low

Renal insufficiency: low

NA

Low

Amraoui, 2012

Low

18% of all patients were lost-to-follow-up; reasons were not reported.

Moderate

Selection criteria were stated, but no mention on how blood pressure was determined.

Mortality: low

Cardiovascular morbidity: low

Renal insufficiency: low

NA

Low

Gonzalez, 2010

Low

High

35% of all patients were lost-to-follow-up; reasons were not reported.

High

Selection criteria were not reported as well no details on blood pressure measurements.

Mortality: low

Cardiovascular morbidity: low

Renal insufficiency: Low

NA

Low

Lane, 2009

Low

Low

Moderate

Selection criteria were stated, but no mention on how blood pressure was determined.

Mortality: low

Cardiovascular morbidity:-

Renal insufficiency:-

NA

Low

Hypertensive urgency

Ayalon-Dangur, 2017

Low

Low

None with elevated blood pressure was lost tot follow-up.

Low

Selection criteria were extensively reported as well the measurement of blood pressure

Mortality: moderate

Cardiovascular morbidity: moderate

Renal insufficiency:-

Organ damage: moderate

Progressie naar spoedgeval: -

Outcomes were not stated in the methods section as well as how outcomes were count if more than one occurred.

NA

Low

Patel, 2016

Low

Low

Although 14% of patients referred to hospital were lost- to follow-up, this was not depended on patients characteristics.

Moderate

Selection criteria were stated, but no mention on how blood pressure was determined.

Mortality: -

Cardiovascular morbidity: Low

Renal insufficiency: Low

Organ damage: -

Progressie naar spoedgeval: -.

 

ICD9-codes were used

NA

Low

Uncontrolled hypertension

Masood, 2016

Low

Low

 

Complete data

Low

Charts were searched for ICD10-codes hypertension and validated in 5 sites.

Mortality:Low

Cardiovascular morbidity: Low

Renal insufficiency: low

Progressie naar spoedgeval: Low

Organ damage: -

ICD10-codes were used

NAB

Low

Merlo, 2012

Low

High

 

Not reported

Low

Definition of hypertension given, as well how blood pressure was measured

Mortality: -

Cardiovascular morbidity: moderate

Renal insufficiency:-

Organ damage: -

Progressie naar spoedgeval:­

 

Not clearly defined when this occurred and GP’s were asked to give this information

NA

Low

A https://methods.cochrane.org/sites/methods.cochrane.org.prognosis/files/public/uploads/QUIPS%20tool.pdf

1 Adequate description of: source population or population of interest, sampling and recruitment, period and place of recruitment, in- and exclusion criteria, study participation, baseline characteristics.

2 Adequate response rate, information on drop-outs and loss to follow-up, no differences between participants who completed the study and those lost to follow-up.

3 Method of measurement is valid, reliable, setting of measurement is the same for all participants.

4 Important confounders are listed, method of measurement is valid, reliable, setting of measurement is the same for all participants, important confounders are accounted for in the design (matching, stratification, initial assembly of comparable groups), or analysis (appropriate adjustment)

5 Enough data are presented to assess adequacy of the analysis, strategy of model building is appropriate and based on conceptual framework, no selective reporting

 

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Auteur, jaar

Redenen voor exclusie

Zoekvraag 1 & 2

 

Ahmed, 1986

Associatie tussen rookgewoonten en maligne hypertensie

Atzema, 2018

Geen onderscheid gemaakt tussen urgentie en spoedgeval. Associatie tussen reden voor SEH-bezoek en uitkomsten.

Baumann, 2007

Geen onderscheid gemaakt tussen urgentie en spoedgeval. Associatie tussen hypertensie in de voorgeschiedenis en uitkomsten.

Beevers, 1996

Betreft een expert opinion

Bender, 2006

De genoemde uitkomstmaten worden niet gerapporteerd

Borzecki, 2010

Patiënten met severe hypertensie en geen onderscheid naar urgentie of spoedgeval

Chauhan, 2014

Cross-sectionele studie met therapieresistente hypertensie

Derhaschnig, 2014

Cross-sectionele studies (geen data over prognose)

Fournier, 1993

Betreft een case-control studie, prognose kan hier niet uit worden gehaald.

Garcia, 2014

Cross-sectionele studie met ene beschrijving van de populatie

Gemici, 2003

RCT met vergelijking tussen orale middelen; uitkomsten worden niet gerapporteerd.

Gracia, 2007

RCT onder postpartum vrouwen

Gupta, 2018

Behandeling bij zwangerschapsgerelateerde hypertensie

Herlitz, 1998

Vergelijking tussen patiënten met en zonder hypertensie in het verleden

Hong, 2003

Patiënten met een beroerte en een derde had hypertensie

Kilpatrick, 2016

Zwangeren

Kleinschmidt, 2014

Associatie met opname of ontslag van SEH

Kotruchin,2018

Geen gegevens over de uitkomstmaten gerapporteerd

Kristensen, 2015

Gaat over afkappunten voor hypotensie

Lip, 2000

Vergelijking tussen patiënten met en zonder hypertensie in het verleden

Lip, 1995

Complicaties en overleving bij maligne hypertensie

Lip, 1997

Patiënten met maligne hypertensie

Lip, 1995

Vergelijking tussen ouderen en jongeren met hypertensie

Lip, 1994

De wijze van presentatie op SEH

Masood, 2016

Patiënten met hypertensie op SEH, geen onderscheid in urgentie of spoedgeval

Maweni, 2018

Beschrijving van patiënten op SEH; geen follow-up gegevens beschikbaar

McNaughton, 2017

Cross-sectionele analyse over de associatie van adherence met bloeddruk

McNaughton, 2015

Frequentie van hypertensie op SEH

Noronha, 2017

RCT over antihypertensiva bij postpartum vrouwen

Ohta, 2001

Patiënten met MHT en vergelijking tussen jaren van presentatie

Panacek, 1995

RCT vergelijking tussen behandelopties

Patel, 2016

Gemixte groep van patiënten (urgentie en spoedgeval tezamen); verwijzing naar ziekenhuis niet op basis van bloeddruk

Perez, 2008

Review over behandelopties bij emergencies

Pinna, 2014

Impact van patiënten met hypertensieve crisis op de gezondheidszorg

Polgreen, 2015

Nationale trends in ziekenhuisopnames

Salagre, 2017

Follow-upduur van 72 uur

Shantsila, 2011

Endotheel functie bij MHT

Tariq, 2017

Complicatie hypotensie bij behandeling bij zwangeren

Vigil-De Gracia, 2006

RCT over behandeling tijdens zwangerschap

Zoekvraag 3

 

Ahn, 2014

Patiënten met retinopathie; Voorspellers voor een bepaalde ooguitkomst; geen onderscheid gemaakt tussen verschillende grades van retinopathie in deze associatie.

Al Bannay, 2010

Beschrijving van populatie en hun symptomen.

Al Bannay, 2015

Cross-sectionele analyse (geen follow-up,) en analyse van symptomen met ziektebeeld om spoedgeval te onderscheiden van urgentie

Alam, 2013

Voorspellers van LV-functie

Alfonso, 2011

Doel was de voorspellers voor cTnI elevation te achterhalen.

Amraoui, 2014

Patiënten met maligne hypertensie, geen onderscheid in verschillende retinopathie

Ayalon-Dangur, 2017

Patiënten met een diagnose als acute MI of pulmonaire oedeem waren geëxcludeerd

Chen, 2005

Patiënten met maligne hypertensie met nephropathy en zonder nephropathy

Chen, 2016

Patiënten met acute orgaan schade

De Lima, 1999

Patiënten met maligne hypertensie en de associatie met nierfalen

Diaconu (ea) 2014

Betreft patiënten met chronische ischemic heart disease

Friedman, 2014

Alleen de associatie tussen hoofdpijn en bloeddruk bekeken; follow-upduur van 1 uur

Gonzalez, 2010

Inclusieperiode 1974-2006 (in analyse zijn alle periodes meegenomen); geen onderscheid in verschillende retinopathies

Gore, 2010

Voorwaarde voor inclusie was iv-behandeling

Gudbrandsson, 1979

Studie uit 1979 en patiënten met maligne hypertensie

Guerin, 1988

Studie met patiënten geïncludeerd tussen 1976 en 1981

Guerin, 1990

Patiënten met maligne hypertensie en patiënten geïncludeerd tussen 1976 en 1987

Guiga, 2017

Alleen de prognose gerapporteerd; geen voorspellers van de uitkomsten gerapporteerd

Herlitz, 1982

Studie is uit 1982 en patiënten met maligne hypertensie geïncludeerd tussen 1969-1979

Hong, 2003

Patiënten met ischemic stroke op de SEH waren geïncludeerd

Kawazoe, 1988

Patiënten met maligne hypertensie en studie uit 1988. Geen onderscheid tussen retinopathies

Kleinschmidt, 2014

Patiënten die behandeling via iv kregen werden geïncludeerd. Daarnaast werden patiënten met een hemorrhage stroke, subdural hematoma, subarachnoid hemorrhage geëxcludeerd.

Kotruchin, 2018

Bloeddruk na 2 weken was als enige uitkomst gerapporteerd

Lawton, 1982

Oude studie en patiënten met maligne hypertensie en renale insufficiëntie.

Leiba, 2016

Geen voorspellers gerapporteerd of onderzocht

Limkakeng, 2012

Diagnostische accuratesse van LHV screening

Lip, 1995

MHT, maar geen onderscheid tussen retinopathies

Lip, 1997

Veranderingen in renale functie na diagnose MHT

Lip, 1997 (OC)

Associatie tussen hormoongebruik en MHT

Lip, 2000

Patiënten met Grade 3 en 4 geïncludeerd, maar geen onderscheid gemaakt.

Lip, 2000 (de novo)

Voorspeller eerdere hypertensie voor dood of dialyse in patiënten met MHT, geen onderscheid tussen verschillende retinopathies.

Mayer, 2011

Patiënten al behandeld met iv.

McGregor, 1986

Oude studie, maligne hypertensie en papilloedema

Nakayama, 2017

Associatie tussen MAH en renale uitkomsten in patiënten met emergency of encephalopathies

Nathan, 2018

Zwangeren

Oda, 1994

Focus om nierfunctie

Peacock, 2011

Alleen patiënten die iv kregen, werden geïncludeerd. Betrof dezelfde registratie als Kleinschmidt

Preston, 1999

Alleen beschrijven van de populatie; geen analyse voor voorspellers.

Roubsanthisuk, 2010

Patiënten bij wie al eindorgaanschade bekend was, waren geïncludeerd; beschrijving van populatie, zonder analyse

Rubin, 2019

Maligne hypertensie en patiënten verwijzen naar de hypertension unit

Sanchez-Fabra, 2018

Patiënten met urgentie

Scarpelli, 1997

Inclusie van patiënten tussen 1974 en 1991, patiënten met retinopathies, maar geen onderscheid gemaakt.

Shah, 2017

Patiënten met een hypertensieve spoedgeval

Shantsila, 2012

Patiënten met maligne hypertensie en geen onderscheid in verschillende vormen van retinopathie

Shantsila, 2013

Zelfde populatie als Shantsila, 2012

Shantsila, 2017

Zelfde populatie als Shantsila, 2012

Sharma, 1994

Studie uit 1994 en patiëntenpopulatie uit India

Shukla, 2010

Associatie met maligne hypertensie in 14 patiënten

Tisdale, 2004

Case-control studie; matching gebruikt om te corrigeren voor confounding. Echter, in de statistische analyse is geen rekening gehouden met de matching.

Van den Born, 2007

Associatie tussen microangiopathie bij patineten met maligne hypertensie, niet tussen patienten met en zonder retinopathie.

Van den Born, 2008

Etiologische onderzoek: associatie met ADAMTS13

Vasquez, 2014

Zwangere vrouwen met hypertensie presenterend op de ICU

Vlcek, 2008

Patiënten met hypertensieve urgentie

Wartenberg, 2017

Betreft patiënten met een acute spontane CT-bevestigde intracraniële bloeding op de ICU

Yang, 2012

Kinderen (18 of jonger)

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 25-03-2021

Laatst geautoriseerd  : 25-03-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Internisten Vereniging of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De Nederlandse Internisten Vereniging is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Module[1]

Regiehouder(s)[2]

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn[3]

Frequentie van beoordeling op actualiteit[4]

Wie houdt er toezicht op actualiteit[5]

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling[6]

Indicatiestelling intraveneuze behandeling van ernstige hypertensie

NIV

2020

2025

5 jaar

NIV

-


[1] Naam van de module

[2] Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)

[3] Maximaal na vijf jaar

[4] (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar

[5] regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft

Bij[6] Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). Patiëntenparticipatie bij deze richtlijn werd medegefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten (SKPC) binnen het programma KIDZ.

 

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn beschrijft de optimale zorg voor patiënten met een extreem verhoogde bloeddruk op de spoedeisende hulp (SEH), waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen een hypertensief spoedgeval (“hypertensive emergency”), waarbij snelle bloeddrukdaling noodzakelijk is, en een ernstig verhoogde bloeddruk zonder acute hypertensieve orgaanschade.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is primair bedoeld voor zorgverleners die te maken hebben met patiënten die een hypertensief spoedgeval hebben op de spoedeisende hulp en op bewaakte afdelingen zoals hartbewaking, medium care of intensive care. Voor zwangerschapsgerelateerde hypertensieve aandoeningen wordt naar richtlijn Hypertensieve aandoeningen tijdens de zwangerschap verwezen.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een verdenking op een hypertensief spoedgeval.

  • Dr. B.J.H. van den Born, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NIV (voorzitter)
  • Dr. J. Versmissen, internist-klinisch farmacoloog/-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NIV
  • A.H. Boonstra, internist-nefroloog, werkzaam in het Flevoziekenhuis te Almere, NIV
  • A. de Gooijer, internist-intensivist, werkzaam in het Máxima MC te Veldhoven, NVIC
  • Dr. S.E. Vermeer, neuroloog, werkzaam in het Rijnstate Ziekenhuis te Arnhem, NVN
  • Dr. O. van der Heijden, gynaecoloog-perinatoloog, werkzaam in het Radboud UMC te Nijmegen, NVOG
  • M. van der Velde, internist acute geneeskunde, werkzaam in het Amphia Ziekenhuis te Breda, NIV
  • F. Frenkel, spoedeisende hulparts, werkzaam in het Dijklander Ziekenhuis te Hoorn, NVSHA
  • M. van den Maegdenbergh, oogarts, werkzaam in Zuyderland Eyescan Oogzorgkliniek te Sittard-Geleen, NOG (tot oktober 2018)
  • B.A.E. van der Pol, niet-praktiserend oogarts, NOG (vanaf november 2018)

 

Met ondersteuning van

  • Dr. B.H. (Bernardine) Stegeman, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

 

Met dank aan

  • A. (Anne-Margreet) Strijbis, beleidsadviseur, Harteraad, Den Haag

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Born, van den (voorzitter)

Internist-vasculair geneeskundige

Voorzitter ESC-standpunt over hypertensieve crisis

-

Geen actie

Versmissen

Internist-klinisch farmacoloog/-vasculair geneeskundige

Lid Jong CBG (tot 2019)

ZonMw-gesponsorde onderzoek naar het verbeteren van therapietrouw bij therapieresistente hypertensie

Geen actie; belangen vallen buiten de afbakening van de richtlijn

Boonstra

Internist-nefroloog

  • Nefrologie onderwijs aan huisartsen in opleiding

PI Fidelio- en Figaro-studies bij patiënten met diabetische nefropathie

Geen actie; belangen vallen buiten de afbakening van de richtlijn

Velde, van der

Internist acute geneeskunde

  • Voorzitter junior DAM
  • Instructeur Geriatric Education for Emergency Medical Services (GEMS) – Academie voor Ambulancezorg

-

Geen actie

De Gooijer

Intensivist (0,6 fte)

Stafarts Kwaliteit (0,4 fte)

-

-

Geen actie

Vermeer

Neuroloog

-

Onderzoek naar acuut herseninfarct

Geen actie; belangen vallen buiten de afbakening van de richtlijn

Heijden, van der

Gynaecoloog- perinatoloog

-

-

Geen actie

Frenkel

Spoedeisende hulparts

-

-

Geen actie

Pol, van der

Niet-praktiserend oogarts

Voorzitter subcommissie richtlijnen NOG

-

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een focusgroep. Een verslag hiervan (zie de aanverwante producten) is besproken in de werkgroep en de belangrijkste knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn. De richtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Harteraad.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn NIV, 2010) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door IGJ, NHG, V&VN, Harteraad, NVSHA, NVA, NIV, NVIC, NOG en NVOG via Invitational conference (zie aanverwante producten) en door een patiënten focusgroep. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Bij het evalueren van de aanbevelingen bleek geen enkele aanbeveling zich te lenen om een indicator bij op te stellen. Het merendeel van de aanbevelingen bleek niet registreerbaar te zijn of geen sterke aanbeveling te zijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.

Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Utrecht, 2015

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://www.demedischspecialist.nl/publicaties/medisch-specialistische-richtlijnen-20-rapport

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.

Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Behandeling van een hypertensief spoedgeval