Behandeling van ernstige hypertensie zonder acute orgaanschade
Uitgangsvraag
Hoe dient een patiënt met ernstige hypertensie zonder acute orgaanschade te worden behandeld om de bloeddruk te verlagen?
Aanbeveling
Overweeg een initieel terughoudend beleid in de eerste 30 minuten toe te passen. Terughoudend beleid kan bestaan uit observatie van de bloeddruk alleen in een rustige omgeving.
Bij een blijvende verhoging van de bloeddruk (≥180/110 mmHg) na een observatieperiode van 30 minuten en indien aanwijzingen voor hypertensieve eindorgaanschade ontbreken, geeft de werkgroep de voorkeur aan het starten van een oraal antihypertensivum. De onderzochte medicamenten in deze setting zijn nifedipine retard, captopril en labetalol.
Verwijs naar de huisarts voor verdere behandeling conform de CVRM-richtlijn.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
Uit het literatuuronderzoek komen drie interventiestrategieën naar voren voor het behandelen van ernstige hypertensie zonder acute hypertensieve orgaanschade, namelijk 1. rust, 2. oraal antihypertensivum en 3. anxiolyticum. De resultaten laten zien dat na een rustperiode of toediening van benzodiazepine de bloeddruk zonder orale antihypertensiva aanzienlijk daalt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bij het deel van de patiënten bij wie de bloeddruk daalt zonder het toedienen van orale antihypertensiva, er geen sprake is van (ernstige) hypertensie, maar de gemeten verhoogde bloeddrukken secundair zijn aan (passagere) andere oorzaken, zoals bijvoorbeeld angst.
Hoewel in verschillende studies het acute effect van orale antihypertensiva op de bloeddruk vergeleken is, zijn vanwege de heterogeniteit van de studies en het verschil in de gerapporteerde effectmaten, deze resultaten niet onderling te vergelijken. In alle onderzochte studies was 2 uurs na toediening van orale antihypertensieve medicatie de gemiddelde bloeddruk tot onder het streefniveau gedaald (SBP <180 mmHg).
Momenteel zijn er geen gerandomiseerde trials beschikbaar die het effect van orale medicatie op morbiditeit en mortaliteit bij patiënten met ernstige hypertensie zonder acute hypertensieve orgaanschade hebben gemeten. Uit observationele studies is gebleken dat de kans op cardiovasculaire ziekten en mortaliteit in patiënten met ernstige (asymptomatische) hypertensie laag is en dat er in de 6 maanden na presentatie geen verschil is in uitkomsten tussen patiënten die behandeld worden in een klinische of poliklinische setting. Gezien het hoge risico op selectiebias, is echter de bewijskracht voor aanbevelingen van behandelstrategieën voor ernstige hypertensie zonder acute hypertensieve orgaanschade, waarbij als uitkomst cardiovasculaire ziekten en mortaliteit worden gehanteerd, zeer laag. Hoewel er verschillende studies zijn gedaan naar het effect van behandelstrategieën op bloeddrukdaling, is er geen bewijs beschikbaar voor welke mate van bloeddrukdaling in de acute fase moet worden nagestreefd om morbiditeit en mortaliteit te voorkomen. Er is een lage bewijskracht voor een klinisch relevante bloeddrukdaling door het toepassen van rust, het gebruik van anxiolytica en orale antihypertensiva, waarbij de onderlinge resultaten niet vergelijkbaar zijn door heterogeniteit van de populatie, meetmethoden en rapportage van effectmaten. Derhalve is er geen bewijs welke behandeling het beste is om een klinisch relevante bloeddrukdaling te bewerkstelligen. Daarnaast is het bekend dat een forse initiële bloeddrukdaling als gevolg van antihypertensiva, nadelige patiëntuitkomsten tot gevolg kan hebben.
Gezien de bewijslast en overwegingen, is een initieel afwachtend beleid bij patiënten die zich presenteren met ernstige hypertensie zonder acute hypertensieve eindorgaanschade te verantwoorden. De patiënten bij wie de systolische bloeddruk spontaan gedaald is onder de 180 mmHg, kunnen door de huisarts behandeld worden conform de CVRM-richtlijn. Onze expert opinion is dat echter een aanhoudende systolische bloeddruk van 180 mmHg of hoger directe behandeling met antihypertensiva behoeft, vanwege de potentiële gezondheidsrisico’s die hiermee gepaard kunnen gaan en het zeer geringe risico op ernstige bijwerkingen.
Waarden en voorkeuren van patiënten
Het hebben van een sterk verhoogde bloeddruk geeft bij veel patiënten angst en onrust. Hoewel het bezoek aan de eerste hulp zelf een belangrijke bloeddrukverhoging teweeg kan brengen is bij een belangrijk deel van de patiënten de bloeddruk ook in de thuissituatie onvoldoende gereguleerd. Het risico op bijwerkingen en nadelige uitkomsten van het toedienen van de onderzochte orale antihypertensiva is klein.
Kosten (middelenbeslag)
De kosten van orale antihypertensiva die gegeven worden voor de behandeling van ernstige hypertensie zonder acute hypertensieve orgaanschade steken zeer gunstig af tegen de eventuele kosten die gepaard gaan met een langer verblijf op de eerste hulp. Daarbij is het de vraag of het geven van rust in de praktijk haalbaar is in een omgeving waar spoedeisende hulp wordt verleend.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Onmiddellijke behandeling van een aanhoudende, ernstige verhoging van de bloeddruk wordt volgens vigerende richtlijnen op het gebied van cardiovasculair risicomanagement aangeraden. De besproken middelen zijn doorgaans overal beschikbaar, hoewel de levering toenemend onder druk staat en tekorten van nifedipine retard en labetalol bij herhaling worden gerapporteerd (bron: www.farmanco.knmp.nl). Het is daarom wenselijk dat, afhankelijk van lokale voorkeuren, (enkelen van) bovengenoemde middelen op voorraad zijn in de ziekenhuisapotheek en/of op de spoedeisende eerste hulp.
Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies
Vanwege het hoge risico dat geassocieerd is met systolische bloeddrukwaarden van 180 mmHg of hoger en in navolging van het advies dat in de richtlijn cardiovasculair risicomanagement wordt gegeven, lijkt het wenselijk om een geleidelijke bloeddrukdaling naar een systolische bloeddruk lager dan 180 mmHg na te streven. Vanwege de aanzienlijke kans op het spontaan dalen van de bloeddruk onder deze streefwaarde kan initieel 30 minuten afgewacht worden met behandeling in een rustige omgeving. Op basis van klinische ervaring en om logistieke redenen is gekozen voor een tijdsduur van 30 minuten afwachtend beleid. Indien na 30 minuten geen belangrijke verlaging van de bloeddruk is waargenomen, verdient het de voorkeur om patiënten met een persisterende bloeddruk ≥180 mmHg te behandelen met een oraal antihypertensivum. In de huidige setting zijn zowel labetalol, nifedipine retard als ook captopril onderzocht, maar is niet duidelijk aan te geven welk antihypertensivum het beste gegeven kan worden.
Onderbouwing
Achtergrond
Omdat er voor de ontwikkeling van de vorige richtlijn onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar was om te bepalen welke orale middelen een gunstig effect hebben op relevante klinische eindpunten bij patiënten zonder acute hypertensieve orgaanschade, is die richtlijn gebaseerd op het farmacologisch profiel van orale middelen die gebruikt zijn om bij patiënten met een sterke verhoging van de bloeddruk zonder acute eindorgaanschade te behandelen. Hierbij zijn orale middelen aanbevolen, die een geleidelijke bloeddrukdaling binnen enkele uren bewerkstelligen, met een zo laag mogelijk risico op het ontwikkelen van hypotensie. Om in de huidige richtlijn een advies te kunnen geven gebaseerd op uitkomsten voor de patiënt, werd gekeken welke orale middelen geassocieerd zijn met een gunstige effect ten aanzien van bloeddrukverlaging en (cardiovasculaire) morbiditeit en mortaliteit.
Conclusies
Bloeddruk
Laag GRADE |
1. Oraal antihypertensivum versus afwachtend beleid Bij patiënten met een ernstige hypertensie zonder acute hypertensieve orgaanschade die zich op de SEH presenteren is mogelijk geen verschil in effect op de bloeddruk na 24 uur tussen een oraal antihypertensivum of een afwachtend beleid bestaande uit 2 uur rustig zitten.
Bronnen: (Park, 2017) |
Laag GRADE |
2. Orale antihypertensiva Bij patiënten met een verhoogde bloeddruk zonder eindorgaanschade is na gebruik van antihypertensiva de gemiddelde bloeddruk na 1 uur lager dan 180 mmHg systolisch en 120 mmHg diastolisch. Tussen de verschillende soorten studies of medicatie waren geen grote verschillen in bloeddruk aanwezig.
Bronnen: (Sanchez, 1999; McDonald, 1993; Atkins, 1992; Komsuoglu, 1991; Sechi, 1989) |
Zeer laag GRADE |
3. Benzodiazepine versus antihypertensivum Het is onduidelijk wat het effect is van een benzodiazepine op de bloeddruk vergeleken met een antihypertensivum bij patiënten met een verhoogde bloeddruk zonder eindorgaanschade.
Bronnen: (Yilmaz, 2011; Grossmann, 2005) |
- GRADE |
Vanwege het ontbreken van data over de uitkomstaten morbiditeit van hart- en vaatziekten, mortaliteit, acute orgaanschade of bijwerkingen is het niet mogelijk een conclusie te trekken over het effect van afwachtend beleid, orale antihypertensiva of anxiolytica op de genoemde uitkomstmaten. |
Samenvatting literatuur
Beschrijving studies
In tabel 1 wordt per studie de gehanteerde term en definitie van hypertensieve urgentie als ook de meetmethode van de bloeddruk beschreven.
1. Oraal antihypertensivum versus placebo
Park (2017) onderzocht de klinische effectiviteit van een oraal antihypertensivum vergeleken met een afwachtend beleid bij patiënten met hypertensieve urgentie op de spoedeisende hulp. Patiënten met symptomen duidend op eindorgaanschade werden geëxcludeerd. Patiënten werden gerandomiseerd tussen 40 mg telmisartan of een rustduur van 2h. In totaal kregen 68 patiënten telmisartan en 70 patiënten een rustduur van 2 uur in zittende houding.
2. Orale antihypertensiva
Sanchez (1999) evalueerde de effectiviteit en veiligheid van nifedipine en lacidipine voor de behandeling van een hypertensieve urgentie op de spoedeisende hulp. Patiënten met essentiële hypertensie in de leeftijd van 18 tot 80 jaar met een diastolische uitgangsbloeddruk van 120 mmHg of hoger (na een rustperiode van 30 minuten) werden geïncludeerd. Patiënten met eindorgaanschade of patiënten die de afgelopen 24h bloeddrukverlagers gebruikten, werden geëxcludeerd. In totaal werden 29 patiënten, die aan de selectiecriteria voldeden gerandomiseerd tussen nifedipine (20 mg, oraal, eenmalige dosis) of lacidipine (4 mg, oraal, eenmalige dosis).
McDonald (1993) onderzocht de effectiviteit van oraal labetalol en oraal nifedipine bij patiënten met een hypertensieve urgentie die zich op een spoedeisende hulp presenteerden. Patiënten met eindorgaanschade werden geëxcludeerd. Patiënten die gerandomiseerd werden naar nifedipine kregen eenmalig 10 mg. Indien de diastolische bloeddruk na een uur boven de 110 mmHg was, werd een tweede dosering van 10 mg gegeven. Labetalol werd in een initiële dosering van 200 mg gegeven. Een tweede dosis werd na twee uur gegeven op basis van de diastolische bloeddruk: 200 mg bij een diastolische bloeddruk >120 mmHg en 100 mg bij een diastolische bloeddruk tussen 120 en 110 mmHg.
Atkins (1992) vergeleek de effectiviteit en veiligheid van oraal clonidine met oraal labetalol voor de behandeling van ernstige hypertensie op de spoedeisende hulp. Patiënten met maligne hypertensie of eindorgaanschade werden voor deze studie geëxcludeerd. In totaal kregen 18 patiënten 200 mg labetalol per uur tot een maximale cumulatieve dosering van 1200 mg na zes uur en 18 patiënten 0,2 mg clonidine gevolgd door een dosis van 0,1 mg clonidine per uur tot een maximum van 0,7 mg na zes uur.
Komsuoglu (1991) behandelde patiënten met een hypertensieve urgentie op de spoedeisende hulp of op de cardiologieafdeling door ze te randomiseren voor behandeling met 20 mg nifedipine of 25 mg captopril oraal. Patiënten met maligne hypertensie of eindorgaanschade werden geëxcludeerd.
Sechi (1989) onderzocht het effect van ketanserine (sublinguaal of intraveneus) en nifedipine op de bloeddruk bij patiënten met ernstige hypertensie. Het is onbekend of patiënten met eindorgaanschade in deze studie werden geëxcludeerd. De resultaten van intraveneuze ketanserine werden buiten beschouwing gelaten. In totaal kregen 13 patiënten 20 mg ketanserine (sublinguaal) en 12 patiënten 20 mg nifedipine (sublinguaal).
3. Anxiolyticum versus antihypertensivum
Yilmaz (2011) evalueerde het effect van anxiolytica op de bloeddruk. Alle patiënten die zich presenteerden op de spoedeisende hulp met een systolische bloeddruk van 160 mmHg of hoger kwamen voor de studie in aanmerking. Patiënten met maligne hypertensie of eindorgaanschade werden geëxcludeerd. In deze studie werden 26 patiënten gerandomiseerd naar 0,5 mg alprazolam en 27 patiënten naar captopril 25 mg.
Grossman (2005) vergeleek de effectiviteit en veiligheid van anxiolytica met captopril bij patiënten met verhoogde bloeddruk zonder acuut eindorgaanschade. Patiënten werden geëxcludeerd als zij secundaire hypertensie, maligne hypertensie (graad 3 tot 4 retinopathie), acuut hartfalen, nierfalen, acute ischemische hartziekten, vermoedelijke aorta dissectie of een herseninfarct/-bloeding hadden. In totaal kregen 17 patiënten 5 mg diazepam oraal en 19 patiënten 25 mg captopril sublinguaal.
Tabel 1 Overzicht van definitie voor hypertensieve urgentie en de methoden van bloeddrukmeting
Auteur, jaar |
Definitie hypertensieve urgentie |
Bloeddrukmeting |
Antihypertensivum versus placebo |
||
Park, 2017 |
Systolische bloeddruk ten minste 180 mmHg en/of DBP ten minste 110 mmHg in twee opeenvolgende metingen met een interval van 5 minuten op de SEH. |
De bloeddruk werd vijf maal gemeten met een interval van 30 minuten in een zittende houding met een automatische bloeddrukmeter (Spot Vital Signs LXi; Welch Allyn, Skaneateles Falls, New York, USA). Elke bloeddruk werd twee maal gemeten met een tussenpoos van 2 minuten; het gemiddelde van de metingen werd genoteerd als de bloeddruk. |
Orale antihypertensiva |
||
Sanchez, 1999 |
Diastolische bloeddruk ten minste 120 mmHg zonder aanwijzingen van eindorgaanschade |
Kwik sfygmomanometer werd in liggende houding gebruikt om de bloeddruk driemaal te meten met tussenpozen van 3 minuten. Het gemiddelde van drie metingen werd genomen als uitgangsbloeddruk. Vervolgens werd een 24h ambulante bloeddrukmeter gebruikt voor het meten van de bloeddruk na het geven van medicatie. Voor de eerste 8 uur werd de bloeddruk elk half uur gemeten en vervolgens om de twee uur tot in totaal 24h. |
McDonald, 1993 |
Diastolische bloeddruk ten minste 120 mmHg zonder eindorgaanschade (acuut longoedeem, acute myocardiale ischemie, myocardinfarct in de afgelopen zes maanden, sinus bradycardie, tweede of derde graad AV-blok). |
Na een rustperiode van 30 minuten werd de bloeddruk tweemaal gemeten met een tussenpoos van vijf minuten. |
Atkins, 1992 |
Diastolische bloeddruk, gemeten in liggende houding, ten minste 120 mmHg zonder acute eindorgaanschade (CVA binnen 6 maanden, actieve angina, coronaire bypassoperatie afgelopen jaar, meer dan eerste graads AV-blok of significante aritmie) |
Bloeddruk werd gemeten met een standaard kwik sfygmomanometer met behulp van fase V van Korotkoff-geluiden als de diastolische waarde. Bloeddruk werd in een liggende houding gemeten en na twee minuten staan. Het gemiddelde van twee metingen werd genomen. |
Komsuoglu, 1991 |
Initiële diastolische bloeddruk van 120 mmHg of hoger zonder acute eindorgaanschade (aorta dissectie, chronisch nierfalen, hartvaatziekte, recente CVA, recente MI of symptomatische angina pectoris, coronaire bypassoperatie, congestief hartfalen). |
Bloeddruk werd met een standaard kwik sfygmomanometer gemeten met behulp van fase V van Korotkoff-geluiden als de diastolische waarde. |
Sechi, 1989 |
Liggende systolische bloeddruk boven 180 mmHg of DBP boven 115 mmHg of allebei. |
- |
Anxiolyticum versus antihypertensivum |
||
Yilmaz, 2011 |
Systolische bloeddruk ten minste 160 mmHg of DBP ten minste 100 mmHg en na 10 minuten rusten ook een hoge bloeddruk.
Personen met eindorgaanschade (acuut linker hartfalen, chronisch nierfalen, acuut coronair syndroom, aortadissectie, CVA) werden geëxcludeerd. |
Bloeddruk werd gemeten met gekalibreerd en gevalideerd instrument (Vista ® monitor, Draeger Medical Systems, Inc., Danvers, MA, USA). Voor elke meting zaten personen ten minste voor vijf minuten in een stoel met de voeten op de vloer en arm ondersteund op hartniveau. Na 10 minuten werd een tweede meting gedaan. |
Grossman, 2005 |
Bloeddruk hoger dan 190/100 mmHg zonder acute eindorgaanschade. |
Bloeddruk werd tweemaal gemeten voor inclusie en nogmaals op baseline en elke uur voor 3 uur. Bloeddruk werd in liggende houding met een bloeddrukmeter (Criticare Systems, Inc., Waukesha, WI) gemeten. De bloeddruk werd twee aan de linkerarm gemeten met een tussenpoos van 2 minuten. Het gemiddelde van de twee metingen werd genoteerd. |
SEH, spoedeisend hulp
Resultaten
Alle studies rapporteerden het effect van de verschillende interventies op de bloeddruk. Geen van de gerandomiseerde studies rapporteerden harde eindpunten, zoals hart- en vaatziekten, mortaliteit of orgaanschade. Bij het merendeel van de studies werd de bloeddruk niet langer dan vier uur na interventie gemeten.
Bloeddruk
1. Antihypertensivum versus afwachtend beleid
Park (2017) vergeleek telmisartan met afwachtend beleid (2 uur rusten in zittende houding). In tabel 2 worden het effect op bloeddruk 24h na SEH-opname gerapporteerd. Zowel de systolische als de diastolische bloeddruk daalde in beide groepen. Er was geen verschil in bloeddruk na 24 h tussen telmisartan of 2h rusten. Na 24h was de bloeddruk in beide groepen 140/80 mmHg of lager.
Tabel 2 Overzicht van bloeddrukwaarden na orale antihypertensiva of 2h rusten
Auteur, jaar |
Interventie (I) /Controle (C) |
N Patiënten |
Baseline SBP, mmHg |
SBP na 24h, mmHg |
Baseline DBP, mmHg |
DBP na 24h, mmHg |
Park, 2017 |
I: Telmisartan 40 mg |
68 |
185 (SD 17) |
140 (SD 26) |
101 (SD 16) |
77 (SD 13) |
|
C: 2h rust |
70 |
180 (SD 20) |
138 (SD 23) |
104 (SD 17) |
75 (SD 16) |
2. Orale antihypertensiva
Een overzicht van de resultaten per studie worden in tabel 3 voor systolische bloeddruk en in tabel 4 voor diastolische bloeddruk weergegeven. Sanchez (1999), McDonald (1993), Atkins (1992), Komsuoglu (1991), en Sechi (1989) vergeleken de werking van twee of meer antihypertensiva bij patiënten met ernstige hypertensie. Nifedipine, captopril en labetalol waren de meest onderzochte medicamenten. Na het geven van de medicatie werd de bloeddruk frequent gemeten met in alle studies een meetmoment na 1 uur. In een groot deel van de studies werd de bloeddruk ook na een half uur of na twee uur gemeten.
Tabel 3 Overzicht van systolische bloeddrukwaarden tussen orale antihypertensiva onderling
Auteur, jaar |
Interventie (I) /Controle (C) |
N |
Systolische bloeddruk, mmHg |
||||
|
|
|
Baseline |
Na 30 min |
Na 60 min |
Na 120 min |
Na 240 min |
Sanchez, 1999 |
I: Lacidipine, 4 mg |
15 |
223 (32,8) |
- |
169 (25) |
161 (25) |
174 (21) |
|
C: Nifedipine, 20 mg |
14 |
216 (20,6) |
- |
178 (24) |
175 (24) |
170 (21) |
McDonald, 1993 |
I: Labetalol, 200 mga |
10 |
195 (29,8) |
167 (13) |
158 (13) |
158 (26) |
154 (18.7) |
|
C: Nifedipine, 10 mgb |
10 |
198 (24,9) |
177 (-) |
166 (-) |
169 (-) |
163 (14.9) |
Atkins, 1992 |
I: Labetalol, 200 mgc |
18 |
200 (6,2) |
184 (5,5) |
175 (4,3) |
161 (4,1) |
166 (4,7) |
|
C: Clonidine, 0,1 mgd |
18 |
196 (4,8) |
191 (5,4) |
178 (4,5) |
157 (3,7) |
149 (7,2) |
Komsuoglu, 1991 |
I: Nifedipine, 20 mg |
23 |
239 (38,1) |
170 (29,0) |
164 (23,8) |
168 (25,3) |
176 (23,3) |
|
C: Captopril, 25 mg |
20 |
244 (26,0) |
177 (38,6) |
164 (27,8) |
162 (21,7) |
165 (23,0) |
Sechi, 1989 |
I: Ketanserine, 20 mg |
13 |
191 (5) |
173 (6) |
171 (5) |
- |
- |
|
C: Nifedipine, 20 mg |
12 |
183 (5) |
149 (4) |
147 (5) |
- |
- |
a Als de DBP ≥ 120 mm Hg was, werd 200 mg nogmaals gegeven: als de DBP> 110 mm Hg maar <120 mmHg was, werd 100 mg gegeven.
b Als de DBP ≥ 110 mmHg, één uur na de dosis, werd nog eens 10 mg ingenomen.
c Een dosering per uur tot een maximum van 1200 mg na 6 uur
d Gevolgd door een dosering van 0,1 mg per uur tot een maximum van 0,7 mg na 6 uur
Tabel 4 Overzicht van diastolische bloeddrukwaarden tussen orale antihypertensiva onderling
Auteur, jaar |
Interventie (I) /Controle (C) |
N |
Diastolische bloeddruk, mmHg |
||||
|
|
|
Baseline |
Na 30 min |
Na 60 min |
Na 120 min |
Na 240 min |
Sanchez, 1999 |
I: Lacidipine, 4 mg |
15 |
124.6 (8,4) |
- |
118 (-) |
101 (14) |
96 (14) |
|
C: Nifedipine, 20 mg |
14 |
128 (7,7) |
- |
103 (-) |
105 (14) |
103 (14) |
McDonald, 1993 |
I: Labetalol, 200 mga |
10 |
127 (10,1) |
110 (11) |
103 (14) |
102 (16) |
107 (15) |
|
C: Nifedipine, 10 mgb |
10 |
128 (10,8) |
108 (11) |
105 (14) |
104 (16) |
- |
Atkins, 1992 |
I: Labetalol, 200 mgc |
18 |
132 (2,0) |
121 (2,8) |
114 (3,3) |
107 (2,6) |
111 (4,7) |
|
C: Clonidine, 0,1 mgd |
18 |
131 (1,8) |
128 (1,9) |
121 (2,3) |
110 (2,4) |
107 (6,0) |
Komsuoglu, 1991 |
I: Nifedipine, 20 mg |
23 |
132 (12,8) |
100 (15,0) |
96 (13,3) |
99 (11,1) |
101 (11,3) |
|
C: Captopril, 25 mg |
20 |
133 (7,1) |
102 (13,4) |
100 (10,3) |
100 (9,9) |
100 (11) |
Sechi, 1989 |
I: Ketanserine, 20 mg |
13 |
120 (2) |
110 (3) |
109 (3) |
- |
- |
|
C: Nifedipine, 20 mg |
12 |
122 (2) |
101 (2) |
103 (3) |
- |
- |
a Als de DBP ≥ 120 mm Hg was, werd 200 mg nogmaals gegeven: als de DBP> 110 mm Hg maar <120 mmHg was, werd 100 mg gegeven.
b Als de DBP ≥ 110 mmHg, één uur na de dosis, werd nog eens 10 mg ingenomen.
c Een dosering per uur tot een maximum van 1200 mg na 6 uur
d Gevolgd door een dosering van 0,1 mg per uur tot een maximum van 0,7 mg na 6 uur
Drie studies (McDonald, 1993; Atkins, 1992; Komsuoglu, 1991) rapporteerde ook nog het percentage patiënten die een bepaalde diastolische streefwaarde hadden bereikt. McDonald (1993) rapporteerde dat 100% in de groep die labetalol kreeg een DBP bereikte lager dan 110 mmHg of lager in vergelijking met 80% in de groep die nifedipine kreeg. Atkins (1992) zag dat 17/18 (94%) van de patiënten die labetalol kregen, het behandeldoel haalde, namelijk een gemiddelde diastolische bloeddruk onder 100 mmHg of een afname van ten minste 30 mmHg en een gemiddelde diastolische bloeddruk van 110 mmHg of lager na 6 h. In de groep patiënten die clonidine kreeg, was dit aantal 15/18 (83%) patiënten. Komsuoglu (1991) rapporteerde dat 91% (21/23) van patiënten die nifedipine kregen, een diastolische bloeddruk van 110 mmHg of lager bereikte. 90% (18/20) van patiënten die captopril bereikte ook deze waarde.
De daling in bloeddruk ten opzichte van baseline werd niet of nauwelijks gerapporteerd. Dit maakt de interpretatie van de resultaten lastig, aangezien de hoogte van de bloeddruk op baseline tussen studies verschillend was. Daarom zijn de resultaten niet gepoold, mede ook omdat de studiepopulaties en meetmethoden van bloeddruk verschillend waren. Overkoepelend kan wel geconcludeerd worden dat bij gebruik van antihypertensiva de systolische bloeddruk na 1 uur lager is dan 180 mmHg en diastolisch lager dan 120 mmHg. We zien geen groter verschillen in bloeddruk tussen studies of onderzochte medicatie.
3. Benzodiazepine versus antihypertensivum
Yilmaz (2011) en Grossmann (2005) vergeleken beiden een benzodiazepine met een antihypertensivum bij patiënten met ernstige hypertensie. Deze studies rapporteerden het effect op bloeddruk 1 uur en 2 uur na het toedienen van medicatie. 2 uur na medicatie was in 1 studie (Yilmaz, 2011) de systolische bloeddruk gemiddeld lager dan 180 mmHg; echter, in beide studies was de diastolische bloeddruk na 1 uur lager dan 100 mmHg. Mogelijk had dit ook te maken met een gemiddelde diastolische bloeddruk lager dan 110 mmHg op baseline.
Tabel 5 Overzicht van bloeddrukwaarden tussen orale antihypertensiva onderling
Auteur, jaar |
Interventie (I) /Controle (C) |
N |
Systolische bloeddruk, mmHg |
||
|
|
|
Baseline |
Na 60 min |
Na 120 min |
Yilmaz, 2011 |
I: Alprazolam, 0,5 mg |
26 |
200 (-) |
177 (-) |
167 (-) |
|
C: Captopril, 25 mg |
27 |
187 (-) |
166 (-) |
159 (-) |
Grossmann, 2005 |
I: Diazepam, 5 mg |
17 |
213 (5) |
177 (-) |
178 (-) |
|
C: Captopril, 25 mg |
19 |
208 (5) |
180 (-) |
182 (-) |
Auteur, jaar |
Interventie (I) /Controle (C) |
N |
Diastolische bloeddruk, mmHg |
||
|
|
|
Baseline |
Na 60 min |
Na 120 min |
Yilmaz, 2011 |
I: Alprazolam, 0,5 mg |
26 |
107 (-) |
92 (-) |
92 (-) |
|
C: Captopril, 25 mg |
27 |
108 (-) |
97 (-) |
93 (-) |
Grossmann, 2005 |
I: Diazepam, 5 mg |
17 |
105 (3) |
89 (-) |
90 (-) |
|
C: Captopril, 25 mg |
19 |
107 (3) |
98 (-) |
97 (-) |
1. Bijwerkingen
Van de geselecteerde studies rapporteerden twee studies gegevens over bijwerkingen (Atkins, 1992; Sechi, 1989).
2. Orale antihypertensiva
In de studie van Atkins (1992) ontwikkelde een patiënt die labetalol kreeg hypotensie. Verder werden bijwerkingen als duizeligheid of hoofdpijn in beide groepen gerapporteerd. In de studie van Sechi (1989) werden geen bijwerkingen gerapporteerd bij gebruik van ketanserine. Drie patiënten kregen hoofdpijn bij gebruik van nifedipine. Vanwege het lage aantal en verschil in gebruikte antihypertensiva is het niet mogelijk een conclusie te trekken over de uitkomstmaat bijwerkingen.
Bewijskracht van de literatuur
Bloeddruk
1. Orale antihypertensivum versus afwachtend beleid
De bewijskracht voor de uitkomstmaat bloeddruk na twee uur is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias; geen vergelijking met placebo) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
2. Orale antihypertensiva
De bewijskracht voor de uitkomstmaat bloeddruk is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (onduidelijkheden over randomisatieprocedure en allocation concealment) en imprecisie (laag aantal patiënten; minder dan 25 patiënten per arm).
3. Anxiolyticum versus antihypertensivum
De bewijskracht voor de uitkomstmaat bloeddruk is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (onduidelijkheden over randomisatie en allocation concealment), indirectheid (verschil in definitie urgentie) en imprecisie (laag aantal patiënten; minder dan 30 patiënten per arm).
Vanwege het ontbreken van data of te weinig data is de bewijskracht voor de uitkomstmaten morbiditeit van hart- en vaatziekten, mortaliteit, acute hypertensieve orgaanschade of bijwerkingen niet gegradeerd.
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:
Wat zijn de (on)gunstige effecten van orale bloeddrukverlagende medicatie bij personen die zich op de SEH presenteren met ernstige hypertensie zonder acute hypertensieve orgaanschade op de korte termijn (< 6 maanden)?
P: personen met ernstige hypertensie zonder acute hypertensieve orgaanschade (‘hypertensieve urgentie’) die zich presenteren op de SEH;
I: bloeddrukverlagende orale medicatie (onder andere nifedipine retard, captopril, labetalol, benzodiazepines, opioïden);
C: placebo, reguliere zorg of rust;
O: bloeddruk, morbiditeit van hart- en vaatziekten (binnen 6 maanden), mortaliteit (binnen 6 maanden), acute hypertensieve orgaanschade, bijwerkingen.
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte mortaliteit, cardiovasculaire morbiditeit en acute hypertensieve orgaanschade (hartfalen, nierfalen, encefalopathie en hypertensieve retinopathie) binnen 6 maanden voor de besluitvorming cruciale uitkomstmaten; en mate van bloeddrukdaling, bijwerkingen van medicatie, voorkomen van hypotensie binnen 24 uur na start van de behandeling voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.
Bloeddruk: De werkgroep definieerde een daling van de systolische bloeddruk naar kleiner dan 180 mmHg en een daling van de diastolische bloeddruk naar kleiner dan 110 mmHg als een klinisch (patiënt) relevant verschil.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 22 oktober 2018 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews en gerandomiseerd, gecontroleerde trials. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 487 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:
- Systematische reviews met een gedetailleerde zoekstrategie, evidencetabellen en risk-of-biasbeoordeling.
- Gerandomiseerde, gecontroleerde trials van patiënten met een ernstig verhoogde bloeddruk zonder orgaanschade bij wie orale medicatie onderling werd vergeleken of met placebo.
Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 46 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 42 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording) en 4 studies definitief geselecteerd.
Resultaten
Vier onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse, namelijk een systematische review (Campos, 2018) en drie RCT’s (Park, 2017; Yilmaz, 2011; Grossman, 2005). De systematische review includeerde ook studies waar oraal met intraveneus werd vergeleken. Ook werden cohortstudies geïncludeerd. Aangezien voor de benoemde PICO maar een deel van de studies uit de systematische review in aanmerking kwam, is ervoor gekozen de losse studies te beschrijven in plaats van de review. In totaal werden 12 trials geïncludeerd.
De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk-of-biastabellen.
Referenties
- Atkin, S. H., Jaker, M. A., Beaty, P., Quadrel, M. A., Cuffie, C., & Soto-Greene, M. L. (1992). Oral labetalol versus oral clonidine in the emergency treatment of severe hypertension. The American journal of the medical sciences, 303(1), 9-15.
- Campos, C. L., Herring, C. T., Ali, A. N., Jones, D. N., Wofford, J. L., Caine, A. L., ... & Oles, K. S. (2018). Pharmacologic Treatment of Hypertensive Urgency in the Outpatient Setting: A Systematic Review. Journal of general internal medicine, 33(4), 539-550.
- Gemici, K., Baran, Í., Bakar, M., Demircan, C., Ozdemir, B., & Cordan, J. (2003). Evaluation of the effect of the sublingually administered nifedipine and captopril via transcranial doppler ultrasonography during hypertensive crisis. Blood pressure, 12(1), 46-48.
- Grossman, E., Nadler, M., Sharabi, Y., Thaler, M., Shachar, A., & Shamiss, A. (2005). Antianxiety treatment in patients with excessive hypertension. American journal of hypertension, 18(9), 1174-1177.
- Habib, G. B., Dunbar, L. M., Rodrigues, R., Neale, A. C., & Friday, K. J. (1995). Evaluation of the efficacy and safety of oral nicardipine in treatment of urgent hypertension: a multicenter, randomized, double-blind, parallel, placebo-controlled clinical trial. American heart journal, 129(5), 917-923.
- Jaker, M., Atkin, S., Soto, M., Schmid, G., & Brosch, F. (1989). Oral nifedipine versus oral clonidine in the treatment of urgent hypertension. Archives of internal medicine, 149(2), 260-265.
- Komsuoglu, B., Şengün, B., Bayram, A., & Komsuoglu, S. Ş. (1991). Treatment of hypertensive urgencies with oral nifedipine, nicardipine, and captopril. Angiology, 42(6), 447-454.
- Maleki, A. (2011). Nifedipine, captopril or sublingual nitroglycerin, which can reduce blood pressure the most?. ARYA atherosclerosis, 7(3), 102.
- McDonald, A. J., Yealy, D. M., & Jacobson, S. (1993). Oral labetalol versus oral nifedipine in hypertensive urgencies in the ED. The American journal of emergency medicine, 11(5), 460-463.
- Park, S. K., Lee, D. Y., Kim, W. J., Lee, S. Y., Park, H. S., Kim, H. W., ... & Moon, K. H. (2017). Comparing the clinical efficacy of resting and antihypertensive medication in patients of hypertensive urgency: a randomized, control trial. Journal of hypertension, 35(7), 1474-1480.
- Sanchez, M., Sobrino, J., Ribera, L., Adrian, M. J., Torres, M., & Coca, A. (1999). Long-acting lacidipine versus short-acting nifedipine in the treatment of asymptomatic acute blood pressure increase. Journal of cardiovascular pharmacology, 33(3), 479-484.
- Sechi, L. A., Tedde, R., Cassisa, L., Pala, A., Orecchioni, C., Uneddu, F., & Melis, A. (1989). Sublingual and intravenous ketanserin versus sublingual nifedipine in the treatment of severe hypertension: a randomized study. Clinical therapeutics, 11(6), 834-840.
- Yilmaz, S., Pekdemir, M., Tural, Ü., & Uygun, M. (2011). Comparison of alprazolam versus captopril in high blood pressure: a randomized controlled trial. Blood pressure, 20(4), 239-243.
Evidence tabellen
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics 2 |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) 3
|
Follow-up |
Outcome measures and effect size 4 |
Comments |
Park, 2017 |
Type of study: RCT
Setting: Emergency room
Country: South Korea
Source of funding: Not stated |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: 68 Control: 70
Important prognostic factors2: Age ± SD: I: 73 (SD 9) C: 69 (SD 11)
Sex: I: 84% M C: 79% M
Groups comparable at baseline?
|
40 mg telmisartan
|
Rest, sitting for 2h
|
Length of follow-up: 24 h and 7 days (only among patients whose BP could be identified)
Loss-to-follow-up: Not reported
Incomplete outcome data: Not reported
|
1. Blood pressure Defined as mean BP 2h after management, from 10% to 35% 10% ≤ MBP reduction, n (%) I: 47 (69) C: 48 (69) 20% ≤ MBP reduction, n (%) I: 23 (34) C: 25 (36) 30% ≤ MBP reduction, n (%) I: 12 (18) C: 12 (17) 35% ≤ MBP reduction, n (%) I: 4 (6) C: 3 (4)
Defined as level of BP Initial ER admission SBP, mmHg I: 184.9 (SD 17.2) C: 179.7 (SD 20.6) DBP, mmHg I: 100.7 (SD 16.1) C: 104.4 (SD 17.2)
24h after ER admission SBP, mmHg I: 140.2 (SD 25.5) C: 138.0 (SD 23.0) DBP, mmHg I: 77.0 (SD 13.0) C: 75.2 (SD 16.0)
7 days after ER admission SBP, mmHg I: 134.7 (SD 19.0) C: 133.0 (SD 16.7) DBP, mmHg I: 77.2 (SD 11.3) C: 75.7 (SD 15.2)
2. Cardiovascular disease Not reported
3. Mortality Not reported
4. Acute hypertensive organ damage Not reported
5. Adverse events Not reported |
Hypertensieve urgency was defined as a SBP at least 180 mmHg and/or a DBP at least 110 mmHg in two consecutive BP measurements with 5-min interval at visiting emergency room. |
Yilmaz, 2011 |
Type of study: RCT
Setting: Emergency room
Country: Turkey
Source of funding: Not stated |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
captopril or alprazolam
N total at baseline: Intervention: 26 Control: 27
Important prognostic factors2: age ± SD: I: 53 (11) C: 57 (11)
Sex: I: 54% M C: 46% M
|
Alprazolam, 0.5 mg
|
Captopril, 25 mg
|
Length of follow-up: 2 hours
Loss-to-follow-up: Not reported
Incomplete outcome data: Not reported
|
1. Blood pressure Defined as mean BP
Initial BP SBP, mmHg I: 200 C: 187 DBP, mmHg I: 108 C: 107
1 h SBP, mmHg I: 177 C: 166 DBP, mmHg I: 97 C: 92
2h SBP, mmHg I: 167 C: 159 DBP, mmHg I: 93 C: 92
2. Cardiovascular disease Not reported
3. Mortality Not reported
4. Acute hypertensive organ damage Not reported
5. Adverse events Not reported |
|
Grossman, 2005 |
Type of study: RCT
Setting: Emergency room
Country: Israel
Source of funding: Not stated |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: 17 Control: 19
Important prognostic factors2: age ± SE: I: 62 (3) C: 58 (4)
Sex: I: 29% M C: 16% M |
Diazepam, 5 mg oral
|
Captopril, 25 mg sublingual
|
Length of follow-up: 3 hours
Loss-to-follow-up: Not reported
Incomplete outcome data: Not reported
|
1. Blood pressure Defined as mean BP after 10 minutes
Baseline SBP, mmHg I: 213 (5) C: 208 (5) DBP, mmHg I: 105 (3) C: 107 (3)
After 3h SBP, mmHg I: 170 (8) C: 181 (8) DBP, mmHg I: 88 (6) C: 95 (3)
2. Cardiovascular disease Not reported
3. Mortality Not reported
4. Acute hypertensive organ damage Not reported
5. Adverse events Not reported |
|
Sanchez, 1999 |
Type of study: RCT
Setting: ER admission
Country: Spain
Source of funding: Not stated |
Inclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: 15 Control: 14
Important prognostic factors2: Age ± SD: I: 55 (11) C: 54 (12)
Sex: I: 50% M C: 40% M |
Lacidipine, 4 mg, oral |
Nifedipine, 20 mg, oral
|
Length of follow-up: 24 h
Loss-to-follow-up: Not stated
Incomplete outcome data: Not stated
|
1. Blood pressure* Defined as mean BP
Baseline SBP, mmHg I: 222.5 (32.8) C: 215.9 (20.6) DBP, mmHg I: 124.6 (8.4) C: 128.0 (7.7)
8 h SBP, mmHg I: 169.6 (27.8) C: 170.6 (25.3) DBP, mmHg I: 104.1 (16.0) C: 102.9 (12.4)
24 h SBP, mmHg I: 165.0 (27.3) C: 190.6 (18.2) DBP, mmHg I: 99.9 (12.3) C: 117.2 (11.4)
2. Cardiovascular disease Not reported
3. Mortality Not reported
4. Acute hypertensive organ damage One patient treated with nifedipine had a transient cerebrovascular ischemic attack 30 min after dose (BP decrease from 210/125 to 120/80 mm Hg).
5. Adverse events Not reported |
*Twenty-four-hour ABPM was performed by using an automated, noninvasive, oscillometric device. The appropriate cuff was placed on the nondominant arm, and BP and HR were registered automatically at 30-min intervals for the first 8 h and subsequently every 2 h until complete 24 h of follow-up. Mean values and standard deviation of SBP, DBP, and HR were obtained from each record in the 24-h period. |
McDonald, 1993 |
Type of study: RCT
Setting: ER admission
Country: USA
Source of funding: Not stated |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: 10 Control: 10
Important prognostic factors2: age ± SD: I: 46 (11) C: 48 (19)
Sex: I: 40% M C: 60% M
Black: I: 100% C: 100% |
Labetalol, 200 mg oral
If the DBP was ≥120 mm Hg, 200 mg orally was repeated: if the DBP was > 110 mm Hg but <120 mm Hg, 100 mg was given. |
Nifedipine, 10 mg oral
If DBP ≥ 110 mmHg one hour after dose, another 10mg were taken |
Length of follow-up: 4 hour
Loss-to-follow-up: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
Incomplete outcome data: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
|
1. Blood pressure Defined as mean BP after 10 minutes
Initial SBP, mmHg I: 195 (29.8) C: 198 (24.9) DBP, mmHg I: 127 (10.1) C: 128 (10.8)
4 h after treatment SBP, mmHg I: 154 (18.7) C: 163 (14.9) DBP, mmHg I: 100 (14.8) C: 100 (9.6)
2. Cardiovascular disease Not reported
3. Mortality Not reported
4. Acute hypertensive organ damage Not reported
5. Adverse events Not reported
|
|
Atkins, 1992 |
Type of study: RCT
Setting: ER admission
Country: USA
Source of funding: Commercial |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: 18 Control: 18
Important prognostic factors2: Age (range): I: 48 (23-63) C: 46 (29-63)
Sex: I: 61% M C: 56% M
|
Phase I: acute drug administration 200 mg labetalol orally on an hourly basis to a maximum dose of 1200 mg at 6 hours
|
Phase I: acute drug administration 0.2 mg of clonidine orally followed by 0.1 mg of clonidine orally each hour to a maximum of 0.7 mg at 6 hours |
Length of follow-up: 240 minutes
Loss-to-follow-up: Not reported
Incomplete outcome data: I: n=12 at 240 minutes C: n=10 after 240 minutes Reasons not reported
|
1. Blood pressure
Baseline SBP (SE), mmHg I: 200 (6.2) C: 196 (4.8) DBP, mmHg I: 132 (2.0) C: 131 (1.8)
1 h after treatment SBP, mmHg I: 175 (4.3) C: 178 (4.5) DBP, mmHg I: 114 (3.3) C: 121 (2.3)
4 h after treatment SBP, mmHg I: 166 (4.7) C: 149 (7.2) DBP, mmHg I: 111 (4.7) C: 107 (6.0)
2. Cardiovascular disease Not reported
3. Mortality Not reported
4. Acute hypertensive organ damage Not reported
5. Adverse events
I: Hypotension n=1 Mild dizziness/lightheadedness n=6/18 (33%) Mild sleepiness n=5/18 (28%) Headache n=2/18 (22%) Scalp tingling n=1
C: Sedation n=10/18 (56%) Dizziness n=3/18 (17%) Dry mouth n=2/18 (11%) |
Results from phase II were not described, as only a selection of the included patients were included for phase II.
Blood pressure was determined by a blinded investigator with a standard mercury sphygmomanometer using phase V of Korotkoff’s sounds as the diastolic value. |
Komsuoglu, 1991 |
Type of study: RCT
Setting: ER admission
Country: Turkey
Source of funding: Not stated |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
angina pectoris
N total at baseline: Intervention1: 23 Intervention2: 20
Important prognostic factors2: Whole population Sex: 51% M
Age range: M: 41-68 F: 48-71 |
1. Nifedipine 20 mg 2. Captopril 25 mg |
See intervention
|
Length of follow-up: 240 minutes
Loss-to-follow-up: Not stated
Incomplete outcome data: Not stated
|
1. Blood pressure
Before treatment SBP (SE), mmHg I1: 239.1 (38.1) I2: 243.5 (26.0) DBP, mmHg I1: 131.5 (12.8) I2: 132.5 (7.1)
1 h after treatment SBP, mmHg I1: 164.4 (23.8 ) I2: 164.1 (27.8) DBP, mmHg I1: 96.1 (13.3) I2: 99.5 (10.3)
4 h after treatment SBP, mmHg I1: 175.8 (23.3) I2: 165.1 (23.0) DBP, mmHg I1: 101.2 (11.3) I2: 100.2 (10.7)
2. Cardiovascular disease Not reported
3. Mortality Not reported
4. Acute hypertensive organ damage Not reported
5. Adverse events Not reported |
|
Sechi, 1989 |
Type of study: RCT
Setting: Unclear
Country: Italy
Source of funding: Not stated |
Inclusion criteria: Not stated
Exclusion criteria: Not stated
N total at baseline: Intervention: 13 Control: 12
Important prognostic factors2: Age (range): 53 (17 to 68) Sex: Not stated
|
Ketanserin 20 mg, sublingually
|
Nifedipine 20 mg, sublingually
|
Length of follow-up: 90 minutes
Loss-to-follow-up: Not stated
Incomplete outcome data: Not stated
|
1. Blood pressure*
Before treatment SBP (SE), mmHg I: 191 (5.0) C: 183 (4.8) DBP, mmHg I: 118 (3.1) C: 121 (2.6) 1 h after treatment SBP, mmHg I: 171 (5.0) C: 147 (5.1) DBP, mmHg I: 106 (3.3) C: 99 (3.1)
1.5 h after treatment SBP, mmHg I: 174 (4.3) C: 149 (5.6) DBP, mmHg I: 109 (2.5) C: 100 (3.0)
2. Cardiovascular disease Not reported
3. Mortality Not reported
4. Acute hypertensive organ damage Not reported
5. Adverse events
I: no side effects reported C: Headache n=3 |
*Data was extracted from figure 1 with web plot digitizer. |
Notes:
- Prognostic balance between treatment groups is usually guaranteed in randomized studies, but non-randomized (observational) studies require matching of patients between treatment groups (case-control studies) or multivariate adjustment for prognostic factors (confounders) (cohort studies); the evidence table should contain sufficient details on these procedures.
- Provide data per treatment group on the most important prognostic factors ((potential) confounders).
- For case-control studies, provide sufficient detail on the procedure used to match cases and controls.
- For cohort studies, provide sufficient detail on the (multivariate) analyses used to adjust for (potential) confounders.
Study reference
(first author, publication year) |
Describe method of randomisation1 |
Bias due to inadequate concealment of allocation?2
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of participants to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of care providers to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of outcome assessors to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to selective outcome reporting on basis of the results?4
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to loss to follow-up?5
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to violation of intention to treat analysis?6
(unlikely/likely/unclear) |
Park, 2017 |
“(…), we randomly drew an envelope containing paper written with resting group or medication group from box (…). |
Unlikely. “Absolutely, the envelope had no marking to identify the inner contents.” |
Likely. No placebo was given. |
Unclear. “All of patients in both groups were ordered to keep resting and not allowed to have any activity in emergency room.” |
Unlikely for BP measured within 120 min, this was done by an automatic device. Likely for BP measured 24h or 7 days after ER admission, as only patients with BP measurements were included. |
Unlikely. Trial was registered and stated outcomes were reported. |
Unlikely. BP measurements 24h or 7 days after ER admission were missing, but mostly likely not due to the intervention. |
Unlikely. Not applicable. |
Yilmaz, 2011 |
“The authors generated the allocation sequence using a random numbers table before the study.” |
Unclear. “The patients were enrolled and assigned to a study group according to the previously established table by a senior resident.” |
Unlikely. Both drugs were given orally. |
Unclear. Not stated |
Unclear. Not stated |
Unlikely. Although the trial was not registered, the outcomes stated in the methods section were reported in the results section. |
Unlikely. Although no information was given on follow-up, as the duration was only 2 hours, most likely none of the participants were lost to follow-up. |
Unlikely. Although not specifically stated, most likely the data was analysed according to assigned groups. |
Grossman, 2005 |
“Patients who were eligible were then randomized in an open manner to receive either oral diazepam, 5 mg (study group) or sublingual captopril, 25 mg (control group).” |
Unclear. Not stated |
Likely. Intervention was given in an open manner. |
Likely. Intervention was given in an open manner. |
Unlikely. “Blood pressure and heart rate were measured in the supine position, by a nurse who was unaware of the study” |
Unlikely. Although the trial was not registered, the outcomes stated in the methods section were reported in the results section. |
Unlikely. Although no information was given on follow-up, as the duration was only 3 hours, most likely none of the participants were lost to follow-up. |
Unlikely. Although not specifically stated, most likely the data was analysed according to assigned groups. |
Sanchez, 1999 |
“They were randomized in an open single-blind fashion to one of the two groups.” |
Unclear. Not stated |
Unlikely. Both drugs were given orally. |
Unclear. Only stated that the study was single-blind, but not who was blinded. |
Unclear. Only stated that the study was single-blind, but not who was blinded. |
Unlikely. Although the trial was not registered, the outcomes stated in the methods section were reported in the results section. |
Unlikely. Although no information was given on follow-up, as the duration was only 24 h, most likely none of the participants were lost to follow-up. |
Unlikely. Although not specifically stated, most likely the data was analysed according to assigned groups. |
McDonald, 1993 |
“Patients were assigned a random number list to two groups, one to receive labetalol and one to receive nifedipine.” |
Unclear. Not stated |
Likely. Although not stated, the medication was taken in a slightly different manner based on their pharmacokinetics. |
Likely. Open-label trial |
Unclear. Not stated |
Unlikely. Although the trial was not registered, the outcomes stated in the methods section were reported in the results section. |
Unlikely. Although no information was given on follow-up, as the duration was only 4 h, most likely none of the participants were lost to follow-up. |
Unlikely. Although not specifically stated, most likely the data was analysed according to assigned groups. |
Atkins, 1992 |
“(…) in a randomized double-blind prospective study.” |
Unclear. Not stated |
Unlikely. “Labetalol and clonidine were supplied in identical opaque capsules (…).” |
Unlikely. “(…) and were administered by a blinded investigator.” |
Unlikely. “Blood pressure was determined by a blinded investigator (…)” |
Unlikely. Although the trial was not registered, the outcomes stated in the methods section were reported in the results section. |
Likely. Blood pressure measurements were only available at 4 hours in 33% and 44% of the labetalol and clonidine group, respectively. |
Unlikely. Although not specifically stated, most likely the data was analysed according to assigned groups. |
Komsuoglu, 1991 |
“Each patient was randomized into one of three groups to receive nifedipine, nicardipine, or captopril.” |
Unclear. Not stated |
Unlikely. “A tablet whose content was known neither to physician nor patient was bitten by the patient and retained beneath the tongue until absorbed.” |
Unlikely. “A tablet whose content was known neither to physician nor patient was bitten by the patient and retained beneath the tongue until absorbed.” |
Unlikely. “Blood pressure and radical pulse rate were measured in the supine position by a blinded investigator (…).” |
Unlikely. Although the trial was not registered, the outcomes stated in the methods section were reported in the results section. |
Unlikely. Although no information was given on follow-up, as the duration was only 4 h, most likely none of the participants were lost to follow-up. |
Unlikely. Although not specifically stated, most likely the data was analysed according to assigned groups. |
Sechi, 1989 |
“(…) were randomly assigned to (…) |
Unclear. Not stated. |
Unclear. Stated that ketanserin was given in a powdered tablet and nifedipine in a pierced capsule. Unclear whether these were similar enough. |
Unclear. Not stated |
Unclear. Not stated |
Unlikely. Although the trial was not registered, the outcomes stated in the methods section were reported in the results section. |
Unclear. Not stated |
Unlikely. Although not specifically stated, most likely the data was analysed according to assigned groups. |
- Randomisation: generation of allocation sequences have to be unpredictable, for example computer generated random-numbers or drawing lots or envelopes. Examples of inadequate procedures are generation of allocation sequences by alternation, according to case record number, date of birth or date of admission.
- Allocation concealment: refers to the protection (blinding) of the randomisation process. Concealment of allocation sequences is adequate if patients and enrolling investigators cannot foresee assignment, for example central randomisation (performed at a site remote from trial location) or sequentially numbered, sealed, opaque envelopes. Inadequate procedures are all procedures based on inadequate randomisation procedures or open allocation schedules.
- Blinding: neither the patient nor the care provider (attending physician) knows which patient is getting the special treatment. Blinding is sometimes impossible, for example when comparing surgical with non-surgical treatments. The outcome assessor records the study results. Blinding of those assessing outcomes prevents that the knowledge of patient assignement influences the proces of outcome assessment (detection or information bias). If a study has hard (objective) outcome measures, like death, blinding of outcome assessment is not necessary. If a study has “soft” (subjective) outcome measures, like the assessment of an X-ray, blinding of outcome assessment is necessary.
- Results of all predefined outcome measures should be reported; if the protocol is available, then outcomes in the protocol and published report can be compared; if not, then outcomes listed in the methods section of an article can be compared with those whose results are reported.
- If the percentage of patients lost to follow-up is large, or differs between treatment groups, or the reasons for loss to follow-up differ between treatment groups, bias is likely. If the number of patients lost to follow-up, or the reasons why, are not reported, the risk of bias is unclear.
- Participants included in the analysis are exactly those who were randomized into the trial. If the numbers randomized into each intervention group are not clearly reported, the risk of bias is unclear; an ITT analysis implies that (a) participants are kept in the intervention groups to which they were randomized, regardless of the intervention they actually received, (b) outcome data are measured on all participants, and (c) all randomized participants are included in the analysis.
Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
Aggarwal, 2006 |
Narratieve review |
Ayalon-Dangur, 2016 |
Cohortstudie van behandeld versus onbehandeld (nb: geen adequate statistische analyse) |
Brody, 2015 |
Combi van twee RCT’s Exclusie voor review Campos, vanwege te lage start waarden van bloeddruk |
Cherney, 2002 |
Systematische review (oud); recente kunnen includeren |
Cherney, 2003 |
Narratieve review over emergencies |
Dhananjaya, 2015 |
Populatie: zwangere vrouwen |
Duro-Gomez, 2017 |
Populatie: zwangere vrouwen |
Gemici, 2003 |
Reeds geïncludeerd in Campos, 2018 |
Grassi, 2008 |
Strategie onderzoek, eerst 30 minuten en vervolgens behandelen (geen randomisatie) |
Hackett, 2017 |
Expert opinion; 1 RCT genoemd uit 1967 |
Jung, 2011 |
Case-control studie (vergelijking met non-use) |
Karakilic, 2012 |
Vergelijking tussen twee toedieningsroutes van hetzelfde middel |
Karras, 2006 |
Cross-sectionele studie en beschrijving van populatie (36% kreeg antihypertensiva, geen vergelijking) |
Kaya, 2016 |
Vergelijking tussen twee toedieningsroutes van hetzelfde middel |
Kazerani, 2009 |
Alleen sublingual captopril (geen vergelijking) |
Kotruchin, 2018 |
Cohortstudie; beschrijving van populatie op SEH, geen vergelijking tussen verschillende orale medicamenten |
Levy, 2015 |
Behandeld versus onbehandeld; geen vergelijking tussen verschillende medicamenten |
Liu-DeRyke, 2013 |
Patiënten met een stroke |
Migneco, 2004 |
Narratieve review |
Miller, 2018 |
Cohort studie; patiënten konden zowel iv als orale medicatie krijgen, percentages waren niet bekend |
Moser, 2006 |
Verslag van een rondetafelgesprek over emergencies |
Mousavi, 2018 |
Vergelijking tussen twee toedieningsroutes van hetzelfde middel |
Noronha, 2017 |
Postpartum vrouwen |
Pidallia, 2014 |
Narratieve review |
Pak, 2014 |
Vergelijking en beoordeling van verschillende richtlijnen |
Patel, 2016 |
Vergelijking tussen patiënten doorgestuurd naar zh of naar huis |
Perez, 2008 |
Cochrane review over hypertensief spoedgeval |
Raheem, 2012 |
Vergelijking oraal versus iv bij zwangeren |
Rezaei, 2011 |
Vergelijking oraal versus iv bij zwangeren |
Rynn, 2005 |
Narratieve review |
Sabir, 2016 |
Vergelijking oraal versus iv bij zwangeren |
Salkic, 2015 |
Vergelijking tussen twee toedieningsroutes van twee verschillende antihypertensiva |
Sarafidis, 2012 |
Narratieve review |
Sharma, 2017 |
Vergelijking oraal versus iv bij zwangeren |
Shayne, 2003 |
Narratieve review |
Shekhar, 2013 |
Vergelijking oraal versus iv bij zwangeren |
Souza, 2006 |
Systematische review, recentere reviews zijn beschikbaar |
Vadera, 2011 |
Commentaar op een systematische review. Die review is van 2009 en komt ook niet in aanmerking aangezien recente review beschikbaar zijn. |
Vargas-Ayala, 2000 |
Vergelijking tussen twee toedieningsroutes (aersol versus sublingual) van twee verschillende antihypertensiva |
Varon, 2003 |
Narratieve review |
Varon, 2007 |
Narratieve review |
Woisetschlager, 2006 |
Vergelijking oraal versus iv |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 25-03-2021
Laatst geautoriseerd : 25-03-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Internisten Vereniging of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Internisten Vereniging is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Module[1] |
Regiehouder(s)[2] |
Jaar van autorisatie |
Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn[3] |
Frequentie van beoordeling op actualiteit[4] |
Wie houdt er toezicht op actualiteit[5] |
Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling[6] |
Behandeling hypertensieve urgentie: orale medicatie |
NIV |
2020 |
2025? |
Vijf jaar |
NIV |
- |
[1] Naam van de module
[2] Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)
[3] Maximaal na vijf jaar
[4] (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar
[5] regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft
[6] Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). Patiëntenparticipatie bij deze richtlijn werd medegefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten (SKPC) binnen het programma KIDZ.
De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn beschrijft de optimale zorg voor patiënten met een extreem verhoogde bloeddruk op de spoedeisende hulp (SEH), waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen een hypertensief spoedgeval (“hypertensive emergency”), waarbij snelle bloeddrukdaling noodzakelijk is, en een ernstig verhoogde bloeddruk zonder acute hypertensieve orgaanschade.
Doelgroep
Deze richtlijn is primair bedoeld voor zorgverleners die te maken hebben met patiënten die een hypertensief spoedgeval hebben op de spoedeisende hulp en op bewaakte afdelingen zoals hartbewaking, medium care of intensive care. Voor zwangerschapsgerelateerde hypertensieve aandoeningen wordt naar richtlijn Hypertensieve aandoeningen tijdens de zwangerschap verwezen.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een verdenking op een hypertensief spoedgeval.
- Dr. B.J.H. van den Born, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NIV (voorzitter)
- Dr. J. Versmissen, internist-klinisch farmacoloog/-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NIV
- A.H. Boonstra, internist-nefroloog, werkzaam in het Flevoziekenhuis te Almere, NIV
- A. de Gooijer, internist-intensivist, werkzaam in het Máxima MC te Veldhoven, NVIC
- Dr. S.E. Vermeer, neuroloog, werkzaam in het Rijnstate Ziekenhuis te Arnhem, NVN
- Dr. O. van der Heijden, gynaecoloog-perinatoloog, werkzaam in het Radboud UMC te Nijmegen, NVOG
- M. van der Velde, internist acute geneeskunde, werkzaam in het Amphia Ziekenhuis te Breda, NIV
- F. Frenkel, spoedeisende hulparts, werkzaam in het Dijklander Ziekenhuis te Hoorn, NVSHA
- M. van den Maegdenbergh, oogarts, werkzaam in Zuyderland Eyescan Oogzorgkliniek te Sittard-Geleen, NOG (tot oktober 2018)
- B.A.E. van der Pol, niet-praktiserend oogarts, NOG (vanaf november 2018)
Met ondersteuning van
- Dr. B.H. (Bernardine) Stegeman, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Met dank aan
- A. (Anne-Margreet) Strijbis, beleidsadviseur, Harteraad, Den Haag
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Born, van den (voorzitter) |
Internist-vasculair geneeskundige |
Voorzitter ESC-standpunt over hypertensieve crisis |
- |
Geen actie |
Versmissen |
Internist-klinisch farmacoloog/-vasculair geneeskundige |
Lid Jong CBG (tot 2019) |
ZonMw-gesponsorde onderzoek naar het verbeteren van therapietrouw bij therapieresistente hypertensie |
Geen actie; belangen vallen buiten de afbakening van de richtlijn |
Boonstra |
Internist-nefroloog |
|
PI Fidelio- en Figaro-studies bij patiënten met diabetische nefropathie |
Geen actie; belangen vallen buiten de afbakening van de richtlijn |
Velde, van der |
Internist acute geneeskunde |
|
- |
Geen actie |
De Gooijer |
Intensivist (0,6 fte) Stafarts Kwaliteit (0,4 fte) |
- |
- |
Geen actie |
Vermeer |
Neuroloog |
- |
Onderzoek naar acuut herseninfarct |
Geen actie; belangen vallen buiten de afbakening van de richtlijn |
Heijden, van der |
Gynaecoloog- perinatoloog |
- |
- |
Geen actie |
Frenkel |
Spoedeisende hulparts |
- |
- |
Geen actie |
Pol, van der |
Niet-praktiserend oogarts |
Voorzitter subcommissie richtlijnen NOG |
- |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een focusgroep. Een verslag hiervan (zie de aanverwante producten) is besproken in de werkgroep en de belangrijkste knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn. De richtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Harteraad.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn NIV, 2010) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door IGJ, NHG, V&VN, Harteraad, NVSHA, NVA, NIV, NVIC, NOG en NVOG via Invitational conference (zie aanverwante producten) en door een patiënten focusgroep. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Bij het evalueren van de aanbevelingen bleek geen enkele aanbeveling zich te lenen om een indicator bij op te stellen. Het merendeel van de aanbevelingen bleek niet registreerbaar te zijn of geen sterke aanbeveling te zijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Utrecht, 2015
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://www.demedischspecialist.nl/publicaties/medisch-specialistische-richtlijnen-20-rapport
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.