Verwijscriteria naar een brandwondencentrum
Uitgangsvraag
Wanneer dient contact te worden opgenomen met een brandwondencentrum en welke factoren bepalen de urgentie van verwijzing van kinderen en volwassenen naar een brandwondencentrum?
Aanbeveling
Bij alle patiënten die voldoen aan één of meer van de volgende criteria dient er contact opgenomen te worden met een brandwondencentrum voor advies en eventueel verwijzing.
- Brandwonden ≥ 10% TVLO bij volwassenen
- Brandwonden ≥ 5% TVLO bij kinderen
- Subdermale brandwonden ≥ 5% TVLO
- Brandwonden over functionele gebieden (gelaat, handen, voeten, genitalia, perineum en grote gewrichten)
- Circulaire brandwonden aan hals, romp of ledematen
- Brandwonden t.g.v. elektriciteit (hoog voltage), inclusief brandwonden t.g.v. blikseminslag
- Chemische letsels
- Brandwonden met een vermoeden van inhalatieletsel (zie module 4, intubatie)
- Brandwonden met een ander begeleidend trauma of (pre-existente) aandoening die de behandeling en genezing kan beïnvloeden en mortaliteit verhogen
- Brandwonden bij uitersten van leeftijd: jonge kinderen (≤ 1 jaar) en ouderen (≥ 75 jaar)
- Niet-accidentele brandwonden
- Brandwonden waarbij twijfel bestaat over de vermelde ongevalstoedracht in combinatie met twijfel over competentie/toerusting van de eigen instelling voor deze problematiek
Overweeg bij patiënten die voldoen aan één of meer van de volgende criteria om contact op te nemen met een brandwondencentrum voor advies en eventueel verwijzing.
- Patiënten met brandwonden die speciale (psycho)sociale en/of emotionele begeleiding of langdurige revalidatie nodig hebben
- Kinderen met brandwonden opgenomen in ziekenhuizen zonder gekwalificeerd personeel of faciliteiten gericht op de zorg voor kinderen
- Wanneer er twijfel bestaat over welke behandeling adequaat is of twijfel over de competentie/toerusting van de eigen instelling
Indien een brandwond in de twee weken na het ongeval onvoldoende tekenen van genezing laat zien, dient de patiënt doorverwezen te worden naar een brandwondencentrum.
Indien een patiënt met brandwonden aan een van bovenstaande criteria voldoet, dient men eerst contact op te nemen met een brandwondencentrum (BWC), alvorens overplaatsing plaatsvindt.
Telefoonnummers en websites van ziekenhuizen met een brandwondencentrum:
BWC Beverwijk, Rode Kruis ziekenhuis: tel (0251) 265555 www.rkz.nl
BWC Groningen, Martini ziekenhuis: tel (050) 5245245 www.martiniziekenhuis.nl
BWC Rotterdam, Maasstad ziekenhuis: tel (010) 2911911 www.maasstadziekenhuis.nl
Overwegingen
De resultaten bestaan uit richtlijnen, consensus protocollen en overige literatuur die verwijscriteria bij patiënten met brandwonden beschrijven. Op basis van deze criteria en de ervaringen van de werkgroepsleden zijn verwijscriteria opgesteld die toepasbaar zijn voor de Nederlandse situatie.
Aandachtspunt
De verwijzer dient zich bewust te zijn van de neiging om het TVLO van kleine brandwonden te overschatten en het TVLO van grote brandwonden te onderschatten. Bij twijfel over de inschatting en het mogelijk voldoen aan de verwijscriteria kan contact gezocht worden met een brandwondencentrum voor advies.
In de brandwondencentra is expertise met grote huidletsels en bijbehorende wondzorg aanwezig. Dit beperkt zich niet tot brandwonden maar omvat ook andere aandoeningen waarbij grote huiddefecten optreden. Overweeg contact met een brandwondencentrum wanneer er twijfel is over de behandeling van dit soort aandoeningen, zoals toxische epidermale necrolyse (TEN), necrotiserende wekedeleninfecties (NWDI) of staphylococcal scalded skin syndrome (SSSS).
Onderbouwing
Achtergrond
De brandwondenzorg in een brandwondencentrum wordt gekenmerkt door een multidisciplinaire aanpak op een bouwkundig aangepaste afdeling. Het gespecialiseerde behandelteam waarborgt een optimale medische behandeling voor de patiënt met brandwonden en bestaat in elk geval uit (brandwonden)chirurgen, anesthesiologen/intensivisten, verpleegkundigen, revalidatiedeskundigen, psychosociale ondersteuning en diëtisten (Staatsblad 2012). Daarnaast zijn er in de praktijk ook plastisch chirurgen en kinderartsen betrokken en is er expertise in de begeleiding van het gezin en familie. Onder de bouwkundige en overige voorzieningen vallen een speciaal ingerichte operatiekamer, overdruk op verpleegafdelingen, isolatiekamers, warmtehemels, klimaatregeling tot 28°C, aantoonbaar innovatieve/kennisfunctie, een programma voor bewaking en voorkoming van contaminatie, standaarduitrusting voor O.K., Intensive Care (IC) en reguliere verpleegafdelingen (Staatsblad 2012). Niet elke patiënt met brandwonden heeft deze uitgebreide medische zorg nodig en om de beperkte capaciteit van de drie Nederlandse brandwondencentra goed te benutten zijn er verwijscriteria opgesteld. Deze verwijscriteria zijn erop gericht om patiënten met de meest ernstige en complexe brandwonden de juiste specialistische zorg te bieden.
Samenvatting literatuur
Verwijscriteria zijn bedoeld om de patiënten met complexere brandwonden de gespecialiseerde zorg te bieden die ze nodig hebben. Dat het toepassen van de verwijscriteria niet altijd goed gaat, laten de resultaten van twee recente studies zien (Holmes 2011, Rose 2010). Een Amerikaanse retrospectieve studie vergeleek de ICD-9 ontslagcodes van volwassen patiënten met brandwonden in brandwondencentra met niet-brandwondencentra. Resultaten lieten zien dat 67% van de mensen behandeld in niet-brandwondencentra eigenlijk voldeden aan de verwijscriteria zoals de American Burn Association die heeft opgesteld. Van de patiënten die opgenomen waren in een brandwondencentrum voldeed 90% aan de verwijscriteria (Holmes 2011). Een vergelijkbaar retrospectief dossier onderzoek heeft plaatsgevonden in Engeland (Rose 2010). Hierbij zijn de dossiers van 190 kinderen bekeken en de resultaten lieten zien dat 93 (49%) kinderen die aan de verwijscriteria voldeden niet verwezen werden naar een brandwondencentrum. Hiervan voldeden 47% aan het criterium “jonger dan 5 jaar” en 46% aan het criterium “brandwonden in specifieke gebieden (gelaat, handen en voeten)”. De meerderheid van deze groep (63%) had uiteindelijk maar één of twee follow-up behandelingen nodig, terwijl bij zeven kinderen sprake was van complicaties in het verdere behandeltraject. Uit een Zuid-Afrikaanse studie blijkt dat van de 1165 kinderen die in een brandwondencentrum zijn opgenomen, 93,4% aan minimaal 1 van de 7 lokale verwijscriteria voldoet. Er werd het vaakst voldaan aan het criterium brandwonden op een specifieke anatomische locatie (85%) en leeftijd (52%). Aan het criterium ‘ernst van de brandwond’ werd in slecht 11% voldaan. In deze studie is er niet gekeken naar het aantal kinderen dat wel aan de verwijscriteria voldoet maar niet naar het brandwondencentrum wordt doorgestuurd (onder triage) (Boissin 2017).
Verwijscriteria verschillen per land en voor de Nederlandse situatie zijn de verwijscriteria zoals die door de American Burn Association (ABA 2014), de Australian and New Zealand Burn Association (ANZBA 2013) en de European Burns Association (EBA 2017) worden gehanteerd het meest toepasbaar. De verwijscriteria van deze drie organisaties komen grotendeels overeen en verschillen slechts in details. In Tabel 1 staan de verwijscriteria gegroepeerd met de huidige Nederlandse verwijscriteria (Brandwondenzorg Nederland 2015) als basis. Daarnaast adviseert een werkgroep van Europese brandwondspecialisten om patiënten waarbij de brandwonden in de eerste twee weken na het ongeval onvoldoende tekenen van genezing laten zien, te verwijzing naar een brandwondencentrum (Alsbjörn 2007).
Tabel 1 Verwijscriteria zoals gehanteerd door de ANZBA, EBA, ABA en Brandwondenzorg Nederland.
Brandwondenzorg Nederland |
ANZBA (EMSB) |
EBA |
ABA |
Brandwonden ≥10% TVLO bij volwassenen |
Brandwonden > 10% TVLO |
Brandwonden van: >20% TVLO bij volwassenen >10% TVLO bij 65+-ers |
Brandwonden > 10% TVLO
|
Brandwonden ≥5% TVLO bij kinderen |
Brandwonden > 5% TVLO bij kinderen |
Brandwonden bij kinderen van: >5% TVLO onder de 2 jaar >10% TVLO tussen de 3-10 jaar >15% TVLO tussen de 10-15 jaar |
|
Volledige dikte brandwonden ≥5% TVLO |
Subdermale brandwonden >5% TVLO |
Diep dermale en subdermale brandwonden van elke grootte en bij alle leeftijden. |
Subdermale brandwonden bij alle leeftijden. |
Brandwonden over functionele gebieden (gelaat, handen, voeten, genitalia, perineum en grote gewrichten). Circulaire brandwonden aan hals, romp of ledematen. |
Brandwonden over functionele gebieden (gelaat, handen, voeten, genitalia, perineum en grote gewrichten) en circulaire brandwonden van de ledematen of borst. |
Brandwonden van het gelaat, handen, genitalia en grote gewrichten. Circulaire brandwonden bij alle leeftijden. |
Brandwonden van het gelaat, handen, voeten, genitalia, perineum en grote gewrichten.
|
Brandwonden met een vermoeden van inhalatieletsel |
Brandwonden met inhalatieletsel |
Brandwonden met een vermoeden van inhalatieletsel. |
Inhalatieletsel
|
Brandwonden t.g.v. elektriciteit (hoog voltage), incl. blikseminslag |
Brandwonden t.g.v. elektriciteit |
Grote brandwonden t.g.v. elektriciteit |
Brandwonden t.g.v. elektriciteit (incl. blikseminslag) |
Chemische letsels |
Chemische letsels |
Grote chemische letsels |
Chemische letsels |
Brandwonden met een ander begeleidend trauma of (pre-existente) aandoening die de behandeling en genezing kan beïnvloeden en mortaliteit verhogen. |
Verbranding bij patiënten met een pre-existente aandoening. Brandwonden met een ander begeleidend groot trauma.
|
Brandwonden met een ander begeleidend trauma of aandoening die de behandeling en genezing kunnen beïnvloeden en mortaliteit verhogen.
|
Brandwonden met een ander begeleidend trauma (zoals fracturen) waarbij de brandwond het grootste risico op morbiditeit en mortaliteit vormt. In die gevallen dat het begeleidend trauma het grootste risico geeft, kan het slachtoffer voor vervoer naar een BWC eerst gestabiliseerd worden in een trauma centrum. Verbranding bij patiënten met pre-existente aandoeningen, die de behandeling en genezing kunnen beïnvloeden en mortaliteit verhogen. |
Brandwonden bij uitersten van leeftijd: jonge kinderen (≤ 1 jaar) en ouderen (≥ 75 jaar) |
Brandwonden bij uitersten van leeftijd: jonge kinderen en ouderen |
|
|
|
Brandwonden bij zwangere vrouwen |
|
|
Niet-accidentele brandwonden. Brandwonden waarbij twijfel bestaat over de vermelde ongevalstoedracht in combinatie met twijfel over competentie/toerusting van de eigen instelling voor deze problematiek. |
Niet-accidentele brandwonden |
|
|
|
|
Slachtoffers die vloeistof-resuscitatie nodig hebben. |
|
|
|
Elke brandwond waarbij er twijfel over de behandeling is. |
|
|
|
Slachtoffers met brandwonden die speciale sociale, emotionele of langdurige revalidatie nodig hebben. |
Slachtoffers met brandwonden die speciale sociale, emotionele of op revalidatie gerichte interventie nodig hebben. |
|
|
Aandoeningen geassocieerd met brandwonden, zoals toxische epidermale necrolyse, necrotiserende fasciitis, staphylococcal scalded skin syndrome etc., wanneer het aangedane gebied 10% is bij kinderen en ouderen, en 15% bij volwassenen of bij twijfel over de behandeling. |
|
|
|
|
Kinderen met brandwonden opgenomen in ziekenhuizen zonder gekwalificeerd personeel of faciliteiten gericht op de zorg voor kinderen. |
Zoeken en selecteren
Uit de zoekstrategie zijn geen wetenschappelijke studies gevonden over welke factoren de urgentie bepalen van verwijzing van patiënten met brandwonden naar een brandwondencentrum. Voor deze uitgangsvraag is daarom gebruik gemaakt van richtlijnen, consensus protocollen en overige literatuur die verwijscriteria bij patiënten met brandwonden beschrijven.
Referenties
- Alsbjörn B, Gilbert P, Hartmann B, Kaźmierski M, Monstrey S, Palao R, et al. Guidelines for the management of partial-thickness burns in a general hospital or community setting – Recommendations of a European working party. Burns 2007;33(2):155-60.
- American Burn Association (ABA) Chapter 14: Guidelines for trauma centers caring for burn patients. In American College of Surgeons (6e ed.), Resources for optimal care of the injured patient 2014 (pag. 101).
- Boissin C, Hasselberg M, Kronblad E, Kim SM, Wallis L, Rode H, et al. Adherence to referral criteria at admission and patient management at a specialized burns centre: the case of the Red Cross War Memorial Children’s hospital in Cape Town, South Africa. International journal of environmental research and public health 2017;14:732.
- Brandwondenzorg Nederland. Richtlijn eerste opvang van brandwondpatiënten in de acute fase (1ste 24 uur) van verbranding en verwijzing naar een brandwondencentrum. Beverwijk; 2015.
- European Burns Association (EBA). European practice guidelines for burn care (Minimum level of burn care provision in Europe)(4e ed.). Barcelona, Spain 2017.
- Education committee of the Australian and New Zealand Burn Association (ANZBA). Emergency Management of Severe Burns (EMSB) Course manual (17e ed.). Feb 2013.
- Holmes 4th JH, Carter JE, Neff LP, Cairns BA, d’Agostino Jr RB, Griffin LP, et al. The effectiveness of regionalized burn care: an analysis of 6,873 burn admissions in North Carolina from 2000 to 2007. Journal of the American College of Surgeons 2011;212(4):487-93.
- Rose AM, Hassan Z, Davenport K, Evans N, Falder S. Adherence to National Burn Care Review referral criteria in a paediatric emergency department. Burns 2010;36(8)1165-71.
- Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. Jaargang 2012;396.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 07-10-2020
Laatst geautoriseerd : 07-10-2020
Geplande herbeoordeling : 01-01-2026
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2024 bepaalt Brandwondenzorg Nederland in samenspraak met het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Heelkunde is regiehouder van deze richtlijn en samen met Brandwondenzorg Nederland verantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Mandaterende Verenigingen/Instanties
Nederlandse Brandwonden Stichting
Brandweer Nederland
Het Nederlandse Rode Kruis
Het Oranje Kruis
Landelijk Netwerk Acute Zorg
Nederlands Huisartsen Genootschap
Nederlandse Organisatie voor Wondprofessionals
Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Artsen
Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen
Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
Nederlandse Vereniging voor Brandwondenzorg
Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
Nederlandse Vereniging voor Kinderchirurgie
Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie
Vereniging Samenwerkende Brandwondencentra Nederland
Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Ambulancezorg
WCS Kenniscentrum Wondzorg
Met medewerking van
Ambulancezorg Nederland
Nederlandse Vereniging van Medisch Managers Ambulancezorg
Vereniging van Mensen met Brandwonden
De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn beschrijft de optimale eerste opvang van patiënten met brandwonden in de acute fase (1e 24 uur) van verbranding en ondersteunt de klinische besluitvorming met als doel verbetering van kwaliteit van zorg. Deze richtlijn geeft aanbevelingen voor de eerste opvang van brandwondpatiënten in de acute fase (1e 24 uur) van verbranding en verwijzing naar een brandwondencentrum. Het doel is om deze eerste opvang en verwijzing binnen Nederland te standaardiseren om hiermee de kwaliteit van de zorg te bevorderen. Deze richtlijn beoogt dat:
- er meer helderheid in aanpak en beleid komt;
- de ziektelast ten gevolge van brandwonden wordt teruggedrongen;
- de sociaal-maatschappelijke participatie van mensen na acute brandwonden toeneemt, wat zowel werk en school als (gezins-)leven en sociaal netwerk betreft.
Uiteindelijk kan dit ook leiden tot een besparing van maatschappelijke kosten. Verder wordt met het opstellen van een richtlijn beoogd de kennis van artsen en patiënten over de opvang van patiënten met acute brandwonden te vergroten. Op basis van deze multidisciplinaire richtlijn kunnen de disciplines die te maken hebben met de zorg voor patiënten met acute brandwonden specifieke richtlijnen en protocollen ontwikkelen of aanpassen.
Doelgroep
De richtlijn gaat over de eerste opvang van brandwondpatiënten in de acute fase (1e 24 uur) van verbranding en verwijzing naar brandwondencentra en is bedoeld voor alle professionals in de gezondheidszorg en hulpverlening die bij deze patiëntengroep betrokken zijn, zoals huisartsen, ambulanceverpleegkundigen, spoedeisende hulp (SEH) artsen en verpleegkundigen, kinderartsen en bedrijfsartsen. Daarnaast kunnen lekenhulpverleners (EHBO-ers, BHV-ers) informatie uit module 1 en 2 (‘Handelen bij brandwonden op de plaats van het ongeval/incident’ en ‘Koelen’) gebruiken om een start te maken met de eerste hulp tot de professionals in de hulpverlening ter plaatse zijn en de hulpverlening kunnen overnemen.
De doelpopulatie betreft patiënten van alle leeftijdsgroepen met acute brandwonden veroorzaakt door een thermische, elektrische of chemische agens.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van deze richtlijn is in 2011 een multidisciplinaire werkgroep samengesteld. Deze werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van de meest relevante beroepsorganisaties van medische en paramedische disciplines die bij de eerste opvang en zorg van brandwondpatiënten betrokken zijn, evenals vertegenwoordigers vanuit de patiëntenvereniging (VMB). Daarnaast bestond de werkgroep uit methodologen van de Nederlandse Brandwonden Stichting, de Vereniging Samenwerkende Brandwondencentra Nederland (VSBN) en het CBO, die voornamelijk een schrijvende en faciliterende rol hadden. In totaal waren 19 beroepsverenigingen en instanties in de werkgroep vertegenwoordigd.
Bij het samenstellen van de werkgroep was rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen en academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en waren gemandateerd door hun vereniging voor deelname aan de werkgroep. Alle werkgroepleden hebben de belangenverklaring ingevuld. Hun verklaringen hieromtrent liggen ter inzage bij de Nederlandse Brandwonden Stichting.
Voor de herziening zijn dezelfde beroepsverenigingen gevraagd om opnieuw een vertegenwoordiger af te vaardigen. De uiteindelijke werkgroep bestond uit werkgroepleden die ook betrokken waren bij de initiële versie en werkgroepleden die alleen bij de herziening betrokken zijn. Een overzicht van de samenstelling van de werkgroep staat op pagina 5. De werkgroep was verantwoordelijk voor het opstellen van de conceptrichtlijn en het vaststellen van de definitieve richtlijntekst.
Voor de herziening van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de eerste opvang en zorg van brandwondpatiënten, evenals vertegenwoordigers vanuit de patiëntenvereniging.
Werkgroep:
- Dr. C.H. van der Vlies, traumachirurg, werkzaam in het Maasstad Ziekenhuis, namens NVvH en NVT (voorzitter)
- Mevr. S.F. Amesz, verpleegkundig specialist wondzorg, werkzaam bij ZorgBrug en House of Wounds, namens NOVW
- Dr. M.G.A. Baartmans, kinderarts-neonatoloog, werkzaam in het Maasstad Ziekenhuis, namens NVK
- Drs. R.S. van der Crabben, anesthesioloog en MMT-arts, werkzaam in Erasmus MC en Traumacentrum Zuid West Nederland, namens LNAZ
- Dr. E.M. Fennema, traumachirurg, werkzaam in UMCG, namens NVvH en NVT
- Drs. J.A.C. van Heest, huisarts en docent huisarts opleiding, werkzaam bij Het Doktershuis en Erasmus MC, namens NHG
- Dr. B.M. Kazemier, AIOS gynaecologie & verloskunde en ervaringsdeskundige, namens VMB
- Drs. P. Knape, anesthesioloog, werkzaam in het Rode Kruis Ziekenhuis, namens NVA en NVIC
- Dhr. R van Komen, teamleider zorg brandwondencentrum, werkzaam in het Maasstad Ziekenhuis, namens WCS
- Drs. D. Moolenaar, internist-intensivist, werkzaam in het Martini Ziekenhuis, namens NVIC
- Drs. H. van der Pols, wetenschappelijk medewerker, werkzaam bij en namens Het Oranje Kruis
- Drs. C.P.P. van Romburgh, specialist EHBO richtlijnen, werkzaam bij en namens het Nederlandse Rode Kruis
- Drs. J. van Roosmalen, SEH-arts, werkzaam in het Rode Kruis Ziekenhuis, namens NVSHA
- Mevr. I. Schol-van Aken, IC brandwondverpleegkundige, werkzaam in het Rode Kruis Ziekenhuis, namens NVBZ
- Dr. S.M.H.J. Scholten-Jaegers, brandwondenarts, werkzaam in het Martini Ziekenhuis, namens NVBZ
- Dhr. M. de Visser, ambulanceverpleegkundige, werkzaam bij RAV Hollands Midden, namens AZN, NVMMA en V&VN AZ
- Dr. A. de Vries, kinder- en brandwondenchirurg, werkzaam in het Rode Kruis Ziekenhuis, namens NVKC en NVvH
- Prof. dr. P.P.M. van Zuijlen, plastisch chirurg, werkzaam in het Rode Kruis Ziekenhuis, namens NVPC
Organisatorische en methodologische ondersteuning
- Drs. H.W.J. Deurenberg, informatiespecialist, werkzaam bij SIROSS
- Dr. C.J. Hoogewerf, coördinator richtlijnen, werkzaam bij en namens de Nederlandse Brandwonden Stichting
- Dr. M.K. Nieuwenhuis, onderzoekscoördinator en hoofd klinisch onderzoek, werkzaam in het Martini Ziekenhuis, namens VSBN
- Dr. C.H.M. van Schie, hoofd inhoudelijke programma’s, werkzaam bij en namens de Nederlandse Brandwonden Stichting
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoek financiering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u hieronder. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij de Nederlandse Brandwonden Stichting.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Amesz |
Verpleegkundig Specialist ZorgBrug (24 uur) Verpleegkundig Specialist House of Wounds (16 uur) |
Bestuur NOVW (onbetaald) Promotieonderzoek aan RUG (onbetaald) |
Geen |
Geen actie |
Baartmans |
Kinderarts-Neonatoloog |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Crabben |
Anesthesioloog Erasmus MC (40%) MMT-arts Traumacentrum Zuid West Nederland (40%) |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Fennema |
Traumachirurg, fellow traumachirurgie, UMCG |
Geen |
Geen |
Geen actie |
van Heest |
Huisarts (zelfstandig ondernemer) Ridderkerk (50%) Docent huisarts opleiding Erasmus MC (40%) |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Hoogewerf |
Coördinator Zorg en Kwaliteit van Leven bij de Nederlandse Brandwonden Stichting |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Kazemier |
AIOS Gynaecologie en verloskunde in het Amsterdam UMC |
Geen |
Ik en mijn broertje hebben brandwonden-littekens. |
Geen actie |
Knape |
Anesthesioloog |
Geen |
Aandeelhouder Rode Kruis Ziekenhuis Beverwijk (zonder recht op vergoeding) |
Geen actie |
van Komen |
Teamleider zorg BWC Rotterdam Bestuurslid WCS Kenniscentrum |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Moolenaar |
Internist-Intensivist |
Voorzitter Commissie Brandwond van de NVIC (onbetaald) Lid sectie IC van de NIV (onbetaald) Bestuurslid stichting NICE (onbetaald) |
Geen |
Geen actie |
Nieuwenhuis |
Onderzoekcoördinator BWC Groningen (50%) Hoofd klinisch onderzoek VSBN (50%) |
Geen |
Geen |
Geen actie |
van der Pols |
Wetenschappelijk medewerker / kwaliteitsbeheerder bij Het Oranje Kruis |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Romburgh |
Accounthouder/ Specialist richtlijnen Eerste Hulp bij Het Nederlandse Rode Kruis |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Roosmalen |
SEH-arts |
ATLS instructeur (betaald) |
Geen |
Geen actie |
van Schie |
Hoofd onderzoek en inhoudelijke programma’s bij de Nederlandse Brandwonden Stichting |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Schol-van Aken |
IC brandwondverpleegkundige |
Penningmeester NVBZ (onbetaald) |
Geen |
Geen actie |
Scholten-Jaegers |
Brandwondenarts BWC Groningen |
EMSB instructeur (4x per jaar) |
Geen |
Geen actie |
de Visser |
Physician Assistant (i.o.) en ambulanceverpleegkundige Regionale Ambulancevoorziening Hollands Midden |
Lid landelijke protocollencommissie Ambulancezorg Nederland (betaald) Medisch escort Eurocross Assistant (betaald) |
Geen |
Geen actie |
van der Vlies |
Chirurg |
Geen |
Geen |
Geen actie |
de Vries |
Kinder- en brandwondenchirurg Rode Kruis Ziekenhuis Hoofd Kinderbrandwondencentrum |
Geen |
Geen |
Geen actie |
van Zuijlen |
Plastisch chirurg (50%) Bijzonder hoogleraar Brandwondgeneeskunde Amsterdam UMC (40%) Hoofd BWC Beverwijk (5%) Voorzitter NVBZ (3%) Lid Richtlijnen commissie ISBI (2%) |
Geen |
Aandeelhouder Rode Kruis Ziekenhuis Beverwijk DGA van ‘The Healing Foundation BV’ Meerdere wetenschappelijke onderzoekslijnen zonder financieel voordeel voor de financiers |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Bij het opstellen van deze richtlijn is rekening gehouden met het patiëntperspectief. Er is een focusgroepbijeenkomst gehouden waarbij knelpunten besproken zijn. Daarnaast zijn er interviews gehouden en participeren mensen met brandwonden en hun naasten in de werkgroep. De input vanuit de focusgroep en de interviews is vooral verwerkt in de paragrafen ‘overige overwegingen’ en ‘aandachtspunten’ en een samenvatting van de bijeenkomst is te vinden in de patiëntenparticipatie (bij de aanverwante producten). Daarnaast heeft de Vereniging van Mensen met Brandwonden twee personen afgevaardigd om zitting te nemen in de werkgroep.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen, patiëntenorganisaties en ziekenhuizen. Zo mogelijk wordt de richtlijn geïntegreerd in relevante opleidingen en er wordt aandacht voor de richtlijn gevraagd via publicaties in tijdschriften en op websites van de verschillende verenigingen.
Werkwijze
De werkgroep heeft gedurende een periode van ongeveer twee jaar gewerkt aan de beantwoording van de uitgangsvragen en het herzien van de richtlijntekst. De methodologen hebben de wetenschappelijke onderbouwingen herschreven en een voorstel voor overwegingen en aanbevelingen geformuleerd. Deze teksten werden door de inhoudsexperts beoordeeld en aangevuld met praktijkinformatie. De experts waren nauw betrokken bij het schrijven van consensus-teksten voor het beantwoorden van uitgangsvragen waar gebrek aan wetenschappelijk bewijs was gebleken. Tijdens digitale commentaarrondes werden de teksten beoordeeld en suggesties voor aanpassing gedaan. In een plenaire vergadering zijn de wijzigingen besproken en geaccordeerd na verwerking van het commentaar. De door de werkgroep geaccordeerde conceptrichtlijn is vervolgens ter autorisatie naar de relevante beroepsorganisaties gestuurd. Sinds oktober 2020 is de richtlijn goedgekeurd door de besturen van alle deelnemende beroepsverenigingen.
Wetenschappelijke onderbouwing
De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in relevante databases zoals de Cochrane Library, Medline, Embase, PsycINFO en Cinahl. Bij elke uitgangsvraag hoort een aparte zoekstrategie, deze zijn kort beschreven per uitgangsvraag en opvraagbaar bij de Nederlandse Brandwonden Stichting. De zoekstrategie was beperkt tot de Engelse, Nederlandse, Franse en Duitse taal en besloeg de periode van 2000 tot januari 2018. Naast de literatuur uit de search zijn er bij een aantal vragen ook enkele artikelen meegenomen uit de archieven van de werkgroepleden, mits zij aan de inclusiecriteria voldeden. Voorts werden ook andere buitenlandse richtlijnen aangaande de eerste opvang en verwijzing van brandwondpatiënten in de acute fase (1ste 24 uur) van verbranding geraadpleegd. Hiervoor is gezocht in de databases van de US National Guideline Clearinghouse (www.guideline.gov) en het Guidelines International Network (www.g-i-n.net). De kwaliteit en toepasbaarheid van deze richtlijnen (NZGG 2007, Pham 2008, Allison 2004) zijn door twee werkgroepleden beoordeeld met het Appraisal of Guidelines for Research and Evaluation (AGREE) instrument (www.agreetrust.org). De gestandaardiseerde domeinscores van de verschillende richtlijnen zijn weergegeven in Tabel 1 en de gedetailleerde scores zijn opvraagbaar bij de Nederlandse Brandwonden Stichting. Na selectie van de meest relevante literatuur werden de artikelen beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar de mate van kwaliteit van bewijs.
Tabel 1 Gestandaardiseerde domeinscores voor de gebruikte richtlijnen volgens het Appraisal of Guidelines for Research and Evaluation (AGREE 2009).
Domein |
New Zealand Guideline Group richtlijn (NZGG 2007) |
American Burn Association richtlijn (Pham 2008) |
UK consensus (Allison 2004) |
Onderwerp en doel |
92% |
78% |
86% |
Betrokkenheid belanghebbenden |
72% |
36% |
67% |
Methodologie |
51% |
38% |
16% |
Helderheid en presentatie |
89% |
94% |
94% |
Toepassing |
48% |
8% |
6% |
Onafhankelijkheid opstellers |
92% |
- |
- |
De kwaliteit van bewijs werd beoordeeld met behulp van GRADE (Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation) (https://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een interventie een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (Tabel 2). Middels criteria voor downgraden en upgraden (Tabel 3) wordt de kwaliteit van het bewijs bepaald. Voor de modules waarbij de GRADE methode is toegepast, zijn bewijstabellen in de aansluitende bijlagen toegevoegd.
Gezien de schaarse evidence voor sommige uitgangsvragen is uiteindelijk besloten om bij deze vragen vooral de aandacht te richten op de risk of bias. Voor andere uitgangsvragen zijn ook criteria zoals inconsistentie, indirectheid, imprecisie en publicatiebias gebruikt. De volgende vijf criteria kunnen het niveau van de kwaliteit van het bewijs verlagen (downgraden).
Beperkingen in de studieopzet (risk of bias) |
Eerst wordt de methodologische kwaliteit van de afzonderlijke studies bepaald en daarna volgt een oordeel over de beperkingen in de studieopzet van alle studies samen (per uitkomst). Bijvoorbeeld: kwaliteit van bewijs wordt verlaagd omdat in drie van de vijf studies meer dan 20% van de patiënten uitvielen. |
Inconsistentie |
Er is sprake van inconsistentie als de resultaten van de afzonderlijke studies in een systematische review uiteenlopen in grootte en/of richting (en niet verklaard worden door heterogeniteit); de betrouwbaarheidsintervallen overlappen niet of nauwelijks. |
Indirectheid |
Indirectheid treedt op als het gevonden bewijs niet (geheel) aansluit bij een of meer PICO-elementen (Patient Intervention Comparison Outcome) (bijvoorbeeld seizoensgriep in plaats van vogelgriep, vergelijking A versus placebo en B versus placebo in plaats van A versus B).
|
Imprecisie |
Imprecisie treedt op indien het geschatte effect berust op een kleine onderzoeksgroep en/of weinig events, met als gevolg brede betrouwbaarheidsintervallen.
|
Publicatiebias |
Vertekening in meta-analyse van gepubliceerde onderzoeken die wordt veroorzaakt door het feit dat onderzoeken met positieve resultaten meer kans hebben om gepubliceerd te worden dan onderzoeken met negatieve resultaten. Het gevolg is dat in overzichten van gepubliceerde literatuur de behandeling positievere resultaten lijkt op te leveren dan in werkelijkheid het geval is. |
De volgende drie criteria kunnen het niveau van de kwaliteit van het bewijs verhogen (upgraden). Zowel een relatief groot effect als de dosis-respons relatie versterken de mogelijkheid van een causaal verband tussen de interventie en de uitkomst. Bij confounding kan het werkelijke behandeleffect groter zijn dan de data suggereren.
Tabel 2 Indeling van de kwaliteit van bewijs (‘certainty of effect’) volgens GRADE
hoog |
Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van de schatting van het effect. |
matig
|
Er is matig vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij de schatting van het effect, maar er is een mogelijkheid dat het hier substantieel van afwijkt. |
laag |
Er is beperkt vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillend zijn van de schatting van het effect. |
zeer laag |
Er is weinig vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van de schatting van het effect. |
Tabel 3 De kwaliteit van bewijs wordt bepaald op basis van de volgende criteria
Type bewijs |
RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen starten in de categorie ‘zeer laag’. |
|
Downgraden |
‘Risk of bias’
|
- 1 Serieus - 2 Zeer serieus |
|
Inconsistentie
|
- 1 Serieus - 2 Zeer serieus |
|
Indirectheid
|
- 1 Serieus - 2 Zeer serieus |
|
Imprecisie
|
- 1 Serieus - 2 Zeer serieus |
|
Publicatiebias
|
- 1 Waarschijnlijk - 2 Zeer waarschijnlijk |
Upgraden |
Groot effect
|
+ 1 Groot + 2 Zeer groot |
|
Dosis-respons relatie |
+ 1 Bewijs voor gradiënt |
|
Alle plausibele confounding
|
+ 1 Zou een effect kunnen reduceren + 1 Zou een tegengesteld effect kunnen suggereren terwijl de resultaten geen effect laten zien. |
Totstandkoming van de aanbevelingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijk bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntenvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties of kosten. Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overige overwegingen’. Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overige overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit format heeft als doel de transparantie van de richtlijn te vergroten. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroep-vergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn.
Knelpunten en uitgangsvragen
Om knelpunten in de zorg te inventariseren zijn er gesprekken met zorgprofessionals gevoerd en is er een focusgroepbijeenkomst met mensen met brandwonden en hun naasten gehouden. Er is een knelpuntenanalyse opgesteld vanuit het zorgverleners perspectief. Op basis van deze knelpuntenanalyse zijn er concept uitgangsvragen geformuleerd die vervolgens zijn beoordeeld door de initiële werkgroep. Er is een definitieve lijst met uitgangsvragen opgesteld, na verwerking van het commentaar van de werkgroep, gericht op de meest belangrijke knelpunten in de dagelijkse praktijk (zie de knelpuntenanalyse bij de aanverwante producten). De uitgangsvragen vormen de basis voor de verschillende modules van deze richtlijn. Uit de focusgroepbijeenkomst kwamen geen aanvullende knelpunten. De input vanuit de focusgroep is vooral verwerkt in de paragrafen ‘overige overwegingen’ en ‘aandachtspunten’ en een samenvatting van de bijeenkomst is te vinden in de Patiëntenparticipatie (bij de aanverwante producten).
Juridische betekenis richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, moet dit echter beargumenteerd, gedocumenteerd en, waar nodig, in overleg met de patiënt worden gedaan.
Referenties
- AGREE Next Steps Consortium. AGREE II. Instrument voor de beoordeling van richtlijnen. Mei 2009.
- Allison K, Porter K. Consensus pre-hospital approach to burns patient management. Emergency Medicine Journal 2004;21: 112-114.
- Baartmans MG, van Baar ME, Boxma H, Dokter J, Tibboel D, Nieuwenhuis MK. Accuracy of burn size assessment prior to arrival in Dutch burn centres and its consequences in children: a nationwide evaluation. Injury 2012;43(9):1451-6.
- Breederveld RS, Nieuwenhuis MK, Tuinebreijer WE, Aardenbug B. Effect of training in the Emergency management of Severe Burns on the knowledge and performance of emergency care workers as measured by an online simulated burn incident. Burns 2011;37(2):281-7.
- Carter JE, Neff LP, Holmes JH 4th. Adherence to burn center referral criteria: are patients appropriately being referred? Journal of Burn Care & Research 2010;31(1):26-30.
- Chipp E, Walton J, Gorman D, Moiemen NS. Adherence to referral criteria for burns in the emergency department. Eplasty 2008;8:e26.
- Education Committee of the Australian and New Zealand Burn Association. Emergency Management of Severe Burns (EMSB) cursusboek. Nederlandse versie, Nederlandse Brandwonden Stichting, 2012.
- Hoogewerf CJ, van Baar ME, Hop MJ, Bloemen MC, Middelkoop E, Nieuwenhuis MK. Burns to the head and neck: Epidemiology and predictors of surgery. Burns 2013;39(6):1184-92.
- Nederlandse Brandwonden Registratie R3. R3 jaarrapportage 2018. Juni 2019.
- New Zealand Guidelines Group (NZGG). Management of burns and scalds in primary care. Wellington (NZ): Accident Compensation Corporation (ACC); 2007:1-116
- Oen-Coral IMMH, Dokter J, van der Vlies CH, Boxma H. Brandwonden in de huisartspraktijk. Katern dermatologie- Modern Medicine 2010;11:375-9.
- Parks J, Foster T, Hickerson W. Burn care in emergency departments: A 3-year review. American Burn Association 40th annual meeting, Apr 29-May 2, 2008, Chicago, Illinois. Journal of Burn Care & Research 2008;29(2):S155.
- Peck MD. Epidemiology of burns throughout the world. Part I: Distribution and risk factors. Burns 2011;37(7):1087-100.
- Pham TN, Cancio LC, Gibran NS. American Burn Association Practice Guidelines Burn Shock Resuscitation. Journal of Burn Care & Research 2008;29(1):257-66.
- Rose AM, Hassan Z, Davenport K, Evans N, Falder S. Adherence to National Burn Care Review referral criteria in a paediatric Emergency Department. Burns 2010;36(8):1165-71.
- Tempelman FRH, Vloemans AFPM, Kreis RW. Diagnostiek van de diepte van brandwonden. Modern Medicine 2008;32(10):346-50.
- van Zoonen E, Koppes L, van Baar M, van Schie C, Verheij R. Brandwonden bij de huisarts. Vóórkomen, risicofactoren en behandeling. 2018. Utrecht: Nivel
- VeiligheidNL. Rapport Brandwonden: SEH-bezoeken, opnamen en overledenen in 2018. 2019. Amsterdam:VeiligheidNL
- World Health Organization. Facts about injuries. Burns. (2004) http://www.who.int/violence_injury_prevention/publications/other_injury/en/burns_factsheet.pdf (accessed 3 July 2013).