Dieren en planten

Initiatief: SRI Aantal modules: 9

Organisatie van zorg

Aanbeveling

Juridische aspecten assistentiehonden

  • Geef patiënten en bezoekers met een assistentiehond toegang tot een medisch-specialistische zorginstelling, onafhankelijk van de aard van het bezoek. 
  • Leg dit beleid vast in een lokaal protocol. Zorg dat alle zorgmedewerkers en patiënten van dit beleid op de hoogte zijn.

Allergie en angst

  • Wees alert op patiënten en zorgmedewerkers met een allergie voor dieren, bloemen of planten.
  • Houd bij het plannen van een afspraak of opname van een patiënt met een assistentiehond rekening met de aanwezigheid van de hond. Houd waar nodig ook rekening met de zorgmedewerker en eventuele angst of allergie voor honden.
  • Maak op lokaal niveau afspraken over routing en geschikte ruimtes voor patiënten en bezoekers met honden en allergische/angstige patiënten. 
  • Informeer patiënten en zorgmedewerkers over het (interne) beleid.

Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor het dier

  • Maak bij de intake van een patiënt met een dier afspraken met de patiënt en diens naasten over hoe de verantwoordelijkheid voor het dier is geregeld. Leg deze afspraken schriftelijk vast. Informeer andere patiënten en zorgmedewerkers van de medisch-specialistische zorginstelling zodat zij ook op de hoogte zijn van de gemaakte afspraken.
  • Zorg dat er een intern beleid aanwezig is waarin de aansprakelijkheid is vastgelegd.

Overwegingen

Juridische aspecten assistentiehonden

Assistentiehonden

Assistentiehonden zorgen ervoor dat mensen met een beperking meer autonomie hebben. Deze honden kunnen rust geven en ervoor zorgen dat de mensen die ze ondersteunen zelfstandig zijn en zich veiliger voelen. Personen die gebruikmaken van deze honden geven, afhankelijk van de soort beperking, aan dat hun kwaliteit van leven (sterk) vermindert als ze gescheiden worden van hun hond. Deze module gaat over de overwegingen die spelen als assistentiehonden samen met een patiënt of bezoeker in een medisch-specialistische zorginstelling komen. In een multidisciplinair overleg met in ieder geval de behandelend arts, een deskundige infectiepreventie en betrokken zorgmedewerkers kunnen de overwegingen besproken worden. Er wordt in deze module geen uitspraak gedaan over zorgmedewerkers met een assistentiehond; dit valt buiten de scope van deze richtlijn.

 

Wetgeving

Uitgangspunt is, conform de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, gelijke toegang tot zorg en zorginstellingen voor personen met een beperking (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/leven-met-een-beperking/gelijke-rechten-mensen-met-beperking-of-chronische-ziekte). Dit geldt voor alle soorten zorginstellingen (onder andere ziekenhuizen, revalidatie-instellingen, psychiatrische behandelcentra). Hierbij moet een instelling doeltreffende aanpassingen maken. Het toelaten van een assistentiehond is een dergelijke verplichting (artikel 2, tweede lid, WGBH/CZ) . Het niet rekening houden met beperkingen en hiervoor (kleine) aanpassingen doen, is een vorm van discriminatie en beperkt de toegang tot zorg en zorginstellingen van personen die gebruikmaken van een assistentiehond. Zorginstellingen moeten en mogen beleid maken speciaal voor personen die gebruikmaken van een assistentiehond. Toegang geven aan assistentiehonden betekent niet dat alle honden toegelaten moeten worden. En uiteraard is het recht op toegang voor assistentiehonden niet ongelimiteerd. Als het toelaten van een assistentiehond gevaarlijk is of gezondheidsrisico’s (zogenaamde veiligheids- en gezondheidsexceptie) met zich meebrengt voor de persoon zelf of voor anderen, kan toegang ontzegd worden. Als gebruik wordt gemaakt van deze uitzondering zijn er hoge eisen aan de motivering dat er een reëel gevaar is voor de veiligheid. Er moet eerst gekeken worden of gevaren niet weggenomen kunnen worden door aanpassingen die niet onevenredig belastend zijn. Hoe groter de zorginstelling, hoe meer mogelijkheden er vaak zijn. Hierbij kan in zorginstellingen bijvoorbeeld gedacht worden aan reiniging van een ruimte, wachten in een aparte ruimte in plaats van een wachtkamer of gebruikmaken van eenpersoonskamers (CVRM 2024-4). Omdat assistentiehonden uitgebreide training krijgen, is het onwaarschijnlijk dat ze een gevaar voor personen met zich meebrengen. Blaffen heeft soms een functie in het alarmeren van de persoon die gebruikmaakt van de assistentiehond.

 

Bepaalde ruimtes in een medisch-specialistische zorginstelling, zoals ruimtes waar voedsel of medicatie wordt bereid, zijn niet toegankelijk voor honden, zie ook module Algemene voorwaarden toelating dieren. Deze ruimtes zijn meestal ook niet toegankelijk voor patiënten. Voor veel andere bezwaren, zoals allergieën, zijn mitigerende maatregelen mogelijk.

 

Medisch-specialistische zorginstellingen kunnen de expertise van assistentiehonden in twijfel trekken. Het komt voor dat mensen een gezelschapsdier zonder aanvullende training presenteren als assistentiedier. Een aantal organisaties dat assistentiehonden traint, werkt aan een uniform dekje voor honden. Er is echter geen wet- of regelgeving die het gebruik van dekjes reguleert of verplicht stelt. De werkgroep heeft geen signalen ontvangen dat dit momenteel een probleem is. Als een hond zich niet gedraagt zoals verwacht wordt van een assistentiehond (onder appèl, geen hinderlijk gedrag, gericht op de persoon die het begeleidt) kan men betwijfelen of er sprake is van een goed opgeleide assistentiehond. Momenteel wordt in Nederland alleen gebruikgemaakt van honden voor assistentie. Andere dieren, die mogelijk aangemerkt worden als ‘emotional support animal’ zijn waarschijnlijk geen getrainde assistentiedieren. Voor deze dieren gelden dezelfde overwegingen als voor gezelschaps- en landbouwhuisdieren.

 

Opleiding en training van assistentiehonden

Assistentiehonden worden geruime tijd getraind voordat ze aan een persoon worden gekoppeld. Er worden hoge eisen gesteld aan gedrag en gezondheid, en deze worden gedurende hun hele werkzame leven bewaakt.

 

Organisaties die assistentiehonden opleiden zoals KNGF GeleidehondenHulphond Nederland en Bultersmekke Assistancedogs geven aan dat hun patiënten vaak te maken krijgen met onbekendheid over de functie en vaardigheden van hun hond. Ook is er veel variatie tussen, maar ook binnen instellingen, hoe men omgaat met patiënten die een assistentiehond hebben. Ook als een medisch-specialistische zorginstelling wel toegang verleent aan assistentiehonden, komt het voor dat individuele zorgmedewerkers niet goed op de hoogte zijn van het instellingsbeleid. Hierdoor ontstaat er verwarring en irritatie bij alle betrokkenen bij het betreden van een instelling. Met name personen met een niet zichtbare aandoening, zoals mensen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS), krijgen te maken met onbegrip. Deze onzekerheid en onvoorspelbaarheid is voor alle betrokkenen onwenselijk.

 

Er is (nog) geen verplicht landelijk keurmerk voor organisaties die assistentiehonden opleiden. Ook is er geen standaard identificatiemiddel voor getrainde honden zoals een uniform dekje. Een aantal (grotere) organisaties zijn gecertificeerd door internationale organisaties zoals Assistance Dogs International en International Guide Dog Federation. Dit wil echter niet zeggen dat honden opgeleid door kleinere of minder bekende organisaties geen assistentiehond zijn.

 

Patiënten

Personen die van een assistentiehond gebruikmaken, kunnen om verschillende redenen in een medisch-specialistische zorginstelling komen. Dit kan zijn omdat ze zelf behandeld worden (klinisch of poliklinisch), maar ook om partners, kinderen of anderen te begeleiden of te bezoeken. Daarnaast kunnen ze cliënten die in een instelling wonen, bezoeken. Een deel van de personen die gebruikmaakt van een assistentiehond kan eventueel zonder hond. Bijvoorbeeld als de hond assisteert bij taken in het huishouden. Voor andere personen is het onwenselijk om gescheiden te zijn van hun hond. Dit kan te veel spanning geven waardoor zij nadelige gevolgen kunnen ervaren. Dit kan het geval zijn bij epilepsie-, psychosociale of psychiatrische honden.

 

Allergie en angst

In deze paragraaf worden kort niet-infectiepreventiegerelateerde aspecten met betrekking tot de aanwezigheid van dieren, planten en bloemen omschreven. De werkgroep heeft besloten dit op te nemen omdat deze aspecten mede van belang zijn voor beleid. Ook is er een overlap in maatregelen die genomen kunnen/moeten worden. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om hier een uitputtend overzicht te geven van de stand van zaken. Deze paragraaf is bedoeld als startpunt voor lokaal beleid waarbij aanvullende expertise, bijvoorbeeld van allergologen, gezocht moet worden.

 

Maatregelen bij allergische reacties op dieren

Naast infectierisico's bestaan er in medisch-specialistische zorginstellingen en bij patiënten en bezoekers zorgen over het risico op allergische reacties op dieren. Een aantal maatregelen dat genomen wordt in het kader van infectiepreventiebeleid, reduceert ook de kans op allergische reacties. Voorbeelden hiervan zijn reiniging van ruimtes en een goede verzorging van het dier.

 

Vermijden contact of afstand houden

De belangrijkste maatregel is het vermijden van blootstelling van patiënten met een allergie aan dieren in een medisch-specialistische zorginstelling. Afstand houden is vaak al voldoende. Personen met een allergie doen dit waarschijnlijk al spontaan. Een medisch-specialistische zorginstelling kan hierbij ondersteunen. Denk hierbij aan berichtgeving en signalering waar men dieren kan treffen. Daarnaast kunnen het aanbieden van aparte wachtruimtes met en zonder mogelijk contact of nabijheid van dieren en zo kort mogelijke routes voor bezoekende dieren worden overwogen.

 

Maatregelen bij angst of negatieve ervaring met dieren

Niet iedereen ervaart contact met dieren als wenselijk of prettig. Sommige mensen hebben negatieve ervaringen met dieren gehad, angst dat honden gaan blaffen en de overtuiging dat bepaalde dieren vies of onhygiënisch zijn. Dit geldt voor patiënten, bezoekers en zorgmedewerkers in de zorg. Onverwacht contact met dieren, ook assistentiehonden, kan iemand met angst voor honden stress geven. Een medisch-specialistische zorginstelling streeft naar goede zorg voor alle patiënten en een veilige en prettige werkomgeving. Er is geen uniform advies te geven dat voor elke locatie van elke medisch-specialistische zorginstelling geschikt is. Het is voor zowel patiënt als zorgmedewerker wenselijk om een afspraak of opname goed te laten verlopen. Het is daarom van belang om zo vroeg mogelijk, zoals bij vooraf geplande afspraken, duidelijkheid te hebben over de aanwezigheid van een assistentiehond. Met die informatie kan een afspraak worden gemaakt bij de juiste zorgmedewerker en op de juiste locatie. Dit reduceert de kans op onduidelijkheid op de dag zelf.

 

In de praktijk is er vaak al ervaring met verschillende belangen en categorieën patiënten. Zo worden in ziekenhuizen zowel patiënten met een verminderde afweer behandeld als patiënten met een mogelijk besmettelijke infectieziekte. Voor inspiratie kan contact worden gezocht met instellingen die bezoek van dieren onder omstandigheden faciliteren of bezoek- of therapiehonden inzetten.

 

Maatregelen bij allergie voor bloemen of planten

Allergievriendelijke bloemen en planten dragen bij aan de intolerantie of allergieën voor bloemen of planten bij patiënten, zorgmedewerkers of bezoekers. Het advies aan de medisch-specialistische zorginstelling is om planten met veel pollen of sterk geurende bloemen te weren. Kunstbloemen en -planten kunnen een oplossing bieden. Het is van belang om per ruimte een goede afweging te maken wat passend is en de diverse belangen hierbij af te wegen. Als er wordt overgegaan tot kunstbloemen en/of -planten dan moeten deze worden opgenomen in het reguliere reiniging en desinfectieschema en -protocol, zie voor meer informatie richtlijn Reiniging en desinfectie van ruimten.

 

Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor het dier

De verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor dieren in een medisch-specialistische zorginstelling wordt bepaald door verschillende factoren, zoals wettelijke bepalingen, het interne beleid van de medisch-specialistische zorginstelling en de specifieke omstandigheden van de patiënt.

 

Intern beleid van de medisch-specialistische zorginstelling

Veel medisch-specialistische zorginstellingen hebben interne beleidsafspraken en protocollen waarin de omgang met dieren staat omschreven. Dit beleid kan afspraken bevatten over:

  • Toestaan van dieren in de instelling
  • Verzorging, begeleiding en toezicht op dieren
  • Procedures bij incidenten of schade veroorzaakt door dieren

Medisch-specialistische zorginstellingen kunnen aansprakelijkheidsverzekeringen afsluiten die dekking bieden voor schade veroorzaakt door dieren.

 

Wettelijke aansprakelijkheid

Volgens de Nederlandse wetgeving geldt artikel 6:179 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor de aansprakelijkheid voor dieren. Dit artikel stelt dat de bezitter van een dier aansprakelijk is voor de schade die het dier aanricht, tenzij er sprake is van overmacht of schuld van de benadeelde.

 

Assistentie- of therapiehonden

Bij assistentie- of therapiehonden is er een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de eigenaar, de organisatie die de hond heeft opgeleid, bijvoorbeeld KNGF Geleidehonden, en de medisch-specialistische zorginstelling. De opleidingsinstelling is verantwoordelijk voor de opleiding en selectie van de hond, de nazorg en evaluatie, maar ook voor een goede instructie aan de 'gebruiker' van de assistentiehond. Deze gebruiker (patiënt) is verantwoordelijk voor de dagelijkse verzorging van de hond en verantwoordelijk voor het dier in openbare ruimtes. De medisch-specialistische zorginstelling waar het assistentiedier komt, is verantwoordelijk voor de veiligheid binnen de medisch-specialistische zorginstelling.

 

Zorgplicht zorginstelling

De medisch-specialistische zorginstelling heeft een zorgplicht voor de andere patiënten, bezoekers en zorgmedewerkers als een assistentie- of therapiehond in de instelling aanwezig is. Deze zorgplicht houdt in dat de instelling verantwoordelijk is voor het risico van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van alle betrokkenen binnen de instelling. Dit betekent dat de medisch-specialistische zorginstelling maatregelen moet treffen om ervoor te zorgen dat de hond geen risico's of overlast veroorzaakt voor anderen.

 

Er moeten afspraken worden gemaakt tussen de medisch-specialistische zorginstelling, de gebruiker (patiënt) en de organisatie die de hond heeft opgeleid over de verantwoordelijkheid voor het gedrag van de hond, inclusief wat te doen in geval van incidenten of ongevallen. De instelling moet een inschatting maken van mogelijke risico's die gepaard gaan met de aanwezigheid van de hond, zoals agressief gedrag van het dier en het risico op valpartijen. De medisch-specialistische zorginstelling moet transparant zijn en andere patiënten, bezoekers en zorgmedewerkers informeren over de aanwezigheid van de assistentiehond, vooral als er zorgen zijn over mogelijke manipulatie van fobieën bij anderen.

 

Welzijn en gezondheid dieren

Naast een brede blik op gezondheid en welzijn van mensen, moet er bij de inzet van dieren ook aandacht zijn voor de gezondheid en het welzijn van de dieren. Welzijn en gezondheid zijn gekoppeld; dit komt op allerlei terreinen terug als 'One Health, One Welfare'. Niet alleen vanwege de intrinsieke waarde van het dier (al is dit reden genoeg), maar ook omdat een dier dat zich niet goed voelt, onvoorspelbaar of agressief kan reageren. Dieren moeten nooit gedwongen worden om activiteiten ten dienste van mensen uit te voeren.

 

Een dier verkeert in een goede welzijnstoestand als het in staat is om adequaat, dus via normaal gedrag, op veranderingen te reageren. Als dieren zich kunnen aanpassen, kunnen zij een toestand bereiken die ze als positief ervaren (https://www.uu.nl/organisatie/faculteit-diergeneeskunde/over-de-faculteit/departement-population-health-sciences/dier-in-wetenschap-en-maatschappij/themas/dierenwelzijn). Alle betrokken personen hebben een verantwoordelijkheid om dit te waarborgen. Er kan ten aanzien van zoogdieren gekeken worden naar de huis- en hobbydierenlijst van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor de regels die gelden bij het houden van dieren. Overweeg bij vragen contact op te nemen met een veterinair expert.

 

Tijdens het bezoek van het dier aan de medisch-specialistische zorginstelling moet worden voldaan aan de lichamelijke behoeften van het dier:

  • continue beschikbaarheid van (vers) drinkwater;
  • voldoende, passend voer;
  • comfortabele temperatuur;
  • voldoende mogelijkheden tot slaap;
  • voldoende passende beweging;
  • voldoende momenten om te ontlasten;
  • veilig zijn en geen risico's lopen op lichamelijke verwondingen.

Kijk voor meer informatie over de verzorging en lichamelijke behoeften van dieren op de website van het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG).

Beoordelingsdatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 21-10-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Vereniging voor Hygiëne en Infectiepreventie in de Gezondheidszorg
  • Nederlandse Associatie Physician Assistants

Algemene gegevens

Er is een verklaring van geen bezwaar afgegeven door deNederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne (NVvA) en Patiëntenfederatie Nederland (PFNL). 

 

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijn is ondersteund door SKILZ en gefinancierd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2023 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit deskundigen en vertegenwoordigers van specialismen die betrokken zijn in de zorg. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroep:

  • Drs. S. (Selma) Bons (voorzitter), anesthesioloog, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA);
  • J. (Jantsje) Folkertsma, verpleegkundige, Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN);
  • Drs. I. (Ingrid) Keur, senior Inspecteur Veterinair & Zoönosen, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA);
  • S. (Saskia) Meeuws - van den Ende, deskundige infectiepreventie, Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG);
  • Dr. I. J.B. (Ingrid) Spijkerman, arts-microbioloog, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM);
  • Drs. H. (Hilde) Sterckx, dierenarts, afdeling Incident en crisiscentrum, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA);
  • R. (Renske) Tjeerdsma, deskundige infectiepreventie, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM);
  • Drs. F. (Frits) Vlaanderen, onderzoeker, afdeling Zoönose & Omgevingsmicrobiologie, Centrum Infectieziektebestrijding, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM);
  • K. (Karen) Vrolings - Franssen, deskundige infectiepreventie, Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG). 

Klankbordgroep:

  • Dr. K.(Katja) van Ewijk, arts-infectieziektebestrijding, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM);
  • Drs. W. (Willemijn) Hensbroek, arts verstandelijk gehandicapten, Nederlandse Vereniging Artsen Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG);
  • E. (Eveline) Lentz - Mulder, Koninklijk Nederlands Geleidehonden Fonds, (KNGF);
  • A. (Arianne) le Duc, Stichting Hulphond;
  • N. (Natasja) Koeckhoven, Bultersmekke Assistancedogs.

Met ondersteuning van:

  • F.E.M. (Femke) Aanhane, senior procesbegeleider richtlijnontwikkeling, SKILZ
  • L. (Liènne) van Esveld, stagiair/onderzoeker, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
  • I. (Ingeborg) van Dusseldorp, informatiespecialist, Maatschap Van Dusseldorp, Delvaux & Ket
  • Dr. C. (Caroline) Schneeberger, literatuuronderzoeker, Schneeberger Microbiology Consultancy (SMC)
  • Dr. C. (Charifa) Zemouri, literatuuronderzoeker, Zemouri et al.

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd (KNAW, 2017). Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase. 

 

Een overzicht van de belangen van werkgroep- en klankbordgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen via het bureau van SKILZ bureau@skilz.nu.

 

Werkgroep

Naam

Functie(s)

Nevenfunctie(s)

Gemelde belangen

Oordeel en

eventueel

ondernomen actie

 

S. Bons

Anesthesioloog

Lid CKd NVA - onbetaald

Bestuurslid sectie kinderanesthesiologie NVA - onbetaald

Lid SRI cluster adviesgroep - onbetaald

 

Geen

Geen actie vereist

Dr. I.J.B. Spijkerman

Arts-microbioloog

Geen

Geen

Geen actie vereist

Drs. I. Keur

Senior Inspecteur Veterinair &

Zoönosen

 

Geen

Geen

Geen actie vereist

Drs. H. Sterckx

Dierenarts

Geen

Geen

Geen actie vereist

S. Meeuw - van den Ende

Deskundige infectiepreventie,

accounthouder Kwaliteit &

Veiligheid

 

Geen

Geen

Geen actie vereist

K. Vrolings

Deskundige infectiepreventie

Geen

Geen

Geen actie vereist

R. Tjeerdsma

Deskundige infectiepreventie

Geen

Geen

Geen actie vereist

J. Folkertsma

Verpleegkundige

Geen

Geen

Geen actie vereist

Drs. F. Vlaanderen

Onderzoeker Zoönose &

Omgevingsmicrobiologie

Geen

Geen

Geen actie vereist

L. van Esveld

Stagiair / onderzoeker

Geen

Geen

Geen actie vereist

F.E.M. Aanhane

Senior procesbegeleider

Geen

Geen

Geen actie vereist

           

 

Klankbordgroep

Naam

Functie(s)

Nevenfunctie(s)

Gemelde belangen

Oordeel en

eventueel

ondernomen actie

 

Dr. K. van Ewijk

Arts-infectieziektebestrijding

Geen

Geen

Geen actie vereist

Drs. W. Hensbroek

Arts verstandelijk gehandicapten

Geen

Geen

Geen actie vereist

E. Lentz

Communicatie adviseur

Geen

Geen

Geen actie vereist

A. le Duc

Hoofd Marketing & Communicatie

Geen

Geen

Geen actie vereist

N. Koeckhoven

Voorlichter

Vrijwilliger als voorlichter bij BultersMekke Assistancedogs, welke opereert op het gebied waar het advies/de richtlijnen zich op richt. Bultersmekke Assistancedogs (BMA), geaccrediteerd door Assistance Dogs International, begeleidt volwassenen, jongeren en kinderen om de eigen hond in de thuisomgeving onder intensieve begeleiding van een professionele instructeur zelf op te leiden tot internationaal gecertificeerde assistentiehond.

Geen

Geen actie vereist

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van de Patiëntenfederatie Nederland (PFNL) bij het ophalen van de knelpunten die leven bij dit thema. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. Ook tijdens de commentaarfase is de Patiëntenfederatie gevraagd om mee te lezen met de conceptteksten.

 

Wkkgz & kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel:

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Dieren

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 cliënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er wordt geen toename in voltijdsequivalenten dan wel opleidingsniveau verwacht. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Planten en bloemen

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 cliënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er wordt geen toename in voltijdsequivalenten dan wel opleidingsniveau verwacht. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Organisatie van zorg

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 cliënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er wordt geen toename in voltijdsequivalenten dan wel opleidingsniveau verwacht. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Werkwijze

Deze richtlijn is opgesteld conform de binnen het SRI vastgestelde methodologie voor richtlijnontwikkeling (zie SRI - methode van richtlijnontwikkeling), volgens de kwaliteitscriteria uit de AQUA-Leidraad (Zorginstituut, 2021), de HARING-tools (IQ Healthcare, 2013), en AGREE-II (AGREE Next Steps Consortium, 2017).

 

Knelpunteninventarisatie

Tijdens de voorbereidende fase hebben de voorzitter van de werkgroep, de werkgroepleden en de procesbegeleiding de knelpunten geïnventariseerd. Er is een vragenlijst uitgestuurd naar alle relevante beroeps-, brancheverenigingen en partijen. Deze vragenlijst was gebaseerd op de WIP-richtlijnen over 'Huisdieren'. Een verslag over de knelpunteninventarisatie is terug te vinden in Knelpunteninventarisatie.

 

Uitkomstmaten

Per uitgangsvraag is de methode van onderzoek bepaald. Bij de uitgangsvragen waarbij literatuuronderzoek is uitgevoerd, is een onderzoeksvraag opgesteld. Vervolgens heeft de werkgroep per onderzoeksvraag geïnventariseerd welke uitkomstmaten relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Methode literatuursamenvatting

Een beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is per module te vinden onder Zoekverantwoording. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects-model. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijk bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of bias tabellen).

 

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijk bewijs

De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’. GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte.

GRADE Definitie
Hoog
  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
Redelijk
  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
Laag
  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
Zeer laag
  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Voor het formuleren van een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor vaak ook nog andere factoren van belang.

 

Genoemd kunnen worden:

  • kosten;
  • waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en zorgmedewerkers;
  • balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies;
  • duurzaamheid;
  • aanvaardbaarheid van interventies;
  • haalbaarheid van een aanbeveling.

Deze aspecten worden per module besproken onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvragen en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. Waar mogelijk zijn de aanbevelingen evidence-based, echter zijn niet alle situaties (goed) wetenschappelijk onderzocht. In die situaties heeft de werkgroep, op basis van zowel humane als veterinaire expertise, adviezen

geformuleerd.

 

De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit. Bij een hoge bewijskracht zijn ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor cliënten, zorgmedewerkers en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers
  Sterke aanbeveling Zwakke (conditionele) aanbeveling
Voor patiënten De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.
Voor behandelaars De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.  Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij diens waarden en voorkeuren.
Voor beleidsmakers De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

Organisatie van zorg

In de knelpunteninventarisatie en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). In deze module is extra aandacht besteed aan de juridische aspecten die komen kijken bij het toelaten van dieren in een medisch-specialistische zorginstelling. Ook de 'verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor het dier' zijn omschreven in de richtlijn omdat dit vraagstukken zijn die leven in de medisch-specialistische zorginstellingen. Daarnaast is er aandacht voor 'allergie en angst voor dieren, bloemen en/of planten' en over het 'welzijn en de gezondheid van dieren'.

 

Er zijn in de module Organisatie van zorg geen aanbevelingen opgenomen; het betreft een informatieve module. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Formuleren kennisvragen

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader onderzoek staat in Kennisvragen.

 

Implementatieplan

De werkgroep heeft een implementatieplan opgesteld waarin een advies voor beroepsverenigingen en instellingen wordt gegeven voor de implementatie van de SRI-richtlijn Dieren en planten.

 

De werkgroep heeft per aanbeveling binnen de modules geïnventariseerd: 

  • wat een realistische termijn voor implementatie is;
  • de verwachte effecten van implementatie op de zorgkosten;
  • randvoorwaarden om de aanbeveling tijdig te implementeren;
  • mogelijke barrières voor implementatie;
  • te ondernemen acties voor (bevordering van) implementatie;
  • verantwoordelijke partij voor de te ondernemen acties.

Zie Implementatieplan.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie.

     

Referenties

IQ Healthcare. De HARING-tools. 2013. (https://www.zonmw.nl/sites/zonmw/files/typo3-migrated-files/De_HARING-tools.pdf, accessed, September 18, 2025).

 

KNAW, KNMG, GR, NHG, FMS. Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling. 2017. (https://storage.knaw.nl/2022-08/Gedragscode-belangenverstrengeling-januari-2017.pdf, accessed September 18, 2025).

 

The AGREE Next Steps Consortium. Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II (AGREE II). 2017. (https://www.agreetrust.org/wp-content/uploads/2017/12/AGREE-II-Users-Manual-and-23-item-Instrument-2009-Update-2017.pdf, accessed September 18, 2025). 

 

Zorginstituut Nederland. AQUAS-Leidraad. 2021. (https://www.zorginzicht.nl/binaries/content/assets/zorginzicht/ontwikkeltools-ontwikkelen/aqua-leidraad.pdf, accessed September 18, 2025).