Psychologische behandeling bij chronische bekkenpijn
Uitgangsvraag
Wat is (toegevoegde) waarde van psychologische behandeling bij patiënten met chronische bekkenpijn?
Aanbeveling
Bied iedere patiënt met chronische bekkenpijn tenminste één consult bij een gezondheidszorgpsycholoog-seksuoloog NVVS aan.
Bespreek in een multidisciplinair overleg of er een indicatie is om te verwijzen voor een psychologische behandeling.
Overwegingen
De onderstaande overwegingen en aanbevelingen gelden voor het overgrote deel van de populatie waarop de uitgangsvraag betrekking heeft.
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
Op basis van de literatuur lijkt bij mannen met chronische prostatitis en/of chronische bekkenpijn er mogelijk een grotere verbetering in pijn, mictie en kwaliteit van leven zoals gerapporteerd in de NIH-CPSI-totaalscore op te treden 3 maanden na een psychologische behandeling + medicamenteuze behandeling, vergeleken met alleen een medicamenteuze behandeling. De psychologische behandeling bestond naast CGT ook uit informatievoorziening, counseling, ontspanningstechnieken, het vergroten van sociale en/of familiare steun en groepsgesprekken. Daarnaast lijkt er ook een grotere verbetering in angst- en depressieve klachten op te treden na psychologische behandeling + medicamenteuze behandeling vergeleken met alleen een medicamenteuze behandeling. Het vertrouwen in de bewijskracht voor deze uitkomstmaten is gegradeerd als ‘laag’ doordat er slechts één RCT met 156 mannen werd gevonden waarin een risico op bias bestaat (onduidelijk hoe randomisatie, allocatie en blindering waren geregeld). Er werden geen studies gevonden waarin de uitkomstmaten patiënttevredenheid, complicaties en kosteneffectiviteit werden bestudeerd. De uitkomstmaat seksuele disfunctie was niet meegenomen in de literatuuranalyse. Het onderzoek van Wang (2018) laat zien op basis van de International Index of Erectile Function-5 (IIEF-5) vragenlijst dat er 3 maanden post-interventie een sterkere verbetering van het seksueel functioneren werd waargenomen na psychologische behandeling, vergeleken met de controlegroep (gemiddeld verschil tussen baseline en 3 maanden post-interventie: 7,1 (SD 3,4) versus 3,3 (SD 3,0); P< 0,001).
Er is steeds meer bewijs dat psychosociale zorg bijdraagt aan betere uitkomstmaten van medisch-specialistische zorg wat betreft patiëntuitkomsten, therapietrouw en patiënttevredenheid (zie Kwaliteitsstandaard Psychosociale Zorg bij somatische ziekte, 2019). Het verdient aanbeveling om in de psychologische en/of seksuologische behandeling van patiënten met chronische bekkenpijn aan te sluiten bij gangbare behandelvormen voor (andere vormen van) chronische pijn, zoals cognitieve gedragstherapie (CGT), in het bijzonder het gevolgenmodel (zie bijvoorbeeld de Zorgstandaard Chronische Pijn - versie 28 maart 2017, de GGZ zorgstandaard SOLK (2018). De impact van chronische pijn op de seksuele gezondheid vraagt vaak specifieke aandacht. Seksuologische behandeling is gebaseerd op het biopsychosociale model, waarin integraal oog is voor de impact van pijn op het lichaam, op het psychisch welbevinden en op de partnerrelatie en omgekeerd. De hulpvraag van de patiënt en evt. partner is hierbij leidend. Zie de GGZ zorgstandaard seksuele disfuncties (2018). CGT bij (andere) chronische pijnaandoeningen verbetert het catastroferen en het omgaan met de klacht, maar niet per se de pijnintensiteit. Er is nog onvoldoende bewijs dat andere vormen van psychologische behandeling zoals EMDR een gunstig effect hebben op chronische pijn (Tesarz, 2014). De kwaliteit van de literatuur is beperkt, veelal casestudies met een beperkte generaliseerbaarheid (Tefft, 2016). Relevante studies naar de effectiviteit van hypnotherapie bij chronische (bekken)pijn ontbreken en hier kunnen geen aanbevelingen over worden gedaan.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)
Veel patiënten hebben zelf het idee dat hun klachten naast een fysieke ook een psychosociale kant heeft, zoals stress (Multidisciplinaire richtlijn SOLK en somatoforme stoornissen, Trimbos Instituut, 2011). Patiënten willen zich begrepen voelen en emotionele ondersteuning ervaren van de hulpverleners in het diagnostische en behandelproces.
De behandeling is gericht op het verkrijgen van inzicht in de luxerende, oorzakelijke en onderhoudende factoren en op het in kaart brengen van de ideeën over de klacht en de gevolgen op lichamelijk, sociaal, cognitief, emotioneel en gedragsmatig niveau. Samen met de patiënt (shared decision making) wordt geïnventariseerd op welke van deze gebieden winst geboekt kan worden en waar de patiënt zijn vaardigheden kan versterken. Indien er traumatische ervaringen samenhangen met het ontstaan of in stand blijven van de klacht kan overwogen worden EMDR in te zetten (pijnprotocol EMDR).
Sommige patiënten, met name zij die blijven zoeken naar een uitsluitend medische oplossing voor het probleem, zullen mogelijk in eerste instantie niet direct profijt hebben van een psychologische behandeling. Een ervaren hulpverlener heeft geleerd om adequaat om te gaan met de weerstand van de patiënt, en zal op patiëntniveau vanuit het biopsychosociaal model uitleg kunnen geven over hoe pijn werkt, met aandacht voor de in stand houdende factoren.
Kosten (middelenbeslag)
Het is bekend dat patiënten met zowel lichamelijke als psychosociale klachten een lagere kwaliteit van leven ervaren, hogere zorgkosten genereren en slechter participeren waar shared decision making nodig is, hetgeen therapietrouw beperkt (Kwaliteitsstandaard Psychosociale Zorg bij somatische ziekte, 2019). Met adequate differentiatie tussen de medische en de psychosociale problematiek kan mogelijk overbodig medisch-specialistische handelen verminderd worden (Schuitemaker, 2018). Psychologische en seksuologische zorg is verhoudingsgewijs goedkoop als men het vergelijkt met medisch-specialistische zorg. De kwaliteitsstandaard psychosociale zorg bij somatische ziekte geeft aan dat er bewijs lijkt te zijn dat het zorgkosten bespaart (Kwaliteitsstandaard Psychosociale zorg bij somatische ziekte, 2019; er wordt daarbij onder andere verwezen naar Andlin-Sobocki, 2005; Coley, 2009; Hochlehnert, 2011; Myers, 2012).
Aanvaardbaarheid voor de overige relevante stakeholders
Er zijn geen bezwaren van overige relevante stakeholders.
Haalbaarheid en implementatie
Per patiënt zou in een multidisciplinair overleg bekeken moeten worden of en op welk moment van de behandeling een CGT-traject geïndiceerd is. Ter beoordeling hiervan kunnen gangbare psychologische vragenlijsten (bijvoorbeeld pijncoping, angst en depressie) ingezet worden en weegt de motivatie van de patiënt mee in de keuze van het behandelaanbod.
Een mogelijke barrière voor implementatie is dat er op dit moment onvoldoende seksuologen NVVS en in GZ-psychologen zijn, met tot gevolg dat er lange wachtlijsten voor psychologische hulp zijn. Daarnaast wordt seksuologische zorg en aanpassingsproblematiek (bijvoorbeeld bij ziekte) op dit moment niet altijd vergoed wanneer deze zorg buiten het ziekenhuis plaatsvindt. Wanneer er sprake is van een somatisch symptoomstoornis dan is wel financiering vanuit de basis GGZ mogelijk.
Rationale/ balans tussen de argumenten voor en tegen de interventie
Het is bekend dat patiënten met zowel lichamelijke als psychosociale klachten een lagere kwaliteit van leven ervaren, hogere zorgkosten genereren en slechter participeren waar shared decision making nodig is, hetgeen de therapietrouw beperkt. Als er aandacht wordt besteed aan de psychosociale problematiek kan mogelijk overbodig medisch-specialistisch handelen verminderd worden. De literatuur bij mannen met chronische (bekken)pijn laat zien dat deze populatie mogelijk baat heeft bij behandeling met cognitieve gedragstherapie. Gesteund door bevindingen uit de literatuur over het effect van psychologische behandeling bij algemene chronische pijnpatiënten verdient het de aanbeveling om iedere patiënt met chronische bekkenpijn tenminste 1 consult met een gezondheidszorgpsycholoog-seksuoloog NVVS aan te bieden ter beoordeling van de psychische, sociale en seksuele situatie van de patiënt, waarbij indicatie gesteld kan worden voor CGT en/of EMDR of andere behoefte aan psychosociale ondersteuning vastgesteld kan worden.
Onderbouwing
Achtergrond
Cognitieve gedragstherapie (CGT) is voor diverse psychische aandoeningen een effectieve behandelmethode. Onduidelijk is of deze behandelmethode effectief is bij patiënten met chronische bekkenpijn. EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) is een effectieve behandelmethode bij een posttraumatisch stress stoornis (PTSS). Chronische bekkenpijn kan samenhangen met traumatische (seksuele of anderszins) ervaringen in de voorgeschiedenis en pijn kan op zichzelf traumatiserend zijn. Onduidelijk is of en wanneer EMDR effectief is bij pijnbehandeling. Hypnotherapie wordt soms toegepast bij patiënten met chronische buikpijn en andere somatisch onvoldoende verklaarde chronische pijnklachten. Bij bekkenpijn zijn er geen gegevens bekend over eventuele effectiviteit.
Conclusies
Laag GRADE |
Bij mannen met chronische prostatitis en/of chronische bekkenpijn lijkt na 3 maanden een grotere verbetering in pijn, mictie en kwaliteit van leven zoals gerapporteerd in de NIH-CPSI-totaalscore op te treden na een psychologische behandeling + medicamenteuze behandeling vergeleken met alleen een medicamenteuze behandeling. Deze psychologische behandeling bestond naast CGT ook uit informatievoorziening, counseling, ontspanningstechnieken, het vergroten van sociale en/of familiare steun en groepsgesprekken.
Bronnen: (Wang, 2018) |
Laag GRADE |
Bij mannen met chronische prostatitis en/of chronische bekkenpijn lijkt na 3 maanden een grotere verbetering in angst- en depressieve klachten op te treden na een psychologische behandeling + medicamenteuze behandeling vergeleken met alleen een medicamenteuze behandeling. Deze psychologische behandeling bestond naast CGT ook uit informatievoorziening, counseling, ontspanningstechnieken, het vergroten van sociale en/of familiare steun en groepsgesprekken.
Bronnen: (Wang, 2018) |
- GRADE |
Het is onbekend wat het effect van psychologische behandeling bij patiënten met chronische bekkenpijn is op de uitkomstmaten patiënttevredenheid, complicaties en kosteneffectiviteit. Er werden geen studies gevonden waarin deze uitkomstmaten werden bestudeerd. |
Samenvatting literatuur
Beschrijving studies
Wang (2018) voerde een RCT uit bij mannen met chronische prostatitis en/of chronische bekkenpijn. Alle mannen voldeden aan de criteria van de National Institutes of Health (NIH) categorie III chronische prostatitis en/of chronische bekkenpijn en rapporteerden minimaal 6 maanden klachten. In de interventiegroep kregen 78 mannen (gemiddelde leeftijd 37,5 jaar (SD 8,3); gemiddelde duur van de pijn: 3,4 jaar (SD 2,1)) een psychologische behandeling naast standaard medicamenteuze behandeling. In de controlegroep kregen 78 mannen (gemiddelde leeftijd 36,4 jaar (SD 8,1); gemiddelde duur van de pijn: 3,2 jaar (SD 2,0)) alleen de standaard medicamenteuze behandeling. De psychologische interventie betrof vijf interventievormen: 1) informatie en counseling; 2) CGT; 3) ontspanningstechnieken; 4) vergroten sociale en/of familiare steun; 5) groepsdiscussie over stress, slaap, ontspanning en gedragsveranderingen om interventie vol te kunnen houden. Duur van de interventie bestond uit 2 maal twee uur per week voor 12 weken. Standaard medicamenteuze behandeling betrof voor alle patiënten: 1) orale levofloxacine (200 mg, 2dd); 2) orale tamsulosine (0,2 mg, 1dd voor het slapengaan); daarnaast moesten patiënten zich onthouden van pittig voedsel en alcoholconsumptie, kregen ze een wekelijkse prostaatmassage, dronken ze meer water en namen ze een warm bad. De uitkomsten werden op baseline en na 3 maanden gerapporteerd.
Resultaten
Er werd één RCT geïncludeerd in de literatuuranalyse over cognitieve gedragstherapie. Er werden geen onderzoek geïncludeerd over EMDR of hypnotherapie.
1. Pijnintensiteit
Eén studie beschreef de uitkomst pijnintensiteit (Wang, 2018). Dit werd gerapporteerd als onderdeel van de National Institutes of Health Chronic Prostatitis Symptom Index (NIH-CPSI). De totaalscore (range 0 tot 43) rapporteert over pijn, mictieklachten en de impact op de kwaliteit van leven van de patiënt.
Wang (2018) rapporteerde dat de verbetering in de NIH-CPSI-score tussen baseline en post-interventie (3 maanden) significant groter was in de interventiegroep die een psychologische behandeling met standaard medicamenteuze onderging vergeleken met de controlegroep die alleen een standaard medicamenteuze behandeling kreeg (gemiddeld verschil in veranderscore: 4,10 (95%BI 2,55 tot 5,65)).
Bewijskracht van de literatuur
RCT’s beginnen op een hoog niveau van bewijskracht. De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: het was onduidelijk hoe randomisatie, allocatie en blindering was geregeld) en wegens imprecisie (klein aantal patiënten bestudeerd). Hierdoor wordt de bewijskracht gegradeerd als ‘laag’.
2. Patiënttevredenheid
Er werden geen studies geïncludeerd waarin patiënttevredenheid werd bestudeerd als uitkomstmaat.
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht voor de uitkomstmaat patiënttevredenheid kon niet worden gegradeerd door middel van GRADE doordat er geen studies werden geïncludeerd waarin deze uitkomstmaat werd bestudeerd.
3. Complicaties
Er werden geen studies gevonden waarin complicaties waren bestudeerd als uitkomstmaat.
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht voor de uitkomstmaat complicaties kon niet worden gegradeerd door middel van GRADE doordat er geen studies werden geïncludeerd waarin deze uitkomstmaat werd bestudeerd.
4. Kwaliteit van leven
Zie de gecombineerde uitkomstmaat zoals gerapporteerd bij pijnintensiteit hierboven.
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht voor de uitkomstmaat kwaliteit van leven kon niet worden gegradeerd door middel van GRADE doordat er geen studies werden geïncludeerd waarin deze uitkomstmaat werd bestudeerd.
5. Kosteneffectiviteit
Er werden geen studies gevonden waarin de kosteneffectiviteit was bestudeerd als uitkomstmaat.
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht voor de uitkomstmaat kosteneffectiviteit kon niet worden gegradeerd door middel van GRADE doordat er geen studies werden geïncludeerd waarin deze uitkomstmaat werd bestudeerd.
6. Psychische klachten (depressie/ angst)
Eén studie beschreef de uitkomstmaat psychische klachten (Wang, 2018). Wang (2018) rapporteerde depressieve klachten op basis van de SDS (self-rating depression scale) en angstklachten op basis van de SAS-vragenlijst (self-rating anxiety scale). Beide schalen lopen van 20 tot 80, waarbij < 50 geen angst/depressie betekent, 50 tot 59 milde klachten, 60 tot 69 matig ernstige klachten en > 70 ernstige klachten. Patiënten hadden op baseline gemiddeld allen matig ernstige klachten.
Wang (2018) rapporteerde dat de verbetering in depressieve klachten op basis van de SDS-score tussen baseline en post-interventie (3 maanden) groter was in de interventiegroep vergeleken met de controlegroep (gemiddeld verschil in veranderscore: 3,50 (95%BI 2,32 tot 4,68)). Daarnaast werd een grotere verbetering in angstklachten op basis van de SAS-score tussen baseline en post-interventie (3 maanden) gerapporteerd voor de interventiegroep vergeleken met de controlegroep (gemiddeld verschil in veranderscore: 6,10 (95%BI 4,84 tot 7,36)).
Bewijskracht van de literatuur
RCT’s beginnen op een hoog niveau van bewijskracht. Het 95%BI omvat de waarde van een klinisch relevant effect voor zowel depressieve klachten ((gemiddeld verschil in veranderscore: 3,50 (95%BI 2,32 tot 4,68) als de angstklachten (gemiddeld verschil in veranderscore: 6,10 (95%BI 4,84 tot 7,36)). De bewijskracht voor de uitkomstmaat psychische klachten (depressie/ angst) is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: het was onduidelijk hoe randomisatie en allocatie was geregeld; onderzoek was niet geblindeerd) en wegens imprecisie (klein aantal patiënten bestudeerd). Hierdoor wordt de bewijskracht gegradeerd als ‘laag’.
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag*:
Wat is de toegevoegde waarde van cognitieve gedragstherapie, EMDR of hypnotherapie vergeleken met geen- of een andere behandeling bij patiënten met chronische bekkenpijn?
P: patiënten met chronische bekkenpijn (duur van de pijn ≥ 6 maanden);
I: behandeling met CGT of EMDR of hypnotherapie;
C: geen behandeling of een andere behandeling;
O: pijnintensiteit, patiënttevredenheid, complicaties, kwaliteit van leven, kosteneffectiviteit, psychische klachten (depressie/ angst).
*Omdat op voorhand bekend was dat er geen goede studies over de effectiviteit van de seksuologische behandeling bij patiënten met chronische bekkenpijn bestaan, werd besloten de zoekvraag toe te spitsen op de psychologische behandeling. In de overwegingen zal de seksuologische behandeling wel worden besproken.
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte pijnintensiteit een voor de besluitvorming cruciale uitkomstmaat; en pijnintensiteit, patiënttevredenheid, complicaties, kwaliteit van leven, kosteneffectiviteit, psychische klachten (depressie/ angst) voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.
De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.
De werkgroep hield de GRADE-default grenzen (25% voor dichotome uitkomstmaten en 0,5 SD voor continue uitkomstmaten) aan als een klinisch (patiënt) relevant verschil (Schüneman, 2013).
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (via OVID) en Embase (Elsevier) is op 17 juli 2019 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, randomized controlled trials (RCT’s) en observationele cohortstudies waarin was gekeken naar psychologische behandeling door middel van CGT, EMDR of hypnotherapie bij patiënten met chronische bekkenpijn. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 452 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: 1) studie betrof patiënten met chronische bekkenpijn (duur pijn ≥6 maanden); 2) studie betrof een vergelijkend onderzoek waarin CGT, EMDR of hypnotherapie werd vergeleken met geen of een andere behandeling. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 72 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 71 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en 1 studie definitief geselecteerd.
Resultaten
Er werd één RCT geïncludeerd in de literatuuranalyse over cognitieve gedragstherapie (Wang, 2018). Er werden geen onderzoek geïncludeerd over EMDR of hypnotherapie.
Referenties
- Andlin-Sobocki P, Wittchen HU. Cost of anxiety disorders in Europe. Eur J Neurol. 2005; 12 Suppl 1: 39-44.
- Coley KC, Saul MI, Seybert AL. Economic burden of not recognizing panic disorder in the emergency department. J Emerg Med. 2009; 36(1): 3-7.
- GGZ standaard Somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (mei 2018). https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/somatisch-onvoldoende-verklaarde-lichamelijke-klachten-solk/samenvatting-en-tools (bezocht op 18-12-2019).
- GGZ standaard Seksuele disfuncties (november 2018). https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/seksuele-disfuncties/samenvatting (bezocht op 18-12-2019).
- Hochlehnert A, Niehoff D, Wild B, et al. Psychiatric comorbidity in cardiovascular inpatients: costs, net gain, and length of hospitalization. J Psychosom Res. 2011; 70(2): 135-9.
- Kwaliteitsstandaard Psychosociale zorg bij somatische ziekte (November 2019). https://www.zorginzicht.nl/binaries/content/documents/zorginzicht/kwaliteitsinstrumenten/psychosociale-zorg-bij-somatische-ziekte/psychosociale-zorg-bij-somatische-ziekte/files/Kwaliteitsstandaard-Psychosociale-zorg-bij-somatische-ziekte.pdf.
- Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Rapport ‘Psychosociale zorg bij ingrijpende somatische aandoeningen’. (oktober 2015). https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2015/10/01/psychosociale-zorg-bij-somatische-aandoeningen (bezocht op: 2-10-2019).
- Myers V, Gerber Y, Benyamini Y, et al. Post-myocardial infarction depression: increased hospital admissions and reduced adoption of secondary prevention measures--a longitudinal study. J Psychosom Res. 2012; 72(1): 5-10.
- Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
- Tefft AJ, Jordan IO. Eye Movement Desensitization Reprocessing as Treatment for Chronic Pain Syndromes: A Literature Review. J Am Psychiatr Nurses Assoc 2016, 1-23
- Tesarz J, Leisner S, Gerhardt A, Janke S, Seidler GH, Eich W, Hartmann M. Effects of eye movement desensitization and reprocessing (EMDR) treatment in chronic pain patients: a systematic review. Pain Med. 2014 Feb;15(2):247-63.
- Trimbos Instituut. ‘Multidisciplinaire richtlijn SOLK en somatoforme stoornissen’ (2011). https://www.ggzrichtlijnen.nl/solk-en-somatoforme-stoornissen (bezocht op: 2-10-2019).
- Wang J, Liang K, Sun H, Li L, Wang H, Cao J. Psychotherapy combined with drug therapy in patients with category III chronic prostatitis/chronic pelvic pain syndrome: A randomized controlled trial. Int J Urol. 2018 Aug;25(8):710-715.
- Zorgstandaard Chronische pijn (versie 28-03-2017). https://www.pijnpatientennaar1stem.nl/wp-content/uploads/2017/04/ZorgStandaard_Chronische_Pijn_versie_2017_03_28.pdf.
Evidence tabellen
Evidence table for intervention studies (randomized controlled trials and non-randomized observational studies (cohort studies, case-control studies, case series))1
This table is also suitable for diagnostic studies (screening studies) that compare the effectiveness of two or more tests. This only applies if the test is included as part of a test-and-treat strategy - otherwise the evidence table for studies of diagnostic test accuracy should be used.
Research question:
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics 2 |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) 3
|
Follow-up |
Outcome measures and effect size 4 |
Comments |
Wang, 2018 |
Type of study: RCT (prospective(
Setting and country: University medical clinic, China
Funding and conflicts of interest: funding not reported; no conflict of interest declared. |
Inclusion criteria: Men who were clinically diagnosed with NIH category III CP/CPPS: (i) pain in penis, testicles, perineum or lumbosacral region; (ii) voiding symptoms, such as dysuria, frequency and sense of incomplete urination; (iii) the quantity of WBC in postmassage EPS: WBC ≥10 cells/high power field; (iv) negative results of bacterial culture of post-massage EPS; (v) routine examination of the urine was normal; and (vi) the minimum duration of these symptoms for inclusion in the study was 6 months.
Exclusion criteria: (i) no past medical history for documented urinary tract infections and sexually transmitted disease; (ii) no history of benign prostatic hyperplasia and other pelvic organ diseases; and (iii) no history of neurological disease (vertebral column disease, trauma or surgery, disease affecting nervous system etc.).
N total at baseline: Intervention: 78 Control: 78
Important prognostic factors2: For example age ± SD: I: 36.4+/- 8.1 C: 37.5+/- 8.3
Sex: 100% M
Duration of pain: I: 3.2 +/- 2.0 C: 3.4 +/- 2.1
Groups comparable at baseline? Yes
|
Describe intervention (treatment/procedure/test):
Routine drugtreatment (see control group for description) + Psychological treatment: Among these types of interventions, the five categories were defined as follows: (i) information and counseling: primarily providing health education and medical information, for instance, chronic prostatitis-related knowledge, healthy lifestyle; (ii) cognitive behavioral therapy included cognitive, cognitive-behavioral, and behavioral methods focused on changing thoughts and behaviors, as learning specific coping skills were required for dealing with negative emotions; (iii) relaxation techniques were any method, process or activity that helped patients to relax and attain a state of calmness, including stress management; (iv) social/ family support: promoting communication with patients and their families; understanding, encouraging and comforting patients; and providing interventions aimed at emotional support and emotional release; and (v) group discussion: discussion of topics regarding stress, sleep, relaxation, and behavioral changes to increase the continuity and impact of the intervention.
The intervention included two 2-h sessions held weekly across 12 weeks, and were led by a consultant clinical psychologist. Each session included health education, stress management, relaxation techniques, coping skills training and application, group discussion, and psychological support.
|
Describe control (treatment/procedure/test):
Routine drug treatment: Routine drug medications included: (i) oral levofloxacin, dose of 200 mg twice daily; (ii) oral tamsulosin, dose of 0.2 mg once daily before sleep; (iii) all patients refrained from spicy food and alcohol consumption, received a prostate massage once a week, drank more water, and took warm baths. |
Length of follow-up: 3 months
Loss-to-follow-up: Intervention: N (%): 0 Reasons (describe)
Control: N (%): 0 Reasons (describe)
Incomplete outcome data: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
Outcome 1 - NIH-CPSI: National Institutes of Health Chronic Prostatitis Symptom Index. Range not reported, presumably 0-43 for total score. Total score presumably reports on pain, miction, impact on QoL. Changes score (post-intervention – baseline score) I: 14.1 ± 4.9 C: 10 ± 5.0 P<0.001
Outcome 2 – anxiety: SAS (Self-rating anxiety scale), range not reported. Range 20-80, <50 normal, 50-59 mild anxiety, 60-69 moderate anxiety, >70 severe anxiety.
Changes score (post-intervention – baseline score) I: 8.8 ± 5.1 C: 2.7 ± 2.5 P<0.001
Outcome 3 – depression: SDS (Self-rating depression scale). Range 20-80, <50 normale, 50-59 mild depression, 60-69 moderate depression, >70 severe depression.
Changes score (post-intervention – baseline score) I: 6.4 ± 4.6 C: 2.9 ± 2.7 P<0.001 |
|
Notes:
- Prognostic balance between treatment groups is usually guaranteed in randomized studies, but non-randomized (observational) studies require matching of patients between treatment groups (case-control studies) or multivariate adjustment for prognostic factors (confounders) (cohort studies); the evidence table should contain sufficient details on these procedures.
- Provide data per treatment group on the most important prognostic factors ((potential) confounders).
- For case-control studies, provide sufficient detail on the procedure used to match cases and controls.
- For cohort studies, provide sufficient detail on the (multivariate) analyses used to adjust for (potential) confounders.
Risk of bias table for intervention studies (randomized controlled trials)
Research question:
Study reference
(first author, publication year) |
Describe method of randomisation1 |
Bias due to inadequate concealment of allocation?2
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of participants to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of care providers to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of outcome assessors to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to selective outcome reporting on basis of the results?4
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to loss to follow-up?5
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to violation of intention to treat analysis?6
(unlikely/likely/unclear) |
Wang 2018 |
Not reported |
Unclear |
Unclear |
Unclear |
Unclear |
Unlikely |
Unlikely |
Unlikely |
- Randomisation: generation of allocation sequences have to be unpredictable, for example computer generated random-numbers or drawing lots or envelopes. Examples of inadequate procedures are generation of allocation sequences by alternation, according to case record number, date of birth or date of admission.
- Allocation concealment: refers to the protection (blinding) of the randomisation process. Concealment of allocation sequences is adequate if patients and enrolling investigators cannot foresee assignment, for example central randomisation (performed at a site remote from trial location) or sequentially numbered, sealed, opaque envelopes. Inadequate procedures are all procedures based on inadequate randomisation procedures or open allocation schedules.
- Blinding: neither the patient nor the care provider (attending physician) knows which patient is getting the special treatment. Blinding is sometimes impossible, for example when comparing surgical with non-surgical treatments. The outcome assessor records the study results. Blinding of those assessing outcomes prevents that the knowledge of patient assignment influences the process of outcome assessment (detection or information bias). If a study has hard (objective) outcome measures, like death, blinding of outcome assessment is not necessary. If a study has “soft” (subjective) outcome measures, like the assessment of an X-ray, blinding of outcome assessment is necessary.
- Results of all predefined outcome measures should be reported; if the protocol is available, then outcomes in the protocol and published report can be compared; if not, then outcomes listed in the methods section of an article can be compared with those whose results are reported.
- If the percentage of patients lost to follow-up is large, or differs between treatment groups, or the reasons for loss to follow-up differ between treatment groups, bias is likely. If the number of patients lost to follow-up, or the reasons why, are not reported, the risk of bias is unclear.
- Participants included in the analysis are exactly those who were randomized into the trial. If the numbers randomized into each intervention group are not clearly reported, the risk of bias is unclear; an ITT analysis implies that (a) participants are kept in the intervention groups to which they were randomized, regardless of the intervention they actually received, (b) outcome data are measured on all participants, and (c) all randomized participants are included in the analysis.
Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
(geen auteur 2017) |
congres abstracts |
AAPM 2019 abstracts |
congresabstracts |
Agoston 2016 |
narrative review |
Albert 1999 |
geen vergelijkend onderzoek |
Allaire 2018 |
voldoet niet aan PICO (voorspellende factoren van CBP) |
Anderson 2008 |
narrative review |
Anderson 2018 |
geen vergelijkend onderzoek |
Ball 2018 |
protocol paper |
Berghmans 2018 |
narrative review |
Berna 2011 |
geen vergelijkende studie (geen interventie) |
Brotto 2019 |
Voldoet niet aan PICO (geen CPP-patiënten) |
Brunahl 2018 |
protocol paper |
Carty 2018 |
voldoet niet aan PICO (anamnese) |
Chambliss 1999 |
narrative review |
Champanaria 2012 |
voldoet niet aan PICO (type behandeling voldoet niet aan PICO) |
Chao 2015 |
geen origineel of vergelijkend onderzoek (visitaties) |
Cheong 2014 |
voldoet niet aan PICO (behandelingen wijken af van PICO) |
Chiaramonte 2017 |
narrative review |
Crisp 2016 |
geen vergelijkende studie (interventie met mindfulness) |
Engeler 2013 |
richtlijn publicatie |
Everitt 2019 |
voldoet niet aan PICO (irritable bowel syndrome) |
Fisher 2019 |
voldoet niet aan PICO (patiënten met alle chronische pijnaandoeningen geïncludeerd) |
Fisher 2019 |
dubbele van Fisher 2018 |
Flik 2011 |
procotol paper |
Fox 2011 |
voldoet niet aan PICO (type behandeling voldoet niet aan PICO) |
Frussira 2004 |
voldoet niet aan PICO (irritatble bowel syndrome) |
Gholamrezaei 2006 |
voldoet niet aan PICO (irritable bowel syndrome) |
Goris 2009 |
narrative review |
Gottsegen 2011 |
voldoet niet aan PICO (narrative review over abdominale pijnklachten) |
Green 2010 |
narrative review |
Gros 2012 |
voldoet niet aan PICO (kinderen met abdominale pijn) |
Gunter 2003 |
geen origineel of vergelijkend artikel (beschrijft leerdoelen gynaecologen) |
Haugstad 2008 |
voldoet niet aan PICO (mensendieck interventie) |
Haugstad 2018 |
narrative review, inclusief studie over mensendieck |
Herati 2013 |
narrative review |
Hooker 2013 |
voldoet niet aan PICO (kenmerken van CBP-populatie) |
Huang 2017 |
voldoet niet aan PICO (interventie met yoga) |
Hyman 2016 |
narrative review |
Jackson 2006 |
narrative review |
Jain 1999 |
narrative review |
Jarrel 2018 |
richtlijn |
Kanter 2017 |
voldoet niet aan PICO (mindfulness) |
Klotz 2018 |
voldoet niet aan PICO (voorspellende factoren van CBP) |
Kurstjens 2016 |
narrative review |
Learman 2005 |
narrative review |
Loving 2012 |
voldoet niet aan PICO (fysiotherapie) |
Lumley 2012 |
narrative review |
Lumley 2019 |
narrative review |
Magge 2013 |
narrative review |
Meissner 2010 |
voldoet niet aan PICO (traditionele Chinese kruiden en hypnotherapie) |
Meissner 2016 |
voldoet niet aan PICO (verschillende psych en niet psychologische behandelelementen gecombineerd; onduidelijk type en duur van pijn). |
Mellado 2019 |
betreft review over kwalitatief onderzoek bij chronische bekkenpijn |
Miller 2015 |
voldoet niet aan PICO (irritable bowel syndrome) |
Miller-Matero 2016 |
voldoet niet aan PICO (kenmerken van CBP-populatie) |
Moise 2007 |
narrative review |
Nickel 2008 |
voldoet niet aan PICO (kenmerken van CBP-populatie) |
Offiah 2014 |
narrative review |
Pallson 2015 |
voldoet niet aan PICO (patiënten met GI, veel als IBD) |
Petrelluzzi 2012 |
geen vergelijkend onderzoek |
Polackwich 2016 |
narrative review |
Poleshuck 2014 |
voldoet niet aan PICO (alle patiënten met major depression) |
Rickert 2000 |
narrative review |
Riegel 2014 |
voldoet niet aan PICO (anamnese) |
Rochester 2011 |
protocol paper |
Smith 2016 |
narrative review |
Stones 2015 |
Cochrane review teruggetrokken en vervangen door Cheong 2014 |
Szigethy 2015 |
voldoet niet aan PICO (patiënten met inflammatoire darmziekten) |
Togo 2018 |
editorial letter |
Valedi 2019 |
protocol paper |
Weijenborg 2007 |
geen vergelijkende studie (predictie behandeling) |
Zijdenbos 2009 |
voldoet niet aan PICO (irritable bowel syndrome) |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 31-08-2021
Laatst geautoriseerd : 31-08-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU) of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVU is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Module[1] |
Regiehouder(s)[2] |
Jaar van autorisatie |
Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn[3] |
Frequentie van beoordeling op actualiteit[4] |
Wie houdt er toezicht op actualiteit[5] |
Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling[6] |
Psychologische behandeling |
NVU |
2020 |
2025 |
Elke 5 jaar |
NVU |
Nieuwe literatuur |
[1] Naam van de module
[2] Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)
[3] Maximaal na vijf jaar
[4] (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar
[5] regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft
[6] Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
De richtlijn is ontwikkeld in samenwerking met:
- Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
- Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
- Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
- Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie
- Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
- Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging voor Seksuologie
- Nederlands Instituut van Psychologen
- Landelijke Vereniging Medische Psychologie
- Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
- Nederlands Huisartsen Genootschap
- Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
- Stichting Bekkenbodem4All
- Interstitiële Cystitis Patiëntenvereniging
Doel en doelgroep
Doel
Het ontwikkelen van een evidence based richtlijn over chronische bekkenpijn volgens richtlijnen 2.0.
Doelgroep
Patiënten met chronische bekkenpijn. Alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische bekkenpijn.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in december 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische bekkenpijn.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Dr. E.J. (Bert) Messelink, uroloog-seksuoloog NVVS, NVU (voorzitter).
- Dr. A. (Afina) Glas, uroloog, NVU
- Dr. J. (Jacqueline) Groeneweg, gynaecoloog, NVOG
- Dr. D. (Dick) Janssen, arts-onderzoeker urologie, NVU
- Drs. K. (Karlijn) Schweitzer, gynaecoloog, NVOG
- Drs. V. (Wafa) Rezvani, anesthesioloog-pijnbestrijder, NVA
- Dr. R.J.F. (Richelle) Felt-Bersma, maag-darm-leverarts, NVMDL
- Dr. R.J. (Remmie) Hammers, huisarts, kaderarts urogynaecologie, NHG
- Drs. G. (Gidia) Jacobs, gezondheidszorgpsycholoog, pedagoog, seksuoloog NVVS, NVVS, NIP, LVMP.
- Drs. C. (Corine) Adamse, geregistreerd bekkenfysiotherapeut, NVFB
- (Ana) dos Santos, MSc, geregistreerd bekkenfysiotherapeut, NVFB
- H.J. (Henk-Jan) Mulder, verpleegkundig specialist urologie, V&VN
- C.W.L. (Tine) van den Bos, MSPT, belangenbehartiger patiënten namens Stichting Bekkenbodem4All, voorzitter Stichting Bekkenbodem4All, geregistreerd bekkenfysiotherapeut, Stichting Bekkenbodem4All
Klankbordgroep
- Prof. dr. E.J.C. (Esther) Consten, chirurg, NVvH
- B.B.M. (Brigitte) Tebbe, verloskundige, KNOV
- H.M.T. Andriesse-Walhain, patiëntvertegenwoordiger, ICP
Met ondersteuning van
- Dr. I. (Irina) Mostovaya, senior-adviseur en teamleider, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. A (Anne) Bijlsma-Rutte, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. J. (Janneke) Hoogervorst-Schilp, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. J. (José) Maas, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Y.J. (Yvonne) Labeur, MSc, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- M. (Monique) Wessels, MSc, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
* Messelink |
Uroloog - Seksuoloog NVVS Medisch Centrum Leeuwarden |
Verzorgen onderwijs: SOMT Amersfoort. Opleiding Bekkenfysiotherapeuten, 1,5 dag/jaar. Betaald RINO Utrecht. Opleiding seksuologie, 0,5 dag/jaar. Betaald Opleiding Stomaverpleegkundige Groningen. 2 uur/jaar. Betaald
Europese cursus: Chronic Pelvic Pain, European Association of Urology. Halve dag 1x/jaar. Betaald |
* Voorzitter Pelvic Floor Network, een non-profit organisatie die zich inzet voor het structureren van landelijk onderwijs en het opzetten van een zorg-netwerk betreffende chronische bekkenpijn. * Lid medische adviesraad van de patiëntenverenigingen: BB4All, PVVN. * Vice-chairman EAU Guideline panel Chronic Pelvic Pain. |
Geen |
Groeneweg |
gynaecoloog IJsselland ziekenhuis 0,625 fte expert gynaecologie Zorginstituut Nederland 0,2 fte |
bestuurslid werkgroep Bekkenbodem NVOG onbetaald
|
vanuit werkgroep Bekkenbodem ben ik de contactpersoon voor de patiëntenorganisatie BB4all |
Geen |
Schaapveld |
Voorzitter Bekkenbodem4all |
Lid cliëntenraad Residentie Molenwijck |
Niet van toepassing |
Geen |
Glas |
Uroloog, vrij gevestigd. ZaansMC |
Geen |
Ben betrokken bij opzet onderzoek naar blaasspoelingen bij preventie van urineweginfecties. Dit onderzoek wordt mogelijk gefinancierd (aanvraag unrestricted grant) door bedrijf dat ook blaasspoelingen verkoopt voor indicatie chronische bekkenpijn
Ik hoop dat eerder ontwikkelde standpunt BPS/ic waar ik actief betrokken bij ben geweest een plaats krijgt, qua inhoud, inde de nieuw te ontwikkelen richtlijn bekkenpijn.
Het meehelpen bij ontwikkelen van een dergelijke richtlijn, zal voor mij persoonlijke een intellectueel gewin opleveren. In die zin dat ik er ook iets hoop van te leren.
Het mee ontwikkelen van de richtlijn zal denk ik een gunstige invloed hebben op mijn rol als specialist met affiniteit voor de patiëntengroep en het ziektebeeld. |
Geen actie; NB-blaasspoelingen worden niet besproken in de richtlijn |
Adamse |
Bekkenfysiotherapeut en klinisch Epidemiologie Docent EBP en begeleider onderzoekstagiaires Antonius ziekenhuis Sneek |
Bekkenfysiotherapeut: Alle klinische en poliklinische zorg rondom bekken patiënten deelname aan multidisciplinair overleg met gynaecologie, urologie en chirurgie. Deelname aan seksuologisch spreekuur en MDO. samenwerking met MDL-artsen en gespecialiseerde verpleegkundigen. klinisch epidemioloog/ docent EBP/ begeleider onderzoekstherapie lesgeven en ondersteunen van onderzoeksvragen op het gebied van EBP voor zowel fysiotherapeuten als verpleegkundigen. Evidence based practise docent (gastdocent) NHL/stenden hogeschool Leeuwarden |
nee, behalve dat richtlijn mogelijk meer werk/aandacht oplevert voor bekkenfysiotherapie in het ziekenhuis
mogelijk meer aandacht voor bekkenfysiotherapie en de NVFB. Review gedaan naar chronische pijn en effectiviteit van e-health toepassingen en gepubliceerd (2017) |
Geen |
Santos |
Geregistreerd bekkenfysiotherapeut MSc bij PelviCentrum- Centrum voor Bekkenfysiotherapie Leiden Eigenaresse van PelviCentrum - Centrum l voor Bekkenfysiotherapie Leiden |
Lid van NVFB Wetenschappelijke Commissie. Vergoeding van de reiskosten en bijwonen van vergaderingen.
In samenwerking met verloskundigenpraktijk en Mamacafe Leiden geef ik workshops aan zwangeren en vrouwen postpartum. Deze werkzaamheden zijn onbetaald. |
Deelname aan het ontwikkelen van de richtlijn kan ervoor zorgen dat collega vaker gaan verwijzen naar mijn praktijk vanwege meer bekendheid. |
Geen |
Hammers |
Waarnemend huisarts Kaderhuisarts Urogyneacologie |
Lid medische adviesraad stichting Bekkenbodem4All. Onkostenvergoeding |
Ik ben de afgevaardigde vanuit de UgynHag (kaderhuisartsenartsen urogynaecologie) |
Geen |
Jacobs |
Gezondheidszorgpsycholoog, seksuoloog NVVS in vrijgevestigde praktijk: centrum voor psychische, relationele en seksuele gezondheid te Voorschoten. Gezondheidspsycholoog seksuoloog NVVS in deeltijd bij proctosklinkiek te Bilthoven Hoofdopleider post-big-opleiding seksuologie rino te Utrecht |
Lid van Tuchtrechtcommissietucht van de NVVS onbezoldigd. Adviseur van het bestuur van PFN onbezoldigd. Lesgeven bij diverse organisaties bv. SOMT, ZEL. (bezoldigd) |
Adviseur van het bestuur van PFN ik neem deel uit interesse voor het complexe vakgebied met als doelgroep patiëntenzorg te verbeteren. |
Geen |
Mulder |
Verpleegkundig specialist urologie Martini Ziekenhuis Groningen |
Lid van Adviesraad Hollister BV. |
|
Geen actie; NB (thuiszorg) hulpmiddelen worden niet besproken in de richtlijn |
Rezvani |
Anesthesioloog/pijnbestrijder, werkzaam in het St. Antonius ziekenhuis Nieuwegein/Utrecht in een maatschap |
Lid ledenraad NVA-sectie pijnbestrijding, onbetaald. |
|
Geen |
Janssen |
Arts bij Gynos vrouwenkliniek Den Haag, blaaspijn/bps-spreekuur (onderdeel van Andros klinieken)
Arts-onderzoeker, afdeling urologie, Radboudumc
|
Coördinator en docent Technische Geneeskunde Faculteit, Universiteit Twente.
- Medische adviesraad (MAR) patiëntenvereniging ICP |
Te vermelden voor openheid van zaken:
- Werkzaam in 2 medische centra (Radboudumc & Gynos vrouwenkliniek) die patiëntenzorg op dit deelgebied verlenen.
Meegeschreven aan NVU-standpunt BPS 2017 (onbetaald).
- In verleden tegen betaling eenmalig advies gegeven voor Bene Arzneimittel GMBH farmaceuticals, producent van Elmiron, medicijn voor blaaspijn syndroom.
- In 2017 tegen eenmalige vergoeding gesproken op European Association of Urology congres op gesponsorde sessie door IBSA farmaceuticals (producent GAG-therapie voor blaaspijnsyndroom)
- Eigenaar eenmanszaak dr. Dr. D.A.W. Janssen, Urology Science & Healthcare (KvK nr. 77488881). Geen bezit van patenten, geen (incl. toekomstige beloften voor) financieel gewin door participatie aan deze richtlijn commissie.
Deelname aan deze commissie zou impact kunnen hebben op mijn aanzien als klinisch professional binnen mijn vakgebied. De mate van impact kan ik niet overzien |
Geen actie; NB-blaasspoelingen worden niet besproken in de richtlijn |
Schweitzer |
Gynaecoloog UMC Utrecht, Bergman Clinics Hilversum vrouwenzorg |
Trainer KNOV-hechtcursus. Trainer hechtcursus Leiderdorp NVOG voor beiden ontvang ik een vergoeding |
Bij Bergman Clinics zien we patiënten met chronische pijn in buik en bekken mogelijk dat er een toename van pte gaat komen
Deelname aan deze het ontwikkelen van de richtlijn kan ervoor zorgen dat collega vaker gaan verwijzen vanwege meer bekendheid |
Geen |
Felt - Bersma |
MDL-arts Amsterdam UMC, locatie VUMC |
MDL-arts Proctoskliniek te Bilthoven MDL-arts MCV de Veluwe, Apeldoorn |
ROAD-studie, een studie met een medicament versus placebo ter preventie van recidief diverticulitis |
Geen |
Van den Bos |
1. Bekkenfysiotherapeut MSPT (Master of Specialised Physical Therapy) bij AdFysio te De Lier 0.6 fte 2. Bekkenfysiotherapeut MSPT LUMC, afd. urologie 0.2 fte onbezoldigd 3. Voorzitter BB4All (Bekkenbodem4All), vrijwilliger |
Lid MAR (Medische Advies Raad) Lichen Sclerosis Nederland: reiskostenvergoeding Lid MAR Lichen Planus Vereniging Nederland: reiskostenvergoeding Penningmeester zorggroep FEL (Fysiotherapie 1e Lijn) Zuid-Holland West: onkostenvergoeding |
Geen |
Geen |
Klankbordgroep |
|
|
|
|
Tebbe (klankbordgroep) |
Wetenschappelijk adviseur KNOV (ZZP) verloskundige |
Communicatie + tekstschrijver (ZZP) |
Geen |
Geen |
Andriesse (klankbordgroep) |
Voorzitter van de Interstitiële cystitis vereniging, ICP |
Ik ben vrijwilliger niet betaald |
Geen |
Geen |
Consten (klankbordgroep) |
chirurg, meander medisch centrum MMC en hoogleraar universitair medisch centrum Groningen UMCG in de chirurgie aandachtsgebied robotica en computer geassisteerde chirurgie |
voorzitter werkgroep coloproctologie opleideer heelkunde mmc |
arts in tertiair bekkenbodem centrum van het meander medisch centrum te Amersfoort |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door middel van een afgevaardigde patiëntenvereniging in de werkgroep en in de klankbordgroep.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden in de bijlagen. Er zijn geen indicatoren ontwikkeld bij deze richtlijn.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen/vertegenwoordigers van relevante stakeholders via een Invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Per uitgangsvraag werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen in de bijlagen.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk* |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van Zorg.
Indicatorontwikkeling
Er werden geen indicatoren ontwikkeld bij deze richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de bijlage Kennislacunes beschreven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G.,... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Utrecht, 2015.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://www.demedischspecialist.nl/publicaties/medisch-specialistische-richtlijnen-20-rapport.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E.,... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.