Basaalcelcarcinoom

Initiatief: NVDV Aantal modules: 15

Basaalcelnaevus syndroom

Uitgangsvraag

Wanneer moet men bij een patiënt met een basaalcelcarcinoom (BCC) denken aan basaalcelnaevus syndroom (BCNS)?

 

Wat is de te volgen route voor screening en follow-up bij (verdenking) BCNS?

Aanbeveling

  • Zie de algemene inleiding voor overwegingen omtrent samen beslissen en patiëntvoorlichting.
  • Stel de diagnose BCNS in de volgende gevallen:
    • éen major criterium en genetische bevestiging (mutatie in PTCH1- of SUFU-gen)
    • twee major criteria
    • éen major en 2 minor criteria
    • bij jonge kinderen met 1 of meerdere minor criteria kan genetisch onderzoek  bijdragend zijn, aangezien een aantal van de major en minor criteria pas op latere leeftijd optreden.
  • Verwijs naar de klinisch geneticus voor counseling en DNA-diagnostiek bij klinische verdenking op BCNS en de aanwezigheid van minimaal één major criterium of meerdere minor criteria.
  • Bespreek met regelmaat een adequate zonbescherming met de patiënt met BCNS en overweeg Vitamine D suppletie.
  • Verricht bij patiënten met BCNS jaarlijks inspectie van de gehele huid tot de ontwikkeling van het eerste BCC. Verhoog vanaf dat moment de frequentie van de controles naar halfjaarlijks of driemaandelijks (afhankelijk van aantal en frequentie van optreden nieuwe BCC’s).
  • Vermijd zoveel mogelijk (aanvullend) röntgenonderzoek vanwege het mogelijk verhoogde risico op BCC’s door lage dosis straling, ook naar andere manifestaties van het syndroom.
  • Overweeg (eenmalig) overleg en/of verwijzing naar een erkend expertisecentrum (MUMC) voor BCNS voor (coördinatie van) surveillance op andere symptomen en kenmerken van het syndroom.

Overwegingen

Professioneel perspectief

De diagnose BCNS kan worden gesteld op basis van:

  • 1 major criterium en genetische bevestiging (mutatie in PTCH1- of SUFU-gen)
  • 2 major criteria
  • 1 major en 2 minor criteria

Bij jonge kinderen met 1 of meerdere minor criteria kan genetisch onderzoek bijdragend zijn, aangezien een aantal van de major en minor criteria pas op latere leeftijd zich kunnen openbaren.

 

Major criteria

BCC voor het 20e levensjaar of excessief aantal BCC’s voor de hoeveelheid zonexpositie en/of leeftijd

Odontogene kaakcyste (OKC) voor het 20e levensjaar

Palmaire en/of plantaire pits

Lamellaire calcificatie van de falx cerebri

Medulloblastoom (desmoplastische variant/SHH (sonic hedgehog) subtype)

Eerstegraads familielid met BCNS

 

Minor criteria

Ribanomalieën

Andere specifieke skeletmalformaties en radiologische afwijkingen (o.a. vertebrale afwijkingen, kyfoscoliose, korte 4e metacarpalen, postaxiale polydactylie)

Macrocefalie

Schisis

Ovariële/cardiale fibromen

Lymfomesenteriale cysten

Oogafwijkingen (o.a. strabisme, hypertelorisme, congenitaal cataract, glaucoom, coloboom)

 

De meest voorkomende kenmerken van BCNS zijn BCC’s en odontogene kaakcyste (OKC) maar een breed scala van andere kenmerken is beschreven. Er is een grote variabele expressie in ernst en ontstaan van kenmerken genoemd bij de major en minor criteria. De meest voorkomende cutane manifestatie bij patiënten met BCNS zijn multipele BCC’s, zowel gepigmenteerd als niet gepigmenteerd en zowel op lichaamsdelen die blootgesteld zijn aan de zon als op lichaamdelen niet blootgesteld aan de zon (op de hoofdhuid onder de haren en in de genitale regio en axillair). Alle histologische subtypen BCC kunnen hierbij voorkomen. BCC’s ontstaan vanaf de kinderleeftijd gedurende het hele leven. Sommige patiënten met BCNS zullen > 100 BCC’s ontwikkelen gedurende het leven.  Andere vaak gevonden huidafwijkingen (palmoplantaire pits (beter zichtbaar als de handen nat worden gemaakt), basaloide folliculaire hamartomen, faciale miliae en epidermoidcysten) zijn benigne en behoeven geen behandeling, maar kunnen behulpzaam zijn bij het stellen van de diagnose.

 

Adequate zonbescherming moet frequent worden besproken aangezien het de ontwikkeling van (nieuwe) BCC’s kan voorkomen in patiënten met BCNS. In een retrospectieve cohort studie door Tang et al. (2010) werd de vitamine D status van 41 patiënten met BCNS vergeleken met 360 controle patiënten tijdens een 2 jarige follow-up. 23 patiënten met BCNS (56%) hadden een vitamine D deficiëntie. De gemiddelde vitamine D levels waren lager in patiënten met BCNS ten opzichte van de algemene populatie (-3ng/mL, p=0,02) en deze patiënten hadden een drie maal hogere kans op een vitamine D deficiëntie (56% vs 18%, p<0,001). Overweeg een patiënt met BCNS vitamine D tabletten te adviseren (Een vitaminepil met 10 microgram (400 IE) vitamine D per dag is goed tot 70 jaar. Vanaf 70 jaar is de aanbevolen dosering 20 microgram (800 IE) per dag.)(pagina vitamine D op thuisarts.nl, 2023)

 

Patiënten met BCNS hebben een kiembaanmutatie in een tumor suppressor gen (PTCH1 of SUFU) wat betekent dat slechts één additionele mutatie (second hit) nodig is voor het ontwikkelen van BCC’s. Het is bekend dat kinderen in verhoogde mate vatbaar zijn voor het ontwikkelen van een tweede maligniteit na hoge doses straling, door de leeftijdsafhankelijke radiosensitiviteit. In hoeverre lage doses straling (zoals röntgenstraling , < 0-0.5 Sievert) bijdragen aan DNA-schade (en dus op het risico op nieuwe BCC’s) is echter nog onduidelijk. Er wordt geadviseerd om in geval van twijfel aan de diagnose aanvullend radiologisch onderzoek naar andere kenmerken van het syndroom zoveel mogelijk te vermijden (met name in de afwezigheid van therapeutische consequenties) en laagdrempelig DNA-diagnostiek in te zetten. Hiervoor dient verwezen te worden naar de klinisch geneticus. Ook voor diagnostiek naar andere aandoeningen wordt geadviseerd terughoudend te zijn met blootstelling aan röntgenstralen.

Bij patiënten met (verdenking op) BCNS is het belangrijk een volledige (familie)anamnese af te nemen en lichamelijk onderzoek te verrichten gericht op dysmorfe kenmerken, skeletafwijkingen en huidafwijkingen. Dit vindt bij voorkeur plaats door de klinisch geneticus, in combinatie met de dermatoloog.

 

Bij patiënten met BCNS wordt surveillance op specifieke symptomen en kenmerken van het syndroom geadviseerd. Dit geldt voor:

  • Patiënten met bewezen BCNS (ook bij klinische diagnose zonder genetische bevestiging),
  • Kinderen met een ouder met BCNS en hierdoor 50% risico op BCNS
  • Patiënten (met name kinderen) met een klinische verdenking op BCNS, maar met (nog) onvoldoende klinische criteria bij wie geen mutatie werd aangetoond

Bij de laatste 2 groepen zal follow-up worden voortgezet totdat met zekerheid de diagnose BCNS kan worden verworpen.

 

Het aanbevolen surveillanceschema (zie de tabellen ‘Surveillance adviezen kinderen tot 16 jaar’ en ‘Surveillance adviezen adolescenten van 16 jaar en ouder en volwassenen’) verschilt voor volwassenen en kinderen <16 jaar). De surveillance wordt bij voorkeur verricht door de meest ervaren specialist op dit gebied en hangt af van de aanwezigheid van beschikbare (sub)specialisten in het betreffende ziekenhuis. Het is te overwegen om voor de coördinatie van deze controles de patiënt (eenmalig) te verwijzen naar het landelijke expertisecentrum (Maastricht Universitair Medisch Centrum) voor BCNS.

 

Bij de behandeling van patiënten met BCNS dient rekening gehouden te worden met de ontwikkeling van nieuwe BCC’s en de vaak jongere leeftijd van de patiënten waardoor een techniek waarbij behoud van weefsel op de voorgrond staat, eerder de voorkeur verdient. Eerste keus behandeling is chirurgie. De behandeling met radiotherapie is relatief gecontra-indiceerd vanwege de kans op inductie van BCC’s in bestraald gebied. Bij patiënten waarbij conventionele behandelingen onvoldoende haalbaar worden, is behandeling met een hedhehog-signaaltransductieroute remmer (vismodegib en sonidegib) een mogelijkheid. Deze behandeling is geen curatieve of levenslange optie vanwege de bijwerkingen en BCC’s zullen terugkeren na staken van de behandeling. Zie ook module ‘Systemische therapie’.

 

Tabel Surveillance adviezen kinderen tot 16 jaar

Kinderarts

Eenmalig consult ten tijde van diagnose ten behoeve van initiëren diagnostiek andere specialismen en beoordelen ontwikkeling.

Kinderneuroloog

Kinderen met klinische diagnose of SUFU-mutatie: baseline MRI cerebrum bij geboorte of bij diagnose BCNS. Vervolgens 4-maandelijks herhalen tot leeftijd 3 jaar en halfjaarlijks tot leeftijd 5 jaar. Kinderen met klinische diagnose (zonder aangetoonde mutatie): MRI cerebrum i.o.m. ouders vanwege noodzaak algehele anesthesie. Tevens opvolgen ontwikkeling en schedelgroei gedurende de eerste levensjaren. Jaarlijkse follow-up na de leeftijd van 8 jaar alleen op indicatie (tot 16-jarige leeftijd).

Dermatoloog

Jaarlijkse inspectie huid vanaf diagnose BCNS, bij vaststellen eerste BCC frequentie ophogen naar halfjaarlijks tot 4-maandelijks, afhankelijk van hoeveelheid BCC’s.

Kaakchirurg

Kinderen met PTCH1-mutatie: 2-jaarlijks orthopantomogram (OPG/OPT) van 8-jarige tot 22-jarige leeftijd. Na vaststellen eerste kaakcyste jaarlijks OPG/OPT

Kindercardioloog

Eenmalig echocardiografie bij diagnose BCNS, herhaling alleen op indicatie

Oogarts

Eenmalig oogheelkundig onderzoek bij diagnose BCNS, herhaling alleen op indicatie.

Gynaecoloog

Alleen bij klachten. Screening op ovariële fibromen geen meerwaarde indien diagnose rond is en er geen klachten zijn.


Tabel Surveillance adviezen adolescenten van 16 jaar en ouder en volwassenen

Dermatoloog

4-maandelijks totale huidinspectie (evt frequenter of minder frequent afhankelijk van hoeveelheid BCC’s).

Kaakchirurg

Jaarlijks orthopantomogram (OPG/OPT) tot leeftijd 22 jaar. Overweeg vanaf 22 jaar de follow-up frequentie met behulp van OPT’s te verlagen tenzij patiënten nog opgevolgd worden voor eerder verwijderde keratocysten < 10 jaar geleden.

Gynaecoloog

Alleen op indicatie (echo adnexa bij klachten of indien diagnose BCNS nog niet rond).

Neuroloog

Alleen op indicatie (bij relevante neurologische voorgeschiedenis).

Oogarts

Alleen op indicatie (bij klachten).


Aanvaardbaarheid en haalbaarheid
Door de komst van het landelijk expertisecentrum (Maastricht Universitair Medisch Centrum) voor patiënten met BCNS is er voor deze patiënten betere zorg en coördinatie van deze zorg beschikbaar.

 

Waarden en voorkeuren patiënten

Het is van belang dat er voldoende informatie wordt gegeven over de passende diagnostiek voor de individuele patiënt. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de hulpvraag van de patiënt. De waarden en voorkeuren van de patiënt hebben daardoor invloed op de uiteindelijke keuze die gezamenlijk met de behandelaar gemaakt zal worden. 

In de algemene inleiding van deze richtlijn staat nadere informatie beschreven omtrent samen beslissen en goede patiëntvoorlichting.

Onderbouwing

BCNS (ook wel Gorlin-Goltz syndroom genaamd) is een zeldzame autosomaal dominante aandoening met een geschatte prevalentie van 1:31.000 tot 1:256.000. Het is een erfelijk syndroom waarbij, vaak al op jonge leeftijd, multipele BCC ontstaan.
De diagnose kan gesteld worden op het klinisch beeld. De behandeling kan moeizaam verlopen wanneer er sprake is van een uitgebreid beeld.

In deze module worden praktische handvatten gegeven met betrekking tot de diagnostiek, preventie en surveillance.

Andere genetische syndromen waarbij het risico op BCC sterk verhoogd is zijn o.a. Xeroderma Pigmentosum  (XP) en oculocutaan albinisme (OCA). Daarnaast bestaan er nog enkele zeer zeldzame genetische syndromen geassocieerd met een verhoogd risico op BCC’s, een uitgebreide bespreking hiervan valt echter buiten de scope van de huidige richtlijn.

Uitgangsvraag 1 en 2

Voor de uitgangsvragen is geen systematische literatuuranalyse verricht, omdat de werkgroep verwacht dat daar geen goede gerandomiseerde studies van zijn. Overwegingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op basis van expert opinion. Voor de uitwerking is gebruik gemaakt van ondersteunende literatuur. (Verkouteren 2022, Blanchard 2022, Bree 2011, Tang 2010)

 

Resultaten

Het artikel door Verkouteren et al. (2022) vormt de basis voor de overwegingen en de aanbevelingen die gedaan worden in deze module. Dit artikel beschrijft een richtlijn over het  beleid bij patiënten met BCNS. De aanbevelingen zijn voorzien van een gedegen onderbouwing en de schrijvers hebben een uitgebreide literatuurreview inclusief GRADE beoordeling verricht. De bewijskracht van de aanbevelingen blijft veelal laag door de beperkte hoeveelheid literatuur. De schrijvers raadpleegden daarom ook verschillende specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met BCNS in het Nederlandse expertisecentrum (MUMC) om de aanbevelingen op te stellen. De werkgroep acht daarom de aanbevelingen die in dit artikel worden beschreven als meest representatief voor de Nederlandse situatie op dit moment.

  1. 1 - A guideline for the clinical management of basal cell naevus syndrome (Gorlin-Goltz syndrome). Verkouteren BJA, Cosgun B, Reinders MGHC, Kessler PAWK, Vermeulen RJ, Klaassens M, Lambrechts S, van Rheenen JR, van Geel M, Vreeburg M, Mosterd K. Br J Dermatol. 2022 Feb;186(2):215-226. doi: 10.1111/bjd.20700.
  2. 2 - Blanchard, G., Yurchenko, A. A., Pop, O. T., Weibel, L., Theiler, M., Hauser, V., Fraitag, S., Guenova, E., Flatz, L., Nikolaev, S. I., & Hohl, D. (2022). PTCH1 inactivation is sufficient to cause basaloid follicular hamartoma in paediatric Nevoid basal cell carcinoma syndrome. Journal of the European Academy of Dermatology and Venereology : JEADV, 36(11), e954-e956. https://doi.org/10.1111/jdv.18382
  3. 3 - Bree A.F. and Shah M.R. fort he BCNS Colloquium Group. 2011. Consensus statement from the first international colloquium on basal cell nevus syndrome (BCNS) Am J Med Genet Part A 155:2091-2097
  4. 4 - Thuisarts: https://www.thuisarts.nl/vitamine-d , geraadpleegd op 11-12-2023.
  5. 5 - Tang, J. Y., Wu, A., Linos, E., Parimi, N., Lee, W., Aszterbaum, M., Asgari, M. M., Bickers, D. R., & Epstein, E. H., Jr (2010). High prevalence of vitamin D deficiency in patients with basal cell nevus syndrome. Archives of dermatology, 146(10), 1105-1110. https://doi.org/10.1001/archdermatol.2010.247

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 03-06-2024

Laatst geautoriseerd  : 03-06-2024

Geplande herbeoordeling  : 30-06-2026

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).

 

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn actinische keratose en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Mond- Kaak- en Aangezichtschirurgie
  • Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
  • Huid Nederland
  • Huidkanker Stichting
  • Nederlandse Associatie Physician Assistants

Algemene gegevens

Aanleiding

Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie is de richtlijn Basaalcelcarcinoom (BCC) in de periode van 2022-2024 modulair herzien. Er is gekozen voor een gedeeltelijke herziening in de wetenschap dat er nieuwe literatuur beschikbaar is over de volgende onderwerpen: diagnostiek, het basaalcelnaevus syndroom, classificatie, lokale (niet-invasieve) behandeling bij een laag-risico BCC en systemische behandeling. Ook de Leidraad tot keuze van een behandeling werd aangepast zodat deze aansluit op wat volgens de huidige maatstaven de beste zorg is voor patiënten met een BCC.

De uitgangsvragen van de vorige en huidige herziening staan beschreven onder het volgende hoofdstuk ‘Uitgangsvragen’.

 

Afbakening onderwerp 

Deze richtlijn bevat aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering van de zorg rondom een patiënt met BCC en dient als leidraad voor de dermatoloog en andere betrokken zorgprofessionals.

Definities

Laag- en hoog-risico BCC, lokaal gevorderd BCC, laBCC en mBCC
Voor een uitgebreide toelichting op deze termen wordt verwezen naar de module ‘Classificatie’

 

Overige inleidende teksten
Samen beslissen

Het BCC (of basocellulair carcinoom of basalioom) is de meest voorkomende vorm van huidkanker. Ongeveer 1 op de 6 Nederlanders krijgt een BCC in zijn of haar leven. Voor patiënten is het van belang om samen met de behandelaar een afgewogen beslissing te maken over een passend beleid. In de aangescherpte Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) wordt expliciet het ‘samen beslissen’ benoemd.  Het is de taak van een behandelaar om de patiënt te informeren over de verschillende behandelopties, ook wanneer daarvoor verwezen moet worden. Dat wil zeggen dat per behandeloptie uitleg wordt gegeven over de procedure en eventuele herstelperiode, de te verwachten duur van de behandeling; het resultaat en de mogelijke complicaties. Daarnaast moet ook de mogelijkheid van afzien van behandeling besproken worden en het te verwachten beloop bij een expectatief beleid.

 

Voorlichting
Egmond et al. (2019) interviewde 42 patiënten met basaal- of plaveiselcelcarcinoom in verschillende focusgroepen om hun ervaringen en behoeften met betrekking tot de verleende zorg in kaart te brengen. De auteurs concludeerden dat patiënten het belangrijk vinden dat de arts de patiënt serieus neemt, kundig is en informatie verstrekt die afgestemd is op de individuele situatie van de patiënt. Ook werd het belang van een gestructureerde follow-up besproken.

 

Naar mening van de werkgroep moet de gegeven voorlichting tenminste informatie bevatten over de diagnose, (eventuele) diagnostiek, behandelmogelijkheden, prognose, zelfinspectie van de huid na BCC, follow-up en preventie. Het is belangrijk dat deze informatie aansluit op de individuele patiënt en diens waarden en voorkeuren. 

 

Naast de mondelinge voorlichting door de betrokken behandelaars verdient het aanbeveling om patiënten en hun naasten te wijzen op voorlichtingsmiddelen en informatiebronnen, te weten:

 

  • HUKAS, De Huidkanker Stichting: www.hukas.nl
  • www.kanker.nl (betrouwbare informatie over kankersoorten, zo ook basaalcelcarcinoom, gecontroleerd door artsen of andere experts) 
  • KWF Kankerbestrijding: www.kwfkankerbestrijding.nl
  • Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties: www.nfk.nl
  • www.nvdv.nl
    • Folder Basaalcelcarcinoom - BCC, basalioom, huidkanker
    • Folder Herken huidkanker (inclusief zelfonderzoek)
    • Folder Zonlicht en de huid
    • Standpunt Zon-tijdig beschermen gewoon doen!
    • Artikel Veiligheid Zonnebrandmiddelen
    • Standpunt Zonnebank-gewoon niet doen!
  • www.huidziekten.nl
    • Folder Basaalcelcarcinoom
    • Verstandig zonnen
    • De zon en de huid
  • www.thuisarts.nl
    • Ik heb basaalcelkanker
    • Zon en zonnebrand

Tabel Overzicht betrokken partijen (modulaire herziening) 2024

Overzicht betrokken partijen Basaalcelcarcinoom 2024*

Zitting neming in werkgroep

Knelpunten analyse

Commentaarfase

Autorisatie

Opmerkingen

Wetenschappelijke verenigingen

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Keel- Neus- en Oorheelkunde

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Pathologie

X

 

X

X

 

Nederlandse Internisten Vereniging

X

 

X

X

 

Vereniging Klinische Genetica Nederland

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie

 

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde

 

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie

 

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie

X

 

X

X

 

Overige organisaties

 

 

 

 

 

Integraal Kankercentrum Nederland

 

 

X

 

 

Nederlands Huisartsen Genootschap

 

 

X

X

 

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland

X

X

X

X

 

Nederlandse Associatie Physician Assistants

 

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging van Huidtherpeuten

 

 

X

X

 

Patiëntenverenigingen

De Huidkanker Stichting

X

X

X

X

 

Huid Nederland

 

 

 

X

 

Stakeholders

Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ)

 

 

X

 

 

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)

 

 

 

 

 

Zelfstandige klinieken Nederland (ZKN)

 

 

 

 

 

Zorgverzekeraars Nederland (ZN)

 

 

X

 

 

Zorginstituut Nederland (ZiN)

 

 

X

 

 

Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG)

 

 

 

 

 

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)

 

 

 

 

 

Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuis Apothekers (NVZA)

 

 

 

 

 

*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.

Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.

 

Financiering

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met BCC.

 

Doelgroep

De richtlijn is bedoeld voor alle betrokken beroepsgroepen. Voor huisartsen geldt primair de NHG-Standaard Verdachte huidafwijkingen, die aansluit op deze MDR.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn.

 

Werkgroepleden – (modulaire herziening) 2024

Vereniging

Nicole Kelleners-Smeets (voorzitter, dermatoloog)

NVDV

Satish Lubeek (dermatoloog)

NVDV

Marcus Muche (dermatoloog)

NVDV

Marloes Wondergem (KNO-arts)

NVKNO

Willemijn Kolff (radiotherapeut-oncoloog)

­­­NVRO

Avital Amir (patholoog)

NVvP

Maureen Aarts (internist-oncoloog)

NIV

Kim van Kaam (klinisch geneticus)

VKGN

Cathelijn de Hartog-Jorissen (verpleegkundig specialist)

V&VN

Harun Jacobs van den Hof (verpleegkundig specialist en patiëntvertegenwoordiger)

HUKAs

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

Annefloor van Enst (directeur NVDV, epidemioloog)

NVDV

Carin Smit (arts-onderzoeker)
Januari 2023 t/m juni 2024

NVDV

Ayla de Waal (arts-onderzoeker)
Mei 2022 t/m december 2022

NVDV

Esther van Veen
April 2022 t/m mei 2022

NVDV

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.

 

Werkgroeplid

Hoofdfunctie(s)

Nevenfunctie(s)

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Getekend op

Nicole Kelleners-Smeets (voorzitter)

Dermatoloog Maastricht UMC

N.v.t.

Geen

Geen

N.v.t.

N.v.t.

Geen

5-2-2021

Satish Lubeek

Dermatoloog Radboud UMC

Bestuurslid stichting fonds onderzoek huidziekten

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

25-5-2022

Marcus Muche

Dermatoloog en mede-bestuurder Mohs Klinieken

Geen

Aandeelhouder Mohs Klinieken

Adviesraad Eucerin, Beiersdorf b.v.

Geen

Geen

Ik zal eerder kennis van de richtlijn hebben dan anderen die niet in de werkgroep zitten. Dit met alle voor- en nadelen.

Geen

15-4-2022

Maureen Aarts

Internist-oncoloog Maastricht UMC

- Bestuurslid Werkgroep Immunotherapie Nederland voor Oncologie – melanoom  (onbetaald).

- Bestuurslid Werkgroep Immunotherapie Nederland voor Oncologie – nierkanker (onbetaald)

- Bestuurslid Tumor focus groep – melanoom (IKNL, onbetaald)

- Bestuurslid Prospectief Nederlands Nierkanker Cohort (onbetaald)

- Bestuurslid Oncologisch Netwerk Zuid-Oost Nederland – melanoom

 

- Adviesraad (betaald): BMS, Novartis, AMGEN, MSD, Roche, Ipsen, Pfizer, Eisai, Merck, Sanofi, Astellas

Geen

Geen

Financier: Pfizer
Onderzoek: Tyrosine Kinase Inhibitor effect op trombocyten
Rol: co-promotor

Geen

Geen

10-5-2022

Kim van Kaam

Klinisch geneticus Maastricht UMC

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

20-5-2022

Marloes Wondergem

KNO-arts Bergman Clinics

KNO-arts Maurits Kliniek

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

30-5-2022

Willemijn Kolff

Radiotherapeut-oncoloog

- Lid Onderwijscommissie NVRO (onbetaald)
- Lid ESHO Board (onbetaald)

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

24-6-2022

Avital Amir

Patholoog Radboud UMC

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

24-6-2022

Cathelijn den Hartog-Jorissen

Verpleegkundig specialist AGZ dermatologie Erasmus MC Kanker Instituut

Voorzitter vakgroep verpleegkundig specialisten dermatologie

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

24-5-2022

Harun Jacobs van den Hof

Verpleegkundig specialiste dermatologie Bravis ziekenhuis Bergen op Zoom, Roosendaal en Etten-Leur

- Raad van Advies, HUKAs. Dit betreft een volledig onbetaalde functie

- Commissielid ulcus cruris/dermatologie bij WCS kenniscentrum wondzorg. Commissiewerk is

onbetaald, maar er staat een vergoeding tegenover het geven van scholing/gastlessen.

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

17-5-2022

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiëntvertegenwoordiger in de werkgroep en de opname van een stuk over samen beslissen en patiëntvoorlichting in de algemene inleiding van de richtlijn. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Huidkanker Stichting en Huid Nederland.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst Raming

Toelichting

BCNS

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000  patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.

 

Knelpuntenanalyse

In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NVKNO, NVRO, NVvP, NIV, VKGN, V&VN en HUKAs. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

 

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

 

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

 

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

 

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)

Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse-onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

 

 

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).

 

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlagen per module).

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar (zie ook tabel Overzicht betrokken partijen (modulaire herziening) 2024). De commentaren zijn  verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.

 

Literatuur

  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
  • Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
  • Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
Volgende:
Classificatie