Behandeling solitaire laesie bij actinische keratose
Uitgangsvraag
Wat is de voorkeursbehandeling van een solitaire laesie?
Aanbeveling
Behandel patiënten met een solitaire laesie met cryotherapie in twee vries-dooicycli, waarbij twee millimeter vriesfront wordt aangehouden.
Overweeg curettage (en coagulatie) bij therapieresistente laesies, hyperkeratotische (graad III) laesies of lokalisatie op onderbenen.
Overwegingen
Kwaliteit van het bewijs
Voor de systematische literatuuranalyses werden 47 studies geïdentificeerd waarvan slechts drie studies (Krawtchencko 2007, Neittaanmaki 2016, Togsverd-Bo 2018) specifiek uitkomstmaten beschreven voor solitaire (target) laesies. In bijna de helft van de studies was het onduidelijk of er sprake was van evaluatie van een (of enkele) solitaire laesie(s) of een veldverandering. Deze studies onderzochten MAL conventionele PDT, MAL daglicht (DL-PDT), IMQ en cryotherapie en gaven aanwijzingen dat deze behandelingen een vergelijkbaar effect hadden. Voor 5-FU en lasertherapie is geen onderzoek gedaan bij solitaire laesies. Voor alle behandelopties is (tevens) gebruik gemaakt indirect bewijs uit studies waarin veldveranderingen zijn onderzocht of het niet duidelijk was of het een solitaire laesie of een veld verandering betrof. Vanwege deze indirecte bewijsvorm heeft het bewijs een lage bewijskracht.
Balans van gewenste en ongewenste effecten
Drie studies hadden specifiek betrekking op solitaire laesies waarin aanwijzingen gevonden dat MAL conventionele PDT, MAL daglicht (DL-PDT), IMQ en cryotherapie een vergelijkbaar effect hadden.
Professioneel perspectief
Er is geen definitie vastgesteld voor solitaire laesies. In deze module wordt de term solitaire laesie gedefinieerd als het aangedane veld zich beperkt van één tot enkele laesies. De grens tussen een solitaire laesie en een klein veld is hybride en zal door de behandelaar worden ingeschat.
Het is de ervaring van de werkgroep dat cryotherapie, met twee vries-dooicycli, waarbij twee millimeter vriesfront wordt aangehouden, zich goed leent voor één tot enkele solitaire laesie(s). Het lijkt een effectieve behandeling, met de keerzijde dat er een kans bestaat op littekenvorming, pigmentverschuivingen en pijn tijdens en na de behandeling. Langere vriesduur geeft een verhoogde kans op pigmentverschuivingen en littekenvorming. De vriesduur kan per laesie afgewogen worden op basis van locatie, graad en grootte. Case series en indirect bewijs geven aanwijzingen dat wondgenezing op onderbenen slechter is, vanwege vertraagde wondgenezing en risico op ulceratie (De Berker, 2017). Dit is tevens de ervaring van de werkgroep. Cryotherapie op de onderbenen lijkt daarom niet de eerste keuze, zeker in het geval van ateriële en/of veneuze insufficiëntie.
Bij hyperkeratotische laesies (graad III AK’s) dient curettage (en coagulatie) overwogen te worden als eerste keuze behandeling of voorafgaand aan een andere behandeling (cryotherapie, 5-FU), ongeacht de behandelkeuze, zodat de vervolgbehandeling de laesie beter bereikt. Potentiële risico’s van de behandeling zijn wondgenezingsstoornissen, littekenvorming en pigmentverschuiving.
Een geïndureerde laesie kan duiden op een PCC. De diagnose PCC dient bij verdenking daarop histologisch uitgesloten te worden alvorens behandeling van AK wordt gestart (zie de module Pathologie).
Waarden en voorkeuren van patiënten
De literatuur geeft weinig informatie over de waarden en voorkeuren van patiënten. Volgens de werkgroep streven de meeste patiënten remissie van de laesie na, waarbij zij graag een weinig invasieve behandeling met een zo hoog mogelijk cosmetisch eindresultaat willen krijgen. Een behandelgeschiedenis kan meewegen in de behandelkeuze van de patiënt. Het is goed om dit met uw patiënt te bespreken.
Aanvaardbaarheid en haalbaarheid
Cryotherapie behoort tot de goedkopere behandelopties. Over de kosteneffectiviteit is geen informatie. Cryotherapie is een eenvoudig toe te passen behandeling, weliswaar niet gestandaardiseerd. Cryotherapie leent zich goed wanneer het aangedane veld zich beperkt één tot enkele laesies. Het wordt toegepast in zowel de eerste als de tweede lijn.
Ook curettage is een goedkope behandeloptie en gemakkelijk uit te voeren.
Zowel cryotherapie als curettage zijn in de eerste en tweede lijn beschikbaar en kunnen nog herhaald worden.
Behandelopties 5-FU, IMQ en PDT zijn meer tijdsintensief voor de patiënt. Deze behandelopties hebben in het kader van solitaire laesies niet de voorkeur. Daarnaast liggen de kosten voor PDT beduidend hoger dan de kosten voor de andere behandelingen.
Rationale voor de aanbeveling
Cryotherapie en curettage lijken de meest geschikte behandelopties voor solitaire laesies gezien de effectiviteit, toepasbaarheid en lage kosten.
Onderbouwing
Achtergrond
Aangezien bij een solitaire laesie enkel een klein gebied behandelt moet worden, zijn de overwegingen voor de keuze voor een behandeling anders dan bij een groter aangedaan gebied. Voor deze module worden solitaire laesie gedefinieerd als het aangedane veld zich beperkt van één tot enkele laesies. De grens tussen een solitaire laesie en een klein veld is hybride en zal door de behandelaar worden ingeschat. In deze module is uitgewerkt wat het beleid is voor solitaire laesies.
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te beantwoorden is een systematische literatuuranalyse uitgevoerd. Voor dit onderzoek is de volgende PICO opgesteld:
P: Patiënten met actinische keratosen (≥18 jaar)
I: Conventionele fotodynamische therapie (PDT), daglicht PDT, cryotherapie, laserablatie, Imiquimod, 5-Fluorouracil, chemische peeling,
C: Geen behandeling, placebo behandeling, andere behandelingen voor actinische keratosen.
O: zie hieronder weergegeven
Uitkomstmaten
De werkgroep definieerde de uitkomstmaten als volgt en hanteerde de in de studies gebruikte definities.
Primair
- Curatie (clearance rate)
- Tijd tot recidief
Secundair
- Cosmetisch eindresultaat
- Bijwerkingen (de vijf meest gerapporteerde bijwerkingen)
- Kosten
Zoeken en selecteren
Er werd een systematische zoekstrategie uitgevoerd in de elektronische databases Embase en Medline. De zoekstrategie is te vinden in de zoekverantwoording. Studies werden geïncludeerd wanneer deze overeenkwamen met de elementen van de PICO en aan de volgende in- en exclusiecriteria voldeden:
Inclusie
- Studies die gebruik maken van de fotosensitizer ‘Methyl aminolevulinate’ (MAL)
- Uitkomst werd idealiter gemeten na één maand tot één jaar, maar studies met een langere follow-up duur zijn ook geïncludeerd
- Primair werden er RCT’s geïncludeerd. Vergelijkende observationele studies werden geïncludeerd indien van voldoende kwaliteit of indien er voor een behandeling geen RCT’s beschikbaar waren.
- Behandelingen die beschikbaar zijn in Nederland.
Exclusie
- Interventies die niet in Nederland beschikbaar zijn of weinig toegepast worden (5-FU+salicylzuur, Imiquimod 3,75%, ALA-PDT, colchicine crème, diclofenac gel, orale retinoïden)
- Studies die gebruik maken van Ingenolmebutaat gezien dit middel sinds 2020 door het Europees Medicijn Agentschap (EMA) is teruggetrokken in afwachting van veiligheidsstudies.
- Studies waarin verschillende dosis of behandelfrequenties zijn onderzocht
- Studies waarin combinatie therapieën zijn onderzocht
Er werden in totaal 55 studies geïncludeerd op basis van beoordeling van titel en abstract. Uiteindelijk zijn er na full text screening 43 studies geëxcludeerd. Specifieke redenen voor exclusie zijn beschreven in het Bijlagedocument.
Een van de geïncludeerde studies was de Cochrane review van Gupta, 2012. Deze studie werd gebruikt als leidraad voor deze module. Gupta et al. includeerden 75 studies in de review, waarvan er 35 (afhankelijk van laatste artikelen wel/niet includeren) voldeden aan de inclusiecriteria van deze module. Daarnaast waren er twaalf studies gevonden die gepubliceerd zijn sinds de zoekactie van Gupta, 2012 en aan de inclusiecriteria voldeden.
Deze manier van werken bracht enkele extra studies aan het licht ten opzichte van deze module uit 2015. De review van Gupta et al. (2012) includeerde studies die niet in de module uit 2015 zijn opgenomen. Ontbrekende artikelen werden toegevoegd. Drie studies gepubliceerd tussen 2012 en 2015 die in de vorige module zijn opgenomen, zijn overgenomen in de update van deze module.
Voor deze module zijn er uiteindelijk 47 studies geïncludeerd, waarvan slechts drie studies specifiek uitkomstmaten beschreven voor solitaire (target) laesies. In bijna de helft van de studies was het onduidelijk of er sprake was van een solitaire laesie of een veldverandering. Daarom is de literatuur in één analyse uitgewerkt. Deze is beschreven in het Bijlagedocument. De werkgroep gaat uit van een vergelijkbare effectiviteit van de verschillende behandelopties. Met name aanvullende overwegingen maken de keuze voor een behandeling anders voor solitaire laesies en actinische veldverandering. Dit vertaald zich in verschillende aanbevelingen.
Referenties
- de Berker D, McGregor J, Mohd Mustapa M et al. British Association of Dermatologists’ guidelines for the care of patients with actinic keratosis 2017. Br J Dermatol 2017; 176 (1): 20–43
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 10-06-2021
Laatst geautoriseerd : 10-06-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).
De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn actinische keratose en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door arts-onderzoekers van de NVDV en gefinancierd vanuit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: dermatologen, huisartsen, verpleegkundig specialisten, physician assistants en dermatologie verpleegkundigen. Voor patiënten werd een patiëntenfolder ontwikkeld en is een keuzetabel voor de behandelingen toegevoegd. NHG hanteert de eigen NHG standaard verdachte huidafwijkingen (2017) die aansluit op de huidige herziening van de richtlijn Actinische Keratose (2021).
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. Via Huid Nederland (HN) is de Huidkanker Stichting (HUKAs) benaderd en werd een huidpatiënt afgevaardigd die betrokken geweest bij het ontwikkelproces. Voor een volledig overzicht van voorgaande werkgroepen en alle betrokken partijen wordt verwezen naar de belangenverklaringen.
Werkgroepleden - modulaire herziening 2020 |
Vereniging |
Dr. R.C. Beljaards (voorzitter) |
NVDV |
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
Dr. V. Sigurdsson |
NVDV |
Dr. K. Mosterd |
NVDV |
Drs. Z. Damen-van Beek |
NHG |
Mr. E. Schilt |
HUKAs |
Mw. C.B. den Hartog-Jorissen M-ANP |
V&VN |
Drs. M.H.E. Vos |
Arts-onderzoeker NVDV |
Dr. W.A. van Enst |
Klinisch epidemioloog NVDV |
Werkgroepleden - modulaire herziening 2017 |
Vereniging |
Dr. R.C. Beljaards (voorzitter) |
NVDV |
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
Dr. A.M.W. van Marion |
NVVP |
Dr. S. van der Geer-Rutten |
NVDV |
Dr. V. Sigurdsson |
NVDV |
Dr. R.J.T. van der Leest |
NVDV |
Dr. P.A.J. Buis |
NHG |
Mw. M. van Bekkum |
HPN |
Drs. S.A.T. Karsch |
Arts-onderzoeker NVDV |
Drs. A. Lamberts |
Arts-onderzoeker NVDV |
Drs. A.A.J. van der Sande |
Arts-onderzoeker NVDV |
Werkgroepleden - versie 2010 |
Vereniging |
Dr. R.C. Beljaards (voorzitter) |
NVDV |
Drs. R.J. Borgonjen |
Arts-onderzoeker NVDV |
Drs. J.W.M. Engelen |
NVDV |
Dr. J.J.E. van Everdingen |
NVDV |
Dr. A.M.W. van Marion |
NVVP |
Dr. K. Munte |
NVDV |
Dr. P.J.F. Quaedvlieg |
NVDV |
Dr. M.E.J.M. Verhaegh |
NVDV |
Overzicht betrokken partijen modulaire herziening 2021
Overzicht betrokken partijen modulaire herziening 2021* |
Zitting neming in werkgroep |
Knelpunten analyse |
Commentaarfase |
Autorisatie |
Opmerkingen |
Wetenschappelijke verenigingen |
|||||
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
X |
X |
X |
X |
Autorisatie 10-06-2021 |
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) |
X |
X |
X |
X |
Autorisatie 22-07-2021 |
Overige organisaties |
|
|
|
|
|
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) |
X |
X |
X |
X |
Autorisatie 17-06-2021 |
Patiëntenverenigingen |
|||||
Huid Nederland (HN) |
X |
X |
X |
X |
Autorisatie 28-07-2021 |
Stakeholders |
|||||
Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) |
|
X |
X |
|
|
Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) |
|
|
|
|
|
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) |
|
|
|
|
|
Zorginstituut Nederland (ZiN) |
|
|
X |
|
|
Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ) |
|
|
X |
|
|
Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuis Apothekers (NVZA) |
|
X |
X |
|
|
*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.
Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.
Werkgroeplid |
Hoofdfunctie(s) |
Nevenfunctie(s) |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intellectuele belangen en reputatie |
Overige belangen |
Getekend op |
Acties (voorstel) |
Dhr. Dr. R.C. Beljaards (voorzitter) |
Dermatoloog Centrum Oosterwal, 0,6 FTE |
- Mede eigenaar Sandstep Healthcare Invest (onbezoldigd) - Hoofdredacteur Ned. Tijdschrift Dermatologie en Venereologie NTvDV (bezoldigd) - Penningmeester dermatologie immunologie stichting (onbezoldigd) - Mede eigenaar Immunotherapy Today (onbezoldigd) |
- Adviesraad HEDA Pharma (reiskosten en diner vergoeding) - Adviesraad Galderma (reiskosten en diner vergoeding) |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
21-01-2020 |
Geen |
Mw. Dr. K. Mosterd |
Dermatoloog Maastricht Universitair Medisch Centrum |
- Op ad hoc basis advisory boards voor diverse farmaceutische industrieën, waaronder Roche (advanced BCC), Novartis (advanced BCC) en Leopharma (basaalcel nevus syndroom) |
Geen |
Geen |
Geen |
- Hoofd onderzoeker bij onderzoek naar behandeling van actinische keratosen. Het bewijs uit dit onderzoek is een belangrijke reden voor de aanpassing van de richtlijn. Er is reeds veel aandacht voor dit onderzoek |
Geen |
19-11-2020 |
Geen |
Dhr. Dr. V. Sigurdsson |
Dermatoloog UMC Utrecht |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
22-01-2020 |
Geen |
Mw. Drs. Z. Damen-van Beek |
- Huisarts n.p. - Wetenschappelijk medewerker, afdeling richtlijn-ontwikkeling & wetenschap |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
23-01-2020 |
Geen |
Mw. C.B. den Hartog-Jorissen M-ANP |
- Verpleegkundig specialist Erasmus MC, afdeling dermatologie |
- Voorzitter vakgroep dermatologie verpleegkundig specialisten (Nederland) |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
22-01-2020 |
Geen |
Mw. mr. E. Schilt |
- Hoofd Personeel en organisatie Stichting NWO-I |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
22-01-2020 |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiënt in de werkgroep en de opname van een module over patiëntenvoorlichting. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging Huid Nederland.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in de bijlagen.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.
Knelpuntenanalyse
In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NHG, V&VN en HPN. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de samenstelling van de werkgroep.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de zoekverantwoording.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE
|
Definitie
|
Hoog
|
|
Redelijk
|
|
Laag
|
|
Zeer laag
|
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)
Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).
Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)
Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.
Kwaliteit |
Interventie |
Diagnostisch accuratesse-onderzoek |
Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek) |
|
|
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Indicatorontwikkeling
Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is in de bijlage Kennislacunes beschreven.
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Referenties
- Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G.,.. & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
- Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Utrecht, 2015
- Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://www.demedischspecialist.nl/publicaties/medisch-specialistische-richtlijnen-20-rapport
- Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
- Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E.,... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
- Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 32
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.