Genetische diagnostiek en erfelijkheidsadvisering bij Hypertrofische Cardiomyopathie (HCM)

Initiatief: VKGN Aantal modules: 7

Voorwaarden voor DNA-diagnostiek naar HCM

Uitgangsvraag

Wat zijn voorwaarden voor het verrichten van DNA-diagnostiek bij een patiënt met HCM en bij zijn of haar familieleden in het kader van presymptomatische DNA-diagnostiek?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

Met betrekking tot patiënten met HCM:

  • Welke zorgprofessionals kunnen DNA-diagnostiek bij een patiënt met HCM aanvragen?
  • Aan welke voorwaarden moet degene die DNA-diagnostiek naar HCM aanvraagt voldoen?
  • Wanneer is er een indicatie voor verwijzing naar een klinisch geneticus bij een patiënt met (een klinische verdenking op) HCM?
  • Welke informatie dient de patiënt met HCM bij aanvraag van DNA-diagnostiek te krijgen tijdens de pre-test counseling?

Met betrekking tot presymptomatische DNA-diagnostiek bij familieleden:

  • Welke zorgprofessionals kunnen presymptomatische DNA-diagnostiek bij een familielid van een patiënt met HCM aanvragen?
  • Welke informatie dienen verwanten die verwezen zijn voor presymptomatische DNA-diagnostiek naar HCM te krijgen tijdens de pre-test counseling?

Aanbeveling

Patiënten met HCM

Welke zorgprofessionals kunnen DNA-diagnostiek bij een patiënt met HCM aanvragen? Aan welke voorwaarden moeten aanvragers voldoen?

Aanvragers van DNA- diagnostiek naar HCM moeten bevoegd en bekwaam zijn voor het aanvragen. Dit houdt in dat aanvragers weten:

  • Wat de mogelijkheden en beperkingen van DNA-diagnostiek naar HCM zijn.
  • Hoe de patiënt (en/of zijn wettelijke vertegenwoordigers) geïnformeerd kunnen worden over de voor- en nadelen van DNA-diagnostiek en begeleid worden in het maken van een geïnformeerde keuze.
  • Wat de juridische kaders zijn (Wbmv en WGBO).
  • Hoe te kunnen deelnemen aan een multidisciplinair overleg (MDO) waarbij tenminste de klinisch geneticus, de laboratorium specialist klinische genetica en de (kinder)cardioloog betrokken zijn.
  • In welk stadium naar een klinisch geneticus verwezen dient te worden, ofwel deze geraadpleegd dient te worden (zie hierop volgende aanbevelingen over indicatie voor verwijzing)
  • Wat de Richtlijn Informeren van familieleden bij erfelijke aandoeningen inhoudt en hoe dit ten uitvoer wordt gebracht:
    • Welke familieleden van indexpatiënten (met HCM) dienen geïnformeerd te worden.
    • Welke wijzen van informeren zijn mogelijk en wenselijk.
    • Welke informatie moet aan familieleden worden verstrekt.
  • Dat diagnostiek van het hele genoom of exoom (whole exome sequencing/open WES en whole genome sequencing/WGS) alleen met betrokkenheid van een klinisch geneticus of een andere genetische zorgprofessional kan worden aangevraagd.

Wanneer is er een indicatie voor verwijzing naar een klinisch geneticus bij een patiënt met (een klinische verdenking op) HCM?

Patiënten met HCM komen in aanmerking voor verwijzing naar een klinisch genetisch centrum voor counseling en DNA-diagnostiek. Bespreek bij twijfel over het fenotype voorafgaand aan het aanvragen van DNA-diagnostiek het fenotype in een MDO. Verwijs, indien DNA-diagnostiek is aangevraagd door een zorgprofessional buiten een klinisch genetisch centrum, naar een klinisch genetisch centrum bij onderstaande uitkomsten van DNA-diagnostiek naar HCM:

  • Een de kliniek verklarende (waarschijnlijk) pathogene variant (klasse 4 of 5) wordt gevonden (voor counseling, initiëren familieonderzoek, en desgewenst bespreken reproductieve opties).
  • Geen afwijking of alleen een of meerdere varianten met onduidelijke betekenis (VUS/ klasse 3) wordt/worden gevonden, maar de verdenking op een genetische oorzaak aanwezig blijft (voor nadere differentiaal diagnostiek, initiëren familieonderzoek danwel cardiologische screening familieleden).
  • Een variant wordt gevonden die niet de kliniek verklaart, doch wel klinisch relevant is.

Welke informatie dient de patiënt met HCM bij aanvraag van DNA-diagnostiek te krijgen tijdens de pre-test counseling?

Bespreek bij aanvraag van DNA-diagnostiek naar HCM tijdens de pre-test counseling de volgende aspecten met de patiënt met HCM (en/of diens wettelijke vertegenwoordigers):

  • Doel en methode van het onderzoek.
  • De mogelijke uitkomsten, te weten: normaal, (waarschijnlijk) afwijkend, onduidelijke betekenis en, indien van toepassing, mogelijke nevenbevindingen (afwijkingen die niet de kliniek verklaren, doch wel klinisch relevant zijn) en de consequenties hiervan voor de patiënt en zijn/haar verwanten.
  • Eventuele consequenties van de mogelijke uitkomst van DNA-diagnostiek voor de gezondheidsrisico’s en behandelopties voor de patiënt en diens verwanten, met name bij een vastgestelde fenokopie.
  • De mogelijke psychosociale impact, waaronder het informeren van familieleden, en de ondersteuning die door de klinisch geneticus geboden wordt.
  • De mogelijke financiële consequenties omtrent het afsluiten van overlijdensrisico- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (N.B. vanwege de gestelde diagnose is er in de regel al sprake van zulke consequenties).
  • Termijn van de uitslag en hoe de uitslag wordt gecommuniceerd.
  • De mogelijkheid om af te zien van de test.

Bied, waar nodig, de mogelijkheid van psychosociale begeleiding en/of genetische counseling via de Klinische Genetica.

 

Geef na afloop van de pre-test counseling informatie over DNA-diagnostiek naar HCM (schriftelijk en/of verwijzing naar www.erfelijkehartziekten.nl) mee aan de patiënt (en/of diens wettelijke vertegenwoordigers), inclusief contactgegevens van de counselor

 

Stuur de patiënt een schriftelijke samenvatting toe van de uitslag en implicaties, zoals deze besproken zijn tijdens de counseling met een kopie aan de verwijzend cardioloog (indien niet de counselor) en de huisarts.

 

Presymptomatische DNA-diagnostiek bij familieleden

Welke zorgprofessionals kunnen presymptomatische DNA-diagnostiek bij een familielid van een patiënt met HCM aanvragen?

Vraag presymptomatische DNA-diagnostiek bij een familielid van een patiënt met HCM alleen aan als genetisch zorgprofessional. Verwijs hiervoor zo nodig naar een klinisch genetisch centrum.

 

Welke informatie dienen verwanten (adviesvragers) die verwezen zijn voor presymptomatische DNA-diagnostiek naar HCM te krijgen tijdens de pre-test counseling?

Bespreek bij aanvraag van presymptomatisch DNA-diagnostiek naar HCM tijdens de pre-test counseling de volgende aspecten met de adviesvrager (en/of diens wettelijke vertegenwoordigers):

  • Doel en methode van het onderzoek.
  • De mogelijke uitkomsten, te weten: normaal of (mogelijk) afwijkend en de consequenties hiervan voor zijn/haar verwanten.
  • Eventuele consequenties van de mogelijke uitkomst van DNA-diagnostiek voor de toekomstige gezondheidsrisico’s en screenings- en behandelopties voor de adviesvrager en diens verwanten.
  • De mogelijke psychosociale impact, waaronder het informeren van familieleden, en de ondersteuning die door de klinisch geneticus geboden wordt.
  • De mogelijke financiële consequenties omtrent het afsluiten van overlijdensrisico- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
  • Termijn van de uitslag en hoe de uitslag wordt gecommuniceerd.
  • De mogelijkheid om (voorlopig) af te zien van DNA-diagnostiek en te kiezen voor presymptomatische cardiologische screening op verschijnselen van HCM.

Zie ook de aanbevelingen onder de module Uitslag DNA-diagnostiek naar HCM: consequenties en beleid voor verwanten.

 

Bied, waar nodig, de mogelijkheid van psychosociale begeleiding, dit kan direct na de pre-test counseling of na de uitslag van het onderzoek.

 

Geef na afloop van de pre-test counseling informatie over DNA-diagnostiek naar HCM (schriftelijk en/of verwijzing naar www.erfelijkehartziekten.nl) mee aan de patiënt (en/of diens wettelijke vertegenwoordigers), inclusief contactgegevens van de counselor.

 

Stuur de adviesvrager een schriftelijke samenvatting toe van de uitslag en implicaties, zoals deze besproken zijn tijdens de counseling met een kopie aan de verwijzend huisarts.

 

Verwijs adviesvrager, indien van toepassing, naar een (kinder)cardioloog voor periodieke cardiologische evaluatie conform de hiervoor geldende richtlijnen.

 

Voor meer informatie zie de leidraad voor het aanvragen van kiembaan DNA-diagnostiek door behandelend medisch specialisten via Leidraad aanvragen genetische diagnostiek in de kiembaan | VKGN.’

Overwegingen

In principe kunnen alle artsen DNA-diagnostiek bij patiënten met HCM aanvragen, mits zij zich bekwaam achten in ten minste de pre-test counseling en zij weten wanneer verwijzing naar een klinisch genetisch centrum geïndiceerd is. DNA-diagnostiek naar HCM wordt bij voorkeur aangevraagd in een klinisch genetisch centrum, waar sprake is van een nauwe samenwerking tussen de klinisch geneticus, laboratorium specialist klinische genetica en de (kinder)cardioloog.

 

De belangrijkste bekwaamheden voor counseling liggen op het communicatieve vlak (onder andere structureren van een gesprek en het meedelen van een onderzoeksuitslag). Daarnaast moet de counselor kennis hebben van de gebruikte technieken, hun mogelijkheden en beperkingen. Specifiek voor de post-test counseling dient de counselor de uitslagen klinisch te kunnen interpreteren. Daarnaast is het van groot belang om het informeren van familieleden te initiëren. Verder moet de counselor op de hoogte zijn van de juridische kaders, onder andere vastgelegd in de wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) en de wet bijzondere medische verrichtingen (Wbmv). In de WGBO worden verschillende rechten en plichten van de patiënt bij wet geregeld, zoals het recht op duidelijke informatie over onder andere onderzoeken en behandelingen en het recht om samen met de arts of hulpverlener te beslissen over deze onderzoeken en behandelingen. In de Wbmv zijn medische verrichtingen genoemd die alleen door ziekenhuizen met een vergunning uitgevoerd mogen worden. Klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering valt onder deze verrichtingen. Deze vergunningen zijn momenteel in bezit van (stichtingen gelieerd aan) de universitair medische centra (art. 2.2 planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering).

 

Wanneer de DNA-diagnostiek zonder betrokkenheid van een afdeling klinische genetica heeft plaatsgevonden, is er afhankelijk van de uitslag een indicatie om na het uitvoeren van DNA-diagnostiek de patiënt (en/of wettelijke vertegenwoordigers) te verwijzen naar één van de klinisch genetische centra.

 

Het laten verrichten van DNA-diagnostiek is voor de patiënt met HCM niet alleen een poging om de oorzaak van zijn of haar ziektebeeld aan te tonen. Wanneer een (waarschijnlijk) pathogene variant wordt aangetoond; komen eerstegraads familieleden in aanmerking voor DNA-diagnostiek. Wanneer eerstegraads familieleden zijn overleden of anderszins niet beschikbaar zijn, kunnen ook verdere verwanten onderzocht worden. Soms is lichaamsmateriaal van een overledene bewaard gebleven, bijvoorbeeld na obductie of voor pathologisch onderzoek bij leven. Dit materiaal kan in voorkomende gevallen gebruikt worden voor DNA-diagnostiek in het belang van de nabestaanden. De druk van de verantwoordelijkheid naar verwanten toe kan leiden tot zorgen; over het communiceren over de ziekte binnen de familie en of en hoe oudere verwanten te betrekken (Smart, 2010).

 

Ondanks deze zorgen lijkt de kwaliteit van leven en psychische gezondheid van patiënten met HCM die een positieve uitslag van DNA-diagnostiek ontvangen niet slechter in vergelijking met de algemene populatie. Onafhankelijk van de uitslag lijken de meeste patiënten met HCM ook achteraf tevreden met hun besluit om DNA-diagnostiek naar HCM te ondergaan (Christiaans, 2009; Christiaans, 2010).

 

Het informeren van verwanten is een essentiële stap na afronding van de DNA-diagnostiek bij een patiënt met HCM. Ook wanneer geen (waarschijnlijk) pathogene variant wordt aangetoond; kan er een indicatie zijn om screeningsadviezen voor de verwanten te formuleren. In de regel betreft dit cardiologische screening op HCM, al dan niet gepaard gaan met segregatie-analyse van een bij de proband aangetoonde variant met onduidelijke betekenis, indien er aanwijzingen voor HCM worden gezien.

 

Presymptomatische DNA-diagnostiek

Presymptomatische DNA-diagnostiek naar HCM kan leiden tot een verscheidenheid aan, al dan niet tijdelijke, gevolgen. Psychologische effecten zoals toenemende zorgen over de eigen gezondheid en van de kinderen en bijbehorende onzekerheid dienen daarom besproken te worden bij de pre-test counseling. Andere aspecten die belicht moeten worden zijn de (mogelijke) gevolgen voor een carrière, praktische en financiële consequenties voor het afsluiten van verzekeringen, en indien van toepassing reproductieve opties bij kinderwens. Hoewel slechts een klein deel achteraf spijt heeft van het ondergaan van DNA-diagnostiek, dient de keuze zorgvuldig gemaakt te worden. Hierbij speelt ook een rol dat de risico-inschatting vooraf vaak te optimistisch is, waarbij verwanten vaker uitgaan van een goede (negatieve) uitslag (Bonner, 2018; Christiaans, 2009; Ormondroyd, 2014).

 

Een positieve uitslag kan leiden tot een nieuwe groep van verwanten die in aanmerking komen voor DNA-diagnostiek (cascade-screening). Daarom dienen ook met verwanten die in aanmerking komen voor presymptomatisch onderzoek de praktische en emotionele gevolgen van het informeren van verwanten besproken te worden. Desgewenst kunnen familieleden direct vanuit het klinisch genetisch centrum benaderd worden, zoals beschreven in de Richtlijn Informeren van familieleden bij erfelijke aandoeningen.

 

De werkgroep concludeert dat er op basis van de beschikbare literatuur geen aanwijzingen zijn dat het presymptomatisch genetisch testen van een familiair aanwezige HCM DNA variant, een negatieve impact heeft op de kwaliteit van leven en psychisch welbevinden van volwassenen en kinderen. Zie hiervoor ook de overwegingen in de module Uitslag DNA-diagnostiek naar HCM: consequenties en beleid voor verwanten.

 

Afsluiten van verzekeringen bij asymptomatisch dragerschap

Zolang er geen klinische kenmerken zijn van HCM zal het afsluiten van een levens-of arbeidsongeschiktheidsverzekering geen problemen opleveren, mits er onder de vragengrens gebleven wordt (zie folder verzekeren en erfelijkheid erfocentrum via www.erfelijkheid.nl). In de Wet op de medische keuringen is vastgelegd dat onder deze vragengrens door verzekeraars in Nederland niet naar erfelijke aandoeningen in de familie of uitslagen van erfelijkheidsonderzoek gevraagd mag worden.

 

Gezien de hierboven beschreven complexiteit van de counseling, op het gebied van maatschappelijke, financiële en psychosociale consequenties van presymptomatische DNA-diagnostiek, adviseert de werkgroep om deze diagnostiek alleen aan te vragen als genetisch zorgprofessional.

Onderbouwing

Op dit moment is het inzetten van DNA-diagnostiek bij (een klinische verdenking op) HCM primair een taak van de klinisch geneticus. Enkele cardiologen vragen zelf DNA-diagnostiek aan. Hierdoor hebben deze patiënten sneller toegang tot DNA-diagnostiek. DNA-diagnostiek kan een probleem opleveren wanneer er geen goede fenotypering heeft plaatsgevonden en/of familieonderzoek niet goed georganiseerd wordt. Aanvragers van DNA-diagnostiek dienen daarom zowel bevoegd als bekwaam te zijn in het interpreteren van de uitslag van DNA-diagnostiek en het kennen van bijbehorende consequenties. Er bestaan geen exacte criteria om de bekwaamheid aan te toetsen, de aanvragend arts oordeelt zelf of hij of zij voldoende bekwaam is voor het aanvragen van DNA-diagnostiek.

(Psycho)sociale gevolgen van DNA-diagnostiek bij volwassenen

-

GRADE

Het merendeel van de dragers van de DNA variant met ook klinische manifestatie van HCM die een verzekering wil afsluiten, ervaart hierbij problemen.

 

Van de dragers zonder klinische manifestatie van HCM ervaart slechts een klein deel problemen bij het afsluiten van een verzekering.

 

Mensen die DNA-diagnostiek naar HCM ondergaan uiten zorgen over het communiceren over de ziekte, het betrekken van oudere verwanten en de druk van de verantwoordelijkheid naar hun familie toe.

 

Er zijn beperkte aanwijzingen dat kwaliteit van leven en psychische gezondheid niet slechter zijn bij mensen met een positieve uitslag van DNA-diagnostiek naar HCM ten opzichte van de algemene populatie. Patiënten met een positief testresultaat hebben mogelijk wel meer last van intrusieve gedachten, vermijding en angst vergeleken met patiënten met een negatief testresultaat.

 

Er zijn beperkte aanwijzingen dat de meeste mensen achteraf tevreden zijn met hun besluit om DNA-diagnostiek naar HCM te ondergaan, onafhankelijk van het testresultaat.

 

Bronnen: (Christiaans, 2009; Christiaans, 2010; Smart, 2010; Wynn, 2018)

 

(Psycho)sociale gevolgen van DNA-diagnostiek bij probands

-

GRADE

Probands maken zich meer zorgen om de klinische uitslag dan om de genetische uitslag. Sommige probands die DNA-diagnostiek ondergaan begrijpen en herinneren de testuitslag slecht. Sommigen denken dat DNA-diagnostiek onzekerheid weg zal nemen, zonder de familiale consequenties volledig te begrijpen.

 

Bronnen: (Burns, 2017)

 

(Psycho)sociale gevolgen van DNA-diagnostiek bij eerstegraads verwanten

-

GRADE

Eerstegraads verwanten die DNA-diagnostiek naar HCM ondergaan beschrijven, afhankelijk van het ervaren risico bij een positief testresultaat, gevolgen op psychologisch (shock, zorgen maken, onzekerheid) en gedragsmatig gebied (carrière, sport, verzekering, kinderwens).

 

In een groep eerstegraads verwanten die DNA-diagnostiek naar HCM ondergingen is bijna iedereen positief over genetische counseling en heeft bijna niemand spijt van het ondergaan van DNA-diagnostiek.

 

In een groep verwanten die DNA-diagnostiek ondergingen geven oudere deelnemers aan zich zorgen te maken over de nadelige effecten van DNA-diagnostiek bij jongeren, terwijl jongere deelnemers hier meer pragmatisch tegenaan kijken. Deelnemers vinden het lastig om betekenis te geven aan de testresultaten zonder klinisch bewijs van de ziekte. Bij de communicatie met familieleden is met name op het gebied van risicoperceptie hulp van gezondheidsprofessionals gewenst.

 

Bronnen: (Bonner, 2018; Christiaans, 2009; Ormondroyd, 2014)

 

(Psycho)sociale gevolgen van DNA-diagnostiek bij kinderen

-

GRADE

Onder een groep mensen die op jonge leeftijd DNA-diagnostiek naar HCM ondergingen werd geen spijt gerapporteerd. Pre-test counseling was voor hen van waarde door het verstrekken van informatie en support.

 

Er zijn beperkte aanwijzingen dat de kwaliteit van leven van asymptomatische kinderen die drager zijn van een familiaire HCM DNA variant niet verschilt van de kwaliteit van leven van kinderen die geen DNA-diagnostiek lieten verrichten maar alleen cardiologische follow-up ondergaan.

 

Bronnen: (Macleod, 2014; Spanaki, 2016)

 

Kosteneffectiviteit van DNA-diagnostiek

-

GRADE

Er zijn beperkte aanwijzingen dat het kosteneffectief is om genetische diagnostiek aanvullend in te zetten bij familieonderzoek naar HCM.

 

Bronnen: (Wordsworth, 2010; Ingles, 2012)

(Psycho)sociale gevolgen van DNA-diagnostiek naar HCM bij volwassenen

In Christiaans (2009 en 2010) wordt een vragenlijstonderzoek uitgevoerd onder 228 mutatiedragers voor HCM. De testuitslag moest minimaal 18 maanden geleden ontvangen zijn. Deelnemers werden gevraagd naar ervaringen met het afsluiten van verzekeringen en naar kwaliteit van leven en psychische gezondheid.

 

Van degenen die een verzekering wilden afsluiten (N=66), gaf 59% (N=39) aan problemen te ondervinden. Dit was significant vaker het geval bij symptomatische dragers (72%) vergeleken met bij asymptomatische dragers (5%). Meest gerapporteerde problemen waren hogere premie, verplicht toegang verlenen tot inzage medisch dossier en afwijzing.

 

Kwaliteit van leven en psychische gezondheid van de deelnemers waren niet slechter vergeleken met de gemiddelde Nederlandse populatie. Beide uitkomsten waren het slechtst bij patiënten met klinische uiting van de ziekte reeds voor het verrichten van DNA-diagnostiek. De kwaliteit van leven van dragers van een pathogene variant zonder klinische bevestiging van HCM was zelfs significant beter vergeleken met die van de algemene populatie.

 

In Geelen (2011) werden semigestructureerde interviews uitgevoerd over de invloed van genetische diagnostiek op het familieleven. Er werd gesproken met 57 deelnemers van 6 Nederlandse families bekend met HCM. Uit de interviews kwam naar voren dat genetische diagnostiek minder belangrijk voor het familieleven is dan vaak wordt gedacht. Families plaatsen het in perspectief tegenover andere, soms meer belangrijke alledaagse zaken waar ze mee te maken krijgen. Het proces van genetische diagnostiek en ziekte spelen vaak al langere tijd een rol binnen familierelaties en de uitslag van de diagnostiek zorgden er niet voor dat die relaties veranderden.

 

In Ingles (2012b) werd door middel van vragenlijstonderzoek gekeken naar de gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven bij 54 mensen die DNA-diagnostiek naar erfelijke hartaandoeningen (35 HCM) ondergingen voorafgaand aan de testuitslag en 1, 3, 6 en 12 maanden na de testuitslag. Er werden geen significante verschillen gevonden over tijd.

 

In Smart (2010) werden semigestructureerde interviews gehouden met 27 deelnemers die DNA-diagnostiek ondergingen voor HCM (N=14) of LQTS (N=13). De meeste deelnemers gaven aan DNA-diagnostiek en klinische screening te zien als een manier om gezondheidsinformatie voor henzelf of voor hun verwanten te verkrijgen. Er werden zorgen geuit over het communiceren over de ziekte, het betrekken van oudere verwanten en de verantwoordelijkheid om familieleden te overtuigen zich te laten testen.

 

In Wynn (2018) werd een vragenlijstonderzoek uitgevoerd onder 90 deelnemers (37% probands) die DNA-diagnostiek ondergingen voor HCM of DCM. Patiënten met een (waarschijnlijk) pathogene variant scoorden hoger op intrusieve gedachten, vermijding en angst vergeleken met patiënten met een negatief testresultaat onafhankelijk van het fenotype. Ook waren patiënten met een pathogene DNA variant vaker bezig met het plannen of doorvoeren van veranderingen in hun leven. 79% van de deelnemers rapporteerde complete tevredenheid met het besluit om DNA-diagnostiek te ondergaan, onafhankelijk van het testresultaat.

 

Specifieke (psycho)sociale gevolgen bij probands

In Burns (2017) wordt semigestructureerd interviews gehouden met 19 probands die DNA-diagnostiek ondergingen. Probands betreffen patiënten met klinische uiting van HCM, bij wie niet eerder in de familie een erfelijke vorm van HCM is vastgesteld. Probands maakten zich meer zorgen om hun klinische diagnose dan om de genetische uitslag. Sommige deelnemers begrepen en herinnerden de genetische uitslag slecht. Verschillende deelnemers dachten dat DNA-diagnostiek onzekerheid weg zou nemen, zonder de familiale consequenties volledig te begrijpen.

 

Specifieke (psycho)sociale gevolgen bij eerstegraads verwanten

Bonner (2018) hield semigestructureerde interviews met 32 eerstegraads verwanten van patiënten met HCM. Deelnemers beschreven meerdere consequenties op psychologisch (shock, zorgen, onzekerheid) en gedragsmatig gebied (carrière, sport, verzekering, kinderwens), afhankelijk van het ervaren risico. De interpretatie van de testuitslag was verschillend voor dragers en leidde soms tot psychologische en gedragsmatige veranderingen. De impact van dragerschap kan worden beperkt door meer duidelijkheid over de klinische consequenties en goede informatieverstrekking.

 

In Christiaans (2009) werd door middel van vragenlijstonderzoek onder 123 dragers die DNA-diagnostiek ondergingen als asymptomatische verwanten gekeken naar de ervaringen hiermee. Deelnemers waardeerden genetische counseling als positief. 4/123 deelnemers hadden liever niet geweten dat zij drager zijn. De uitslag werd voornamelijk gegeven via mail of telefoon en bijna iedereen was hier tevreden over.

 

Ormondroyd (2014) hield diepte-interviews met 22 mensen die presymptomatisch DNA-diagnostiek ondergingen, waarvan 18 naar HCM. Deelnemers gaven aan dat zij het risico voorafgaand aan DNA-diagnostiek laag inschatten en vaak DNA-diagnostiek wilden doen om risico voor henzelf en voor kinderen uit te sluiten. De beslissing om DNA-diagnostiek bij kinderen te doen is complex. Met name oudere deelnemers uiten zorgen over nadelige effecten in de levensloop, terwijl jonge deelnemers hier meer pragmatisch tegenaan kijken. Deelnemers vinden het lastig om de betekenis van dragerschap te interpreteren zonder klinisch bewijs van de ziekte, wat verdere communicatie met at-risk familieleden in de weg kan staan. De meeste deelnemers zouden meer hulp van gezondheidsprofessionals willen in de communicatie met familieleden, met name op het gebied van risicoperceptie.

 

(Psycho)sociale gevolgen van DNA-diagnostiek naar HCM bij kinderen

In Macleod (2014) werden telefonische interviews gehouden met 36 personen die presymptomatische DNA-diagnostiek ondergingen op de leeftijd van 15 tot 25 jaar, waaronder 10 personen die DNA-diagnostiek ondergingen naar familiaire cardiomyopathie (HCM en gedilateerde cardiomyopathie (DCM)). Geen enkele deelnemer had spijt van het ondergaan van DNA-diagnostiek. De waarde van pre-test counseling zat volgens deelnemers niet zozeer in het ondersteunen van de beslissing, maar meer in het verstrekken van informatie en support. Specifiek voor de familiaire cardiomyopathie groep werd gemeld dat ouders een sterke invloed hadden op het doen van DNA-diagnostiek.

 

In Spanaki (2016) werd door middel van vragenlijsten de kwaliteit van leven van 152 kinderen die een HCM kliniek bezochten onderzocht. Onder hen waren 23 asymptomatische dragers van een familiaire variant, 108 asymptomatische kinderen waarbij geen DNA diagnostiek verricht was en 21 kinderen met een HCM. De kwaliteit van leven van de asymptomatische dragers verschilde niet van die van de kinderen waarbij geen DNA-diagnostiek was verricht, maar alleen cardiologische follow-up ondergingen (N= 108). Symptomatische kinderen (N= 21) hadden een significant lagere kwaliteit van leven vergeleken met asymptomatische kinderen (N=131).

 

Kosten van DNA-diagnostiek naar HCM

Wordsworth (2010) en Ingles (2012) verrichtten beiden een kosten-effectiviteitsstudie naar de toevoeging van genetische diagnostiek aan familieonderzoek naar HCM. In beide gevallen wordt geconcludeerd dat de toevoeging van genetische diagnostiek een kosteneffectieve strategie is. Wordsworth (2010) gaat daarbij uit van een ziekenhuisperspectief en Ingles (2012) van een maatschappelijk perspectief.

 

Bewijskracht

De hierboven beschreven studies zijn zeer heterogeen in populatie en meetmethoden. De onderzoekspopulaties zijn beperkt in grootte. De resultaten van kosten-effectiviteitsstudies zijn gebaseerd op diverse aannamen. Er dient dan ook rekening te worden gehouden met een grote mate van onzekerheid in de gerapporteerde resultaten.

Om de uitgangsvraag deels te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:

Wat zijn de psychosociale, maatschappelijke en financiële consequenties van DNA-diagnostiek bij een patiënt met HCM en bij zijn of haar familieleden?

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de database Medline (via OVID) is op 5 augustus 2019 met relevante zoektermen gezocht naar alle soorten studies die de psychosociale, maatschappelijke en/of financiële gevolgen van DNA-diagnostiek naar HCM onderzoeken. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 331 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: primair onderzoek naar de (psycho)sociale of financiële gevolgen van DNA-diagnostiek naar HCM. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 53 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 37 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording) en 16 studies definitief geselecteerd.

 

De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. Gezien de kwalitatieve aard van de uitkomstmaat (psycho)sociale gevolgen en de complexiteit van een methodologische kwaliteitsbeoordeling van kostenstudies, heeft er geen beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) plaatsgevonden. De samenvatting van de literatuur is dan ook beschrijvend van karakter, waarbij geen systematische analyse volgens de GRADE-methodiek heeft plaatsgevonden.

  1. Bonner, C., Spinks, C., Semsarian, C., Barratt, A., Ingles, J., & McCaffery, K. (2018). Psychosocial Impact of a Positive Gene Result for Asymptomatic Relatives at Risk of Hypertrophic Cardiomyopathy. Journal of genetic counseling, 27(5), 1040–1048.
  2. Burns, C., Yeates, L., Spinks, C., Semsarian, C., & Ingles, J. (2017). Attitudes, knowledge and consequences of uncertain genetic findings in hypertrophic cardiomyopathy. European journal of human genetics: EJHG, 25(7), 809–815.
  3. Christiaans, I., van Langen, I. M., Birnie, E., Bonsel, G. J., Wilde, A. A., & Smets, E. M. (2009). Genetic counseling and cardiac care in predictively tested hypertrophic cardiomyopathy mutation carriers: the patients' perspective. American journal of medical genetics. Part A, 149A(7), 1444–1451.
  4. Christiaans, I., van Langen, I. M., Birnie, E., Bonsel, G. J., Wilde, A. A., & Smets, E. M. (2009b). Quality of life and psychological distress in hypertrophic cardiomyopathy mutation carriers: a cross-sectional cohort study. American journal of medical genetics. Part A, 149A(4), 602–612.
  5. Christiaans, I., Kok, T. M., van Langen, I. M., Birnie, E., Bonsel, G. J., Wilde, A. A., & Smets, E. M. (2010). Obtaining insurance after DNA diagnostics: a survey among hypertrophic cardiomyopathy mutation carriers. European journal of human genetics: EJHG, 18(2), 251–253.
  6. Geelen, E., Van Hoyweghen, I., & Horstman, K. (2011). Making genetics not so important: family work in dealing with familial hypertrophic cardiomyopathy. Social science & medicine (1982), 72(11), 1752–1759.
  7. Ingles, J., McGaughran, J., Scuffham, P. A., Atherton, J., & Semsarian, C. (2012). A cost-effectiveness model of genetic testing for the evaluation of families with hypertrophic cardiomyopathy. Heart (British Cardiac Society), 98(8), 625–630.
  8. Ingles, J., Yeates, L., O’Brien, L. et al. Genetic testing for inherited heart diseases: longitudinal impact on health-related quality of life. Genet Med 14, 749–752 (2012b).
  9. MacLeod, R., Beach, A., Henriques, S., Knopp, J., Nelson, K., & Kerzin-Storrar, L. (2014). Experiences of predictive testing in young people at risk of Huntington's disease, familial cardiomyopathy or hereditary breast and ovarian cancer. European journal of human genetics: EJHG, 22(3), 396–401.
  10. Ormondroyd, E., Oates, S., Parker, M., Blair, E., & Watkins, H. (2014). Pre-symptomatic genetic testing for inherited cardiac conditions: a qualitative exploration of psychosocial and ethical implications. European journal of human genetics: EJHG, 22(1), 88–93.
  11. Smart A. (2010). Impediments to DNA testing and cascade screening for hypertrophic cardiomyopathy and Long QT syndrome: a qualitative study of patient experiences. Journal of genetic counseling, 19(6), 630–639.
  12. Spanaki, A., O'Curry, S., Winter-Beatty, J., Mead-Regan, S., Hawkins, K., English, J., Head, C., Ridout, D., Tome-Esteban, M. T., Elliott, P., & Kaski, J. P. (2016). Psychosocial adjustment and quality of life in children undergoing screening in a specialist paediatric hypertrophic cardiomyopathy clinic. Cardiology in the young, 26(5), 961–967.
  13. Wordsworth, S., Leal, J., Blair, E., Legood, R., Thomson, K., Seller, A., Taylor, J., & Watkins, H. (2010). DNA testing for hypertrophic cardiomyopathy: a cost-effectiveness model. European heart journal, 31(8), 926–935.
  14. Wynn, J., Holland, D. T., Duong, J., Ahimaz, P., & Chung, W. K. (2018). Examining the Psychosocial Impact of Genetic Testing for Cardiomyopathies. Journal of genetic counseling, 27(4), 927–934.

Research question: What are the (psycho)social consequences and costs of DNA-testing for HCM?

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics 2

Outcome measures and effect size 4

Comments

Bonner, 2018

Type of study: qualitative

 

Study method: semi-structured interviews, analysed by framework analysis

 

Country: Australia

 

Inclusion criteria: adult first-degree at-risk relatives of a person with HCM

 

N total at baseline: 32

G+/F-: 20

G?/F-: 4

G+/F+: 4

G-/F-: 4

 

Age: 20-69

Sex: 25% M/75% F

 

 Key themes were as follows:

(1) helping the next generation,

(2) misunderstanding risk,

(3) discrepancy between actual/perceived impact.

 

Participants described multiple psychological (shock, worry, uncertainty) and behavioural (career, sport,

insurance, family planning) consequences, depending on perceived risk. Most considered only the benefits of genetic testing for children or grandchildren, but there were some cases of significant adverse impact.

The interpretation of the HCM genetic test result is variable for silent gene carriers and can lead to psychological and behavioural changes.

The impact of a positive gene result may be mitigated by increased clarity of the clinical consequences and efforts to ensure informed decision-making, highlighting even further the important role of cardiac genetic counselling.

 

Burns, 2017

Type of study: qualitative

 

Study method: semi-structured interviews, analysed by framework analysis

 

Country: Australia

 

Inclusion criteria: HCM probands attending a multidisciplinary specialised HCM clinic in Sydney,

Australia who underwent genetic testing and had either (1) a pathogenic or likely pathogenic HCM variant, (2) a VUS or (3) no variant identified.

 

N total at baseline:

19

 

Important prognostic factors2:

Age: 54±13

 

Sex: 11 M/ 8 F

Probands were more concerned with their clinical diagnosis than gene result and in some, recall and understanding of genetic diagnosis was poor. Several participants expected genetic testing would

alleviate uncertainty, often holding an altruistic view of participation in testing, removing their sense of self and failing to appreciate fully the familial implications.

 

With the key utility of HCM genetic testing and counselling being for greater risk prediction for at-risk relatives, effective communication within the family is critical. While communication appeared adequate, further questioning found it was often vague, failing to translate into meaningful action by relatives.

 

Christiaans, 2010

&

Christiaans 2009b

Type of study: cross-sectional study

 

Study method: survey

 

Country: The Netherlands

 

Inclusion criteria: All HCM mutation carriers counseled and tested for an autosomal dominant single pathogenic mutation at our outpatient clinic were invited. Participants had received their DNA test result at least eighteen months ago, had to master Dutch, and were at least 16 years of age.

 

N total at baseline:

228

 

Important prognostic factors2:

age ± SD: 49 ± 15 years

Sex: 49% M / 51% F

 

Response rate: 228/264 questionnaires (86%)

 

Experiences with insurance

66/228 (29%) carriers applied for insurance (insurance for life, disability, health or funeral, pension or surviving relatives pension) of whom 39/66 (59%) reported problems (59%) during an average follow-up of 3 years since the DNA test result.

 

More problems were encountered by carriers with manifest disease (P=0.001) and carriers with symptoms of HCM (P=0.049).

 

Carriers identified after predictive DNA testing less frequently experienced problems (P=0.002).

 

Three carriers without manifest HCM reported problems (5% of applicants).

 

Frequently reported problems were higher premium (72%), grant access to medical records (62%), and complete rejection (33%).

 

Quality of life and psychological distress

Levels of quality of life and distress were not impaired compared to the Dutch population. Quality of life and distress were worst in carriers with manifest

HCM before DNA testing and best in predictively tested carriers without HCM. The latter group had even significantly better quality of life than the general population.

 

Illness and risk perception related variables were major determinants of quality of life and distress.

 

Christiaans, 2009

Type of study: cross-sectional study

 

Study method: survey

 

Country: The Netherlands

 

Inclusion criteria:

All HCM mutation carriers counseled at our outpatient clinic were invited to participate. DNA testing had to

occur in a predictive setting—all were asymptomatic relatives at the time of genetic counseling and DNA testing—and disclosure of their DNA test

result had occurred at least 18 months ago. Predictive

genetic counseling and testing are performed using adapted

Huntington guidelines, that is, psychosocial care and time for

reflection are not obligatory and the test result can be disclosed

by telephone or mail. Participants had to be Dutch speaking and at least 16 years of age.

 

N total at baseline:

123

 

Important prognostic factors2:

age: mean 47

Sex: 42% M/58% F

Response rate: 123/143 (86%)

 

Predictive genetic counseling and DNA testing were

evaluated on four domains: information provision, satisfaction with counseling, social pressure in DNA testing and regret of DNA testing.

Opinions on cardiac follow-up were assessed pertaining to communication, nervous anticipation, reassurance, and general disadvantages.

 

Genetic counseling was valued positively and only four carriers would rather not have known that they were a mutation carrier.

 

A majority received their DNA test result by mail or telephone, and almost all were satisfied.

 

Only 76% of carriers received regular cardiac follow-up. Those who did, had a positive attitude regarding the cardiac visits. General disadvantages of the visits were valued as low, especially by older carriers, men and carriers with manifest HCM.

 

Geelen 2011

Type of study: qualitative study

 

Study method: Semi-structured interviews, empirical analysis

 

Country: The Netherlands

 

Inclusion criteria:

 

N total at baseline:

57 members of 6 Dutch extended families involved in genetic testing for HCM.

 

Important prognostic factors2:

For example

age ± SD:

I:

C:

 

Sex:

I: % M

C: % M

 

Groups comparable at baseline?

 

Follow-up: 3,5 year

 

Reasons for fear of genetic discrimination

Results show that fears of genetic discrimination do not so much stem from the opportunity of genetic testing but much more from earlier experiences of discrimination of diseased family members.

 

How child’s best interest is constructed

Results show the best interest of a child is constructed via long-term processes in the broader context of family and kin. In this context, ‘‘best interests’’ are considered and reconsidered. We conclude that a child’s best interest should not be framed as the result of an instantaneous agreement between parents and professionals. In dealing with genetic testing of children, parents as well as professionals reflect on and learn from the processes of generating new meanings of ‘‘best interest.’’

 

Family work

Analysis shows that genetic testing does affect families, but that families perform a lot of ‘balancing work’ in order to prevent genetic testing from becoming too all-encompassing. There is much more continuity in family life than is often thought. Moreover, since these families show different styles of ‘family work’, establishing a single norm of ‘good communication’ in clinical genetics might in fact be more harmful for family life than genetic testing itself.

 

Ingles, 2012

Type of study: cost-effectiveness study

 

Study method: probabilistic Markov decision model

 

Country: Australia

 

Inclusion criteria: Clinical data that informed the transition variables were sought from the Australian National Genetic Heart Disease Registry, from available literature and in some cases where data were lacking, expert opinion was used.

Costs were from a thirdparty payer perspective, and were sought from the Australian National Hospital Cost Data Collection Report Round 12

(2007-8) and Australian Medicare Benefits Schedule.

Cost-effectiveness of the addition of genetic testing to HCM family management, compared to clinical screening alone.

 

The incremental cost-effectiveness ratio (ICER) was €587 per quality-adjusted life-year gained, and €9509) per additional life-year gained, making genetic testing a very cost-effective strategy.

 

Sensitivity analyses showed that the cost of proband genetic testing was an important variable. As the cost of proband genetic testing decreased, the ICER decreased and was cost savingwhen the cost fell below €185. In

addition, the mutation identification rate was also

important in reducing the overall ICER, although even at

the upper limits, the ICER still fell well within accepted

willingness to pay bounds.

 

Ingles, 2012b

Type of study: longitudinal study

 

Study method: survey

 

Country: Australia

 

Inclusion criteria: Clinically affected individuals and first-degree relatives at risk of a genetic heart disease aged more than 15 years.

 

N total at baseline: 54 (33 probands, 21 asymptomatic relatives)

 

Important prognostic factors2:

Age: mean 40-52

Sex: 25 M / 29 F

SF-36 for measuring health related quality of life was administered before genetic result and 1, 3, 6 and 12 months after the result was given.

 

Physical and mental component scores analyzed at baseline and 1–3 months were found to be unchanged in

all groups. Furthermore, no significant differences were observed up to 12 months after result.

About genetic testing for inherited heart diseases including HCM (35/54), but also other diseases.

Macleod, 2014

Type of study: qualitative study

 

Study method: telephone interview, using Interpretative Phenomenological Analysis

 

Country: UK

 

Inclusion criteria: young people who had a predictive test aged 15–25

years at the Clinical Genetic Service, Manchester, for HD, HBOC (BrCa 1 or 2) or FCM (Hypertrophic Cardiomyopathy or Dilated Cardiomyopathy)

 

N total at baseline: 36 (10 HCM)

 

Important prognostic factors2:

HCM group

Age: range 15-24

Sex: 5M / 5F

None of the participants expressed regret at having the test at a young age. Participants saw the value of pretest

counselling not in facilitating a decision, but rather as a source of information and support. Differences emerged among the three groups in parent/family involvement in the decision to be tested. Parents in FCM families were a strong influence in favour of testing

10/36 HCM. Other participants were tested for Huntington’s disease or hereditary breast and ovarian cancer

Ormondroyd, 2014

Type of study: qualitative study

 

Study method: in depth interviews, analysed using an inductive, thematic approach

 

Country: UK

 

Inclusion criteria: individuals who had undergone pre symptomatic genetic testing, but not within the preceding 6 months, and were aged over 18 years at the time of invite.

 

N total at baseline: 22 (18 HCM,

4 LQTS)

 

Important prognostic factors2:

Sex: 9 M / 13 F

 

Risk is perceived to be low pre-test in the absence of symptoms, and participants frequently test with the aim of ruling out risk to self and children. \

 

Testing of children is a complex decision; although older participants have concerns about possible adverse effects of genetic testing early in the life course, young participants are pragmatic about their result.

 

The meaning of a positive genetic test result may be difficult to conceptualise in the absence of clinical evidence of disease, and this may deter further

dissemination to at-risk family members.

 

A majority of participants see advantages in direct contact from health professionals as an alternative to family-mediated dissemination and support it in principle.

Implications for practice include

- addressing risk perception pre-test

- presenting genetic test information as part of a risk stratification process rather than a binary outcome.

 

Families may require more support or intervention in cascading genetic test information.

18/22 HCM

Smart, 2010

Type of study: qualitative study

 

Study method: semi-structured interviews

 

Country: UK

 

Inclusion criteria: had undergone a DNA test for an inherited cardiac condition, with diversity sought on differences in the condition (HCM/

LQTs), route into testing (proband/cascaded) and test result

(positive/negative).

 

N total at baseline: 27 (14 HCM, 13 LQTS)

 

 

the majority of participants in this sample embraced testing and screening as a way of providing health information for themselves or their relatives (particularly children).

 

There was nevertheless evidence of ambivalence about the value and impact of the DNA test information which could influence participants’ dispositions toward testing, and play into dilemmas about family communication.

 

Other concerns arose in relation to communicating about these disorders, decisions to involve elderly relatives and pressures relating to family responsibility.

 

The evidence of ambivalence provides insight into why some people may be resistant to testing, screening and

sharing information.

 

The findings about communication

processes indicate potential areas of concern for the

cascading process.

14/27 HCM

Spanaki, 2016

Type of study: cross-sectional

 

Study method: survey

 

Country: UK

 

Inclusion criteria: children and adolescents aged 3-18 years or

younger attending the hypertrophic cardiomyopathy clinic between October, 2006 and November, 2007

 

N total at baseline: 152

 

Important prognostic factors2:

Age (mean ± SD): 12 ± 3

Sex: 95 M / 57 F

 

Group A: had hypertrophic

cardiomyopathy

N=21 (14%)

 

Group G: harboured hypertrophic cardiomyopathy-causing sarcomeric mutations with normal echocardiograms

N= 23 (15%)

 

Group S: had a family history of hypertrophic

cardiomyopathy with normal investigations and attended for clinical cardiological screening

N= 108 (71%)

 

Children and parents completed the Generic Core Scales and Cardiac Module of the Paediatric Quality of Life Inventory (PedsQL) questionnaire as well as the Strengths and Difficulties Questionnaire to measure psychological well-being and quality of life of children.

 

Mean PedsQLTM total scores was significantly lower in HCM affected children (group A) compared to unaffected children. There was no significant difference between unaffected and gene-positive patients.

 

There was no significant difference between group S

and group G on any of the scales, or between the three groups of patients in the mean Strengths and

Difficulties Questionnaire scores.

 

Conclusion:

Children with hypertrophic cardiomyopathy have a

significantly reduced quality of life. Importantly, Quality-of-Life scores among unaffected children attending for

screening were not different compared with scores from a normative UK population

 

Wordsworth, 2010

Type of study: cost-effectiveness study

 

Study method: Economic decision model, using Treeage and a Markov model.

 

Country: UK

 

Inclusion criteria:

Information on the average number of children per family in the UK

was obtained from the Office of National Statistics and three different

family sizes simulated: one, two, or three children.

 

The natural history of each child was simulated using a Markov model

with the HCM health states being defined according to SCD risk.

 

All analyses were

from a UK hospital perspective.

 

2 diagnostic models were compared:

- Cascade clinical with five yearly repeat clinical investigation;

- Cascade genetic with five yearly clinical investigation for those whose parent’s DNA mutation was not identified.

 

The incremental cost per life year saved was €14 397 for the cascade genetic compared with the cascade clinical approach.

 

Genetic diagnostic strategies are more likely to be cost-effective than clinical tests alone. The costs for cascade molecular genetic testing were slightly higher than clinical testing in the short run, but this was largely because the genetic approach is more effective and identifies more individuals at risk.

 

Conclusion: The use of molecular genetic information in the diagnosis and management of HCM is a cost-effective approach to the primary prevention of SCD in these patients.

 

Wynn, 2018

Type of study: cross-sectional study

 

Study method: survey

 

Country: USA

 

Inclusion criteria: adult probands and relatives with a personal or family history of cardiomyopathy, including hypertrophic cardiomyopathy (HCM) and dilated cardiomyopathy (DCM)

 

N total at baseline: 90

 

Important prognostic factors2:

age ± SD: 44 ± 13 (range 18-76)

Sex: 45 M / 45 F

 

Standardized psychological instruments including an adapted Multidimensional Impact of Cancer Risk Assessment (aMICRA), Impact of Event Scale (IES), and Satisfaction with Decision (SWD) scales were utilized.

 

Patients with positive genetic test results had higher scores for intrusive thoughts, avoidance, and distress when compared to those with negative genetic test results.

 

Patients with positive genetic test results were also more likely to make or plan to make life changes because of the results of their genetic testing.

 

Satisfaction with the decision to undergo genetic testing was similar regardless of genetic test results.

Including hypertrophic cardiomyopathy (HCM) and dilated cardiomyopathy (DCM)

Notes:

  1. Prognostic balance between treatment groups is usually guaranteed in randomized studies, but non-randomized (observational) studies require matching of patients between treatment groups (case-control studies) or multivariate adjustment for prognostic factors (confounders) (cohort studies); the evidence table should contain sufficient details on these procedures.
  2. Provide data per treatment group on the most important prognostic factors ((potential) confounders).
  3. For case-control studies, provide sufficient detail on the procedure used to match cases and controls.
  4. For cohort studies, provide sufficient detail on the (multivariate) analyses used to adjust for (potential) confounders.

 

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Hudson 2019

Betreft patiënten met klinische diagnosis HCM, niet per se genetisch diagnostiek ondergaan. Gaat ook niet voer consequenties, maar over of en hoe er over de diagnose is gecommuniceerd met familieleden.

Cirino 2019

Exclusie. Expert opinion. Geen primair onderzoek.

Campuzano 2019

Exclusie. Meer case report dan primair onderzoek: beschrijving van 6 families met cardiomyopathieen (ook andere dan HCM), waarbij zelfde genafwijkingen zich anders presenteren in onset en klinisch beeld. Anders dan onze vraagstelling, die gaat over psychosociale gevolgen voor de patiënt.

van Velzen 2018

Exclusie. Niet onze vraagstelling (psychosociale gevolgen van gen diagn), maar gaat om klinische gevolgen van family screening.

Shah 2018

Exclusie. Andere vraagstelling: this integrative review provides a detailed framework for understanding family communication of genetic risk for HCAs. Niet over gevolgen van gen diagn.

Louis 2018

Artikel niet vrij beschikbaar. Lijkt niet systematische review te betreffen. Geen primair onderzoek. Niet verder bekijken

Ingles 2018

Artikel niet vrij beschikbaar. Lijkt niet systematische review te betreffen. Geen primair onderzoek. Niet verder bekijken

Hershberger 2018

Exclusie. Expert opinion over wanneer genetische diagnostiek en wat te doen bij secondary findings. Geen primair onderzoek.

Christian 2018

Exclusie. Niet over psychosociale gevolgen gen diagn. Andere vraagstelling: This study provides a greater understanding of factors associated with uptake of genetic testing and cardiac evaluation in children at risk of an inherited arrhythmia or cardiomyopathy.

Nieuwhof 2017

Exclusie? Gaat niet over consequenties van genetische diagnostiek, maar over follow-up van eerste graads familieleden at risk door een genetic counselor versus door een cardioloog.

Caleshu 2016

artikel niet vrij beschikbaar. Lijkt geen primair onderzoek: we describe an interdisciplinary approach and report illustrative cases. Ook niet specifiek over HCM, maar breder. Niet bekijken

Otten 2015

Exclusie. Andere vraagstelling: onderzoek niet de (psychosociale) consequenties van genetische diagnostiek, maar vergelijk de kwaliteit van groepscounselling met individuele counseling

Khouzam 2015

Gaat niet om consequenties van DNA onderzoek maar om redenen waarom wel of niet te testen

Beale 2015

lijkt niet over genetische diagnostiek te gaan, maar over multidisciplinaire zorg voor HCM patiënten. Niet verder bekijken

Batte 2015

Exclusie. Andere vraagstelling. Identificeren van factoren die invloed hebben op communicatie binnen families met hcm. Gaat niet over consequenties van genetische diagnostiek.

Sturm 2013

Artikel niet vrij beschikbaar. Lijkt niet systematische review te betreffen. Geen primair onderzoek. Niet verder bekijken

Hamang 2012

Gaat niet over consequenties van DNA-onderzoek. Meer over effect van hebben van HCM/LQTS, familieleden met HCM/LQTS of DNA-varianten voor HCM/LQTS. Ook geen vergelijking met gezonde mensen. En breder dan alleen HCM.

Geelen 2012

niet over consequenties van DNA-diagnostiek

Geelen 2011

niet over consequenties van DNA-diagnostiek

Khan 2010

artikel niet vrij beschikbaar. Lijkt geen primair onderzoek, maar case report en niet systematische review. Niet verder bekijken

Fitzgerald-Butt 2010

Exclusie. Kijkt naar welke factoren geassocieerd zijn met kennis en attitude van ouders ten aanzien van genetische diagnostiek voor HCM. Andere vraagstelling, kijkt niet naar consequenties.

Christiaans 2008

Exclusie. Andere vraagstelling: uptake of genetic counselling and predictive DNA testing in relatives within 1 year after the detection of
the causal mutation in the proband. Niet over de consequenties van DNA testing

Michels 2007

Exclusie. Geen primair onderzoek. Beschrijving van ervaringen en niet systematische review literatuur.

Charron 2002

Exclusie. Andere vraagstelling: welke vragen er zijn over genetische diagnostiek en de ervaringen met een multidisciplinaire aanpak. Onderzoekt niet de consequenties.

Burns 2019

Exclusie. Beschrijving van studie protocol, nog geen resultaten.

Smagarinsky 2017

Exclusie. Andere vraagstelling: ontwikkeling en pilot testing van een communicatiehulp om genetische testresultaten uit te leggen. Gaat niet over consequenties van de genetische test.

Cirino 2017

Artikel niet vrij beschikbaar. Lijkt niet systematische review te betreffen. Geen primair onderzoek. Niet verder bekijken

Villacorta 2014

Exclusie. Geen primair onderzoek. Letter to the editor.

Elliott 2014

betreft richtlijn. Geen analyse van literatuur over de (psycho)sociale consequenties van genetische diagnostiek.

Arad 2014

Exclusie. Andere vraagstelling: impact of genetische diagnostiek op klinisch beleid.

Pastore 2013

Exclusie. Geen primair onderzoek. Niet systematische review.

Ingles 2013

Exclusie. Andere vraagstelling: health status (fysiek en mentaal) van patiënten met verschillende soorten genetische hartaandoeningen.

Ingles 2011

Niet vrij beschikbaar. Lijkt meer expert opinion dan evidence-based. Ook breder dan HCM. Niet verder bekijken

Skrzynia 2009

Niet vrij beschikbaar. Lijkt geen primair onderzoek, maar beschrijving van multidisciplinairy approach. Niet verder bekijken

Demo 2009

Niet vrij beschikbaar. Lijkt geen primair onderzoek, maar beschrijving case scenario’s. Niet verder bekijken

Cowan 2008

Exclusie. Expert opinion voor wat betreft principles of genetic testing and genetic counseling. Geen primair onderzoek.

van Langen 2004

Exclusie. Niet systematische review over screening strategies voor cadiac arrhytmias en de verschillende kanten hieraan. Geen primair onderzoek.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 24-09-2021

Laatst geautoriseerd  : 24-09-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van vorige versie: Belangrijkste wijzigingen zijn de omvang van het DNA-onderzoek en adviezen over de voorwaarden om genetisch onderzoek aan te kunnen vragen.

 

Module[1]

Regiehouder(s)[2]

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn[3]

Frequentie van beoordeling op actualiteit[4]

Wie houdt er toezicht op actualiteit[5]

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling[6]

Voorwaarden voor DNA-diagnostiek naar HCM

VKGN & NVVC

2021

2026

5 jaar

VKGN & NVVC

 


[1] Naam van de module

[2] Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)

[3] Maximaal na vijf jaar

[4] (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar

[5] regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft

[6] Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Vereniging Klinisch Genetische Laboratoriumdiagnostiek
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Harteraad

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodules werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). Patiëntenparticipatie bij deze richtlijn werd medegefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten (SKPC) binnen het programma KIDZ. De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Doel en doelgroep

Doel

De gereviseerde multidisciplinaire richtlijn genetische diagnostiek en erfelijkheidsadvisering bij Hypertrofische Cardiomyopathie (HCM) beoogt de gewenste uitvoering van genetische diagnostiek en erfelijkheidsadvisering bij HCM in Nederland te beschrijven.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met HCM. Primair is de richtlijn bedoeld voor HCM-patiënten en hun verwanten en voor klinisch genetici, genetisch consulenten, verpleegkundig specialisten, physician assistants, cardiologen en kindercardiologen, laboratoriumspecialisten en psychosociaal medewerkers klinische genetica en hen die in opleiding zijn tot een van deze functies. Ook huisartsen, kinderartsen, neurologen en andere medisch specialisten kunnen kennis nemen van deze richtlijn wanneer zij patiënten met (een aanleg voor) HCM onder behandeling hebben.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante die betrokken zijn bij genetische diagnostiek en erfelijkheidsadvisering bij HCM.

 

Met betrekking tot het onderwerp Prenatale diagnostiek (PND) en Preïmplantatie genetische test (PGT) heeft de werkgroep dr. Y.H.J.M. Arens (klinisch geneticus) geconsulteerd.

 

Werkgroep

  • Dr. P.A. van der Zwaag, klinisch geneticus, UMCG (Groningen), VKGN (voorzitter)
  • Dr. R.A. Oldenburg, klinisch geneticus, Erasmus MC (Rotterdam), VKGN
  • Dr. A.F. Baas, klinisch geneticus, UMCU (Utrecht) VKGN
  • C.L.M. Marcelis, klinisch geneticus, Radboudumc (Nijmegen), VKGN
  • Dr. R.F. Veldkamp, cardioloog, Haaglanden Medisch Centrum (Den Haag), NVVC (tot juli 2019)
  • Dr. T. Germans, cardioloog, Noordwest Ziekenhuisgroep (Alkmaar), NVVC (vanaf oktober 2019)
  • Dr. M. Michels, cardioloog, Erasmus MC (Rotterdam), NVVC
  • Dr. J.A.E. Kammeraad, kinderarts-kindercardioloog, Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis (Rotterdam), NVK
  • Dr. D. Dooijes, lab. specialist klinische genetica, UMCU (Utrecht), VKGL
  • Dr. R.H. Lekanne Deprez, lab. specialist klinische genetica, Amsterdam UMC, locatie Meibergdreef (Amsterdam), VKGL
  • P.J. Gundlach, verpleegkundig specialist, Erasmus MC (Rotterdam), VKGN, namens de werkgroep PVG
  • M. van Sinttruije, Harteraad

 

Met ondersteuning van

  • K. Venhorst, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • N.L. van der Zwaluw, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Met uitzondering van de vertegenwoordiger van het patiëntenperspectief zijn alle werkgroepleden werkzaam bij een afdeling (klinische) genetica of (kinder)cardiologie van een universitair medisch centrum en in die hoedanigheid zijn zij betrokken bij de uitwerking van deze richtlijn in de praktijk.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Lekanne Deprez

Laboratorium Specialist Klinische Genetica (en opleider)
Afdeling Klinische Genetica, Amsterdam UMC, locatie AMC

Geen

 

Geen

Veldkamp

Cardioloog, Haaglanden Medisch Centrum

Geen

 

Geen

Zwaag van der (voorzitter)

Klinisch Geneticus, Afdeling Genetica, UMCG

Onbezoldigd penningmeester van de VKGN (vacatiegelden, uitbetaald aan werkgever)

 

Geen

Gundlach

Verpleegkundig specialist, Erasmus MC, cardio- en oncogenetica

-Lid beroepenveldcommissie Master Advanced Nursing Practice, Hogeschool Rotterdam

-Assessor Master Advanced Nursing Practice, Hogeschool Rotterdam

- VKGN werkgroep verpleegkundig specialist / physician assistant / genetic counselor klinische genetica

Onbetaald

Geen

Geen

Oldenburg

Klinisch Geneticus, Afdeling Klinische Genetica, Erasmus MC

Geen

 

Geen

Marcelis

Klinisch geneticus, Radboudumc Nijmegen

Geen

 

Geen

Baas

Klinisch geneticus Afdeling Klinische Genetica, UMCU

Secretaris bestuur werkgroep Erfelijke hartziekte VKGN (onbetaald)

Associate editer Netherlands Heart Journal (onbetaald)

sept. 2019:

deelname Adviesraad Optimalisatie van diagnostiek en doorverwijzing bij HCM Sanofi genzyme.

 

Gencor. 20k.

Sanofi genzyme.

Geen

Michels

Cardioloog ErasmusMC

Bestuurslid NVVC met portefeuille kwaliteit en opleiding (vacatiegelden uitbetaald aan afdeling)

 

Geen

Sinttruije

Geen

Vrijwilliger Harteraad (onbetaald)

 

Penningmeester Stichting Cardiomyopathie Onderzoek Nederland

 

Geen

Kammeraad

Kindercardioloog, Erasmus MC- Sophia Kinderziekenhuis

Geen

PI van SET-ICD studie

 

Geen

Dooijes

Laboratorium Specialist Klinische Genetica, UMCU

Geen

 

Geen

Germans

Cardioloog 0,8 FTE Medisch Specialisten Noordwest te Noordwest Ziekenhuisgroep Alkmaar,

Cardioloog 0,2 FTE Amsterdam UMC, locatie VUmc te Amsterdam

Geen

2019 presentatie op Noord-Hollands hartfalen symposium, financieel ondersteund door Novartis

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van Harteraad en Patiëntenfederatie Nederland (PFN) voor de Invitational conference. Daarnaast is Harteraad uitgenodigd om zitting te nemen in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen en bij het opstellen van de overwegingen. Tevens is bij het uitvoeren van de systematische literatuuranalyses rekening gehouden met patiëntrelevante uitkomsten, zoals de (psycho)sociale gevolgen van genetische diagnostiek bij HCM. Ten slotte is de conceptrichtlijn voor commentaar voorgelegd aan Harteraad en Patiëntenfederatie Nederland (PFN).

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg met betrekking tot genetische diagnostiek en erfelijkheidsadvisering bij HCM. Diverse partijen werden uitgenodigd om hierover mee te denken in de vorm van een Invitational conference. Vanwege het beperkte aantal aanmeldingen heeft de werkgroep besloten om de Invitational conference te annuleren en de geïnteresseerden schriftelijk om input te vragen. Hierop werd geen reactie ontvangen.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van een zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule wordt aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren worden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren wordt de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn wordt aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en Harteraad voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

Schünemann, A Holger J (corrected to Schünemann, Holger J). PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Omvang DNA-diagnostiek naar HCM