Ziekte van Parkinson

Initiatief: NVN Aantal modules: 58

Verwijscriteria voor medisch specialistische revalidatie bij ziekte van Parkinson

De huidige organisatie van netwerkzorg bij de ZvP is niet optimaal. Om te komen tot een omschrijving van de wenselijke organisatie van zorg zijn met focusgroepen de knelpunten in de huidige netwerkzorg geidentificeerd. Deze focusgroepen bestonden uit zowel patienten met de ZvP als zorgverleners die zijn betrokken bij de zorg voor deze patienten. Vervolgens is in de literatuur gezocht naar ondersteunende of aanvullende informatie over mogelijke knelpunten in de huidige zorg. Dit heeft geen extra informatie opgeleverd. De geidentificeerde knelpunten zijn omgezet in 16 voorwaarden voor optimale netwerkzorg bij de ZvP, die  genummerd zijn weergegeven in een model voor optimale netwerkzorg (aanverwant product: model organisatie netwerkzorg parkinson) en zijn uitgeschreven in een visgraatdiagram (aanverwant product: Voorwaarden optimale organisatie netwerkzorg Parkinson). De voorwaarden betreffen de deskundigheid, communicatie & samenwerking, coördinatie en financiën binnen de netwerkzorg. Sommige voorwaarden staan op een specifieke plek in het model. Deze betreffen een specifieke zorgverlener of een bepaalde relatie tussen zorgverleners. Andere voorwaarden zijn algemeen van aard en staan daarom naast het model.

 

De 16 voorwaarden zijn omgezet in organisatorische uitgangsvragen. Per uitgangsvraag zijn een of meer aanbeveling(en) geformuleerd. Deze aanbevelingen zijn geformuleerd op basis van de expert opinie van de richtlijnontwikkelaars, tenzij ze al beschreven stonden in de NICE-richtlijn.8 Indien aanbevelingen zijn overgenomen uit de NICErichtlijn is dit aangegeven. De nummering van de uitgangsvragen komt overeen met de nummering van de voorwaarden in het model en het visgraatdiagram.

 

Uitgangsvraag 7

Welke zorgverleners dienen op indicatie te worden betrokken bij de zorg voor de patiënt met de ziekte van Parkinson en wat zijn de indicaties voor een verwijzing?

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

De ziekte van Parkinson is een complexe en progressieve neurologische aandoening met een veelheid aan stoornissen (bewegingsstoornissen, cognitieve en andere mentale stoornissen zoals angst en depressie, pijn, sensorische stoornissen, stoornissen van de spijsvertering, urogenitale systeem, hart- en bloedvaten en ademhalingsstelsel, autonome functiestoornissen, slaapstoornissen en stem- en spraakstoornissen), met beperkingen in activiteiten en participatieproblemen als gevolg. Zelfs met optimale medicatie blijven stoornissen, beperkingen en participatieproblemen bestaan. Om die reden kan een breed scala aan zorgverleners op indicatie zijn betrokken bij de zorg. Of een zorgverlener wordt betrokken, is afhankelijk van de aanwezigheid en de ernst van specifieke stoornissen, beperkingen, participatieproblemen, de hulpvraag van de patiënt en partner en de mogelijkheden van de zorgverlener. In het huidige model is er een vaste groep van zorgverleners die altijd bij de patiënt betrokken zijn (huisarts, neuroloog en Parkinsonverpleegkundige) en daarnaast is er een groep van zorgverleners die op indicatie bij deze zorg zijn betrokken. De rol van deze zorgverleners kan regionale verschillen en overlap vertonen.

 

Aanbeveling 7

Zorgverleners die op indicatie betrokken zijn bij de zorg voor de patiënt met de ziekte van Parkinson zijn (in alfabetische volgorde):

    1. apotheker;
    2. dietist;
    3. ergotherapeut;
    4. fysiotherapeut;
    5. klinisch geriater;
    6. logopedist;
    7. maatschappelijk werker;
    8. neurochirurg;
    9. opticien en oogarts;
    10. psychiater;
    11. GZ-psycholoog;
    12. revalidatiearts;
    13. seksuoloog;
    14. specialist ouderengeneeskunde (voorheen verleeghuisarts);
    15. thuiszorgmedewerkers;
    16. 16. uroloog.

 

Uitgangsvraag 7-1

Wat zijn de indicaties voor het betrekken van een apotheker bij

de zorg?

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

Na prescriptie (initiatie en aanpassing) door de neuroloog verschaft de apotheker de voorgeschreven medicatie. Interacties met andere medicatie (ook niet-Parkinsonmedicatie en contra-indicaties zijn bekende knelpunten en risico´s van Parkinsonmedicatie, waarbij de apotheker een voortrekkersrol kan spelen. Het is bekend dat ook bij patiënten met de ziekte van Parkinson de therapietrouw niet optimaal is, terwijl veel patiënten met de ziekte van Parkinson juist afhankelijk zijn van een goede inname van de medicatie. Ook hierbij speelt de apotheker een belangrijke rol, bijvoorbeeld met medicatiedozen, piepers en Baxterverpakkingen.

 

Aanbeveling 7-1

Indicaties voor het betrekken van een apotheker bij de zorg zijn:

  1. verstrekking van medicatie;
  2. coordinatie van de medicatieverschaffing;
  3. controleren van mogelijke interacties van de gebruikte medicatie (inclusief de niet-Parkinsonmedicatie), waarbij bij problemen altijd overleg met de neuroloog moet plaatsvinden;
  4. effectueren van therapietrouwbevorderende maatregelen, zoals medicatiedozen, piepers en Baxterverpakkingen.

 

Uitgangsvraag 7-2

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een diëtist?

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

Gewichtsverlies is een probleem bij veel patiënten met de ziekte van Parkinson. Voor een deel is dit een onderdeel van de ziekte, voor een deel kan het samenhangen met de aanwezigheid van dyskinesieen Veel patiënten met de ziekte van Parkinson hebben last van obstipatie, dat deels. kan worden veroorzaakt door een verminderd activiteitenniveau. Veelgebruikte voedingssupplementen kunnen, evenals eiwitrijke voeding, een negatief effect hebben op de werkzaamheid van de medicatie. Specifieke bestandsdelen van voeding zoals calcium kunnen een negatief effect hebben op werkzaamheid van de medicatie wanneer deze tegelijk met de medicatie worden ingenomen. De patiënt dient hierover advies te krijgen. Een praktisch advies is levodopa in te nemen minimaal een uur voor of na de maaltijden met bijvoorbeeld water, sap of appelmoes. Ook het verlagen van de netto eiwitintake over de dag kan leiden tot een verbeterde bioavailability en daarmee hogere effectiviteit van levodopa.

 

Aanbeveling 7-2

Indicaties voor verwijzing naar een dietist zijn:

1. bij aanwezigheid van (risico op) gewichtsverlies (>5% in een maand of >10% in zes maanden of blijkt uit de score van een screeningsinstrument ondervoeding zoals SNAQ 65+) en ondervoeding;

 

2. voor dieetadvies over de inname en werkzaamheid van medicatie, inclusief het bestrijden van responsfluctuaties die samen kunnen hangen met het voedingspatroon en die niet verbeteren na eenvoudige adviezen door de behandelend arts/Parkinsonverpleegkundige;

 

3. voor een advies over voeding in een postoperatief regime (zie ook aanbeveling 4);

 

4. voor een advies over voeding bij dysfagie;

 

5. voor het beoordelen van de inname van voedingsvezels en vocht, indien de dagelijkse behoefte niet wordt gehaald een advies voor een vezelrijkdieet in combinatie met voldoende vocht. Indien obstipatie enkel een gevolg is van een verminderd activiteitenniveau vindt verwijzing naar de fysiotherapeut plaats.

 

Uitgangsvraag 7-3

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een ergotherapeut?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Conform de richtlijn ‘Ergotherapie bij de ziekte van Parkinson’, een richtlijn van Ergotherapie Nederland’.354

 

Aanbeveling 7-3

Ergotherapie bij de ziekte van Parkinson is geindiceerd bij hulpvragen op de volgende terreinen:

  1. De patiënt ervaart beperkingen in activiteiten of participatieproblemen in een of meer van de volgende domeinen:
  2. Wonen: persoonlijke verzorging, functionele mobiliteit in- en buitenshuis, huishouden, zorg voor gezinsleden en huisdieren
  3. Werken: betaald en onbetaald werk
  4. Vrije tijdsbesteding: hobby’s, uitgaan en sociale contacten. Deze problemen treden bijvoorbeeld op ten gevolge van beperkte fijne motoriek, valrisico, vermoeidheid, responsfluctuaties, cognitieve stoornissen of belemmerende omgevingsfactoren;
  5. De partner ervaart problemen bij het begeleiden of verzorgen van de patiënt bij dagelijkse activiteiten (kan een aparte indicatie zijn op naam van de partner);
  6. De verwijzer heeft vragen over de veiligheid en zelfstandigheid van de patiënt in de uitvoering van dagelijkse activiteiten.

 

Uitgangsvraag 7-4

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar fysiotherapie of oefentherapie Cesar of Mensendieck?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Conform de NICE-richtlijn ‘Parkinson’s disease’,8 de richtlijn van het KNGF ‘ziekte van Parkinson’345 en de richtlijnen van de VvCOM ‘ziekte van Parkinson’ 346;347. Betreffende de ziekte van Parkinson is de Parkinsonspecifieke deskundigheid van de therapeut van belang, niet de afgeronde opleiding Fysiotherapie, Cesar of Mensendieck.

 

Aanbeveling 7-4

 

Indicaties voor verwijzing naar fysiotherapie, oefentherapie Cesar of Mensendieck zijn aanwezigheid van:

  1. (risico op) een verminderd activiteitenniveau;
  2. angst om te bewegen of te vallen;
  3. beperkingen in de uitvoer van transfers, zoals opstaan en omrollen;
  4. beperkingen in het lopen, inclusief freezing;
  5. balansproblemen, inclusief vallen;
  6. een afwijkende lichaamshouding welke beperkingen of (nek of schouder)pijn tot gevolg heeft;
  7. (risico op) achteruitgang van de vitale functies, decubitus (m.n. in bed en rolstoel) of contracturen.

 

Uitgangsvraag 7-5

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een klinisch geriater?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Veel patiënten met de ziekte van Parkinson hebben een hoge leeftijd en daarmee risico op complexe comorbiditeit, of hebben te maken met complexe polyfarmacie. Bij deze patiënten kan een indicatie bestaan voor verwijzing naar een klinisch gerinmb, ater. De rol van de klinisch geriater bij de multidisciplinaire behandeling van patiënten met de ziekte van Parkinson kan varieren al naar gelang het stadium van de ziekte en de regionale organisatie van de zorg.

 

Aanbeveling 7-5

Indicatie voor verwijzing naar een klinisch geriater is de aanwezigheid van een hoge leeftijd in combinatie met complexe, niet goed gereguleerde comorbiditeit op het terrein van de interne geneeskunde, psychiatrie, vallen of polyfarmacie. Dit geldt voornamelijk bij kwetsbare oudere patiënten met de ziekte van Parkinson. Bij een patiënt met de ziekte van Parkinson met enkelvoudige problematiek gaat de voorkeur uit naar behandeling door een neuroloog ongeacht de leeftijd van de patiënt.

Bij geriatrische patiënten met complexe comorbiditeit die medische zorg nodig hebben voor een val, valincidenten hebben over het voorgaand jaar of stoornissen of beperkingen vertonen bij het lopen of het handhaven van de balans, dient het betrekken van een klinisch geriater als medebehandelaar binnen het multidisciplinair team te worden overwogen.

 

Uitgangsvraag 7-6

 

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een logopedist?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Conform de richtlijn ‘Logopedie bij de ziekte van Parkinson’ van de NVLF.356

 

Aanbeveling 7-6

 

Indicaties voor verwijzing naar een logopedist zijn:

  1. aanwezigheid van beperkingen in de spraak of communicatie;
  2. aanwezigheid van beperkingen met het slikken (met als mogelijk gevolg kwijlen) of problemen met eten/drinken door slikstoornissen (met als mogelijk gevolg een aspiratiepneumonie of gewichtsverlies);
  3. noodzaak tot advies en gebruik van hulpmiddelen ten bate van de communicatie.

 

Uitgangsvraag 7-7

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een maatschappelijk werker?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

De ziekte van Parkinson kan voor de patiënt en diens omgeving van grote invloed zijn op het sociaal en maatschappelijk functioneren, waarbij onder meer problemen op psychosociaal terrein en problemen in de draagkracht, ziekteverwerking en dagbesteding kunnen optreden. Daarnaast kunnen de patiënten begeleiding nodig hebben bij het omgaan met aanvragen, wet- en regelgeving.

 

Aanbeveling 7-7

 

Indicaties voor verwijzing naar een maatschappelijk werker zijn:

  1. aanwezigheid van psychosociale problemen, zoals coping en problemen in de dagbesteding;
  2. aanwezigheid van problemen in de draagkracht van de partner op zowel psychisch als financieel gebied;
  3. aanwezigheid van problemen in de ziekteverwerking;
  4. aanwezigheid van problemen in de omgang met de partner;
  5. verlies van een zinvolle dagbesteding;
  6. noodzaak tot informatie over en begeleiding bij omgaan met aanvragen, wet- en regelgeving.

 

Uitgangsvraag 7-8

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een neurochirurg?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Ondanks, en soms ten gevolge van optimale medicatie houden patiënten met de ziekte van Parkinson functiestoornissen met beperkingen en participatieproblemen tot gevolg. Neurochirurgische behandeling kan worden overwogen bij patiënten die nog altijd levodoparesponsief zijn, maar die te maken hebben met ernstige motorische verschijnselen en complicaties die niet reageren op verder optimaliseren van de medicatie. Deze patiënten mogen geen depressie of dementie hebben. Het is belangrijk dat de behandelend neuroloog de patiënt uitvoerig uitleg geeft over deze behandelingsmodaliteit en kennis heeft van de indicaties voor verwijzing. Indien de patiënt na deze uitleg een eventuele neurochirurgische behandeling wenst, vindt verwijzing naar de neurochirurg plaats.

 

Aanbeveling 7-8

 

Indicaties voor verwijzing door de neuroloog naar een neurochirurg zijn:

Bilaterale stimulatie van de nucleus subthalamicus dient door de behandelend neuroloog en neurochirurg te worden overwogen bij patiënten met de ziekte van Parkinson met de volgende kenmerken:

  • latere stadia van idiopathische ziekte van Parkinson;
  • duidelijke reductie van de off-gerelateerde symptomen met levodopa (niet noodzakelijkerwijs voor tremor);
  • ernstige responsfluctuaties of dyskinesieen ondanks optimale aanpassing van de Parkinsonmedicatie;
  • ziekte van Parkinson met een therapieresistente tremor;
  • patiënt heeft na uitvoerige voorlichting de wens eventueel te worden geopereerd (conform de NICE-richtlijn).

 

Uitgangsvraag 7-9

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een opticien of oogarts?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Er zijn veel redenen waarom patiënten met ziekte van Parkinson een slechte visus of oogmotoriek kunnen hebben. Voor een deel wordt dit veroorzaakt door de ziekte zelf, voor een deel door de medicatie en voor een deel door leeftijdsgerelateerde comorbiditeit. Een voorbeeld is het gebruik van anticholinergica die de oogboldruk kunnen verhogen en het ontstaan van een glaucoom in de hand kunnen werken. Mensen bij wie in de familie glaucoom voorkomt, dienen hierop bedacht te zijn en hun oogboldruk voor het begin van de behandeling bij de oogarts te laten controleren. De oogarts zal dan zo nodig tijdens de behandeling de oogboldruk in de gaten blijven houden. Andere voorbeelden van visusstoornissen zijn problemen met het accommoderen, dubbelbeelden en het verminderde zien van contrast. Ook kunnen patiënten met de ziekte van Parkinson onscherp zien als gevolg van een afwijking van de brekende media van het oog; hiervoor kan een opticien vaak uitkomst bieden. Daarbij kan er ook een stoornis in de geconjugeerde oculomotoriek optreden. Hiervoor kan de opticien meestal geen oplossing bieden. Voor patiënten met de ziekte van Parkinson zijn stoornissen in de visus of oogmotoriek extra beperkend omdat zij de motorische beperkingen van de ziekte van Parkinson deels kunnen compenseren door goed naar de omgeving te kijken. Stoornissen in de visus of oogmotoriek kunnen daarom leiden tot extra beperkingen en complicaties waaronder bijvoorbeeld een verhoging van het valrisico.

 

Aanbeveling 7-9a

 

De indicatie voor verwijzing naar een opticien is visusproblemen, waarschijnlijk berustend op een afwijking van de brekende media van het oog.

 

Aanbeveling 7-9b

 

Indicaties voor verwijzing naar een oogarts zijn:

  1. visusklachten berustend op een afwijking van de brekende media van het oog, waarvoor de opticien geen afdoende behandeling kan geven;
  2. prescriptie van anticholinergica en aanwezigheid van glaucoom (in de familie);
  3. visusklachten met een verdenking op oculomotore stoornissen.

 

Uitgangsvraag 7-10

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een psychiater?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Zowel de ziekte van Parkinson als de medicatie kunnen psychiatrische stoornissen tot gevolg hebben, waarbij kan worden gedacht aan apathie, angst, depressie en psychose (vooral visuele hallucinaties). Indien psychiatrische stoornissen optreden en de neuroloog zich op dit terrein onvoldoende deskundig acht, onvoldoende ervaring heeft of als de eerstekeuzebehandelingen geen gewenst effect vertonen, wordt aanbevolen de psychiater in consult te vragen. Dit kan ook gebeuren indien de ernst van het toestandsbeeld of de complexiteit ervan hiertoe aanleiding geeft.

 

Aanbeveling 7-10

 

Indicaties voor verwijzing naar een psychiater zijn indien de neuroloog hierin onvoldoende deskundig is, geen ervaring heeft met de behandeling conform de gangbare richtlijnen of bij onvoldoende effect van eerstekeuzebehandelingen:

  1. apathie of initiatiefverlies;
  2. gedragsproblemen;
  3. delier;
  4. depressie;
  5. psychose;
  6. angst en paniek;
  7. dementie;*
  8. impulscontrolestoornissen;
  9. slaapstoornissen als gevolg van neuropsychiatrische problematiek (bedenk dat veel slaapproblemen het gevolg zijn van de ziekte van Parkinson zelf, of een gevolg zijn van de medicatie; overweeg bij patiënten met ernstige slaapstoornissen daarom een verwijzing naar een expertisecentrum voor slaapstoornissen).*

Bij patiënten die medische zorg nodig hebben vanwege een val, valincidenten rapporteren over het voorgaand jaar of stoornissen of beperkingen vertonen bij het lopen of het handhaven van de balans, dient het betrekken van een psychiater als medebehandelaar binnen het multidisciplinair team te worden overwogen.

 

*Bij deze problemen is de psychiater bij de zorgverlening betrokken als medebehandelaar. De neuroloog blijft in principe hoofdverantwoordelijk voor de zorgverlening voor alle gezondheidsproblemen die gerelateerd zijn aan de ziekte van Parkinson. Uiteraard kan hiervan worden afgeweken in onderling overleg tussen neuroloog en psychiater.

 

Uitgangsvraag 7-11

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een GZ-psycholoog (klinisch psycholoog of klinisch neuropsycholoog)?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Bij chronische ziekten als de ziekte van Parkinson treedt vaak een breed scala aan psychologische problematiek op, zoals acceptatieproblemen, aanpassingsstoornissen, veranderingen in cognitie, zelfbeeld en stemmingsstoornissen. Deze kunnen aanleiding geven tot nadere diagnostiek ter beoordeling van de aard en ernst van het verval en de noodzaak voor advies of begeleiding.

 

Aanbeveling 7-11

 

Indicaties voor verwijzing naar een klinisch psycholoog zijn:

  1. aanwezigheid van stress bij de patiënt of diens partner (deze kan ook arbeidsgerelateerd zijn);
  2. aanwezigheid van complexe psychosociale problematiek;
  3. acceptatieproblemen, aanpassingsstoornissen en coping;
  4. relatieproblemen;
  5. aanwezigheid van stemmings- en angststoornissen, als medicamenteuze ondersteuning niet noodzakelijk of wenselijk wordt geacht, of naast medicamenteuze behandeling;
  6. gebrekkige therapietrouw (bijvoorbeeld medicatie-inname, maar ook andere voorgeschreven behandelingen).

 

Indicaties voor verwijzing naar een klinisch neuropsycholoog

zijn aanwezigheid (of twijfel over de aanwezigheid) van veranderingen

in:

  1. cognitie (bijvoorbeeld achteruitgang in geheugen, aandachtscapaciteit of executief functioneren);
  2. emotie (bijvoorbeeld stemmingsstoornissen);
  3. gedrag (bijvoorbeeld verminderde frustratietolerantie, toegenomen

agressiviteit, ontremd gedrag of initiatiefverlies).

Deze functiestoornissen kunnen via gestandaardiseerd onderzoek nader in kaart worden gebracht.

 

Uitgangsvraag 7-12

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een revalidatiearts?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Bij manifeste dan wel dreigende (complexe) problematiek op het gebied van ADL, HDL of participatie kan de revalidatiearts worden betrokken, bij voorkeur met ondersteuning van een multidisciplinair team. In onderling overleg met de specialist ouderengeneeskunde kan ook bij cognitieve problemen een verwijzing naar de revalidatiearts geindiceerd zijn, als deze een negatieve invloed hebben op het functioneren en er (nog geen) geen sprake is van een dementie.

De specifieke rol (hoofdverantwoordelijk of consulent) van de revalidatiearts bij de multidisciplinaire behandeling van patiënten met de ziekte van Parkinson kan varieren al naar gelang het stadium van de ziekte en de regionale organisatie van de zorg.

Door tijdige verwijzing naar arbeidsrevalidatie kan bij nog arbeidzame patiënten de huidige en toekomstige arbeidsparticipatie worden geoptimaliseerd, rekening houdend met (toenemende) stoornissen en beperkingen en de preferenties van de patiënt.

 

Aanbeveling 7-12

 

Indicaties voor verwijzing naar een revalidatiearts met ondersteuning van een multidisciplinair team, zijn:

  1. noodzaak tot analyse of behandeling voor manifeste dan wel dreigende (complexe) ADL-, HDL- of participatieproblematiek;
  2. idem punt 1, maar met aanvullende cognitieve problemen die een negatieve invloed hebben op het functioneren en er (nog) geen sprake is van een dementie;*
  3. bij nog arbeidzame patiënten is het noodzakelijk tijdig (dat wil zeggen voordat er manifeste beperkingen zijn) de arbeidsrevalidatie in te schakelen teneinde de huidige en toekomstige arbeidsparticipatie te optimaliseren, rekening houdend met (toenemende) stoornissen en beperkingen en de preferenties van de patiënt;
  4. noodzaak tot indicatiestelling voor verstrekking van hulpmiddelen, aanpassingen en voorzieningen bij manifeste dan wel dreigende (complexe) ADL-, HDL- of participatieproblematiek.

Zie ook Criteria medisch specialistische revalidatie bij Parkinson en atypische parkinsonismen

 

* Zie ook aanbeveling 7-14 (Indicaties verwijzing specialist ouderengeneeskunde).

 

Uitgangsvraag 7-13

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een seksuoloog?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Seksuele problemen bij de ziekte van Parkinson kunnen een direct gevolg van de ziekte zijn of optreden als bijwerking van de medicatie. Daarnaast kunnen seksuele problemen indirect een verband met de ziekte hebben door de verstoorde partnerrelatie. Seksuele problemen worden veelal niet spontaan aangegeven door de patiënt of de partner. Het is daarom belangrijk dat proactief wordt gevraagd naar problemen op het gebied van seksualiteit. Het bestaan van een veranderd seksueel functioneren is echter niet altijd een indicatie voor verwijzing. Pas als de patiënt of de partner problemen op dit terrein ervaart, vormt dit een indicatie voor verwijzing.

 

Aanbeveling 7-13

Een verwijzing naar een seksuoloog kan worden overwogen indien het verminderd seksueel functioneren door de patiënt of diens partner als probleem wordt ervaren, en indien het probleem in het seksueel functioneren niet door andere al betrokken hulpverlener kan worden opgelost. Indicaties voor verwijzing zijn:

  1. aanwezigheid van beperkingen in het seksueel functioneren door bewegingsproblemen of moeheid;
  2. verandering van de seksualiteitsbeleving, onder meer door verandering van het zelfbeeld;
  3. aanwezigheid van hyposeksualiteit (als gevolg van de ziekte van Parkinson);
  4. aanwezigheid van hyperseksualiteit (als gevolg van de Parkinsonmedicatie die niet voldoende kan worden aangepast of als gevolg van neurochirurgische ingrepen);
  5. noodzaak tot advisering van hulpmiddelen voor verbetering van het seksueel functioneren.
  6. Vragen/zorgen omtrent de seksuele gezond (waarmee eigenlijk kan worden volstaan), zorgen over de intieme partnerrelatie, zorgen op het gebied van acceptatie en adaptatie van ervaren verandering in het seksueel functioneren.

 

Uitgangsvraag 7-14

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar een specialist ouderengeneeskunde?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

De specialist ouderengeneeskunde kan zowel in vroege of als in de late stadia worden betrokken indien sprake is van complexe ADL-problematiek waarbij de nadruk ligt op toegenomen afhankelijkheid en daarmee op een noodzaak tot extra verzorging en verpleging. Hierbij kunnen al dan niet stoornissen in de stemming of het cognitief functioneren aanwezig zijn. In de latere fasen van het ziektebeloop kan de specialist ouderengeneeskunde de taken van de revalidatiearts en de neuroloog overnemen, in het bijzonder wanneer de patiënt blijvende verzorging en verpleging nodig heeft. Dit kan worden versterkt door de aanwezigheid van depressieve en cognitieve problematiek naast de al aanwezige complexe ADL-problematiek. Het verdient aanbeveling dat elk verpleeghuis een vaste consulent neurologie of geriatrie heeft. Het is de verwachting dat in de toekomst verpleeghuiscentra een meer ambulante rol gaan spelen waarbij patiënten ook thuis worden bezocht. Verpleeghuiscentra gaan de zorg dan leveren samen met huisartsen, al of niet zich gespecialiseerd in ouderengeneeskunde.

Ook is het wenselijk dat een beperkt aantal (afgestemd op het aantal te verwachten patiënten) verpleeghuiscentra, specifieke Parkinsonexpertise gaan ontwikkelen en leveren. Te denken valt aan onder andere Parkinsonspecifieke long-stay-oplossingen of mogelijkheden voor Parkinsonspecifieke dagbehandeling of short-stay-revalidatie. Het is wenselijk dat deze verpleeghuiscentra beschikken over de expertise van specialisten ouderengeneeskunde met specifieke deskundigheid met betrekking tot de ziekte van Parkinson, bijvoorbeeld een kaderarts geriatrische revalidatie.

 

Aanbeveling 7-14

 

Indicaties voor verwijzing naar een specialist ouderengeneeskunde met ondersteuning van een multidisciplinair team zijn een noodzaak tot (in de vroege of late fase):

  1. dagbehandeling in verband met complexe motorische, cognitieve en emotionele pathologie;*
  2. short-stay (a) ontlasten thuissituatie, b) inventarisatie van ADL-problematiek en verstrekken van hulpmiddelen, c) kortdurende reactivering met terugkeer naar huis);*
  3. chronisch verblijf in verband met complexe motorische, cognitieve en emotionele pathologie;
  4. aanvullende verpleeghuiszorg (consultaties in zorgcentra en aan huis);*
  5. palliatieve zorg in het verpleeghuis of bij de patiënt thuis, waarbij veel patiënten die dit nodig hebben al in het verpleeghuis zullen verblijven;**
  6. consultatie in de eerste lijn bij patiënten in het eindstadium van de ziekte van Parkinson (eenmalig of regelmatig) om de huisarts van advies te voorzien.

 

Zolang de patiënt thuis verblijft, zijn de neuroloog en de huisarts de eerst verantwoordelijke zorgverleners. Zodra de patiënt in het verpleeghuis verblijft, verschuift deze verantwoordelijkheid naar de specialist ouderengeneeskunde.

 

* Indien de patiënt verkeert in een vroegere fase, behoren deze taken in de regel tot de verantwoordelijkheden van de revalidatiearts, zie aanbeveling 7-12.

** in samenwerking met de huisarts

 

Uitgangsvraag 7-15

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar de thuiszorg?

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

De patiënt of diens partner dient, indien nodig, te worden ondersteund bij huishoudelijke taken, zelfzorg en verpleging, zodat de patiënt zo lang mogelijk zelfstandig in zijn/haar eigen omgeving kan functioneren. Uit de literatuur blijkt dat de ziekte van Parkinson ook een grote belasting kan vormen voor de directe omgeving en dat een aanzienlijk deel van de partners om die reden dreigt te decompenseren. Hierdoor worden patiënten met de ziekte van Parkinson meer afhankelijk van duurdere verzorging. Indicatiestelling voor thuiszorg vindt plaats door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).

 

Aanbeveling 7-15

 

Het CIZ, een onafhankelijk orgaan dat de indicatiestelling verzorgt, wordt ingeschakeld ter ontlasting van de patiënt en diens partner. Indicaties voor inschakelen van thuiszorg zijn:

  1. noodzaak tot hulp bij huishoudelijke taken;
  2. noodzaak tot hulp bij zelfzorg;
  3. noodzaak tot verpleging.

 

Uitgangsvraag 7-16

 

Wat zijn de indicaties voor verwijzing naar de uroloog?

 

Evidentie

Niet gezocht

 

Overige overwegingen

 

Patiënten kunnen mictieveranderingen ervaren die mogelijk samenhangen met de ziekte van Parkinson. Daarnaast kunnen mannelijke patiënten erectie- en ejaculatiestoornissen ervaren. De huisarts kan goed een eerste beoordeling maken en eventueel behandeling instellen. Verdere aanpassingen in de medicatie kunnen worden gemaakt door de neuroloog. De Parkinsonverpleegkundige heeft een belangrijke screenende functie. Als behandeling door de huisarts of neuroloog onvoldoende effectief is, kan de uroloog kan in consult worden gevraagd voor de diagnostiek en behandeling van mictieveranderingen of (bij mannelijke patiënten) erectie- en ejaculatiestoornissen.

 

Aanbeveling 7-16

 

De eerste beoordeling van mictieveranderingen of (bij mannelijke patiënten) erectie- en ejaculatiestoornissen vindt plaats door de huisarts of de neuroloog. Indicaties voor verwijzing naar de uroloog zijn:

  1. aanwezigheid van mictieveranderingen zoals incontinentie en veelvuldige aandrang (met slaapproblemen als mogelijk gevolg) ter diagnostiek van de oorzaak en ter uitsluiting van oorzaken die niet gerelateerd zijn aan de ziekte van Parkinson, zoals prostaatklachten en verzakking (conform NPCF-richtlijn, 2001);341
  2. erectie- en ejaculatiestoornissen waarbij sprake is van een beperkte beschikbaarheid van een medisch seksuoloog en waarbij de huisarts of neuroloog te weinig kennis op dit terrein heeft.

Onderbouwing

  1. The AGREE Collaboration, Appraisel of Guidelines Research & Evaluation. Instrument voor beoordeling van richtlijnen. www.agreecollaboration.org/pdf/nl pdf [ 2001 [cited 2008; Nov. 28].
  2. The ADAPTE Collaboration, ADAPTE manual. ADAPTE Resource toolkit. www.adapte.org. 2009;
  3. Speelman J, Ziekte van Parkinson. Nationaal Kompas Volksgezondheid. 2008; URL:www.nationaalkompas.nl
  4. de Lau LM, Breteler MM. Epidemiology of Parkinson’s disease. Lancet Neurol. 2006;5(6):525-35. 5.
  5. de Rijk MC, Tzourio C, Breteler MM, Dartigues JF, Amaducci L, Lopez-Pousa S, et al. Prevalence of parkinsonism and Parkinson’s disease in Europe: the EUROPARKINSON Collaborative Study. European Community Concerted Action on the Epidemiology of Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1997;62(1):10-5.
  6. de Lau LM, Giesbergen PC, de Rijk MC, Hofman A, Koudstaal PJ, Breteler MM. Incidence of parkinsonism and Parkinson disease in a general population: the Rotterdam Study 111. Neurology. 2004;63(7):1240-4.
  7. de Lau LM, Schipper CM, Hofman A, Koudstaal PJ, Breteler MM. Prognosis of Parkinson disease: risk of dementia and mortality: the Rotterdam Study 82. Arch Neurol. 2005;62(8):1265-9.
  8. NICE, Parkinson’s disease. Diagnosis and management in primary and secondary care (NICE clinical guideline 35). London, UK: National collaborating centre for chronic conditions. 2006;
  9. Findley LJ, The economic impact of Parkinson’s disease. Parkinsonism Relat Disord. 2007;13(Suppl):S8-S12.
  10. Findley L, Aujla M, Bain PG, Baker M, Beech C, Bowman C, et al. Direct economic impact of Parkinson’s disease: a research survey in the United Kingdom. Mov Disord. 2003;18(10):1139-45.
  11. Keranen T, Kaakkola S, Sotaniemi K, Laulumaa V, Haapaniemi T, Jolma T, et al. Economic burden and quality of life impairment increase with severity of PD. Parkinsonism Relat Disord. 2003;9(3):163-8.
  12. Sato K, Hatano T, Yamashiro K, Kagohashi M, Nishioka K, Izawa N, et al. Prognosis of Parkinson’s disease: time to stage III, IV, V, and to motor fluctuations. Mov Disord. 2006;21(9):1384-95.
  13. Munneke M, Keus S, Nijkrake M, Kwakkel G, Berendse H, Roos R, et al. Efficiency of evidence-based physiotherapy for Parkinson’s disease: The ParkinsonNet trial. Mov Disord 2007;23(Suppl.1):S220.
  14. Hjelmgren J, Ghatnekar O, Reimer J, Grabowski M, Lindvall O, Persson U, et al. Estimating the value of novel interventions for Parkinson’s disease: an early decision-making model with application to dopamine cell replacement. Parkinsonism Relat Disord. 2006;12(7):443-52.
  15. Drummond MF, O’Brien B, Stoddart GL, Torrance GW. Methods for the Economic Evaluation of Health Care Programmes. second edition ed. Oxford: Oxford University Press. 1997;
  16. Gage H, Storey L. Rehabilitation for Parkinson’s disease: a systematic review of available evidence. Clin Rehabil. 2004;18(5):463-82.
  17. Poos MJJC, Smit JM, Groen J, Kommer GJ, Slobbe LCJ. Kosten van ziekten in Nederland. 2005; RIVM. www. kostenvanziekten.nl.
  18. Hagell P, Nordling S, Reimer J, Grabowski M, Persson U. Resource use and costs in a Swedish cohort of patients with Parkinson’s disease. Mov Disord. 2002;17(6):1213-20.
  19. Alves G, Larsen JP, Emre M, Wentzel-Larsen T, Aarsland D. Changes in motor subtype and risk for incident dementia in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2006;21(8):1123-30.
  20. Daniel SE, Lees AJ. Parkinson’s Disease Society Brain Bank, London: overview and research. J Neural Transm Suppl. 1993;39:165-72.
  21. Hughes AJ, Daniel SE, Kilford L, Lees AJ. Accuracy of clinical diagnosis of idiopathic Parkinson’s disease: a clinico-pathological study of 100 cases. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1992;55(3):181-4.
  22. Hughes AJ, Daniel SE, Ben-Shlomo Y, Lees AJ. The accuracy of diagnosis of parkinsonian syndromes in a specialist movement disorder service. Brain. 2002;125:861-70.
  23. Rajput AH, Rozdilsky B, Rajput A. Accuracy of clinical diagnosis in parkinsonism--a prospective study. Can J Neurol Sci. 1991;18(3):275-8.
  24. Jankovic J, Rajput AH, McDermott MP, Perl DP. The evolution of diagnosis in early Parkinson disease. Parkinson Study Group. Arch Neurol. 2000;57(3):369-72.
  25. Lees AJ, Katzenschlager R, Head J, Ben-Shlomo Y. Ten-year follow-up of three different initial treatments in de-novo PD: a randomized trial. Neurology. 2001;57(9):1687-94.
  26. Meara J, Bhowmick BK, Hobson P. Accuracy of diagnosis in patients with presumed Parkinson’s disease. Age Ageing. 1999;28(2):99-102.
  27. Schrag A, Ben-Shlomo Y, Quinn N. How valid is the clinical diagnosis of Parkinson’s disease in the community? J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2002;73(5):529-34.
  28. Gelb DJ, Oliver E, Gilman S. Diagnostic criteria for Parkinson disease. Arch Neurol. 1999;56(1):33-9.
  29. Parkinson Study Group, A multicenter assessment of dopamine transporter imaging with DOPASCAN/SPECT in parkinsonism, Parkinson Study Group. Neurology. 2000;55(10):1540-7.
  30. Acton PD, Mozley PD, Kung HF. Logistic discriminant parametric mapping: a novel method for the pixel-based differential diagnosis of Parkinson’s disease. Eur J Nucl Med. 1999;26(11):1413-23.
  31. Asenbaum S, Pirker W, Angelberger P, Bencsits G, Pruckmayer M, Brucke T. [123I]beta-CIT and SPECT in essential tremor and Parkinson’s disease. J Neural Transm. 1998;105(10-12):1213-28.
  32. Benamer HT, Oertel WH, Patterson J, Hadley DM, Pogarell O, Hoffken H, et al. Prospective study of presynaptic dopaminergic imaging in patients with mild parkinsonism and tremor disorders: part 1. Baseline and 3-month observations. Mov Disord. 2003;18(9):977-84.
  33. Benamer TS, Patterson J, Grosset DG, Booij J, de Bruin K, van Royen E, et al. Accurate differentiation of parkinsonism and essential tremor using visual assessment of [123I]-FP-CIT SPECT imaging: the [123I]-FP-CIT study group. Mov Disord. 2000;15(3):503-10.
  34. Booij J, Speelman JD, Horstink MW, Wolters EC. The clinical benefit of imaging striatal dopamine transporters with [123I]FP-CIT SPET in differentiating patients with presynaptic parkinsonism from those with other forms of parkinsonism. Eur J Nucl Med. 2001;28(3):266-72.
  35. Catafau AM, Tolosa E. Impact of dopamine transporter SPECT using 123I-Ioflupane on diagnosis and management of patients with clinically uncertain Parkinsonian syndromes. Mov Disord. 2004;19(10):1175-82.
  36. Chou KL, Hurtig HI, Stern MB, Colcher A, Ravina B, Newberg A, et al. Diagnostic accuracy of [99mTc]TRODAT-1 SPECT imaging in early Parkinson’s disease. Parkinsonism Relat Disord. 2004;10(6):375-9.
  37. Huang WS, Lee MS, Lin JC, Chen CY, Yang YW, Lin SZ, et al. Usefulness of brain 99mTc-TRODAT-1 SPET for the evaluation of Parkinson’s disease. Eur J Nucl Med Mol Imaging. 2004;31(2):155-61.
  38. Jennings DL, Seibyl JP, Oakes D, Eberly S, Murphy J, Marek K. (123I) beta-CIT and single-photon emission computed tomographic imaging vs clinical evaluation in Parkinsonian syndrome: unmasking an early diagnosis. Arch Neurol. 2004;61(8):1224-9.
  39. Lokkegaard A, Werdelin LM, Friberg L. Clinical impact of diagnostic SPET investigations with a dopamine re-uptake ligand. Eur J Nucl Med Mol Imaging. 2002;29(12):1623-9.
  40. Popperl G, Radau P, Linke R, Hahn K, Tatsch K. Diagnostic performance of a 3-D automated quantification method of dopamine D2 receptor SPECT studies in the differential diagnosis of parkinsonism. Nucl Med Commun. 2005;26(1):39-43.
  41. Prunier C, Tranquart F, Cottier JP, Giraudeau B, Chalon S, Guilloteau D, et al. Quantitative analysis of striatal dopamine D2 receptors with 123 I-iodolisuride SPECT in degenerative extrapyramidal diseases. Nucl Med Commun 2001;22(11):1207-14.
  42. Van Laere K, De Ceuninck L, Dom R, Van den Eynden J, Vanbilloen H, Cleynhens J, et al. Dopamine transporter SPECT using fast kinetic ligands: 123I-FP-beta-CIT versus 99mTc-TRODAT-1. Eur J Nucl Med Mol Imaging. 2004;31(8):1119-27.
  43. Varrone A, Marek KL, Jennings D, Innis RB, Seibyl JP. [(123)I]beta-CIT SPECT imaging demonstrates reduced density of striatal dopamine transporters in Parkinson’s disease and multiple system atrophy. Mov Disord. 2001;16(6):1023-32.
  44. Weng YH, Yen TC, Chen MC, Kao PF, Tzen KY, Chen RS, et al. Sensitivity and specificity of 99mTc-TRODAT-1 SPECT imaging in differentiating patients with idiopathic Parkinson’s disease from healthy subjects. J Nucl Med. 2004;45(3):393-401.
  45. Doepp F, Plotkin M, Siegel L, Kivi A, Gruber D, Lobsien E, et al. Brain parenchyma sonography and 123I-FP-CIT SPECT in Parkinson’s disease and essential tremor. Mov Disord. 2008;23(3):405-10.
  46. Marshall VL, Patterson J, Hadley DM, Grosset KA, Grosset DG. Two-year follow-up in 150 consecutive cases with normal dopamine transporter imaging. Nucl Med Commun. 2006;27(12):933-7.
  47. Bhattacharya K, Saadia D, Eisenkraft B, Yahr M, Olanow W, Drayer B, et al. Brain magnetic resonance imaging in multiple-system atrophy and Parkinson disease: a diagnostic algorithm. Arch Neurol. 2002;59(5):835-42.
  48. Burn DJ, Sawle GV, Brooks DJ. Differential diagnosis of Parkinson’s disease, multiple system atrophy, and Steele-Richardson-Olszewski syndrome: discriminant analysis of striatal 18F-dopa PET data. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1994;57(3):278-84.
  49. Cercy SP, Bylsma FW. Lewy bodies and progressive dementia: a critical review and meta-analysis. J Int Neuropsychol Soc. 1997;3(2):179-94.
  50. Juh R, Kim J, Moon D, Choe B, Suh T. Different metabolic patterns analysis of Parkinsonism on the 18F-FDG PET. Eur J Radiol. 2004;51(3):223-33.
  51. Schocke MF, Seppi K, Esterhammer R, Kremser C, Jaschke W, Poewe W, et al. Diffusion-weighted MRI differentiates the Parkinson variant of multiple system atrophy from PD. Neurology. 2002;58(4):575-80.
  52. Schreckenberger M, Hagele S, Siessmeier T, Buchholz HG, Armbrust-Henrich H, Rosch F, et al. The dopamine D2 receptor ligand 18F-desmethoxyfallypride: an appropriate fluorinated PET tracer for the differential diagnosis of parkinsonism. Eur J Nucl Med Mol Imaging. 2004;31(8):1128-35.53.
  53. Paviour DC, Price SL, Stevens JM, Lees AJ, Fox NC. Quantitative MRI measurement of superior cerebellar peduncle in progressive supranuclear palsy. Neurology. 2005;64(4):675-9.
  54. Price S, Paviour D, Scahill R, Stevens J, Rossor M, Lees A, et al. Voxel-based morphometry detects patterns of atrophy that help differentiate progressive supranuclear palsy and Parkinson’s disease. Neuroimage. 2004;23(2):663-9.
  55. Righini A, Antonini A, Ferrarini M, de Notaris R, Canesi M, Triulzi F, et al. Thin section MR study of the basal ganglia in the differential diagnosis between striatonigral degeneration and Parkinson disease. J Comput Assist Tomogr. 2002;26(2):266-71.
  56. Righini A, Antonini A, de NR, Bianchini E, Meucci N, Sacilotto G, et al. MR imaging of the superior profile of the midbrain: differential diagnosis between progressive supranuclear palsy and Parkinson disease. AJNR Am J Neuroradiol. 2004;25(6):927-32.
  57. Seppi K, Schocke MF, Esterhammer R, Kremser C, Brenneis C, Mueller J, et al. Diffusion-weighted imaging discriminates progressive supranuclear palsy from PD, but not from the parkinson variant of multiple system atrophy. Neurology. 2003;60(6):922-7.
  58. Yekhlef F, Ballan G, Macia F, Delmer O, Sourgen C, Tison F. Routine MRI for the differential diagnosis of Parkinson’s disease, MSA, PSP, and CBD. J Neural Transm. 2003;110(2):151-69.
  59. Clarke CE, Davies P. Systematic review of acute levodopa and apomorphine challenge tests in the diagnosis of idiopathic Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2000;69(5):590-4.
  60. Albanese A, Bonuccelli U, Brefel C, Chaudhuri KR, Colosimo C, Eichhorn T, et al. Consensus statement on the role of acute dopaminergic challenge in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2001;16(2):197-201.
  61. D’Costa DF, Abbott RJ, Pye IF, Millac PA. The apomorphine test in parkinsonian syndromes. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1991;54(10):870-2.
  62. Hughes AJ, Lees AJ, Stern GM. Apomorphine test to predict dopaminergic responsiveness in parkinsonian syndromes. Lancet. 1990;336(8706):32-4.
  63. Zappia M, Montesanti R, Colao R, Branca D, Nicoletti G, Aguglia U, et al. Short-term levodopa test assessed by movement time accurately predicts dopaminergic responsiveness in Parkinson’s disease. Mov Disord. 1997;12(1):103-6.
  64. Winogrodzka AW, Risico op neurodegeneratieve aandoening bij idiopathische REM-slaapgebonden gedragsstoornis.Tijdsch Neurol Neurochir. 2009;110(2):101-2.
  65. Ponsen MM, Stoffers D, Booij J, van Eck-Smit BL, Wolters EC, Berendse HW. Idiopathic hyposmia as a preclinical sign of Parkinson’s disease. Ann Neurol. 2004;56(2):173-81.
  66. Haehner A, Hummel T, Hummel C, Sommer U, Junghanns S, Reichmann H. Olfactory loss may be a first sign of idiopathic Parkinson’s disease. Mov Disord. 2007;22(6):839-42.
  67. Ross GW, Petrovitch H, Abbott RD, Tanner CM, Popper J, Masaki K, et al. Association of olfactory dysfunction with risk for future Parkinson’s disease. Ann Neurol. 2008;63(2):167-73.
  68. Wakabayashi K, Takahashi H, Takeda S, Ohama E, Ikuta F. Parkinson’s disease: the presence of Lewy bodies in Auerbach’s and Meissner’s plexuses. Acta Neuropathol. 1988;76(3):217-21.
  69. Abbott RD, Petrovitch H, White LR, Masaki KH, Tanner CM, Curb JD, et al. Frequency of bowel movements and the future risk of Parkinson’s disease. Neurology. 2001;57(3):456-62.
  70. Iranzo A, Molinuevo JL, Santamaria J, Serradell M, Marti MJ, Valldeoriola F, et al. Rapid-eye-movement sleep behaviour disorder as an early marker for a neurodegenerative disorder: a descriptive study. Lancet Neurol. 2006;5(7):572-7.
  71. Behnke S, Berg D, Naumann M, Becker G. Differentiation of Parkinson’s disease and atypical parkinsonian syndromes by transcranial ultrasound. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2005;76(3):423-5.
  72. Tsai CF, Wu RM, Huang YW, Chen LL, Yip PK, Jeng JS. Transcranial color-coded sonography helps differentiation between idiopathic Parkinson’s disease and vascular parkinsonism. J Neurol. 2007;254(4):501-7.
  73. Klein C, Schlossmacher MG. The genetics of Parkinson disease: Implications for neurological care. Nat Clin Pract Neurol. 2006;2(3):136-46.
  74. van de Warrenburg BP, Scheffer H, Heutink P, Bloem BR. [Parkinson’s disease(s): recent insight into genetic factors]. Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151(30):1665-8.
  75. Inerney-Leo A, Hadley DW, Gwinn-Hardy K, Hardy J. Genetic testing in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2005;20(1):1-10.
  76. Nagayama H, Hamamoto M, Ueda M, Nagashima J, Katayama Y. Reliability of MIBG myocardial scintigraphy in the diagnosis of Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2005;76(2):249-51.
  77. Taki J, Yoshita M, Yamada M, Tonami N. Significance of 123I-MIBG scintigraphy as a pathophysiological indicator in the assessment of Parkinson’s disease and related disorders: it can be a specific marker for Lewy body disease. Ann Nucl Med. 2004;18(6):453-61.
  78. Lee PH, Yeo SH, Kim HJ, Youm HY. Correlation between cardiac 123I-MIBG and odor identification in patients with Parkinson’s disease and multiple system atrophy. Mov Disord. 2006;21(11):1975-7.
  79. Yoshita M, Differentiation of idiopathic Parkinson’s disease from striatonigral degeneration and progressive supranuclear palsy using iodine-123 meta-iodobenzylguanidine myocardial scintigraphy. J Neurol Sci. 1998;155(1):60-7.
  80. Vodusek DB, How to diagnose MSA early: the role of sphincter EMG. J Neural Transm. 2005;112(12):1657-68.
  81. Lee EA, Kim BJ, Lee WY. Diagnosing multiple system atrophy with greater accuracy: combined analysis of the clonidine-growth hormone test and external anal sphincter electromyography. Mov Disord, 2002;17(6):1242-7.
  82. Pellecchia MT, Pivonello R, Colao A, Barone P. Growth hormone stimulation tests in the differential diagnosis of Parkinson’s disease. Clin Med Res. 2006;4(4):322-5.
  83. Bonanni L, Thomas A, Tiraboschi P, Perfetti B, Varanese S, Onofrj M. EEG comparisons in early Alzheimer’s disease, dementia with Lewy bodies and Parkinson’s disease with dementia patients with a 2-year follow-up. Brain. 2008;131(Pt 3):690-705.
  84. Muslimovic D, Schmand B, Speelman JD, de Haan RJ. Course of cognitive decline in Parkinson’s disease: a meta-analysis. J Int Neuropsychol Soc. 2007;13(6):920-32.
  85. Muslimovic D, Post B, Speelman JD, Schmand B. Cognitive profile of patients with newly diagnosed Parkinson disease. Neurology. 2005;65(8):1239-45.
  86. Fernandez HH, See RH, Gary MF, Bowers D, Rodriguez RL, Jacobson C, et al. Depressive Symptoms in Parkinson Disease Correlate With Impaired Global and Specific Cognitive Performance. J Geriatr Psychiatry Neurol. 2009;22(4):223-7.
  87. Santangelo G, Vitale C, Trojano L, Longo K, Cozzolino A, Grossi D, et al. Relationship between depression and cognitive dysfunctions in Parkinson’s disease without dementia. J Neurol. 2009;256(4):632-8
  88. Starkstein SE, Bolduc PL, Mayberg HS, Preziosi TJ, Robinson RG. Cognitive impairments and depression in Parkinson’s disease: a follow up study. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1990;53(7):597-602.
  89. Starkstein SE, Merello M, Jorge R, Brockman S, Bruce D, Petracca G, et al. A validation study of depressive syndromes in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2008;23(4):538-46.
  90. Emre M, Aarsland D, Brown R, Burn DJ, Duyckaerts C, Mizuno Y, et al. Clinical diagnostic criteria for dementia associated with Parkinson’s disease. Mov Disord. 2007;22(12):1689-1707.
  91. Dubois B, Burn D, Goetz C, Aarsland D, Brown RG, Broe GA, et al. Diagnostic procedures for Parkinson’s disease dementia: recommendations from the movement disorder society task force. Mov Disord. 2007;22(16):2314-24.
  92. Kulisevsky J, Pagonabarraga J. Cognitive impairment in Parkinson’s disease: tools for diagnosis and assessment. Mov Disord. 2009;24(8):1103-10.
  93. Marinus J, Visser M, Verwey NA, Verhey FR, Middelkoop HA, Stiggelbout AM, et al. Assessment of cognition in Parkinson’s disease. Neurology. 2003;61(9):1222-8.
  94. Verbaan D, Marinus J, Visser M, van Rooden SM, Stiggelbout AM, Middelkoop HA, et al. Cognitive impairment in Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2007;78(11):1182-7.
  95. Chaudhuri KR, Schapira AH. Non-motor symptoms of Parkinson’s disease: dopaminergic pathophysiology and treatment. Lancet Neurol. 2009;8(5):464-74.
  96. Goodman A, Organic unity theory: the mind-body problem revisited. Am J Psychiatry. 1991;148(5):553-63.
  97. Simuni T, Sethi K. Nonmotor manifestations of Parkinson’s disease. Ann Neurol. 2008;64 Suppl.2:S65-S80.
  98. Reijnders JS, Ehrt U, Weber WE, Aarsland D, Leentjens AF. A systematic review of prevalence studies of depression in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2008;23(2):183-9.
  99. Leentjens AF, Van den Akker M, Metsemakers JF, Lousberg R, Verhey FR. Higher incidence of depression preceding the onset of Parkinson’s disease: a register study. Mov Disord. 2003;18(4):414-8.
  100. Starkstein SE, Merello M, Jorge R, Brockman S, Bruce D, Petracca G, et al. A validation study of depressive syndromes in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2008;23(4):538-46.
  101. Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie, Richtlijn diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie. Utrecht / Alphen aan de Rijn B.V.: CBO / Van Zuiden Communications (www.nvvp.net). 2005;
  102. Marsh L, McDonald WM, Cummings J, Ravina B. Provisional diagnostic criteria for depression in Parkinson’s disease: report of an NINDS/NIMH Work Group. Mov Disord. 2006;21(2):148-58.
  103. Schrag A, Barone P, Brown RG, Leentjens AF, McDonald WM, Starkstein S, et al. Depression rating scales in Parkinson’s disease: critique and recommendations. Mov Disord. 2007;22(8):1077-92.
  104. Stacy M, Galbreath A. Optimizing long-term therapy for Parkinson disease: levodopa, dopamine agonists, and treatment-associated dyskinesia. Clin Neuropharmacol. 2008;31(1):51-6.
  105. Hristova AH, Koller WC. Early Parkinson’s disease: what is the best approach to treatment. Drugs Aging. 2000;17(3):165-81.
  106. Imamura A, Geda YE, Slowinski J, Wszolek ZK, Brown LA, Uitti RJ. Medications used to treat Parkinson’s disease and the risk of gambling. Eur J Neurol. 2008;15(4):350-4.
  107. Stocchi F, Bonamartini A, Vacca L, Ruggieri S. Motor fluctuations in levodopa treatment: clinical pharmacology.Eur Neurol. 1996;36(Suppl.1):38-42.
  108. Hauser RA, McDermott MP, Messing S. Factors associated with the development of motor fluctuations and dyskinesias in Parkinson disease. Arch Neurol. 2006;63(12):1756-60.
  109. Kempster PA, Williams DR, Selikhova M, Holton J, Revesz T, Lees AJ. Patterns of levodopa response in Parkinson’s disease: a clinico-pathological study. Brain. 2007;130(Pt 8):2123-8.
  110. Fahn S, Oakes D, Shoulson I, Kieburtz K, Rudolph A, Lang A, et al. Levodopa and the progression of Parkinson’s disease. N Engl J Med. 2004;351(24):2498-2508.
  111. Parkinson Study Group, Safety and efficacy of pramipexole in early Parkinson disease. A randomized dose-ranging study. Parkinson Study Group. JAMA. 1997;278(2):125-30.
  112. Adler CH, Sethi KD, Hauser RA, Davis TL, Hammerstad JP, Bertoni J, et al. Ropinirole for the treatment of early Parkinson’s disease. The Ropinirole Study Group. Neurology. 1997;49(2):393-9.
  113. Barone P, Bravi D, Bermejo-Pareja F, Marconi R, Kulisevsky J, Malagu S, et al. Pergolide monotherapy in the treatment of early PD: a randomized, controlled study. Pergolide Monotherapy Study Group. Neurology. 1999;53(3):573-9.
  114. Brooks DJ, Abbott RJ, Lees AJ, Martignoni E, Philcox DV, Rascol O, et al. A placebo-controlled evaluation of ropinirole, a novel D2 agonist, as sole dopaminergic therapy in Parkinson’s disease. Clin Neuropharmacol. 1998;21(2):101-7.
  115. Hubble JP, Koller WC, Cutler NR, Sramek JJ, Friedman J, Goetz C, et al. Pramipexole in patients with early Parkinson’s disease. Clin Neuropharmacol. 1995;18(4):338-47.
  116. Shannon KM, Bennett JP, Jr., Friedman JH. Efficacy of pramipexole, a novel dopamine agonist, as monotherapy in mild to moderate Parkinson’s disease. The Pramipexole Study Group. Neurology. 1997;49(3):724-8.
  117. Rascol O, Dubois B, Caldas AC, Senn S, Del SS, Lees A. Early piribedil monotherapy of Parkinson’s disease: A planned seven-month report of the REGAIN study. Mov Disord. 2006;21(12):2110-5.
  118. Watts RL, Jankovic J, Waters C, Rajput A, Boroojerdi B, Rao J. Randomized, blind, controlled trial of transdermal rotigotine in early Parkinson disease. Neurology. 2007;68(4):272-6.
  119. Giladi N, Shabtai H, Gurevich T, Benbunan B, Anca M, Korczyn AD. Rivastigmine (Exelon) for dementia in patients with Parkinson’s disease. Acta Neurol Scand. 2003;108(5):368-73.
  120. Giladi N, Boroojerdi B, Korczyn AD, Burn DJ, Clarke CE, Schapira AH. Rotigotine transdermal patch in early Parkinson’s disease: a randomized, double-blind, controlled study versus placebo and ropinirole. Mov Disord. 2007;22(16):2398-2404.
  121. Rascol O, Nutt JG, Blin O, Goetz CG, Trugman JM, Soubrouillard C, et al. Induction by dopamine D1 receptor agonist ABT-431 of dyskinesia similar to levodopa in patients with Parkinson disease. Arch Neurol. 2001;58(2):249-54.
  122. Rasmussen VG, Poulsen SH, Dupont E, Ostergaard K, Safikhany G, Egeblad H. Heart valve disease associated with treatment with ergot-derived dopamine agonists: a clinical and echocardiographic study of patients with Parkinson’s disease. J Intern Med. 2008;263(1):90-8.
  123. Dhawan V, Medcalf P, Stegie F, Jackson G, Basu S, Luce P, et al. Retrospective evaluation of cardio-pulmonary fibrotic side effects in symptomatic patients from a group of 234 Parkinson’s disease patients treated with cabergoline. J Neural Transm. 2005;112(5):661-8.
  124. Antonini A, Poewe W. Fibrotic heart-valve reactions to dopamine-agonist treatment in Parkinson’s disease. Lancet Neurol. 2007;6(9):826-9.
  125. Paus S, Brecht HM, Koster J, Seeger G, Klockgether T, Wullner U. Sleep attacks, daytime sleepiness, and dopamine agonists in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2003;18(6):659-67.
  126. Homann CN, Wenzel K, Suppan K, Ivanic G, Kriechbaum N, Crevenna R, et al. Sleep attacks in patients taking dopamine agonists: review. BMJ. 2002;324(7352):1483-7.
  127. Chaudhuri KR, Pal S, Brefel-Courbon C. ‘Sleep attacks’ or ‘unintended sleep episodes’ occur with dopamine agonists: is this a class effect? Drug Saf. 2002;25(7):473-83.
  128. Thobois S, Proposed dose equivalence for rapid switch between dopamine receptor agonists in Parkinson’s disease: a review of the literature. Clin Ther. 2006;28(1):1-12.
  129. Takahashi H, Nogawa S, Tachibana H, Kawamura J, Abe T, Ogino Y, et al. Pramipexole safely replaces ergot dopamine agonists with either rapid or slow switching. J Int Med Res. 2008;36(1):106-14.
  130. Grosset K, Needleman F, Macphee G, Grosset D. Switching from ergot to nonergot dopamine agonists in Parkinson’s disease: a clinical series and five-drug dose conversion table. Mov Disord. 2004;19(11):1370-4.
  131. Reichmann H, Odin P, Brecht HM, Koster J, Kraus PH. Changing dopamine agonist treatment in Parkinson’s disease: experiences with switching to pramipexole. J Neural Transm Suppl. 2006;(71):17-25.
  132. Canesi M, Antonini A, Mariani CB, Tesei S, Zecchinelli AL, Barichella M, et al. An overnight switch to ropinirole therapy in patients with Parkinson’s disease. Short communication. J Neural Transm. 1999;106(9-10):925-9.
  133. Ives NJ, Stowe RL, Marro J, Counsell C, Macleod A, Clarke CE, et al. Monoamine oxidase type B inhibitors in early Parkinson’s disease: meta-analysis of 17 randomised trials involving 3525 patients. BMJ. 2004;329(7466):593.
  134. Macleod AD, Counsell CE, Ives N, Stowe R. Monoamine oxidase B inhibitors for early Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2005;(3):CD004898.
  135. Presthus J, Berstad J, Lien K. Selegiline (1-deprenyl) and low-dose levodopa treatment of Parkinson’s disease. A double-blind crossover trial. Acta Neurol Scand. 1987;76(3):200-3.
  136. Stern MB, Marek KL, Friedman J, Hauser RA, LeWitt PA, Tarsy D, et al. Double-blind, randomized, controlled trial of rasagiline as monotherapy in early Parkinson’s disease patients. Mov Disord. 2004;19(8):916-23.
  137. Elmer L, Schwid S, Eberly S, Goetz C, Fahn S, Kieburtz K, et al. Rasagiline-associated motor improvement in PD occurs without worsening of cognitive and behavioral symptoms. J Neurol Sci. 2006;248(1-2):78-83.
  138. Biglan KM, Schwid S, Eberly S, Blindauer K, Fahn S, Goren T, et al. Rasagiline improves quality of life in patients with early Parkinson’s disease. Mov Disord. 2006;21(5):616-23.
  139. Fernandez HH, Chen JJ. Monoamine oxidase-B inhibition in the treatment of Parkinson’s disease. Pharmacother.2007;27:174S-85.
  140. Thorpy MJ, Adler CH. Parkinson’s disease and sleep. Neurol Clin. 2005;23(4):1187-1208.
  141. Stoof JC, Booij J, Drukarch B. Amantadine as N-methyl-D-aspartic acid receptor antagonist: new possibilities for therapeutic applications? Clin Neurol Neurosurg. 1992;94(Suppl):S4-6.
  142. Crosby N, Deane KH, Clarke CE. Amantadine in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2003;(1):CD003468.
  143. Sage JI, Mark MH. Pharmacokinetics of continuous-release carbidopa/levodopa. Clin Neuropharmacol. 1994;17(Suppl.2):S1-S6.
  144. Block G, Liss C, Reines S, Irr J, Nibbelink D. Comparison of immediate-release and controlled release carbidopa/ levodopa in Parkinson’s disease. A multicenter 5-year study. The CR First Study Group. Eur Neurol. 1997;37(1):23-7.
  145. Dupont E, Andersen A, Boas J, Boisen E, Borgmann R, Helgetveit AC, et al. Sustained-release Madopar HBS compared with standard Madopar in the long-term treatment of de novo parkinsonian patients. Acta Neurol Scand. 1996;93(1):14-20.
  146. Pahwa R, Busenbark K, Huber SJ, Michalek D, Hubble JP, Koller WC. Clinical experience with controlled-release carbidopa/levodopa in Parkinson’s disease. Neurology. 1993;43(4):677-81.
  147. Crosby NJ, Deane KH, Clarke CE. Beta-blocker therapy for tremor in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2003;(1):CD003361.
  148. Claveria L, Vakil S, George C, et al. Oxprenolol in Parkinsonism. J Clin Pharmacol. 2007;15:66-8.
  149. Brooks JO, Hoblyn JC. Neurocognitive costs and benefits of psychotropic medications in older adults. J Geriatr Psychiatry Neurol. 2007;20(4):199-214.
  150. Katzenschlager R, Sampaio C, Costa J, Lees A. Anticholinergics for symptomatic management of Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2003;(2):CD003735.
  151. Cooper JA, Sagar HJ, Doherty SM, Jordan N, Tidswell P, Sullivan EV. Different effects of dopaminergic and anticholinergic therapies on cognitive and motor function in Parkinson’s disease. A follow-up study of untreated patients. Brain. 1992;115:1701-25.
  152. Perry EK, Perry RH. Acetylcholine and hallucinations: disease-related compared to drug-induced alterations in human consciousness. Brain Cogn. 1995;28(3):240-58.
  153. Hely MA, Morris JG, Reid WG, O’Sullivan DJ, Williamson PM, Rail D, et al. The Sydney Multicentre Study of Parkinson’s disease: a randomised, prospective five year study comparing low dose bromocriptine with low dose levodopa-carbidopa. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1994;57(8):903-10.
  154. Caraceni T, Musicco M. Levodopa or dopamine agonists, or deprenyl as initial treatment for Parkinson’s disease. A randomized multicenter study. Parkinsonism Relat Disord. 2001;7(2):107-14.
  155. Kostic V, Przedborski S, Flaster E, Sternic N. Early development of levodopa-induced dyskinesias and response fluctuations in young-onset Parkinson’s disease. Neurology. 1991;41(2):202-5.
  156. Constantinescu R, Romer M, McDermott MP, Kamp C, Kieburtz K. Impact of pramipexole on the onset of levodopa-related dyskinesias. Mov Disord. 2007;22(9):1317-9.
  157. Kostic VS, Marinkovic J, Svetel M, Stefanova E, Przedborski S. The effect of stage of Parkinson’s disease at the onset of levodopa therapy on development of motor complications. Eur J Neurol. 2002;9(1):9-14.
  158. Rascol O, Brooks DJ, Korczyn AD, De Deyn PP, Clarke CE, Lang AE. A five-year study of the incidence of dyskinesia in patients with early Parkinson’s disease who were treated with ropinirole or levodopa. 056 Study Group. N Engl J Med. 2000;342(20):1484-91.
  159. Bloem BR, Beckley DJ, van Dijk JG, Zwinderman AH, Remler MP, Roos RA. Influence of dopaminergic medication on automatic postural responses and balance impairment in Parkinson’s disease. Mov Disord. 1996;11(5):509-21.
  160. Koller WC, Initiating treatment of Parkinson’s disease. Neurology. 1992;42(Suppl.1):33-8.
  161. Olanow CW, Agid Y, Mizuno Y, Albanese A, Bonuccelli U, Damier P, et al. Levodopa in the treatment of Parkinson’s disease: current controversies. Mov Disord. 2004;19(9):997-1005.
  162. Kumar N, Van Gerpen JA, Bower JH, Ahlskog JE. Levodopa-dyskinesia incidence by age of Parkinson’s disease onset. Mov Disord. 2005;20(3):342-4.
  163. Van Gerpen JA, Kumar N, Bower JH, Weigand S, Ahlskog JE. Levodopa-associated dyskinesia risk among Parkinson disease patients in Olmsted County, Minnesota, 1976-1990. Arch Neurol. 2006;63(2):205-9.
  164. Clissold BG, McColl CD, Reardon KR, Shiff M, Kempster PA. Longitudinal study of the motor response to levodopa in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2006;21(12):2116-21.
  165. Mouradian MM, Heuser IJ, Baronti F, Fabbrini G, Juncos JL, Chase TN. Pathogenesis of dyskinesias in Parkinson’s disease. Ann Neurol. 1989;25(5):523-6.
  166. Katzenschlager R, Head J, Schrag A, Ben-Shlomo Y, Evans A, Lees AJ. Fourteen-year final report of the randomized PDRG-UK trial comparing three initial treatments in PD. Neurology. 2008;71(7):474-80.
  167. Ahlskog JE, Muenter MD, McManis PG, Bell GN, Bailey PA. Controlled-release Sinemet (CR-4): a double-blind crossover study in patients with fluctuating Parkinson’s disease. Mayo Clin Proc. 1988;63(9):876-86.
  168. Cedarbaum JM, Hoey M, McDowell FH. A double-blind crossover comparison of Sinemet CR4 and standard Sinemet 25/100 in patients with Parkinson’s disease and fluctuating motor performance. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1989;52(2):207-12.
  169. Feldman RG, Mosbach PA, Kelly MR, Thomas CA, Saint Hilaire MH. Double-blind comparison of standard Sinemet and Sinemet CR in patients with mild-to-moderate Parkinson’s disease. Neurology. 1989;39(Suppl.2):96-101.
  170. Hutton JT, Morris JL, Roman GC, Imke SC, Elias JW. Treatment of chronic Parkinson’s disease with controlledrelease carbidopa/levodopa. Arch Neurol. 1988;45(8):861-4.
  171. Hutton JT, Morris JL, Bush DF, Smith ME, Liss CL, Reines S. Multicenter controlled study of Sinemet CR vs Sinemet (25/100) in advanced Parkinson’s disease. Neurology. 1989;39(Suppl.2):67-72.
  172. Juncos JL, Fabbrini G, Mouradian MM, Chase TN. Controlled release levodopa-carbidopa (CR-5) in the management of parkinsonian motor fluctuations. Arch Neurol. 1987;44(10):1010-2.
  173. LeWitt PA, Nelson MV, Berchou RC, Galloway MP, Kesaree N, Kareti D, et al. Controlled-release carbidopa/ levodopa (Sinemet 50/200 CR4): clinical and pharmacokinetic studies. Neurology. 1989;39(Suppl.2):45-53.
  174. Lieberman A, Gopinathan G, Miller E, Neophytides A, Baumann G, Chin L. Randomized double-blind cross-over study of Sinemet-controlled release (CR4 50/200) versus Sinemet 25/100 in Parkinson’s disease. Eur Neurol. 1990;30(2):75-8.
  175. Sage JI, Mark MH. Comparison of controlled-release Sinemet (CR4) and standard Sinemet (25 mg/100 mg) in advanced Parkinson’s disease: a double-blind, crossover study. Clin Neuropharmacol. 1988;11(2):174-9.
  176. Wolters EC, Horstink MW, Roos RA, Jansen EN. Clinical efficacy of Sinemet CR 50/200 versus Sinemet 25/100 in patients with fluctuating Parkinson’s disease. An open, and a double-blind, double-dummy, multicenter treatment evaluation. The Dutch Sinemet CR Study Group. Clin Neurol Neurosurg. 1992;94(3):205-11.
  177. Wolters EC, Tesselaar HJ. International (NL-UK) double-blind study of Sinemet CR and standard Sinemet (25/100) in 170 patients with fluctuating Parkinson’s disease. J Neurol. 1996;243(3):235-40.
  178. Clarke CE, Speller JM. Lisuride for levodopa-induced complications in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2000;(2):CD001515.
  179. Clarke CE, Speller JM. Pergolide versus bromocriptine for levodopa-induced motor complications in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2000;(2):CD000236.
  180. Clarke CE, Speller JM, Clarke JA. Pramipexole for levodopa-induced complications in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2000;(3):CD002261.
  181. Clarke CE, Deane KH. Cabergoline for levodopa-induced complications in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2001;(1):CD001518.
  182. Clarke CE, Deane KH. Ropinirole for levodopa-induced complications in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2001;(1):CD001516.
  183. van Hilten JJ, Ramaker C, Van de Beek WJ, Finken MJ. Bromocriptine for levodopa-induced motor complications in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2000;(2):CD001203.
  184. Mizuno Y, Yanagisawa N, Kuno S, Yamamoto M, Hasegawa K, Origasa H, et al. Randomized, double-blind study of pramipexole with placebo and bromocriptine in advanced Parkinson’s disease. Mov Disord. 2003;18(10):1149-56.
  185. Pogarell O, Gasser T, van Hilten JJ, Spieker S, Pollentier S, Meier D, et al. Pramipexole in patients with Parkinson’s disease and marked drug resistant tremor: a randomised, double blind, placebo controlled multicentre study. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2002;72(6):713-20.
  186. Wong KS, Lu CS, Shan DE, Yang CC, Tsoi TH, Mok V. Efficacy, safety, and tolerability of pramipexole in untreated and levodopa-treated patients with Parkinson’s disease. J Neurol Sci. 2003;216(1):81-7.
  187. Barone P, Lamb J, Ellis A, Clarke Z. Sumanirole versus placebo or ropinirole for the adjunctive treatment of patients with advanced Parkinson’s disease. Mov Disord. 2007;22(4):483-9.
  188. LeWitt PA, Lyons KE, Pahwa R. Advanced Parkinson disease treated with rotigotine transdermal system: PREFER Study. Neurology. 2007;68(16):1262-7.
  189. Pahwa R, Stacy MA, Factor SA, Lyons KE, Stocchi F, Hersh BP, et al. Ropinirole 24-hour prolonged release: randomized, controlled study in advanced Parkinson disease. Neurology. 2007;68(14):1108-15.
  190. Poewe WH, Rascol O, Quinn N, Tolosa E, Oertel WH, Martignoni E, et al. Efficacy of pramipexole and transdermal rotigotine in advanced Parkinson’s disease: a double-blind, double-dummy, randomised controlled trial. Lancet Neurol. 2007;6(6):513-20.
  191. Moller JC, Oertel WH, Koster J, Pezzoli G, Provinciali L. Long-term efficacy and safety of pramipexole in advanced Parkinson’s disease: results from a European multicenter trial. Mov Disord. 2005;20(5):602-10.
  192. Goetz CG, Poewe W, Rascol O, Sampaio C. Evidence-based medical review update: pharmacological and surgical treatments of Parkinson’s disease: 2001 to 2004. Mov Disord. 2005;20(5):523-39.
  193. The PRESTO study, A randomized placebo-controlled trial of rasagiline in levodopa-treated patients with Parkinson disease and motor fluctuations: the PRESTO study. Arch Neurol. 2005;62(2):241-8.
  194. Brodersen P, Philbert A, Gulliksen G, Stigard A. The effect of L-Deprenyl on on-off phenomena in Parkinson’s disease. Acta Neurol Scand. 1985;71(6):494-7.
  195. Golbe LI, Duvoisin RC. Double-blind trial of R-(-)-deprenyl for the “on-off” effect complicating Parkinson’s disease. J Neural Transm Suppl. 1987;25:123-9.
  196. Golbe LI, Lieberman AN, Muenter MD, Ahlskog JE, Gopinathan G, Neophytides AN, et al. Deprenyl in the treatment of symptom fluctuations in advanced Parkinson’s disease. Clin Neuropharmacol. 1988;11(1):45-55.
  197. Hubble JP, Koller WC, Waters C. Effects of selegiline dosing on motor fluctuations in Parkinson’s disease. Clin Neuropharmacol. 1993;16(1):83-7.
  198. Lieberman AN, Gopinathan G, Neophytides A, Foo SH. Deprenyl versus placebo in Parkinson disease: a doubleblind study. N Y State J Med. 1987;87(12):646-9.
  199. Rascol O, Brooks DJ, Melamed E, Oertel W, Poewe W, Stocchi F, et al. Rasagiline as an adjunct to levodopa in patients with Parkinson’s disease and motor fluctuations (LARGO, Lasting effect in Adjunct therapy with Rasagiline Given Once daily, study): a randomised, double-blind, parallel-group trial. Lancet. 2005;365(9463):947-54.
  200. Sivertsen B, Dupont E, Mikkelsen B, Mogensen P, Rasmussen C, Boesen F, et al. Selegiline and levodopa in early or moderately advanced Parkinson’s disease: a double-blind controlled short- and long-term study. Acta Neurol Scand Suppl. 1989;126:147-52.
  201. Waters CH, Sethi KD, Hauser RA, Molho E, Bertoni JM. Zydis selegiline reduces off time in Parkinson’s disease patients with motor fluctuations: a 3-month, randomized, placebo-controlled study. Mov Disord. 2004;19(4):426-32.
  202. Presthus J, Hajba A. Deprenyl (selegiline) combined with levodopa and a decarboxylase inhibitor in the treatment of Parkinson’s disease. Acta Neurol Scand Suppl. 1983;95:127-33.
  203. Deane KH, Spieker S, Clarke CE. Catechol-O-methyltransferase inhibitors for levodopa-induced complications in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2004;(4):CD004554.
  204. Parkinson Study Group, Entacapone improves motor fluctuations in levodopa-treated Parkinson’s disease patients. Parkinson Study Group. Ann Neurol. 1997;42(5):747-55.
  205. Adler CH, Singer C, O’Brien C, Hauser RA, Lew MF, Marek KL, et al. Randomized, placebo-controlled study of tolcapone in patients with fluctuating Parkinson disease treated with levodopa-carbidopa. Tolcapone Fluctuator Study Group III. Arch Neurol. 1998;55(8):1089-95.
  206. Baas H, Beiske AG, Ghika J, Jackson M, Oertel WH, Poewe W, et al. Catechol-O-methyltransferase inhibition with tolcapone reduces the “wearing off” phenomenon and levodopa requirements in fluctuating parkinsonian patients. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1997;63(4):421-8.
  207. Brooks DJ, Sagar H. Entacapone is beneficial in both fluctuating and non-fluctuating patients with Parkinson’s disease: a randomised, placebo controlled, double blind, six month study. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2003;74(8):1071-9.
  208. Dupont E, Burgunder JM, Findley LJ, Olsson JE, Dorflinger E. Tolcapone added to levodopa in stable parkinsonian patients: a double-blind placebo-controlled study. Tolcapone in Parkinson’s Disease Study Group II (TIPS II). Mov Disord. 1997;12(6):928-34.
  209. Kurth MC, Adler CH, Hilaire MS, Singer C, Waters C, LeWitt P, et al. Tolcapone improves motor function and reduces levodopa requirement in patients with Parkinson’s disease experiencing motor fluctuations: a multicenter,double-blind, randomized, placebo-controlled trial. Tolcapone Fluctuator Study Group I. Neurology. 1997;48(1):81-7.
  210. Myllyla VV, Kultalahti ER, Haapaniemi H, Leinonen M. Twelve-month safety of entacapone in patients with Parkinson’s disease. Eur J Neurol. 2001;8(1):53-60.
  211. Poewe WH, Deuschl G, Gordin A, Kultalahti ER, Leinonen M. Efficacy and safety of entacapone in Parkinson’s disease patients with suboptimal levodopa response: a 6-month randomized placebo-controlled double-blind study in Germany and Austria (Celomen study). Acta Neurol Scand. 2002;105(4):245-55.
  212. Rajput AH, Martin W, Saint-Hilaire MH, Dorflinger E, Pedder S. Tolcapone improves motor function in parkinsonian patients with the “wearing-off” phenomenon: a double-blind, placebo-controlled, multicenter trial. Neurology. 1997;49(4):1066-71.
  213. Rinne UK, Larsen JP, Siden A, Worm-Petersen J. Entacapone enhances the response to levodopa in parkinsonian patients with motor fluctuations. Nomecomt Study Group. Neurology. 1998;51(5):1309-14.
  214. Reichmann H, Boas J, Macmahon D, Myllyla V, Hakala A, Reinikainen K. Efficacy of combining levodopa with entacapone on quality of life and activities of daily living in patients experiencing wearing-off type fluctuations. Acta Neurol Scand. 2005;111(1):21-8.
  215. Mizuno Y, Kanazawa I, Kuno S, Yanagisawa N, Yamamoto M, Kondo T. Placebo-controlled, double-blind dosefinding study of entacapone in fluctuating parkinsonian patients. Mov Disord. 2007;22(1):75-80.
  216. Deane KH, Spieker S, Clarke CE. Catechol-O-methyltransferase inhibitors versus active comparators for levodopa-induced complications in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2004;(4):CD004553.
  217. Agid Y, Destee A, Durif F, Montastruc JL, Pollak P. Tolcapone, bromocriptine, and Parkinson’s disease. French Tolcapone Study Group. Lancet. 1997;350(9079):712-3.
  218. Verhagen Metman L, Del DP, van den Munckhof P, Fang J, Mouradian MM, Chase TN. Amantadine as treatment for dyskinesias and motor fluctuations in Parkinson’s disease. Neurology. 1998;50(5):1323-6.
  219. Crosby NJ, Deane KH, Clarke CE. Amantadine for dyskinesia in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2003;(2):CD003467.
  220. Thomas A, Iacono D, Luciano AL, Armellino K, Di IA, Onofrj M. Duration of amantadine benefit on dyskinesia of severe Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2004;75(1):141-3.
  221. Luginger E, Wenning GK, Bosch S, Poewe W. Beneficial effects of amantadine on L-dopa-induced dyskinesias in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2000;15(5):873-8.
  222. Dewey RB, Jr., Hutton JT, LeWitt PA, Factor SA. A randomized, double-blind, placebo-controlled trial of subcutaneously injected apomorphine for parkinsonian off-state events. Arch Neurol. 2001;58(9):1385-92.
  223. Ostergaard L, Werdelin L, Odin P, Lindvall O, Dupont E, Christensen PB, et al. Pen injected apomorphine against off phenomena in late Parkinson’s disease: a double blind, placebo controlled study. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1995;58(6):681-7.
  224. van Laar T, Jansen EN, Essink AW, Neef C, Oosterloo S, Roos RA. A double-blind study of the efficacy of apomorphine and its assessment in OFF-periods in Parkinson’s disease. Clin Neurol Neurosurg. 1993;95(3):231-5.
  225. Colzi A, Turner K, Lees AJ. Continuous subcutaneous waking day apomorphine in the long term treatment of levodopa induced interdose dyskinesias in Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1998;64(5):573-6.
  226. Frankel JP, Lees AJ, Kempster PA, Stern GM. Subcutaneous apomorphine in the treatment of Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1990;53(2):96-101.
  227. Gancher ST, Nutt JG, Woodward WR. Apomorphine infusional therapy in Parkinson’s disease: clinical utility and lack of tolerance. Mov Disord. 1995;10(1):37-43.
  228. Hughes AJ, Bishop S, Kleedorfer B, Turjanski N, Fernandez W, Lees AJ, et al. Subcutaneous apomorphine in Parkinson’s disease: response to chronic administration for up to five years. Mov Disord. 1993;8(2):165-70.
  229. Kanovsky P, Kubova D, Bares M, Hortova H, Streitova H, Rektor I, et al. Levodopa-induced dyskinesias and continuous subcutaneous infusions of apomorphine: results of a two-year, prospective follow-up. Mov Disord. 2002;17(1):188-91.
  230. Manson AJ, Turner K, Lees AJ. Apomorphine monotherapy in the treatment of refractory motor complications of Parkinson’s disease: long-term follow-up study of 64 patients. Mov Disord. 2002;17(6):1235-41.
  231. Pietz K, Hagell P, Odin P. Subcutaneous apomorphine in late stage Parkinson’s disease: a long term follow up. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1998;65(5):709-16.
  232. Poewe W, Kleedorfer B, Wagner M, Bosch S, Schelosky L. Continuous subcutaneous apomorphine infusions for fluctuating Parkinson’s disease. Long-term follow-up in 18 patients. Adv Neurol. 1993;60:656-9.
  233. Stocchi F, Vacca L, De Pandis MF, Barbato L, Valente M, Ruggieri S. Subcutaneous continuous apomorphine infusion in fluctuating patients with Parkinson’s disease: long-term results. Neurol Sci. 2001;22(1):93-4.
  234. Katzenschlager R, Hughes A, Evans A, Manson AJ, Hoffman M, Swinn L, et al. Continuous subcutaneous apomorphine therapy improves dyskinesias in Parkinson’s disease: a prospective study using single-dose challenges. Mov Disord. 2005;20(2):151-7.
  235. Nyholm D, Askmark H, Gomes-Trolin C, Knutson T, Lennernas H, Nystrom C, et al. Optimizing levodopa pharmacokinetics: intestinal infusion versus oral sustained-release tablets. Clin Neuropharmacol. 2003;26(3):156-63.
  236. Nyholm D, Nilsson Remahl AI, Dizdar N, Constantinescu R, Holmberg B, Jansson R, et al. Duodenal levodopa infusion monotherapy vs oral polypharmacy in advanced Parkinson disease. Neurology. 2005;64(2):216-23.
  237. Goetz CG, Tilley BC, Shaftman SR, Stebbins GT, Fahn S, Martinez-Martin P, et al. Movement Disorder Societysponsored revision of the Unified Parkinson’s Disease Rating Scale (MDS-UPDRS): scale presentation and clinimetric testing results. Mov Disord. 2008;23(15):2129-70.
  238. Marinus J, Visser M, Martinez-Martin P, van Hilten JJ, Stiggelbout AM. A short psychosocial questionnaire for patients with Parkinson’s disease: the SCOPA-PS. J Clin Epidemiol. 2003;56(1):61-7.
  239. Marinus J, Visser M, van Hilten JJ, Lammers GJ, Stiggelbout AM. Assessment of sleep and sleepiness in Parkinson disease. Sleep. 2003;26(8):1049-54.
  240. Marinus J, Visser M, Stiggelbout AM, Rabey JM, Martinez-Martin P, Bonuccelli U, et al. A short scale for the assessment of motor impairments and disabilities in Parkinson’s disease: the SPES/SCOPA. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2004;75(3):388-95.
  241. Visser M, Marinus J, Stiggelbout AM, van Hilten JJ. Assessment of autonomic dysfunction in Parkinson’s disease: the SCOPA-AUT. Mov Disord. 2004;19(11):1306-12.
  242. Visser M, Verbaan D, van Rooden SM, Stiggelbout AM, Marinus J, van Hilten JJ. Assessment of psychiatric complications in Parkinson’s disease: The SCOPA-PC. Mov Disord. 2007;22(15):2221-8.
  243. Hauser RA, Russ H, Haeger DA, Bruguiere-Fontenille M, Muller T, Wenning GK. Patient evaluation of a home diary to assess duration and severity of dyskinesia in Parkinson disease. Clin Neuropharmacol. 2006;29(6):322-30.
  244. Reimer J, Grabowski M, Lindvall O, Hagell P. Use and interpretation of on/off diaries in Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2004;75(3):396-400.
  245. Ghazi-Noori S, Chung TH, Deane KHO, Rickards H, Clarke CE. Therapies for depression in Parkinson’s disease. The Cochrane Library. 2004;(Issue 3).
  246. Weintraub D, Morales KH, Moberg PJ, Bilker WB, Balderston C, Duda JE, et al. Antidepressant studies in Parkinson’s disease: a review and meta-analysis. Mov Disord. 2005;20(9):1161-9.
  247. Devos D, Dujardin K, Poirot I, Moreau C, Cottencin O, Thomas P, et al. Comparison of desipramine and citalopram treatments for depression in Parkinson’s disease: a double-blind, randomized, placebo-controlled study. Mov Disord. 2008;23(6):850-7.
  248. Ghazi-Noon S, Chung TH , Deane K, Rickards, HE, Clarke CE. Therapies for depression in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2003;(3):CD003465.
  249. Multidisciplinaire richtlijn depressie, Richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van volwassen cliënten met depressie. www cbo nl. 2005;
  250. Buchwald B, Angersbach D, Jost WH. [Improvements in motor and non-motor symptoms in parkinson patients under ropinirole therapy]. Fortschr Neurol Psychiatr. 2007;75(4):236-41.
  251. Navan P, Findley LJ, Jeffs JA, Pearce RK, Bain PG. Randomized, double-blind, 3-month parallel study of the effects of pramipexole, pergolide, and placebo on Parkinsonian tremor. Mov Disord. 2003;18(11):1324-31.
  252. Rektorova I, Rektor I, Bares M, Dostal V, Ehler E, Fanfrdlova Z, et al. Pramipexole and pergolide in the treatment of depression in Parkinson’s disease: a national multicentre prospective randomized study. Eur J Neurol. 2003;10(4):399-406.
  253. Cole K, Vaughan FL. The feasibility of using cognitive behaviour therapy for depression associated with Parkinson’s disease: a literature review. Parkinsonism Relat Disord. 2005;11(5):269-76.
  254. Dobkin RD, Allen LA, Menza M. Cognitive-behavioral therapy for depression in Parkinson’s disease: a pilot study. Mov Disord. 2007;22(7):946-52.
  255. Dobkin RD, Menza M, Bienfait KL. CBT for the treatment of depression in Parkinson’s disease: a promising nonpharmacological approach. Expert Rev Neurother. 2008;8(1):27-35.
  256. Dreisig H, Beckmann J, Wermuth L, Skovlund S, Bech P. Psychologic effects of structured cognitive psychotherapy in young patients with Parkinson disease: A pilot study. Nord J Psychiatry. 1999;53:217-21.
  257. Secker DL, Brown RG. Cognitive behavioural therapy (CBT) for carers of patients with Parkinson’s disease: a preliminary randomised controlled trial. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2005;76(4):491-7.
  258. Graham JM, Grunewald RA, Sagar HJ. Hallucinosis in idiopathic Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1997;63(4):434-40.
  259. Collerton D, Perry E, McKeith I. Why people see things that are not there: a novel Perception and Attention Deficit model for recurrent complex visual hallucinations. Behav Brain Sci. 2005;28(6):737-57.
  260. Meppelink AM, de Jong BM, Renken R, Leenders KL, Cornelissen FW, van Laar T. Impaired Visual processing preceding image recognition in Parkinson’s disease patients with visual hallucinations. Brain 2009;132:2980-93.
  261. Breier A, Sutton VK, Feldman PD, Kadam DL, Ferchland I, Wright P, et al. Olanzapine in the treatment of dopamimetic- induced psychosis in patients with Parkinson’s disease. Biol Psychiatry. 2002;52(5):438-45.
  262. Friedman J, Lannon M, Comella C, Factor S, Kurlan R, Richard I, et al. Low-dose clozapine for the treatment of drug-induced psychosis in Parkinson’s disease. N Engl J Med. 1999;340(10):757-63.
  263. Morgante L, Epifanio A, Spina E, Zappia M, Di Rosa AE, Marconi R, et al. Quetiapine and clozapine in parkinsonian patients with dopaminergic psychosis. Clin Neuropharmacol. 2004;27(4):153-6.
  264. Ondo WG, Levy JK, Vuong KD, Hunter C, Jankovic J. Olanzapine treatment for dopaminergic-induced hallucinations. Mov Disord. 2002;17(5):1031-5.
  265. Ondo WG, Tintner R, Voung KD, Lai D, Ringholz G. Double-blind, placebo-controlled, unforced titration parallel trial of quetiapine for dopaminergic-induced hallucinations in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2005;20(8):958-63.
  266. Pollak P, Tison F, Rascol O, Destee A, Pere JJ, Senard JM, et al. Clozapine in drug induced psychosis in Parkinson’s disease: a randomised, placebo controlled study with open follow up. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2004;75(5):689-95.
  267. Rabey JM, Prokhorov T, Miniovitz A, Dobronevsky E, Klein C. Effect of quetiapine in psychotic Parkinson’s disease patients: a double-blind labeled study of 3 months’ duration. Mov Disord. 2007;22(3):313-8.
  268. Zahodne LB, Fernandez HH. Course, prognosis, and management of psychosis in Parkinson’s disease: are current treatments really effective? CNS Spectr. 2008;13(Suppl.4):26-33.
  269. Williams-Gray CH, Foltynie T, Lewis SJ, Barker RA. Cognitive deficits and psychosis in Parkinson’s disease: a review of pathophysiology and therapeutic options. CNS Drugs. 2006;20(6):477-505.
  270. Aarsland D, Andersen K, Larsen JP, Lolk A, Kragh-Sorensen P. Prevalence and characteristics of dementia in Parkinson disease: an 8-year prospective study. Arch Neurol. 2003;60(3):387-92.
  271. Emre M, Aarsland D, Albanese A, Byrne EJ, Deuschl G, De Deyn PP, et al. Rivastigmine for dementia associated with Parkinson’s disease. N Engl J Med. 2004;351(24):2509-18.
  272. Burn D, Emre M, McKeith I, De Deyn PP, Aarsland D, Hsu C, et al. Effects of rivastigmine in patients with and without visual hallucinations in dementia associated with Parkinson’s disease. Mov Disord. 2006;21(11):1899-1907.
  273. Poewe W, Wolters E, Emre M, Onofrj M, Hsu C, Tekin S, et al. Long-term benefits of rivastigmine in dementia associated with Parkinson’s disease: an active treatment extension study. Mov Disord. 2006;21(4):456-61.
  274. Winblad B, Grossberg G, Frolich L, Farlow M, Zechner S, Nagel J, et al. IDEAL: a 6-month, double-blind, placebo-controlled study of the first skin patch for Alzheimer disease. Neurology. 2007;69(Suppl.1):S14-S22.
  275. Aarsland D, Hutchinson M, Larsen JP. Cognitive, psychiatric and motor response to galantamine in Parkinson’s disease with dementia. Int J Geriatr Psychiatry. 2003;18(10):937-41.
  276. Minett TS, Thomas A, Wilkinson LM, Daniel SL, Sanders J, Richardson J, et al. What happens when donepezil is suddenly withdrawn? An open label trial in dementia with Lewy bodies and Parkinson’s disease with dementia. Int J Geriatr Psychiatry. 2003;18(11):988-93.
  277. Voon V, Hassan K, Zurowski M, de Souza M, Thomsen T, Fox S, et al. Prevalence of repetitive and rewardseeking behaviors in Parkinson disease. Neurology. 2006;67(7):1254-7.
  278. Voon V, Hassan K, Zurowski M, Duff-Canning S, de Souza M, Fox S, et al. Prospective prevalence of pathologic gambling and medication association in Parkinson disease. Neurology. 2006;66(11):1750-2.
  279. Weintraub D, Siderowf AD, Potenza MN, Goveas J, Morales KH, Duda JE, et al. Association of dopamine agonist use with impulse control disorders in Parkinson disease. Arch Neurol. 2006;63(7):969-73.
  280. Evans AH, Katzenschlager R, Paviour D, O’Sullivan JD, Appel S, Lawrence AD, et al. Punding in Parkinson’s disease: its relation to the dopamine dysregulation syndrome. Mov Disord. 2004;19(4):397-405.
  281. Pontone G, Williams JR, Bassett SS, Marsh L. Clinical features associated with impulse control disorders in Parkinson disease. Neurology. 2006;67(7):1258-61.
  282. Voon V, Thomsen T, Miyasaki JM, de Souza M, Shafro A, Fox SH, et al. Factors associated with dopaminergic drug-related pathological gambling in Parkinson disease. Arch Neurol. 2007;64(2):212-6.
  283. Blaszczynski A, Steel Z, McConaghy N. Impulsivity in pathological gambling: the antisocial impulsivist. Addiction. 1997;92(1):75-87.
  284. Petry NM, Substance abuse, pathological gambling, and impulsiveness. Drug Alcohol Depend. 2001;63(1):29-38.
  285. Chambers RA, Potenza MN. Neurodevelopment, impulsivity, and adolescent gambling. J Gambl Stud. 2003;19(1):53-84.
  286. Potenza MN, Voon V, Weintraub D. Drug Insight: impulse control disorders and dopamine therapies in Parkinson’s disease. Nat Clin Pract Neurol. 2007;3(12):664-72.
  287. Mamikonyan E, Siderowf AD, Duda JE, Potenza MN, Horn S, Stern MB, et al. Long-term follow-up of impulse control disorders in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2008;23(1):75-80.
  288. Jarman B, Hurwitz B, Cook A, Bajekal M, Lee A. Effects of community based nurses specialising in Parkinson’s disease on health outcome and costs: randomised controlled trial. Brit Med J. 2002;324(7345):1072-5.
  289. Clarke CE, Guttman M. Dopamine agonist monotherapy in Parkinson’s disease. Lancet. 2002;360(9347):1767-9.
  290. Michell AW, Lewis SJ, Foltynie T, Barker RA. Biomarkers and Parkinson’s disease. Brain. 2004;127:1693-1705.
  291. Clarke CE, Neuroprotection and pharmacotherapy for motor symptoms in Parkinson’s disease. Lancet Neurol. 2004;3(8):466-74.
  292. The Parkinson Study Group, Effects of tocopherol and deprenyl on the progression of disability in early Parkinson’s disease. The Parkinson Study Group. N Engl J Med. 1993;328(3):176-83.
  293. Kieburtz K, McDermott M, Como P, Growdon J, Brady J, Carter J, et al. The effect of deprenyl and tocopherol on cognitive performance in early untreated Parkinson’s disease. Parkinson Study Group. Neurology. 1994;44(9):1756-9.
  294. Shults CW, Effect of selegiline (deprenyl) on the progression of disability in early Parkinson’s disease. Parkinson Study Group. Acta Neurol Scand Suppl. 1993;146:36-42.
  295. Shoulson I, Deprenyl and tocopherol antioxidative therapy of parkinsonism (DATATOP). Parkinson Study Group. Acta Neurol Scand Suppl. 1989;126:171-5.
  296. Muller T, Buttner T, Gholipour AF, Kuhn W. Coenzyme Q10 supplementation provides mild symptomatic benefit in patients with Parkinson’s disease. Neurosci Lett. 2003;341(3):201-4.
  297. Shults CW, Oakes D, Kieburtz K, Beal MF, Haas R, Plumb S, et al. Effects of coenzyme Q10 in early Parkinson disease: evidence of slowing of the functional decline. Arch Neurol. 2002;59(10):1541-50.
  298. Storch A, Jost WH, Vieregge P, Spiegel J, Greulich W, Durner J, et al. Randomized, double-blind, placebo-controlled trial on symptomatic effects of coenzyme Q(10) in Parkinson disease. Arch Neurol. 2007;64(7):938-44.
  299. NINDS NET-PD Investigators, A randomized clinical trial of coenzyme Q10 and GPI-1485 in early Parkinson disease. Neurology. 2007;68(1):20-8.
  300. Hely MA, Morris JG, Traficante R, Reid WG, O’Sullivan DJ, Williamson PM. The sydney multicentre study of Parkinson’s disease: progression and mortality at 10 years. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1999;67(3):300-7.
  301. Marek K, Jennings D, Seibyl J. Do dopamine agonists or levodopa modify Parkinson’s disease progression? Eur J Neurol. 2002;9 Suppl.3:15-22.
  302. Montastruc JL, Desboeuf K, Lapeyre-Mestre M, Senard JM, Rascol O, Brefel-Courbon C. Long-term mortality results of the randomized controlled study comparing bromocriptine to which levodopa was later added with levodopa alone in previously untreated patients with Parkinson’s disease. Mov Disord. 2001;16(3):511-4.
  303. Przuntek H, Welzel D, Blumner E, Danielczyk W, Letzel H, Kaiser HJ, et al. Bromocriptine lessens the incidence of mortality in L-dopa-treated parkinsonian patients: prado-study discontinued. Eur J Clin Pharmacol. 1992;43(4):357-63.
  304. Whone AL, Watts RL, Stoessl AJ, Davis M, Reske S, Nahmias C, et al. Slower progression of Parkinson’s disease with ropinirole versus levodopa: The REAL-PET study. Ann Neurol. 2003;54(1):93-101.
  305. Rinne UK, Bracco F, Chouza C, Dupont E, Gershanik O, Marti Masso JF, et al. Early treatment of Parkinson’s disease with cabergoline delays the onset of motor complications. Results of a double-blind levodopa controlled trial. The PKDS009 Study Group. Drugs. 1998;55(Suppl.1):23-30.
  306. Oertel WH, Wolters E, Sampaio C, Gimenez-Roldan S, Bergamasco B, Dujardin M, et al. Pergolide versus levodopa monotherapy in early Parkinson’s disease patients: The PELMOPET study. Mov Disord. 2006;21(3):343-53.
  307. Holloway RG, Shoulson I, Fahn S, Kieburtz K, Lang A, Marek K, et al. Pramipexole vs levodopa as initial treatment for Parkinson disease: a 4-year randomized controlled trial. Arch Neurol. 2004;61(7):1044-53.
  308. Nagatsu T, Sawada M. Molecular mechanism of the relation of monoamine oxidase B and its inhibitors to Parkinson’s disease: possible implications of glial cells. J Neural Transm Suppl. 2006;(71):53-65.
  309. Parkinson Study Group, A controlled, randomized, delayed-start study of rasagiline in early Parkinson disease. Arch Neurol. 2004;61(4):561-6.
  310. Esselink RA, de Bie RM, de Haan RJ, Lenders MW, Nijssen PC, Staal MJ, et al. Unilateral pallidotomy versus bilateral subthalamic nucleus stimulation in PD: a randomized trial. Neurology. 2004;62(2):201-7.
  311. Schuurman PR, Bosch DA, Bossuyt PM, Bonsel GJ, van Someren EJ, de Bie RM, et al. A comparison of continuous thalamic stimulation and thalamotomy for suppression of severe tremor. N Engl J Med. 2000;342(7):461-8.
  312. McIntyre CC, Savasta M, Kerkerian-Le GL, Vitek JL. Uncovering the mechanism(s) of action of deep brain stimulation: activation, inhibition, or both. Clin Neurophysiol. 2004;115(6):1239-48.
  313. Deuschl G, Schade-Brittinger C, Krack P, Volkmann J, Schafer H, Botzel K, et al. A randomized trial of deep-brain stimulation for Parkinson’s disease. N Engl J Med. 2006;355(9):896-908.
  314. Schupbach WM, Maltete D, Houeto JL, du Montcel ST, Mallet L, Welter ML, et al. Neurosurgery at an earlier stage of Parkinson disease: a randomized, controlled trial. Neurology. 2007;68(4):267-71.
  315. Funkiewiez A, Ardouin C, Caputo E, Krack P, Fraix V, Klinger H, et al. Long term effects of bilateral subthalamic nucleus stimulation on cognitive function, mood, and behaviour in Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2004;75(6):834-9.
  316. Herzog J, Volkmann J, Krack P, Kopper F, Potter M, Lorenz D, et al. Two-year follow-up of subthalamic deep brain stimulation in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2003;18(11):1332-7.
  317. Krack P, Batir A, Van Blercom N, Chabardes S, Fraix V, Ardouin C, et al. Five-year follow-up of bilateral stimulation of the subthalamic nucleus in advanced Parkinson’s disease. N Engl J Med. 2003;349(20):1925-34.
  318. Lagrange E, Krack P, Moro E, Ardouin C, Van Blercom N, Chabardes S, et al. Bilateral subthalamic nucleus stimulation improves health-related quality of life in PD. Neurology. 2002;59(12):1976-8.
  319. Russmann H, Ghika J, Villemure JG, Robert B, Bogousslavsky J, Burkhard PR, et al. Subthalamic nucleus deep brain stimulation in Parkinson disease patients over age 70 years. Neurology. 2004;63(10):1952-4.
  320. Tavella A, Bergamasco B, Bosticco E, Lanotte M, Perozzo P, Rizzone M, et al. Deep brain stimulation of the subthalamic nucleus in Parkinson’s disease: long-term follow-up. Neurol Sci. 2002;23(Suppl.2):S111-2.
  321. Welter ML, Houeto JL, Tezenas du MS, Mesnage V, Bonnet AM, Pillon B, et al. Clinical predictive factors of subthalamic stimulation in Parkinson’s disease. Brain. 2002;125:575-83.
  322. Kleiner-Fisman G, Herzog J, Fisman DN, Tamma F, Lyons KE, Pahwa R, et al. Subthalamic nucleus deep brain stimulation: summary and meta-analysis of outcomes. Mov Disord. 2006;21(Suppl.14):S290-304.
  323. Parsons TD, Rogers SA, Braaten AJ, Woods SP, Troster AI. Cognitive sequelae of subthalamic nucleus deep brain stimulation in Parkinson’s disease: a meta-analysis. Lancet Neurol. 2006;5(7):578-88.
  324. Witt K, Daniels C, Reiff J, Krack P, Volkmann J, Pinsker MO, et al. Neuropsychological and psychiatric changes after deep brain stimulation for Parkinson’s disease: a randomised, multicentre study. Lancet Neurol. 2008;7(7):605-14.
  325. Smeding HM, Speelman JD, Koning-Haanstra M, Schuurman PR, Nijssen P, van Laar T, et al. Neuropsychological effects of bilateral STN stimulation in Parkinson disease: a controlled study. Neurology. 2006;66(12):1830-6.
  326. Volkmann J, Allert N, Voges J, Weiss PH, Freund HJ, Sturm V. Safety and efficacy of pallidal or subthalamic nucleus stimulation in advanced PD. Neurology. 2001;56(4):548-51.
  327. Volkmann J, Allert N, Voges J, Weiss PH, Freund HJ, Sturm V. Safety and efficacy of pallidal or subthalamic nucleus stimulation in advanced Parkinson’s disease. Neurology. 2001;56:548-51.
  328. Loher TJ, Burgunder JM, Pohle T, Weber S, Sommerhalder R, Krauss JK. Long-term pallidal deep brain stimulation in patients with advanced Parkinson disease: 1-year follow-up study. J Neurosurg. 2002;96(5):844-53.
  329. Anderson VC, Burchiel KJ, Hogarth P, Favre J, Hammerstad JP. Pallidal vs subthalamic nucleus deep brain stimulation in Parkinson disease. Arch Neurol. 2005;62(4):554-60.
  330. Fields JA, Troster AI, Wilkinson SB, Pahwa R, Koller WC. Cognitive outcome following staged bilateral pallidal stimulation for the treatment of Parkinson’s disease. Clin Neurol Neurosurg. 1999;101(3):182-8.
  331. Ardouin C, Pillon B, Peiffer E, Bejjani P, Limousin P, Damier P, et al. Bilateral subthalamic or pallidal stimulation for Parkinson’s disease affects neither memory nor executive functions: a consecutive series of 62 patients. Ann Neurol. 1999;46(2):217-23.
  332. Pillon B, Ardouin C, Damier P, Krack P, Houeto JL, Klinger H, et al. Neuropsychological changes between “off” and “on” STN or GPi stimulation in Parkinson’s disease. Neurology. 2000;55(3):411-8.
  333. Rodriguez-Oroz MC, Obeso JA, Lang AE, Houeto JL, Pollak P, Rehncrona S, et al. Bilateral deep brain stimulation in Parkinson’s disease: a multicentre study with 4 years follow-up. Brain. 2005;128:2240-9.
  334. Volkmann J, Allert N, Voges J, Sturm V, Schnitzler A, Freund HJ. Long-term results of bilateral pallidal stimulation in Parkinson’s disease. Ann Neurol. 2004;55(6):871-5.
  335. Benabid AL, Pollak P, Seigneuret E, Hoffmann D, Gay E, Perret J. Chronic VIM thalamic stimulation in Parkinson’s disease, essential tremor and extra-pyramidal dyskinesias. Acta Neurochir Suppl (Wien). 1993;58:39-44.
  336. Krauss JK, Simpson RK, Jr., Ondo WG, Pohle T, Burgunder JM, Jankovic J. Concepts and methods in chronic thalamic stimulation for treatment of tremor: technique and application. Neurosurgery. 2001;48(3):535-41.
  337. Ondo W, Dat VK, Almaguer M, Jankovic J, Simpson RK. Thalamic deep brain stimulation: effects on the nontarget limbs. Mov Disord 2001;16(6):1137-1142.
  338. Deep-Brain Stimulation for Parkinson’s Disease Study Group, Deep-brain stimulation of the subthalamic nucleus or the pars interna of the globus pallidus in Parkinson’s disease. N Engl J Med. 2001;345(13):956-63.
  339. Krause M, Fogel W, Heck A, Hacke W, Bonsanto M, Trenkwalder C, et al. Deep brain stimulation for the treatment of Parkinson’s disease: subthalamic nucleus versus globus pallidus internus. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2001;70(4):464-70.
  340. Krack P, Pollak P, Limousin P, Hoffmann D, Xie J, Benazzouz A, et al. Subthalamic nucleus or internal pallidal stimulation in young onset Parkinson’s disease. Brain. 1998;121:451-7.
  341. Nederlandse Vereniging Neuroverpleegkundigen en Verzorgenden, Richtlijn verpleging en verzorging van mensen met Parkinson. Utrecht: V&VN. 2001;
  342. Reynolds H, Wilson-Barnett J, Richardson G. Evaluation of the role of the Parkinson’s disease nurse specialist. Int J Nurs Stud. 2000;37(4):337-49.
  343. Jahanshahi M, Brown RG, Whitehouse C, Quinn N, Marsden CD. Contact with a nurse practitioner: A short-term evaluation study in Parkinson’s disease and dystonia. Behav Neurol. 1994;7:189-96.
  344. Het beroepsprofiel van de fysiotherapeut, www.fysionet.nl. 2008;
  345. Keus SHJ, Hendriks HJM, Bloem BR, Bredero-Cohen AB, de Goede CJT, van Haaren M, et al. KNGF-richtlijn ziekte van Parkinson. Ned Tijdschr Fysiother. 2004;114(Suppl.);www.kngf.nl.
  346. Keus SHJ, Bredero-Cohen AB, Bloem BR, Hendriks HJM, de Goede CJT, van Haaren M, et al. Richtlijn Cesar & de Ziekte van Parkinson. Utrecht: Vereniging van oefentherapeuten Cesar & Mensendieck. www.vvocm.nl. 2005;
  347. Keus SHJ, Bredero-Cohen AB, Bloem BR, Hendriks HJM, de Goede CJT, van Haaren M, et al. Richtlijn Oefentherapie Mensendieck bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Amersfoort / Utrecht: Nederlands Paramedisch Instituut / Vereniging van oefentherapeuten Cesar & Mensendieck. www.vvocm.nl. 2005;
  348. Goodwin VA, Richards SH, Taylor RS, Taylor AH, Campbell JL. The effectiveness of exercise interventions for people with Parkinson’s disease: A systematic review and meta-analysis. Mov Disord. 2008;23:631.
  349. Keus SH, Bloem BR, Hendriks EJ, Bredero-Cohen AB, Munneke M. Evidence-based analysis of physical therapy in Parkinson’s disease with recommendations for practice and research. Mov Disord. 2007;22(4):451-60.
  350. Kwakkel G, de Goede CJ, van Wegen EE Impact of physical therapy for Parkinson’s disease: A critical review of the literature. Parkinsonism Relat Disord. 2007;13:S478-87.
  351. Lim I, de Goede CJ, van Wegen EE, Deutekom M, Nieuwboer A, Willems A, et al. Effects of external rhythmical cueing on gait in patients with Parkinson’s disease: a systematic review. Clin Rehabil. 2005;19(7):695-713.
  352. Smidt N, de Vet HC, Bouter LM, Dekker J, Arendzen JH, de Bie RA, et al. Effectiveness of exercise therapy: a best-evidence summary of systematic reviews. Aust J Physiother 2005;51(2):71-85.
  353. Taylor NF, Dodd KJ, Shields N, Bruder A. Therapeutic exercise in physiotherapy practice is beneficial: a summary of systematic reviews 2002-2005. Aust J Physiother. 2007;53(1):7-16.
  354. Sturkenboom IHWM, Thijssen MCE, Gons-van de Elsacker JJ, Jansen IJH, Maasdam A, Schulten M, et al. Ergotherapie bij de ziekte van Parkinson, een richtlijn van Ergotherapie Nederland. Utrecht / Den Haag: Ergotherapie Nederland / Uitgeverij Lemma. 2008;
  355. Dixon L, Duncan D, Johnson P, Kirkby L, O’Connell H, Taylor H, et al. Occupational therapy for patients with Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2007;(3):CD002813.
  356. Kalf H, de Swart B, Bonnier-Baars M, Kanters J, Kocken J, Munneke M. Logopedie bij de ziekte van Parkinson – Een richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie. Den Haag: Lemma/Boom uitgevers. 2008;
  357. Deane KH, Whurr R, Playford ED, Ben-Shlomo Y, Clarke CE. A comparison of speech and language therapy techniques for dysarthria in Parkinson’s disease. Cochrane Database Syst Rev. 2001;(2):CD002814.
  358. de Swart BJ, Willemse SC, Maassen BA, Horstink MW. Improvement of voicing in patients with Parkinson’s disease by speech therapy. Neurology. 2003;60(3):498-500.
  359. Cubo E, Rojo A, Ramos S, Quintana S, Gonzalez M, Kompoliti K, et al. The importance of educational and psychological factors in Parkinson’s disease quality of life. Eur J Neurol. 2002;9(6):589-93.
  360. Martinez-Martin P, Benito-León J, Alonso F, Catalan MJ, Pondal M, Zamarbide I, et al. Quality of life of caregivers in Parkinson’s disease. Qual Life Res. 2005;14(2):463-72.
  361. Mittelman M, Taking care of the caregivers. Curr Opin Psychiatry. 2005;18(6):633-9.
  362. Simons G, Thompson SB, Smith Pasqualini MC. An innovative education programme for people with Parkinson’s disease and their carers. Parkinsonism Relat Disord. 2006;12(8):478-85.
  363. Spliethoff-Kamminga NGA, Patient Educatie Programma Parkinson. Amsterdam: Harcourt Assessment B.V. 2006;
  364. Macht M, Gerlich C, Ellgring H, Schradi M, Rusinol AB, Crespo M, et al. Patient education in Parkinson’s disease: Formative evaluation of a standardized programme in seven European countries. Patient Educ Couns. 2007;65(2):245-52.
  365. Wade DT, Gage H, Owen C, Trend P, Grossmith C, Kaye J. Multidisciplinary rehabilitation for people with Parkinson’s disease: a randomised controlled study. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2003;74(2):158-62.
  366. van der Marck M, Bloem BR, Munneke M. Multidisciplinaire behandeling van de ziekte van Parkinson. Tijdschr Neurol Neurochirurg. 2006;107:66-8.
  367. Happe S, Ludemann P, Berger K. The association between disease severity and sleep-related problems in patients with Parkinson’s disease. Neuropsychobiol. 2002;46(2):90-6.
  368. Verbaan D, van Rooden SM, Visser M, Marinus J, van Hilten JJ. Nighttime sleep problems and daytime sleepiness in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2008;23(1):35-41.
  369. Bloem BR, Grimbergen YA, Cramer M, Willemsen M, Zwinderman AH. Prospective assessment of falls in Parkinson’s disease. J Neurol. 2001;248(11):950-8.
  370. Wood BH, Bilclough JA, Bowron A, Walker RW. Incidence and prediction of falls in Parkinson’s disease: a prospective multidisciplinary study. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2002;72(6):721-5.
  371. Ashburn A, Stack E, Pickering RM, Ward CD. A community-dwelling sample of people with Parkinson’s disease: characteristics of fallers and non-fallers. Age Ageing. 2001;30(1):47-52.
  372. Wenning GK, Ebersbach G, Verny M, Chaudhuri KR, Jellinger K, McKee A, et al. Progression of falls in postmortem- confirmed parkinsonian disorders. Mov Disord. 1999;14(6):947-50.
  373. Schaafsma JD, Giladi N, Balash Y, Bartels AL, Gurevich T, Hausdorff JM. Gait dynamics in Parkinson’s disease: relationship to Parkinsonian features, falls and response to levodopa. J Neurol Sci. 2003;212(1-2):47-53.
  374. Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie, Richtlijn preventie van valincidenten bij ouderen. Utrecht Alphen aan de Rijn: CBO / Van Zuiden Communications (www.cbo.nl). 2004;
  375. Stuurgroep Ondervoeding, Richtlijn Ondervoeding. Screening en behandeling van ondervoeding. www.stuurgroepondervoeding. nl. 2009;
  376. Abbott RA, Cox M, Markus H, Tomkins A. Diet, body size and micronutrient status in Parkinson’s disease. Eur J Clin Nutr. 1992;46(12):879-84.
  377. Chen H, Zhang SM, Hernan MA, Willett WC, Ascherio A. Weight loss in Parkinson’s disease. Ann Neurol. 2003;53(5):676-9.
  378. Kempster PA, Wahlqvist ML. Dietary factors in the management of Parkinson’s disease. Nutr Rev. 1994;52(2 Pt 1):51-8.
  379. Gazewood JD, Mehr DR. Diagnosis and management of weight loss in the elderly. J Fam Pract. 1998;47(1):19-25.
  380. Nilsson H, Ekberg O, Olsson R, Hindfelt B. Quantitative assessment of oral and pharyngeal function in Parkinson’s disease. Dysphagia. 1996;11(2):144-50.
  381. Johnston BT, Li Q, Castell JA, Castell DO. Swallowing and esophageal function in Parkinson’s disease. Am J Gastroenterol. 1995;90(10):1741-6.
  382. Morgante L, Salemi G, Meneghini F, Di Rosa AE, Epifanio A, Grigoletto F, et al. Parkinson disease survival: a population-based study. Arch Neurol. 2000;57(4):507-12.
  383. Logemann JA, Dysphagia in movement disorders. Adv Neurol. 1988;49:307-16.
  384. Pfeiffer RF, Gastrointestinal dysfunction in Parkinson’s disease. Clin Neurosci. 1998;5(2):136-46.
  385. Stocchi F, Carbone A, Inghilleri M, Monge A, Ruggieri S, Berardelli A, et al. Urodynamic and neurophysiological evaluation in Parkinson’s disease and multiple system atrophy. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1997;62(5):507-11.
  386. Erdem N, Chu FM. Management of overactive bladder and urge urinary incontinence in the elderly patient. Am J Med. 2006;119(Suppl.1):29-36.
  387. Bolle G, Ziekte van Parkinson. In: Gianotten WL, Meihuizen-de Regt MJ, van Son-Schoones N, editors. Seksualiteit bij ziekte en lichamelijke beperking. Assen: Koninklijke Van Gorcum. 2008; pp. 355-361.
  388. Jacobs H, Vieregge A, Vieregge P. Sexuality in young patients with Parkinson’s disease: a population based comparison with healthy controls. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2000;69(4):550-52 .
  389. Bronner G, Royter V, Korczyn AD, Giladi N. Sexual dysfunction in Parkinson’s disease. J Sex Marital Ther. 2004;30(2):95-105.
  390. Singer C, Weiner WJ, Sanchez-Ramos JR. Autonomic dysfunction in men with Parkinson’s disease. Eur Neurol. 1992;32(3):134-40.
  391. Macht M, Schwarz R, Ellgring H. Patterns of psychological problems in Parkinson’s disease. Acta Neurol Scand. 2005;111(2):95-101.
  392. Nappi RE, Detaddei S, Veneroni F, Fignon A, Farina C, Ferdeghini F, et al. Sexual disorders in Parkinson’s disease. Funct Neurol. 2001;16(3):283-88.
  393. Raffaele R, Vecchio I, Giammusso B, Morgia G, Brunetto MB, Rampello L. Efficacy and safety of fixed-dose oral sildenafil in the treatment of sexual dysfunction in depressed patients with idiopathic Parkinson’s disease. Eur Urol, 2002;41(4):382-6.
  394. Allcock LM, Ullyart K, Kenny RA, Burn DJ. Frequency of orthostatic hypotension in a community based cohort of patients with Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2004;75(10):1470-1.
  395. van Dijk JG, Haan J, Zwinderman K, Kremer B, van Hilten BJ, Roos RA. Autonomic nervous system dysfunction in Parkinson’s disease: relationships with age, medication, duration, and severity. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 1993;56(10):1090-5.
  396. van Dijk JG, Explaining syncope: faints need not confuse. Europace. 2005;7(4):392-5.
  397. Wieling W, van Lieshout JJ, van Leeuwen AM. Physical manoeuvres that reduce postural hypotension in autonomic failure. Clin Auton Res. 1993;3(1):57-65.
  398. Swinn L, Schrag A, Viswanathan R, Bloem BR, Lees A, Quinn N. Sweating dysfunction in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2003;18(12):1459-63.
  399. Eadie MJ, Tyrer JH. Alimentary disorder in Parkinsonism. Australas Ann Med. 1965;14:13-22.
  400. Edwards LL, Pfeiffer RF, Quigley EM, Hofman R, Balluff M. Gastrointestinal symptoms in Parkinson’s disease. Mov Disord. 1991;6(2):151-6.
  401. Scott B, Borgman A, Engler H, Johnels B, Aquilonius SM. Gender differences in Parkinson’s disease symptom profile. Acta Neurol Scand. 2000;102(1):37-43.
  402. Proulx M, de Courval FP, Wiseman MA, Panisset M. Salivary production in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2005;20(2):204-7.
  403. Tumilasci OR, Cersosimo MG, Belforte JE, Micheli FE, Benarroch EE, Pazo JH. Quantitative study of salivary secretion in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2006;21(5):660-7.
  404. Chou KL, Evatt M, Hinson V, Kompoliti K. Sialorrhea in Parkinson’s disease: a review. Mov Disord. 2007;22(16):2306-13.
  405. Hyson HC, Johnson AM, Jog MS. Sublingual atropine for sialorrhea secondary to parkinsonism: a pilot study. Mov Disord. 2002;17(6):1318-20.
  406. Postma AG, Heesters M, van Laar T. Radiotherapy to the salivary glands as treatment of sialorrhea in patients with parkinsonism. Mov Disord. 2007;22(16):2430-5.
  407. Ford B, Pain in Parkinson’s disease. Clin Neurosci. 1998;5(2):63-72.
  408. Banks P, Lawrence M. The Disability Discrimination Act, a necessary, but not sufficient safeguard for people with progressive conditions in the workplace? The experiences of younger people with Parkinson’s disease. Disabil Rehabil. 2006;28(1):13-24.
  409. Schrag A, Banks P. Time of loss of employment in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2006;21(11):1839-43.
  410. Nijkrake MJ, Bloem BR, Keus SH, Mulleners W. Quality of allied health care in Parkinson’s disease. Mov Disord. 2006;21:S131.
  411. Kashihara K, Weight loss in Parkinson’s disease. J Neurol. 2006;253(Suppl.7):VII38-VII41.
  412. Ashburn A, Stack E, Pickering RM, Ward CD. Predicting fallers in a community-based sample of people with Parkinson’s disease. Gerontol. 2001;47(5):277-81.
  413. Michalowska M, Fiszer U, Krygowska-Wajs A, Owczarek K. Falls in Parkinson’s disease. Causes and impact on patients’ quality of life. Funct Neurol. 2005;20(4):163-8.
  414. Schrag A, Hovris A, Morley D, Quinn N, Jahanshahi M. Caregiver-burden in Parkinson’s disease is closely associated with psychiatric symptoms, falls, and disability. Parkinsonism & Related Disord. 2006;12(1):35-41.
  415. Goetz CG, Koller WC, Poewe W, Rascol O, Sampaio C, Lozano A, et al. Treatment of depression in idiopathic Parkinson’s disease. Mov Disord. 2002;17(Suppl.4):S112-9.
  416. Keus SHJ, Bloem BR, Verbaan D, de Jonge P, Hofman AM, van Hilten JJ, et al. Physiotherapy in Parkinson’s disease: utilisation and patient satisfaction. J Neurol. 2004;251(6):680-7.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 14-10-2020

Laatst geautoriseerd  : 14-10-2020

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2016

Uiterlijk in 2015 bepaalt de bepaalt de Centrale Werkgroep of deze richtlijn nog actueel is. De frequentie van aanpassing van de richtlijn hangt in belangrijke mate af van de snelheid van nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot de ZvP en de klinische relevantie ervan. De beoordeling of de richtlijn gewijzigd of bijgesteld moet worden kan plaatsvinden op basis van onder andere de volgende gegevens: commentaar van gebruikers op de richtlijn;

  • nieuwe wetenschappelijke inzichten; hiervoor moet idealiter jaarlijks een oriënterende literatuurzoektocht worden uitgevoerd, maar hiervoor ontbreekt vooralsnog de benodigde infrastructuur;
  • veranderingen in de huidige praktijk;
  • veranderingen in beschikbare middelen;
  • uitbreiding of inkrimping van de afbakening van de richtlijn, bijvoorbeeld door nieuwe belangrijke knelpunten in de zorgverlening of het verdwijnen van de noodzaak over een bepaald aspect aanbevelingen te doen;
  • nieuwe wetgeving;
  • veranderingen in de vergoeding van diagnostiek en behandeling;
  • nieuwe visitatiegegevens (medical-audit-gegevens);
  • terugkoppeling van meetresultaten met vooraf door de werkgroep geformuleerde indicatoren.

Nieuwe evidentie wordt wederom beoordeeld op de wijze zoals omschreven in deze richtlijn. Wijzigingen die verandering van de inhoud van aanbevelingen geven (herzieningen), worden ter autorisatie aan de houders van de richtlijn voorgelegd. Wijzigingen die niet tot veranderingen van de inhoud van de aanbevelingen leiden (bijstellingen), worden niet ter autorisatie aan de houders van de richtlijn voorgelegd. Het gaat hier bijvoorbeeld om extra literatuuronderbouwingen. Een door de initiatiefnemer aangewezen werkgroep voert de bijstellingen in de richtlijn door.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Vereniging van Specialisten Ouderengeneeskunde
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Parkinson Vereniging

Algemene gegevens

Geen bezwaar tegen autorisatie

  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie

 

Deze nieuwe richtlijn heeft tot doel patienten met de ziekte van Parkinson in alle fasen van de ziekte optimaal te laten functioneren. In de richtlijn wordt aangegeven hoe dit kan worden bereikt. Centraal staan een tijdige en accurate diagnostiek, een op de individuele patient afgestemde behandeling en een optimaal georganiseerd zorgnetwerk, met daarin een centrale rol voor de patient. De richtlijn is in eerste instantie bedoeld voor zorgverleners uit alle medische en nietmedische beroepsgroepen die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patienten met de ziekte van Parkinson. Bovendien is de richtlijn informatief voor patienten en hun naaste omgeving, voor overige zorgverleners (bijvoorbeeld tandartsen), voor zorgverzekeraars, voor de farmaceutische industrie, voor gezondheidseconomen en voor beleidsmakers.

 

Vanaf deze plaats wil ik alle vertegenwoordigers van de beroepsverenigingen heel hartelijk bedanken voor hun geweldige inzet in de afgelopen jaren, en vooral ook voor de bijzonder prettige samenwerking. In het bijzonder wil ik Peter Hoogendoorn bedanken, die namens de patienten een onschatbare bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van deze richtlijn. Het eindproduct mag er zijn. Het is een levend voorbeeld dat complexe multidisciplinaire samenwerking wel degelijk heel goed mogelijk is!

 

Met vriendelijke groet, namens de centrale werkgroep,

Prof. dr. Bastiaan R. Bloem, voorzitter

multidisciplinaire richtlijn Ziekte van parkinson

 

Medewerking en autorisatie

De volgende verenigingen hebben medewerking verleend aan de totstandkoming van de

richtlijn en hebben deze geautoriseerd (in alfabetische volgorde):

  • Beroepsvereniging van Specialisten ouderengeneeskunde (voorheen verpleeghuisarts)
  • en Sociaal Geriaters (Verenso, voorheen NVVA)
  • Koninklijke Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF)
  • Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Apothekers (KNMP)
  • Centraal Begeleidingsorgaan/Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg (CBO)
  • (autorisatie niet van toepassing)
  • Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging (LEVV)
  • Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)*
  • Nederlands Instituut van Psychologen, sectie neuropsychologie (NIP)
  • Nederlandse Vereniging van Dietisten
  • Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie (NVE)
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)
  • Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF)
  • Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW)
  • Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie (NVVN)
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN)
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA)
  • Nederlandse Vereniging voor Seksuologie (NVVS)
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA)
  • Parkinson Vereniging
  • Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, afdeling Neuro & Revalidatie
  • (V&VN, N&R)

*Alleen van toepassing op de algemene aanbevelingen en de specifiek voor de huisarts bedoelde aanbevelingen. Het NHGontwikkelt een NHG-Standaard Parkinson die is afgeleid van deze multidisciplinaire richtlijn en ter autorisatie zal worden voorgelegd aan de Autorisatie Commissie van het NHG.

 

Initiatief

Richtlijnconsortium Nederland – Werkgroep Parkinson

  • Bas Bloem, voorzitter Werkgroep Parkinson
  • Teus van Barneveld, CBO
  • Erik Buskens, NVTAG
  • Lex Goudswaard, NHG
  • Else Poot, LEVV
  • Hub Wollersheim, KWAZO
  • Richtlijnconsortium Nederland
  • Ton van Balkom, voorzitter Werkgroep Angst & Depressie
  • Teus van Barneveld, CBO
  • Bas Bloem, voorzitter Werkgroep Parkinson
  • Joke van den Bogert, VIKC
  • Herry in den Bosch, LEVV
  • Erik Buskens, NVTAG
  • Aart Eliens, V&VN,
  • Liselot van Erven, NVvC
  • Jannes van Everdingen, voorzitter
  • Eva Fischer, Trimbos
  • Lex Goudswaard, NHG
  • Bart Jeroen Heesen, Orde
  • Lourens Henkelman, Trimbos
  • Marleen Hermens, NVvP
  • Arno Hoes, voorzitter Werkgroep Hartfalen
  • Carel Hulshof, NVAB
  • Peter Niesink, NVvP
  • Else Poot, LEVV
  • Ivo van Schaik, NVvN
  • Atie Schipaanboord, NPFC
  • Martine Versluijs, NPFC
  • Cees van Vliet, NVAB
  • Hub Wollersheim, KWAZO
  • Philip van der Wees, KNGF

Doel en doelgroep

Doel

De multidisciplinaire richtlijn heeft tot doel patienten met de ZvP in alle fasen van de ziekte optimaal te laten functioneren. Dit kan worden bereikt door tijdige en accurate diagnostiek, een op de individuele patient afgestemde behandeling en een optimaal georganiseerd zorgnetwerk, met daarin een centrale rol voor de patient. De therapie bestaat uit de behandeling van zowel de motorische als de niet-motorische symptomen en kan bestaan uit medicamenteuze, neurochirurgische en niet-medische interventies. Om deze doelstellingen te bereiken zijn twee concrete subdoelstellingen geformuleerd. De eerste concrete subdoelstelling van de toegekende subsidie was het realiseren van de volgende producten:

  1. een volledige en up-to-date multidisciplinaire richtlijn voor de ZvP, met zorginhoudelijke aanbevelingen; hierin is onderscheid gemaakt tussen op evidentie gebaseerde aanbevelingen voor de klinische praktijk (Hoofdstuk 2 van de richtlijn) en op expertopinie gebaseerde aanbevelingen voor de klinische praktijk (Hoofdstuk 3 van de richtlijn);
  2. een transmurale netwerkbeschrijving met samenwerkingsafspraken (onder meer taken, verantwoordelijkheden en verwijsindicaties) en aanbevelingen voor de organisatie van zorg rondom Parkinsonpatienten (Hoofdstuk 4 van de richtlijn);
  3. een set van interne kwaliteitsindicatoren (Hoofdstuk 5 van de richtlijn);
  4. een integraal verslag van de focusgroepbijeenkomsten, inclusief een knelpuntenanalyse;
  5. een implementatieplan en implementatiestrategieen;
  6. een economische evaluatie waarvan de resultaten in de richtlijn zijn verwerkt (Bijlage A);
  7. een kennisleemteanalyse (Bijlage B).

 

Een tweede concrete subdoelstelling was een zo e fficient mogelijke inrichting van het ontwikkelproces. Hierbij was de werkgroep vrij om een eigen methodiek te kiezen.door de werkgroep toegepaste innovatieve aspecten van het beoogde ontwikkelproces waren:

  1. meer aandacht voor het patientenperspectief en de relevantie voor de patient;
  2. naast aanbevelingen ten aanzien van het monodisciplinaire handelen ook aanbevelingen over interdisciplinaire afstemming;
  3. verbreding van de bij de richtlijnontwikkeling betrokken actoren door ook bijvoorbeeld de zorgverzekeraars bij het project te betrekken;
  4. knelpuntenanalyse ter bevordering van de implementatie van de richtlijn;
  5. expliciete aandacht voor implementatie van de richtlijn en de ontwikkeling van ‘implementatiegereedschappen (tools)’, waaronder een set van indicatoren;
  6. expliciete aandacht voor ketenzorg en ketenlogistiek;
  7. versnelling en verkorting van het ontwikkelproces tot een duur van maximaal 12 maanden;
  8. een vernieuwende samenwerkingsconstructie tussen klinische experts op het gebied van de ZvP met deskundigen op het gebied van richtlijnontwikkeling, kwaliteit van zorg en economische evaluatie.

 

Doelgroep

De richtlijn is in eerste instantie bedoeld voor zorgverleners van alle medische en niet-medische beroepsgroepen die zijn betrokken bij de diagnostiek, behandeling enbegeleiding van patienten met de ZvP. Deze beroepsgroepen worden beschreven in de transmurale netwerkbeschrijving van deze richtlijn (Hoofdstuk 4). Tevens is de werkgroep van mening dat de richtlijn informatief en nuttig is voor patienten, (patientenverenigingen), hun partner, overige zorgverleners (bijvoorbeeld de tandarts), evenals voor zorgverzekeraars, de farmaceutische industrie, gezondheidseconomen en beleidsmakers.

Samenstelling werkgroep

Leden van de centrale werkgroep (werklocatie), met vermelding van eventuele

aanvullende deelname aan subwerkgroepen (in alfabetische volgorde):

• Dr. ir. Hans de Beer (CBO): voorzitter subwerkgroepen Evidentie, Indicatoren en

Kennisleemteanalyse;

• Dr. Henk Berendse (VUmc, Neurologie): namens de NVN;

• Prof. dr. Bastiaan Bloem (UMC St Radboud, Neurologie): algemeen voorzitter, lid

subwerkgroepen Redactie en Kennisleemteanalyse; namens de NVN;

• Mw. dr. Margriet Bouma (NHG), lid subwerkgroep Indicatoren, namens het NHG;

• Prof. dr. Mark van Buchem (LUMC, Neuroradiologie): namens de NVvR;

• Prof. dr. Erik Buskens (UMCG, Medical Technology Assessment (MTA)): voorzitter

subwerkgroep Economische Evaluatie;

• Mw. drs. Ine Cox-Claessens (Zorggroep Zuid-Gelderland Stichting Arcus): adviseur

subwerkgroep Indicatoren, namens Verenso;

• Mw. Laura Daeter (AMC, Neurologie): lid subwerkgroep Indicatoren, namens de V&VN,

N&R

• Mw. Heleen Dicke (UMC St Radboud, Dietetiek ): namens de NVD;

• Drs. Willem Draijer (NHG): namens het NHG (vervanger van Drs. Henk Folmer);

• Dr. Talitha Feenstra (UMCG, MTA): lid subwerkgroep Economische evaluatie;

• Drs. Sander Flikweert † (NHG): lid subwerkgroep Transmurale Netwerkbeschrijving,

namens het NHG;

• Drs. Henk Folmer (NHG): namens het NHG (vervanger van Drs. Sander Flikweert);

• Drs. Woet Gianotten: namens de NVVS;

• Drs. Peter Hoogendoorn: lid subwerkgroep Indicatoren, namens de Parkinson

Vereniging;

• Dr. Ad Hovestadt (Meander Medisch Centrum, Neurologie): lid subwerkgroep

Indicatoren, namens de NVN;

• Mw. dr. Marlies Hulscher (UMC St Radboud, IQ Healthcare): lid subwerkgroep

Transmurale Netwerkbeschrijving, lid subwerkgroep Implementatie, expert

implementatie;

• Dr. Ben Jansen (TweeSteden Ziekenhuis, Neurologie): namens de NVN;

• Mw. drs. Hanneke Kalf (UMC St Radboud, Paramedische Disciplines): namens de NVLF;

• Mw. dr. Samyra Keus (LUMC, Fysiotherapie; UMC St Radboud, Neurologie): algemeen

secretaris 2009-2010, voorzitter subwerkgroep Transmurale Netwerkbeschrijving,

lid subwerkgroepen Indicatoren en Redactie, namens het KNGF;

• Dr. Ton Kuijpers (CBO), lid subwerkgroepen Evidentie en Indicatoren;

• Dr. Teus van Laar (UMCG, Neurologie): voorzitter subwerkgroep Redactie, lid

subwerkgroepen Transmurale Netwerkbeschrijving en Kennisleemteanalyse; namens

de NVN;

• Dr. Albert Leentjens (Maastricht UMC+, Psychiatrie): namens de NVvP;

• Drs. Bertil Lenderink (Elisabeth Ziekenhuis, ZAMB): namens de NVZA;

• Dr. Ron Meijer (RC Groot Klimmendaal): namens de VRA;

• Dr. Marten Munneke (UMC St Radboud, Neurologie): algemeen secretaris 2006-

2010;

• Mw. drs. Else Poot (LEVV): voorzitter subwerkgroep Implementatie, lid subwerkgroepen

Indicatoren en Kennisleemteanalyse;

namens het LEVV;

• Mw. dr. Monique Samson (UMCU, Geriatrie): namens de NVKG;

• Prof. dr. Ben Schmand (AMC, Neurologie; UVA, Psychonomie): namens het NIP,

sectie neuropsychologie;

• Dr. Rick Schuurman (AMC, Neurochirugie): namens de NVVN;

• Mw. dr. Harriet Smeding (AMC, Neurologie): namens het NIP, sectie neuropsychologie;

• Mw. Ingrid Sturkenboom (UMC St Radboud, Revalidatie): namens EN;

• Mw. drs. Monique Verduijn (NHG): namens het NHG;

• Mw. dr. Jean Vriezen (NHG): lid subwerkgroep Transmurale Netwerkbeschrijving,

namens het NHG;

• Mw. Hermien ten Wolde (Zorggroep Groningen): namens de NVMW;

• Dr. Bert Ziere (Erasmus MC, Havenziekenhuis, Geriatrie): namens de NVKG

(vervanger van Mw. dr. Monique Samson).

Overige betrokkenen bij de subwerkgroep Redactie (geen leden centrale werkgroep):

• Mw. drs. Willemijn Aarden (UMC St Radboud, Neurologie): secretaris;

• Mw. dr. Rianne Esselink (UMC St Radboud, Neurologie): lid;

• Mw. dr. Carla Verstappen (UMC St Radboud, Neurologie): lid.

Overige betrokkenen bij de subwerkgroep Indicatoren (geen leden centrale

werkgroep):

• Ir. Teus van Barneveld (CBO): Centraal begeleidingsteam;

• Mw. drs. Nicoline Beersen (CBO): Centraal begeleidingsteam;

• Mw. drs. Joyce van Croonenborg (CBO): Centraal begeleidingsteam ;

• Drs. Gerrit Salemink (Achmea Zorg / Zorgverzekaars Nederland): lid.

Overige betrokkenen bij de subwerkgroep Implementatie (geen leden centrale

werkgroep):

• Mw. Gerda Holleman (LEVV): lid.

 

Deelnemers aan de focusgroepen:

• Drs. Ruud Aalbersberg (Parkinson Vereniging), Focusgroep Patientenperspectief;

• Dr. ir. Hans de Beer (CBO), notulen Focusgroep Diagnostiek; eindverslag;

• Cor Berman-Klein Obbink (Parkinson Vereniging), Focusgroep Patientenperspectief;

• Dr. Henk Berendse (neuroloog), Focusgroep Diagnostiek en Focusgroep

Medicamenteuze Therapie en Chirurgie;

• Mw. Toos de Boer-Fleischer (huisarts), Focusgroep Diagnostiek;

• Prof. dr. Mark van Buchem (radioloog), Focusgroep Diagnostiek;

• Mw. drs. Ine Cox-Claessens (specialist ouderengeneeskunde), Focusgroep Intramurale

zorg;

• Jules Cronenberg (Parkinson Vereniging), Focusgroep Patientenperspectief;

• Croonenborg, Mw. drs. Joyce van (CBO), notulen Focusgroep Medicamenteuze

Therapie en Chirurgie;

• Mw. Heleen Dicke (dietist), Focusgroep Niet-medicamenteuze Behandeling;

• Drs. Willem Draijer (huisarts) , Focusgroep Medicamenteuze Therapie en Chirurgie;

• Mw. Jolanda van Elsacker-Gons (ergotherapeut), Focusgroep Intramurale zorg;

• Mw. dr. Elske Faber (NHG), notulen Focusgroep Niet-medicamenteuze Behandeling;

• Drs. Sander Flikweert † (huisarts), Focusgroep Niet-medicamenteuze Behandeling;

• Dr. Woet Gianotten (medisch seksuoloog), Focusgroep Niet-medicamenteuze

Behandeling;

• Drs. Cees de Goede (fysiotherapeut), Focusgroep Niet-medicamenteuze Behandeling;

• Mw. drs. Aafke de Groot (specialist ouderengeneeskunde), Focusgroep Intramurale zorg;

• Mw. Thea de Haan (Parkinsonverpleegkundige), Focusgroep Intramurale zorg;

• Mw. Marianne van Haaren (fysiotherapeut), Focusgroep Intramurale zorg;

• Mw. Josje Hilgers (parkinsonverpleegkundige), Focusgroep Diagnostiek;

• Drs. Peter Hoogendoorn (Parkinson Vereniging), Focusgroep Patientenperspectief;

eindverslag;

• Dr. Ad Hovestadt (neuroloog), Focusgroep Diagnostiek en Focusgroep Thuiszorg;

• Mw. Jolique Huibers (Parkinsonverpleegkundige), Focusgroep Medicamenteuze

Therapie en Chirurgie;

• Dr. Ben Jansen (neuroloog), Focusgroep Diagnostiek;

• Mw. drs. Hanneke Kalf (logopedist), Focusgroep Niet-medicamenteuze Behandeling;

• Dr. Pieter van der Kam (Parkinson Vereniging), Focusgroep Patientenperspectief;

• Mw. Marianne Knuit (Parkinsonverpleegkundige), Focusgroep Thuiszorg;

• Mw. Francis de Kreek-Rueck (Parkinson Vereniging), Focusgroep Patientenperspectief;

• Mw. Nel van Kruining (verpleegkundige), Focusgroep Thuiszorg;

• Drs. Gijs Kuijpers (revalidatiearts), Focusgroep Niet-medicamenteuze Behandeling;

• Dr. Teus van Laar (neuroloog), Focusgroep Medicamenteuze Therapie en Chirurgie

en Focusgroep Niet-medicamenteuze Behandeling;

• Dr. Albert Leentjens (psychiater), Focusgroep Medicamenteuze Therapie en Chirurgie;

• Drs. Bertil Lenderink (apotheker), Focusgroep Medicamenteuze Therapie en Chirurgie;

• Mw. Marja Lodel (Parkinsonverpleegkundige) , Focusgroep Thuiszorg;

• Mw. Peggy Loffeld (logopedist), Focusgroep Intramurale zorg;

• Mw. drs. Loes Meijer (huisarts), Focusgroep Diagnostiek en Focusgroep Intramurale

zorg;

• Dr. Ron Meijer (revalidatiearts), Focusgroep Intramurale zorg;

• Dr. Marten Munneke (Parkinson Centrum Nijmegen, ParC), begeleiding Focusgroep

Patientenperspectief; eindverslag;

• Mw. drs. Else Poot (LEVV), begeleiding Focusgroep Diagnostiek, Focusgroep

Niet-medicamenteuze Behandeling, Focusgroep Medicamenteuze Therapie en

Chirurgie, Focusgroep Thuiszorg , Focusgroep Intramurale zorg en Focusgroep

Patientenperspectief; eindverslag;

• Mw. ir. Claudia Schroder-Baars (LEVV), notulen Focusgroep Thuiszorg en

Focusgroep Intramurale zorg;

• Dr. Rick Schuurman (neurochirurg) , Focusgroep Medicamenteuze Therapie en

Chirurgie

• Mw. dr. Harriet Smeding (neuropsycholoog), Focusgroep Medicamenteuze Therapie

en Chirurgie;

• Mw. drs. Mona van de Steeg (CBO), moderator Focusgroep Diagnostiek, Focusgroep

Medicamenteuze Therapie en Chirurgie en Focusgroep Intramurale zorg; eindverslag;

• Mw. drs. Ingrid Sturkenboom (ergotherapeut), Focusgroep Niet-medicamenteuze

Behandeling en Focusgroep Thuiszorg;

• Mw. Hella Tulp (parkinsonverpleegkundige), Focusgroep Niet-medicamenteuze

Behandeling;

• Mw. Gisela Veldkamp (Parkinson Vereniging), notulen Focusgroep Patientenperspectief;

• Mw. dr. Jean Vriezen (NHG), moderator Focusgroep Niet-medicamenteuze

Behandeling, Focusgroep Thuiszorg en Focusgroep Patientenperspectief; eindverslag;

• Mw. drs. Gerda van der Weele (huisarts), Focusgroep Thuiszorg;

• Mw. Hermien ten Wolde (maatschappelijk werk), Focusgroep Thuiszorg;

• Theo Wolff (Parkinson Vereniging), Focusgroep Patientenperspectief;

• Dr. Bert Ziere (klinisch geriater), Focusgroep Diagnostiek en Focusgroep

Medicamenteuze Therapie en Chirurgie en Focusgroep Intramurale zorg.

Belangenverklaringen

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden in de bijlagen.

Inbreng patiëntenperspectief

Patienten hebben deelgenomen in de werkgroep en in een focusgroep.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden in de bijlagen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door stakeholderpartijen via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn ziekte van Parkinson (NVN, 2010) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen tijdens de invitational conference. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013). De zekerheid van het bewijs wordt beïnvloed door beperkingen in studieopzet- of uitvoering (risk of bias), imprecisie, inconsistentie, indirectheid en publicatiebias.

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk*

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De formulering van de conclusies hangt af van de bewijskracht. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Netwerkzorg.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten in de bijlagen).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënten) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

 

Literatuur

Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.

Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.