Toxiciteitsmonitoring

Initiatief: NVR Aantal modules: 19

Cardiovasculair risico

Uitgangsvraag

Wat is de optimale manier van monitoren op cardiovasculaire risicofactoren bij patiënten die worden behandeld met glucocorticoïden?

Aanbeveling

Streef bij het gebruik van glucocorticoïden naar het monitoren van de bloeddruk, vooral bij gebruik van hoge doseringen glucocorticoïden (> 20 mg/dag prednison of equivalent) én langdurig gebruik (≥ 14 dagen) en bij aanwezigheid van cardiovasculaire risicofactoren zoals diabetes mellitus.

 

Meet de bloeddruk 2 – 4 weken na start van de glucocorticoïdbehandeling en vervolgens in het kader van CVRM.

 

Overweeg voorts om andere risicofactoren (zoals overgewicht) te monitoren.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

De huidige adviezen met betrekking tot cardiovasculaire bijwerkingen bij glucocorticoïd gebruik zijn geen van alle concreet. Wel wordt steeds geadviseerd om te monitoren, maar de te monitoren parameters verschillen tussen de adviezen. Over de frequentie van monitoring worden daarnaast geen concrete adviezen gegeven. Bij chronische en hogere dosering glucocorticoïden, zoals bijvoorbeeld bij polymyalgia rheumatica, wordt geadviseerd, met name bij aanvang van de behandeling, vaker de bloeddruk en glucosegehalte te controleren, zie de NHG standaard. Meer informatie over het gebruik van glucocorticoïden en (het risico op) diabetes mellitus is weergegeven in module Glucocorticoïden – Diabetes mellitus.

 

Literatuur

De werkgroep heeft een overzicht gemaakt van beschikbare literatuur over dit onderwerp, zie Tabel 1. De systematische EULAR-reviews over dit onderwerp komen in essentie niet tot een andere conclusie dan in de beschreven literatuur in deze tabel en doen geen concrete aanbevelingen voor monitoring.

In de reumatologische praktijk worden regelmatig lage doses glucocorticoïden (< 7,5 mg prednisolon per dag) voorgeschreven. Bij een lage dosering hebben glucocorticoïden mogelijk wel een klein ongunstig effect op de bekende risicofactoren, maar aan de andere kant, ook een gunstige invloed op de ziekteactiviteit en daarmee dus ook op het cardiovasculaire risico. In de GLORIA-trial, een RCT, werden patiënten van 65 jaar of ouder met reumatoïde artritis gedurende 2 jaar dagelijks additioneel behandeld met prednisolon 5 mg (n = 224) of placebo (n = 225) (Boers, 2022). Er was een duidelijke afname van de ziekteactiviteit en minder gewrichtsschade in de prednisolon groep. Er waren wel meer infecties in de prednisolon groep ten opzichte van de placebogroep, maar geen verschillen in cardiovasculaire risicofactoren of cardiovasculaire events.

 

Het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie “Een praktische leidraad over cardiovasculair risicomanagement (CVRM) bij patiënten met inflammatoire reumatische aandoeningen” meldt alleen dat er nog altijd discussie is over de vraag of (lage doses) glucocorticoïden ongunstige cardiovasculaire effecten hebben in een ontstekingssituatie en adviseert in ieder geval wel om bij gebruik van glucocorticoïden de bloeddruk te controleren, zonder nadere precisering.

 

Al met al lopen de adviezen ten aanzien van monitoring van cardiovasculaire bijwerkingen van glucocorticoïden uiteen, (Tabel 1) door het ontbreken van adequate literatuurgegevens.

 

Tabel 1. Adviezen met betrekking tot monitoring van cardiovasculaire risicofactoren bij gebruik van glucocorticoïden.

Kwaliteitsdocument

Advies

Referentie

Een praktische leidraad over cardiovasculair risicomanagement (CVRM) bij patiënten met inflammatoire reumatische aandoeningen.

Het advies is in ieder geval om bij gebruik van corticosteroïden de bloeddruk te controleren.

Standpunt NVR, link

 

A systematic review and meta-analysis: effects of glucocorticoids

on rheumatoid arthritis and systemic lupus erythematosus

During the medication period, blood pressure and blood lipids should also be checked regularly, along with routine.

Sun, 2021

EULAR evidence-based recommendations on the management

of systemic glucocorticoid therapy in rheumatic diseases

During treatment, patients should be monitored for body weight, blood pressure, peripheral edema, cardiac insufficiency, serum lipids, and ocular pressure depending on individual patient’s risk, glucocorticoid dose and duration.

Hoes, 2007

Meyler’s side effects of drugs

 

 

 

 

Anyone who prescribes long-term glucocorticoids should have a checklist in mind of the undesired effects that they can exert, both during treatment and on withdrawal, so that any harm that occurs can be promptly detected and countered.

Aronson, 2015

Review of Routine Laboratory Monitoring for

Patients with Rheumatoid Arthritis Receiving Biologic or

Nonbiologic DMARDs

Despite conflicting information on the

relationship between glucocorticoids and dyslipidemia, one study recommended regular monitoring of lipids in patients receiving glucocorticoids (including low doses) for prolonged periods or at high doses: for patients scheduled for long-term systemic corticosteroid therapy, serum lipid levels should be assessed at baseline, 1 month after glucocorticoid initiation, and then every 6 to 12 months thereafter (Liu, 2013).

Rigby, 2007

EULAR evidence-based and consensus-based recommendations on the management of medium to high-dose glucocorticoid therapy in rheumatic diseases

All patients should have appropriate monitoring for clinically significant AEs. The treating physician should be aware of the possible occurrence of diabetes, hypertension, weight gain.

Duru, 2013

Efficacy, duration of use and safety of glucocorticoids: a systematic literature review informing the 2022 update of the EULAR recommendations for the management of rheumatoid arthritis.

Well-known safety risks of GC use were confirmed, including an increased risk of osteoporotic fractures, serious infections, diabetes and mortality. Data on cardiovascular outcomes were inconsistent. Overall, safety risks increased with increasing dose and/or duration, but evidence on which dose is safe was conflicting.

Bergstra, 2023

 

Conclusies op basis van literatuur:

Op grond van de literatuur en de adviezen die hierin zijn opgesteld (zie Tabel 1), zijn geen harde aanbevelingen te doen omtrent de optimale manier van monitoring van cardiovasculaire risicofactoren. Te overwegen valt om in ieder geval de bloeddruk te vervolgen en laagdrempeliger te monitoren bij een a priori bestaand verhoogd cardiovasculair risico. Voorts bij het gebruik van chronisch, hogere doseringen van glucocorticoïden. Op grond van Tabel 1 zou ook overwogen kunnen worden om andere risico factoren (zoals het gewicht) te monitoren.

 

Praktijkervaring

In de praktijk wordt bloeddrukcontrole in kader van CVRM door de hoofd-/ regiebehandelaar of andere betrokken behandelaar uitgevoerd volgens de richtlijn. In de module Organisatie van Zorg staat beschreven wie deze taken uitvoert.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Het is niet wenselijk om de aard en de frequentie van monitoring aan de patiënt over te laten, omdat deze mogelijke bijwerking, dus een verhoogde bloeddruk in het algemeen asymptomatisch is. Patiënten zijn zich in het algemeen bewust van deze mogelijke bijwerkingen en daarom gemotiveerd controles te ondergaan. Hierbij is wel van belang dat de patiënt weet wie de monitoring op zich neemt.

De belangrijkste doelen van het regelmatig controleren van de bloeddruk is het opsporen van een verhoogde bloeddruk zodat deze tijdig onderkend en behandeld kan worden.

De bloeddruk wordt nu al regelmatig in de praktijk bepaald. Het is niet waarschijnlijk dat er subgroepen zijn waarbij de waarden en voorkeuren van patiënten anders zijn.

 

Kosten (middelenbeslag)

Bloeddrukmeting bij glucocorticoïd gebruik behoort in het algemeen tot de normale praktijkvoering, zodat dit niet of nauwelijks tot extra kosten leidt.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Bloeddrukmeting vormt gangbare diagnostiek die ook in de huidige praktijk reeds plaats vindt in het kader van toxiciteitsmonitoring bij glucocorticoïd gebruik. De werkgroep voorziet daarom geen problemen met de implementatie. Wie verantwoordelijk is voor het monitoren zal per praktijk verschillen, zie ook module Organisatie van Zorg.

 

Rationale van de aanbeveling

Op basis van de beschikbare literatuur kan geen duidelijk aanbeveling worden geformuleerd voor de frequentie van het monitoren van de bloeddruk bij het gebruik van glucocorticoïden. Wel wordt het monitoren nadrukkelijker geadviseerd bij hogere doseringen glucocorticoïden en langdurig gebruik. Voorts bij aanwezige cardiovasculaire risicofactoren zoals diabetes mellitus. Op basis van met name expert opinion en pragmatische overwegingen dient de bloeddruk hierbij 2-4 weken na start van behandeling gemeten te worden en vervolgens in het kader van CVRM. Wanneer de behandelduur van glucocorticoïden korter is dan 2 weken, wordt het uitvoeren van bloeddrukmetingen niet geadviseerd.Met betrekking tot andere risicofactoren (waaronder overgewicht) kan worden overwogen deze eveneens te monitoren.

Onderbouwing

Een langdurige behandeling met een glucocorticoïd heeft effecten op verschillende orgaansystemen, waaronder het cardiovasculaire systeem. Glucocorticoïden verhogen het cardiovasculaire risico direct en indirect, onder meer doordat de bekende risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals dyslipidemie, hypertensie en insulineresistentie, vaker voorkomen onder patiënten die met een (hoge dosis) glucocorticoïd worden behandeld (Fardet, 2014; Souverein, 2004; Wei, 2004). Het wordt vanuit de literatuur niet duidelijk bij welke dosering en welke behandelduur deze effecten optreden.

Een literatuur review uit 2014 meldt sterk variërende incidentie van risicofactoren voor hart- en vaatziekten (Fardet, 2014). Deze data zijn echter lastig te interpreteren door methodologische tekortkomingen zoals bijvoorbeeld het ontbreken van RCTs, “confounding by indication”, etc.

De werkgroep heeft besloten om geen systematisch literatuuronderzoek uit te voeren voor deze vraag, omdat er al diverse richtlijnen en protocollen beschikbaar waren en er bij screenend literatuuronderzoek geen vergelijkende studies werden gevonden.

 

De huidige uitgangsvraag wordt beantwoord op basis van internationale richtlijnen.

  1. Aronson, Jeffrey K., ed. Meyler's Side Effects of Drugs 16E: The International Encyclopedia of Adverse Drug Reactions and Interactions, 2015.
  2. Bergstra SA, Sepriano A, Kerschbaumer A, van der Heijde D, Caporali R, Edwards CJ, Verschueren P, de Souza S, Pope JE, Takeuchi T, Hyrich KL, Winthrop KL, Aletaha D, Stamm TA, Schoones JW, Smolen JS, Landewé RBM. Efficacy, duration of use and safety of glucocorticoids: a systematic literature review informing the 2022 update of the EULAR recommendations for the management of rheumatoid arthritis. Ann Rheum Dis. 2023 Jan;82(1):81-94. doi: 10.1136/ard-2022-223358. Epub 2022 Nov 21. PMID: 36410794.
  3. Boers M, Hartman L, Opris-Belinski D, Bos R, Kok MR, Da Silva JA, Griep EN, Klaasen R, Allaart CF, Baudoin P, Raterman HG, Szekanecz Z, Buttgereit F, Masaryk P, Klausch LT, Paolino S, Schilder AM, Lems WF, Cutolo M; GLORIA Trial consortium. Low dose, add-on prednisolone in patients with rheumatoid arthritis aged 65+: the pragmatic randomised, double-blind placebo-controlled GLORIA trial. Ann Rheum Dis. 2022 Jul;81(7):925-936. doi: 10.1136/annrheumdis-2021-221957. Epub 2022 May 31. PMID: 35641125; PMCID: PMC9209692.
  4. Duru N, van der Goes MC, Jacobs JW, Andrews T, Boers M, Buttgereit F, Caeyers N, Cutolo M, Halliday S, Da Silva JA, Kirwan JR, Ray D, Rovensky J, Severijns G, Westhovens R, Bijlsma JW. EULAR evidence-based and consensus-based recommendations on the management of medium to high-dose glucocorticoid therapy in rheumatic diseases. Ann Rheum Dis. 2013 Dec;72(12):1905-13. doi: 10.1136/annrheumdis-2013-203249. Epub 2013 Jul 19. PMID: 23873876.
  5. Fardet L, Fève B. Systemic glucocorticoid therapy: a review of its metabolic and cardiovascular adverse events. Drugs. 2014 Oct;74(15):1731-45. doi: 10.1007/s40265-014-0282-9. PMID: 25204470.
  6. Hoes JN, Jacobs JW, Boers M, Boumpas D, Buttgereit F, Caeyers N, Choy EH, Cutolo M, Da Silva JA, Esselens G, Guillevin L, Hafstrom I, Kirwan JR, Rovensky J, Russell A, Saag KG, Svensson B, Westhovens R, Zeidler H, Bijlsma JW. EULAR evidence-based recommendations on the management of systemic glucocorticoid therapy in rheumatic diseases. Ann Rheum Dis. 2007 Dec;66(12):1560-7. doi: 10.1136/ard.2007.072157. Epub 2007 Jul 27. PMID: 17660219; PMCID: PMC2095301.
  7. Liu D, Ahmet A, Ward L, Krishnamoorthy P, Mandelcorn ED, Leigh R, Brown JP, Cohen A, Kim H. A practical guide to the monitoring and management of the complications of systemic corticosteroid therapy. Allergy Asthma Clin Immunol. 2013 Aug 15;9(1):30. doi: 10.1186/1710-1492-9-30. PMID: 23947590; PMCID: PMC3765115.
  8. Rigby WFC, Lampl K, Low JM, Furst DE. Review of Routine Laboratory Monitoring for Patients with Rheumatoid Arthritis Receiving Biologic or Nonbiologic DMARDs. Int J Rheumatol. 2017;2017:9614241. doi: 10.1155/2017/9614241. Epub 2017 Oct 31. PMID: 29225625; PMCID: PMC5684575.
  9. Souverein PC, Berard A, Van Staa TP, Cooper C, Egberts AC, Leufkens HG, Walker BR. Use of oral glucocorticoids and risk of cardiovascular and cerebrovascular disease in a population based case-control study. Heart. 2004 Aug;90(8):859-65. doi: 10.1136/hrt.2003.020180. PMID: 15253953; PMCID: PMC1768386.
  10. Sun T, Wang J, Zhang R, Li Y. A systematic review and meta-analysis: effects of glucocorticoids on rheumatoid arthritis and systemic lupus erythematosus. Ann Palliat Med. 2021 Jul;10(7):7977-7991. doi: 10.21037/apm-21-1485. Epub 2021 Jul 8. PMID: 34263635.
  11. Wei L, MacDonald TM, Walker BR. Taking glucocorticoids by prescription is associated with subsequent cardiovascular disease. Ann Intern Med. 2004 Nov 16;141(10):764-70. doi: 10.7326/0003-4819-141-10-200411160-00007. PMID: 15545676.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 18-07-2024

Laatst geautoriseerd  : 18-07-2024

Geplande herbeoordeling  : 18-07-2026

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een inflammatoire (reumatische) aandoening.

 

Werkgroep

  • Dr. N. van Herwaarden (voorzitter), reumatoloog en klinisch-farmacoloog, werkzaam in Sint Maartenskliniek en Radboud Universitair Medische Centrum, NVR.
  • Dr. J.A.A. Reijers, reumatoloog en klinisch-farmacoloog, werkzaam in Leids Universitair Medisch Centrum en Bravis Ziekenhuis, NVR.
  • Prof. Dr. M. Nurmohamed, reumatoloog, werkzaam in Reade, NVR.
  • Drs. K.E. Hiemstra, reumatoloog, werkzaam in Gelre Ziekenhuizen, NVR.
  • Dr. S.M. Lubbers, oogarts, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Utrecht, NOG.
  • Drs. F. Verhagen, AIOS oogheelkunde, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Utrecht, NOG. Waarnemend lid van juli 2023 tot december 2023.
  • Prof Dr. B. van den Bemt, apotheker en klinisch farmacoloog, werkzaam in Sint Maartenskliniek/Radboud Universitair Medisch Centrum, NVZA.
  • Drs. A.S.H.J. Lokin, dermatoloog, werkzaam in Amsterdam Universitair Medisch Centrum en Huid Medisch Centrum, NVDV.
  • Dr. W.A. van Dop, MDL-arts, werkzaam in Radboud Universitair Medisch Centrum, NVMDL.
  • Dr. A.D.M. Vorselaars, longarts, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Utrecht, NVALT.
  • Dr. M. Bulatović-Ćalasan, internist, allergoloog-immunoloog en klinisch farmacoloog, werkzaam in Universitair Medisch Centrum Utrecht, NIV/NVvAKI.
  • Mw. J.H.M. Horbeek, verpleegkundig specialist, Ziekenhuis Nij Smellinghe Drachten, V&VN.
  • Mw. F. Wammes, patiëntvertegenwoordiger, Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland.

Klankbordgroep

  • Dr. P.G. Postema, cardioloog, werkzaam in Amsterdam Universitair Medisch Centrum, NVVC.
  • Drs. P.M. Pennings, beleidsmedewerker Patiëntenparticipatie en Communicatie, Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland.
  • Drs. V. Kahlmann, AIOS-longgeneeskunde, werkzaam in Erasmus Medische Centrum, NVALT.

Met ondersteuning van

  • J.M.H. van der Hart MSc, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
  • Dr. B.H. Stegeman, senior adviseur, Kennisinstituut van Federatie Medisch Specialisten.
  • Dr. M.M.A. Verhoeven, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
  • Mw. A. van der Wal, medisch Informatiespecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Dr. N. van Herwaarden (voorzitter), NVR

Reumatoloog en klinisch-farmacoloog

-

Copromotor; Onderzoek naar zinvolheid verschillende diagnostische testen bij (behandeling van) reumatoïde artritis.

 

April 2021 eenmalig presentatie bij Webinar over TNF cycling of switchen (betaald, sponsor Galapagos)

Geen

Dr. J.A.A. Reijers, NVR

Reumatoloog en klinisch-farmacoloog

Hoofdredacteur ‘Nederlands Tijdschrift voor Reumatologie’

Betrokkenheid bij diverse fase-1/2-onderzoeken met niet-geregistreerde geneesmiddelen.

Geen

Prof. Dr. M. Nurmohamed, NVR

Reumatoloog

Collegelid CBG (0.16 FTE)

- voor apremilast (Amgen) onderzoek cardiometabole effecten bij artritis psoriatica

- voor de JAK remmers (Pfizer): onderzoek naar effecten op de stolling

- voor filgotinib (Galapagos): effecten op de hartfunctie

Restrictie ten aanzien van besluitvorming tsDMARD’s

Drs. K.E. Hiemstra, NVR

Reumatoloog (sinds juni 2023)

-

-

Geen

Dr. S.M. Lubbers, NOG

Oogarts

-

-

Geen

Drs. F. Verhagen, NOG
Waarnemend lid van juli 2023 tot december 2023.

AIOS oogheelkunde

-

-

Geen

Prof Dr. B. van den Bemt, NVZA

Apotheker en klinisch farmacoloog

-

Heeft consulting fees en/of speaking fees en/of honoraria ontvangen van Eli Lilly, Novartis, UCB, Amgen (allen eenmalig).

Geen

Drs. A.S.H.J. Lokin, NVDV

Dermatoloog (sinds september 2022)

-

-

Geen

Dr. W.A. van Dop, NVMDL

MDL-arts

-

-

Geen

Dr. A.D.M. Vorselaars, NVALT

Longarts

-

-

Geen

Dr. M. Bulatović-Ćalasan, NIV/NVvAKI

Internist, allergoloog-immunoloog en klinisch farmacoloog

-

-

Geen

Mw. J.H.M. Horbeek, V&VN

Verpleegkundig specialist

-

-

Geen

Mw. F. Wammes, ReumaZorg Nederland

Patiëntvertegenwoordiger

-

-

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de patiëntenvereniging in de werkgroep. De opzet van de module Organisatie van Zorg is in samenspraak met de patiëntenorganisatie opgezet. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan verschillende patiëntenverenigingen en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).

Bij de richtlijn is conform de Wkkgz een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Glucocorticoïden – CVRM

Geen substantiële financiële gevolgen.

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (> 40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010). Bij deze richtlijn is er sprake van een versnelde adaptatie van een internationale richtlijn naar de Nederlandse praktijk. Daarvoor zijn de stappen gevolgd conform het advies “Adapteren van internationale richtlijnen naar de Nederlandse praktijk” (RK-17.07.07, bijlage bij adviesrapport ‘Adapteren van internationale richtlijnen naar de Nederlandse praktijk. Opgesteld door de adviescommissie richtlijnen, en vastgesteld op 27 juni 2017).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de huidige zorg middels een invitational conference. Bij deze bijeenkomst waren vertegenwoordigers vanuit verschillende organisaties aanwezig. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten (Bijlage 1).

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch en/of patiëntrelevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Search and select’. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet een-op-een vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert-opinie. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Conventionele synthetische DMARD’s