Veiligheid optimaliseren
Uitgangsvraag
Hoe kan veiligheid geoptimaliseerd worden?
Aanbeveling
Veiligheidsplan
- Stel bij patiënten met suïcidale gedachten of gedrag samen een veiligheidsplan op, idealiter met diens naasten en met het gehele professionele netwerk. Stel het regelmatig bij, minimaal na elke crisis.
- Observeer signalen van suïcidaliteit en neem ‘niet pluis’ gevoelens rondom mogelijke suïcidepogingen serieus. Bespreek deze met de patiënt en collega’s en rapporteer deze. Handel hierop indien nodig. Directe observatie dient altijd te vertrekken vanuit erkenning voor de pijn, wanhoop behorend bij de suïcidaliteit en eventuele frustratie ten gevolge van de observatie.
- Zet in op het inschakelen van de patiënt in het zelf aangeven van suïcidale gedachten en impulsen tot suïcidaal gedrag.
- Informeer of er in de directe omgeving van de patiënt middelen zijn waarmee de patiënt zichzelf kan doden en zo ja, ga met de patiënt in overleg hoe toegang tot deze middelen verminderd kan worden.
- Organiseer formele of informele 24/7 hulp bij acute spanning/ stress.
- Maak gebruik van Intensive Home Treatment en werk hierin actief samen met naasten.
- Maak samen met de patiënt een inschatting van de tijd waarbinnen iemand zelf nog controle denkt te hebben over zijn suïcidaliteit. Organiseer hierop contact.
Opname
- Een opname vanwege suïcidaliteit vindt alleen plaats wanneer de veiligheid van de patiënt in het geding is en niet op een andere manier kan worden afgewend. Een opname is op zichzelf geen behandelinterventie. Een opname bevat of verkent altijd wel behandelmogelijkheden.
- Schenk aandacht aan het behouden en eventueel herstellen van de behandelrelatie met de patiënt tijdens en na de toepassing van dwangmaatregelen.
- Bespreek met de patiënt het risico op impulsief gedrag en impulscontrole bij overplaatsing en neem, bij twijfel over de mate waarin de patiënt zich in de hand heeft, maatregelen om de veiligheid van de patiënt te vergroten.
Zorginstellingen
- Biedt SEH (spoedeisende hulp)-verpleegkundigen gerichte scholing aan over suïcidaliteit en het omgaan hiermee binnen de context van een SEH.
Overwegingen
Hoe kan veiligheid geoptimaliseerd worden?
Maatregelen afstemmen op de toestand van de patiënt
Voorspellen wanneer de patiënt van de motivationele fase overgaat op suïcidaal gedrag is een van de meest complexe vraagstukken in de suïcidepreventie. Vanuit het IMV-model weten we dat er op basis van verschillende factoren een onderscheid gemaakt kan worden tussen patiënten die alleen gedachten hebben en patiënten die een poging doen. Het gaat hierbij om factoren als verhoogde impulsiviteit, verminderde angst voor de dood, blootstelling aan suïcidaliteit van anderen en slaapproblemen (Mars, 2019; Wetherall, 2018). In een kwalitatieve studie onder adolescenten komt naar voren dat het vooral de combinatie van verschillende interpersoonlijke problemen , factoren zijn die worden genoemd als cruciaal voor de overgang van gedachten naar een daadwerkelijke poging (O’Brien, 2021). Het gaat dan om problemen als het gevoel anderen te last te zijn, het gevoel in de van te zitten (entrapment) en problemen met emotie regulatie. Maatregelen om de veiligheid van de patiënt te waarborgen dienen af te hangen van de psychiatrische toestand van de patiënt (angst, depressie, psychose), de aanwezigheid van psychologische factoren als hopeloosheid en impulsiviteit, de ernst van de symptomen, het niveau van functioneren, de beschikbaarheid van steun en de aanwezigheid van redenen voor de patiënt om te willen leven (APA, 2003). Relevant is ook dat de beschikbaarheid van middelen om een suïcidepoging mee te doen het risico van een suïcidepoging of suïcide verhoogt (Hawton, 2009). Ook de inschatting van aspecifieke observeerbare of ‘niet pluis’ gevoelens dienen meegenomen te worden (zie kader). Het is belangrijk deze te bespreken met de patiënt, te checken bij collega’s of naasten en te rapporteren. Afhankelijk van de uitkomsten van deze bespreking dient hierop actie te volgen. De in het kader genoemde factoren en ‘niet pluis’ gevoelens zijn gebaseerd op expert opinion en daarmee geen sluitende of volledige opsomming.
Aspecifieke observeerbare factoren en ‘niet pluis’ gevoelens |
Directe of indirecte uitingen door de patiënt van het gevoel klem te zitten of geen uitweg te zien |
Weglopen of snel weg willen en contact afhouden |
Met ontslag willen |
Pillen sparen |
Spullen weggeven, dingen regelen bij notaris |
Sociale media, inclusief het verwijderen van sociale media accounts |
Verlies van dierbare, huisdier etc. |
Ervaren breuk, aangekondigde breuk |
Niet of nauwelijks slapen |
Incongruentie in verbale en non-verbale signalen |
Plotseling gedragsveranderingen (opeens vrolijk of opgelucht lijken) |
Plotseling opklaring van de stemming na start van antidepressiva |
Behoefte bij de professional om de patiënt vaker te contacteren |
Gevoel je niet op je gemak te voelen bij de patiënt |
Ongerustheid over de patiënt |
Meer dan gebruikelijk verantwoordelijk voelen voor de patiënt |
Veiligheidsplan actief gebruiken
Oog hebben voor de directe veiligheid in de intentionele fase houdt voornamelijk in dat het veiligheidsplan actief gebruikt en waar nodig aangepast wordt, dat toegang tot middelen tot zelfdoding worden beperkt, sociale steun en toezicht worden vergroot (onder andere door middel van inzet van naasten), en 24/7 hulp bij acute spanning wordt georganiseerd. Intensive Home Treatment kan als interventie worden toegevoegd in het bieden van holding (Cornelis, 2018). Het is van belang om een inschatting te maken van de tijdspanne waarbinnen iemand denkt nog controle te hebben over zijn suïcidaliteit. Het verstrekken van psycho-educatie over het terugkerende karakter van suïcidaliteit bij toenemende spanning is wenselijk, zodat patiënten en naasten handvatten krijgen om oplopende spanning te herkennen en hierop te interveniëren. Aanbevolen wordt bij iedere patiënt met een verhoogd risico op suïcidaliteit een veiligheidsplan op te stellen. Na een suïcidepoging of suïcidale crisis wordt dit ten zeerste aanbevolen. het veiligheidsplan van 113; https://www.suicidaliteit.nl/2021/CAMS2021/SSF2021.pdf).
Observatie en begeleiding door verpleegkundigen
Verpleegkundigen werkzaam op een psychiatrische afdeling of SEH hebben de taak patiënten te observeren en te begeleiden. Dat betekent dat zij veelvuldig contact hebben, contact zullen aanbieden en geacht worden relevante veranderingen in het gedrag van de patiënt te signaleren en soms direct te handelen wanneer de veiligheid in het geding is. Daarbij zijn er twee uitgangspunten voor het handelen van verpleegkundigen: de patiënt dient geholpen te worden om adequaat om te gaan met zijn of haar drang om zichzelf te suïcideren en de patiënt moet zich op een afdeling veilig kunnen voelen om te herstellen.
Verschillende middelen worden (al dan niet in combinatie) in de praktijk toegepast in het kader van directe observatie: 24-uurs-observatie, één-op-één-begeleiding, 15-minutencontroles, het verwijderen van schadelijke voorwerpen et cetera. De verpleegkundigen zijn in de regel de professionals die deze directe observatie toepassen, veelal voorgeschreven door de eindverantwoordelijke behandelaar en gericht op bescherming van de patiënt. In een review van Bowers (2010) wordt gesteld dat tijdens momenten van verminderd toezicht (verlof, ongeoorloofde afwezigheid, overdrachten, avond-/nachtdiensten) het risico op suïcide toeneemt. Ook afgelegen, af te sluiten ruimtes (toilet, badkamer) zonder toezicht, ’leveren risico’s op. Verpleegkundigen moeten te allen tijde waakzaam blijven en veelvuldig gebruik maken van onderbroken observaties (Bowers, 2008). Directe observatie dient altijd te vertrekken vanuit erkenning voor de pijn, wanhoop behorend bij de suïcidaliteit en eventuele frustratie ten gevolge van de observatie.
Bij het waarborgen van de veiligheid binnen een SEH-setting speelt naast bovenstaande nog een ander aspect. SEH-verpleegkundigen geven aan dat de urgentie van patiënten die binnenkomen vanwege een suïcidepoging niet altijd onderkend wordt. Psychische wanhoop is minder zichtbaar dan bijvoorbeeld somatisch trauma of acute cardiologische problemen, waardoor het risico bestaat dat de veiligheid van patiënten tekort wordt gedaan. Wachttijden voor een psychiatrische beoordeling kunnen, ondanks voorgenomen streeftijden, soms lang oplopen, waardoor de verantwoordelijkheid om patiënten te motiveren op de afdeling te blijven wachten tot die beoordeling bij SEH-verpleegkundigen komt te liggen. SEH-verpleegkundigen geven aan zich hier niet altijd bekwaam toe te voelen. Zorginstellingen wordt geadviseerd om gerichte scholing aan te bieden aan SEH-verpleegkundigen en -artsen aangaande suïcidaliteit en het omgaan hiermee binnen de context van een SEH (Lommerse, 2023). Naast scholing zouden ziekenhuizen ook in het protocol moeten vastleggen hoe ze de veiligheid in de specifieke ziekenhuissetting kunnen waarborgen.
Opname
De APA-richtlijn (2003) en de Generieke Module Acute Psychiatrie (2019) stellen verder dat een (gedwongen) opname moet worden overwogen als de veiligheid van de patiënt in het geding is en niet op een andere manier gewaarborgd kan worden dan door een opname (zie module Juridische aspecten). Een opname dient altijd gewogen te worden in het licht van veiligheid versus autonomie en doelmatigheid versus proportionaliteit, waarbij streven naar een vrijwillige opname de voorkeur heeft. Opgemerkt wordt dat een opname op zichzelf geen behandeling is, maar wel de mogelijkheid biedt om de toegang tot dodelijke middelen te beperken en behandeling van suïcidaliteit mogelijk te maken. Tijdens een opname is het mogelijk om de patiënt continu te observeren en meer directe veiligheid te waarborgen, zonder dat een opname 100% garantie biedt. Denk hierbij ook aan de optie voor rooming-in voor naasten. Daarbij kan een (gedwongen) opname ook een negatief effect hebben op de samenwerking. Het risico op suïcide tot twee weken na opname is hoog (De Leo & Heller, 2007). In de afweging van een opname dienen al deze aspecten meegewogen te worden. Met name persisterende suïcidaliteit behorend bij persoonlijkheidsproblematiek vraagt soms om autonomie-bevorderend beleid waarin andere keuzes gemaakt worden t.a.v. het waarborgen van de veiligheid (Koekkoek & Kaasenbrood, 2008; Michiels 2024). Dit uiteraard altijd in samenspraak met de patiënt en diens naasten. Zie ook module Handelen bij persisterende en therapieresistente suïcidaliteit.
Onvrijwillige opname en toepassing van dwangmaatregelen moeten weliswaar binnen de kaders van de wet verplichte GGZ of wet zorg en dwang plaatsvinden, maar in alle noodgevallen geldt: safety first; dus eerst handelen en daarna de andere zaken, als juridische en administratieve, en informatie met betrokkenen regelen. Zie voor verdere uitwerking van juridische aspecten de module Juridische aspecten.
Maatregelen die nodig zijn om een noodsituatie te beheersen kunnen de behandelrelatie in de weg staan, zeker als dwang moet worden toegepast. De professional dient zich hiervan bewust te zijn. Het is sterk aan te bevelen de toepassing met de patiënt en eventueel zijn naasten na te bespreken zodra de patiënt hiertoe in staat is. Daarbij dient expliciet aan de orde te komen hoe de patiënt en eventueel zijn naasten de toepassing van de dwangmaatregel heeft ervaren en hoe eventueel beschadigd vertrouwen hersteld kan worden.
Ondersteuning van professionals
Professionals die patiënten met suïcidaliteit beoordelen en behandelen moeten kunnen rekenen op bijstand van personen die de veiligheid kunnen bewaken, zoals beveiligingspersoneel en politie. De instelling waar zij werken dient voorwaarden te scheppen waardoor veiligheid zo goed mogelijk kan worden gewaarborgd. Dit geldt ook voor ruimtelijke voorzieningen en menskracht.
Nazorg
Ten slotte, wanneer een patiënt van huis of elders naar een instelling gaat, vrijwillig of niet, dan is ook aandacht voor veiligheid geboden (De Leo & Heller, 2007). Dit geldt vanzelfsprekend vooral als er twijfel bestaat aan de mate waarin de patiënt (nog) controle heeft over zijn of haar impulsen. Het heeft de voorkeur dat de patiënt niet alleen gaat en er zijn maatregelen nodig om de veiligheid te vergroten. Organiseer nazorg in de eerste twee weken na ontslag (Aaltonen, 2024). Bij een doorverwijzing, check of de patiënt daar daadwerkelijk is aangekomen.
Onderbouwing
Achtergrond
Gezien de onvoorspelbaarheid wanneer iemand van een verlangen naar suïcide naar een daadwerkelijke suïcidepoging gaat, is aandacht voor veiligheid altijd van belang. Het veiligheidsplan dient hierin een centrale rol te vervullen. Idealiter is dit plan door de patiënt en een naaste in een vroeg stadium samen met de behandelaar opgesteld en met ervaring getoetst en bijgesteld. Binnen het werkveld worden de termen veiligheidsplan, crisiskaart of signaleringsplan nog wel eens door elkaar gebruikt en hebben soms een net iets andere focus. Doel van een veiligheidsplan is om de patiënt in staat te stellen verantwoordelijkheid te houden over het eigen suïcidale proces en daarin een mate van autonomie te bewaren. Een meta-analyse liet zien dat het gebruiken van een veiligheidsplan tot 43% minder suïcidepogingen leidde (Nuij, 2021). Online zijn verschillende voorbeelden van een veiligheidsplan beschikbaar, en het is ook mogelijk om een app te gebruiken (zie bijvoorbeeld het veiligheidsplan van 113). Ook binnen de VERS training en het CAMS-model zitten varianten van veiligheidsplannen die bruikbaar kunnen zijn (Blum, 2008, Rudd, 2022).
Als een patiënt continu aan suïcide denkt, aangeeft concrete suïcideplannen te hebben of zegt bang te zijn dat hij zichzelf niet in de hand kan houden, is extra aandacht voor de fysieke veiligheid geboden. Dat geldt met name in een klinische context binnen een onvrijwillig kader wanneer de professional zelf op basis van signalen onvoldoende vertrouwen heeft dat de patiënt geen suïcidepoging zal doen, ook al zegt de patiënt dat daar geen sprake van is. In deze paragraaf wordt ingegaan op de maatregelen die professionals kunnen nemen om de veiligheid van patiënten met suïcidaliteit te waarborgen. De onderstaande overwegingen en aanbevelingen sluiten aan bij het Kwaliteitsdocument Ketenzorg bij suïcidaliteit (De Nederlandse GGZ, 2010).
Referenties
- Aaltonen K, Sund R, Hakulinen C, Pirkola S, Isometsä E. Variations in Suicide Risk and Risk Factors After Hospitalization for Depression in Finland, 1996-2017. JAMA Psychiatry. 2024;81(5):506515. doi:10.1001/jamapsychiatry.2023.5512
- Blum, St. John , Pfohl, Stuart et al. Systems Training for Emotional Predictability and Problem Solving (STEPPS) for Outpatients With Borderline Personality Disorder: A Randomized Controlled Trial and 1-Year Follow-Up. 2008, Am. Journ. Of Psychiatry 165 (4); 468-478. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2007.07071079.
- Bowers L, Banda T, Nijman H. Suicide inside: a systematic review of inpatient suicides. J Nerv Ment Dis. 2010 May;198(5):315-28. doi: 10.1097/NMD.0b013e3181da47e2. PMID: 20458192.
- Bowers L, Whittington R, Nolan P, Parkin D, Curtis S, Bhui K, Hackney D, Allan T, Simpson A. Relationship between service ecology, special observation and self-harm during acute in-patient care: City-128 study. Br J Psychiatry. 2008 Nov;193(5):395-401. doi: 10.1192/bjp.bp.107.037721. PMID: 18978321.
- Cornelis, J, Barakat A, Dekker J, Schut T, Berk S, Nusselder H, Ruhl N, Zoeteman J, Van R, Beekman A, Blankers M. Intensive home treatment for patients in acute psychiatric crisis situations: a multicentre randomized controlled trial. 2018 BMC Psychiatry 27 ; 18 (1): 55. DOI: 10.1186/s12888-018-1632-z
- De Leo & Heller. Intensive case management in suicide attempters following discharge from inpatient psychiatric care. Australian Journal of Primary Health 2007 13, 49-58.
- Generieke Module Acute Psychiatrie https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/acute-psychiatrie/introductie 2019
- Hawton K, van Heeringen K. Suicide. Lancet. 2009 Apr 18;373(9672):1372-81. doi: 10.1016/S0140-6736(09)60372-X. PMID: 19376453.
- Jacobs DG, Baldessarini RJ, Conwell Y, Fawcett, JA, Horton L, Meltzer H, Pfeffer CR, Simon RI. APA practice guideline for the assessment and treatment of patients with suicidal behaviors. 2003. https://psychiatryonline.org/pb/assets/raw/sitewide/practice_guidelines/guidelines/suicide.pdf . Accessed November 2023.
- Koekkoek BW, Kaasenbrood AJ. Behandelen van chronische suïcidaliteit vraagt om risico nemen [Treating chronic suicidality involves taking risks]. Tijdschr Psychiatr. 2008;50(5):283-7. Dutch. PMID: 18470843.
- Lommerse KM, Merelle SYM, de Beurs D, Fuchs M, Baden DN. Suïcidaal gedrag op de SEH: 10tips voor een actieve, betrokkenen preventieve aanpak. Ned Tijds Geneeskunde 2023, 167, D7535.
- Mars B, Heron J, Klonsky ED, M'ran P, O'Connor RC, Tilling K, Wilkinson P, Gunnell D. Predictors of future suicide attempt among adolescents with suicidal thoughts or non-suicidal self-harm: a population-based birth cohort study. Lancet Psychiatry. 2019 Apr;6(4):327-337. doi: 10.1016/S2215-0366(19)30030-6. Epub 2019 Mar 14. PMID: 30879972; PMCID: PMC6494973.
- Michiels, M., Steentjes, D., Mook-Spermon, N., Lotgering, S. F., van Dijk, D., Scholma, R., ... & de Winter, R. F. P. (2024). Autonomiebevorderend beleid bij complexe chronische suïcidaliteit. Tijdschrift voor Psychiatrie, 403-406.
- Nuij C, van Ballegooijen W, de Beurs D, Juniar D, Erlangsen A, Por'zky G, O'Connor RC, Smit JH, Kerkhof A, Riper H. Safety planning-type interventions for suicide prevention: meta-analysis. Br J Psychiatry. 2021 Aug;219(2):419-426. doi: 10.1192/bjp.2021.50. PMID: 35'48835.
- O'Brien KHM, Nicolopoulos A, Almeida J, Aguinaldo LD, Rosen RK. Why Adolescents Attempt Suicide: A Qualitative Study of the Transition from Ideation to Action. Arch Suicide Res. 2021 Apr-Jun;25(2):269-286. doi: 10.1080/13811118.2019.1675561. Epub 2019 Oct 12. PMID: 31608796.
- Practice guideline for the assessment and treatment of patients with suicidal behaviors. Am J Psychiatry. 2003 Nov;160(11 Suppl):1-60. Erratum in: Am J Psychiatry. 2004 Apr;161(4):776. PMID: 14649920.
- Rudd DM, Bryan CJ, Jobes DA, Feuerstein S, Conley D. A Standard Protocol for the Clinical Management of Suicidal Thoughts and Behavior: Implications for the Suicide Prevention Narrative. Front Psychiatry. 2022 Jul 12;13:929305. doi: 10.3389/fpsyt.2022.929305. PMID: 35903634; PMCID: PMC9314639.
- Kwaliteitsdocument Ketenzorg bij suïcidaliteit. De Nederlandse GGZ 2010.
- Wetherall K, Cleare S, Eschle S, Ferg'son E, O' Connor DB, O'Carr'll RE, O'Connor RC. From ideation to action: Differentiating between those who think about suicide and those who attempt suicide in a national study of young adults. J Affect Disord. 2018 Dec 1;241:475-483. doi: 10.1016/j.jad.2018.07.074. Epub 2018 Jul 27. PMID: 30149335.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 09-04-2025
Laatst geautoriseerd : 09-04-2025
Geplande herbeoordeling : 09-04-2030
MIND is als patiënten- en naastenorganisatie intensief betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. MIND heeft in de eindfase van het project geconcludeerd dat zij het perspectief van de richtlijn te smal vinden, waarbij onvoldoende over thema's als ervaringsdeskundigen, triadisch werken en de brede samenwerking met het sociaal domein terugkomt in de aanbevelingen. Ook mist MIND aanbevelingen over de beleving, wensen en behoeften van patiënten en naasten, en zorgprofessionals. Ten slotte is MIND niet tevreden met de manier waarop een deel van de commentaren is verwerkt en deze niet altijd tot aanpassingen in de richtlijn hebben geleid. Daarom heeft MIND na zorgvuldige afweging besloten om zich te onthouden van autorisatie.
Algemene gegevens
Geldigheid
Uiterlijk in 2029 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie of deze richtlijn nog actueel is.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft de werkgroep de multidisciplinaire richtlijn Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal gedrag uit 2012 herzien. De herziening van de richtlijn werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Met deze richtlijn wordt primair beoogd suïcidaliteit te verminderen en daarmee suïcides te voorkomen. Secundaire, maar belangrijke doelen zijn tevens de kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven te verbeteren voor en van mensen met suïcidaliteit en hun naasten en nabestaanden. De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals in de ggz, die betrokken zijn bij de preventie, diagnostiek en behandeling van suïcidaliteit. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van optimaal handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van suïcidaliteit.
Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende tekst, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar lokale zorgprogramma’s en protocollen en voor het opbouwen van netwerken in de ggz, zoals SUPRANET. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en protocollen op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat het voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is. Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn.
Doelgroep
De richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met suïcidaliteit in de acute geneeskunde, algemene specialistische ggz (tweede en derde lijn) bij jongeren vanaf 12 jaar en volwassenen.
Samenstelling werkgroep
De werkgroep, onder voorzitterschap van prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman, hoogleraar Psychiatrie Amsterdam UMC, bestond uit vertegenwoordigers van zorgprofessionals en patiëntenorganisaties die door respectievelijk hun beroepsverenigingen en patiëntenorganisatie werden afgevaardigd. Naast de werkgroep is een groep van adviseurs samengesteld, die tijdens de ontwikkelfase bijdroegen aan een of meer modules.
De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door dr. W.A. (Annefloor) van Enst en dr. J.S. (Julitta) Boschman. Zij verzorgden projectleiding en procesbegeleiding.
Het Trimbos Instituut maakte overzichten en samenvattingen van de literatuur. Onderstaand is de samenstelling van de werkgroep, de adviesgroep en de ondersteuning te vinden.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Leden werkgroep
Naam |
Organisatie |
functie |
Prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman (voorzitter) |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
psychiater |
Dr. Derek de Beurs |
Universiteit van Amsterdam |
universitair docent klinische psychologie |
Dhr. K (Koos) de Boed (tot juni 2023) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
patiënt- en naastenvertegenwoordiger |
Drs. M.R.J. (Michel) van den Bogaard |
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) |
klinisch psycholoog en psychotherapeut |
Dr. Monique van Eijnden (vanaf januari 2024) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
beleidsadviseur en projectmedewerker |
Drs. M.T. (Maryke) Geerdink |
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) |
klinisch psycholoog |
Dr. R. (Renske) Gilissen |
Stichting 113 Zelfmoordpreventie |
hoofd onderzoek |
Jeroen Gomes MSc (tot en met januari 2023) |
Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) |
psycholoog |
Drs. Harry Hens |
Ivonne van der Ven Stichting |
psycholoog |
Dr. A.J.A. (Ad) Kaasenbrood |
Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP) |
psychiater |
Dr. P.W.B. (Prabath) Nanayakkara |
Nederlandse Internisten Vereniging |
internist |
Dhr. M. (Marten) Steneker (juni 2023 tot januari 2024) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
patiënt- en naastenvertegenwoordiger |
Dr. B. (Barbara) Stringer |
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) |
verpleegkundige en verplegingswetenschapper |
Drs. P. (Paul) Ulrich (tot en met maart 2024) |
MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid |
patiënt- en naastenvertegenwoordiger |
Dr. S. (Sisco) van Veen |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
psychiater |
Dr. R.F.P. (Remco) de Winter |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), GGZ Rivierduinen, en Universiteit van Maastricht. |
psychiater |
Drs. F.W.M. (Senne) de Wit |
Nederlands Instituut voor Psychologen |
klinisch psycholoog - psychotherapeut |
De werkgroep heeft inhoudelijke bijdragen ontvangen van:
C. (Charlie) van Velzen MSc |
jurist gezondheidsrecht |
M. (Mette) Palm MSc |
zorgethicus, AmsterdamUMC |
Dr. W. (Wouter) van Ballegooijen |
senior onderzoeker, Amsterdam UMC, Afdeling Psychiatrie; universitair docent, Vrije Universiteit Amsterdam, Afdeling Klinische, Neuro- en Ontwikkelingspsychologie |
Leden Adviesgroep
Naam |
Organisatie |
Dr. B. (Bert) van Hemert |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
Dr. J.A (Jeroen) van Waarde, psychiater |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
Dr. J. (Jeanet) Nieuwenhuis |
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) |
Dr. A. (Ad) Kerkhof |
Onafhankelijk adviseur, vrijgevestigd psychotherapeut |
Dr. A.D.F. (Ton) Dhondt |
De Nederlandse GGz |
Methodologische ondersteuning
Functie, affiliatie |
Naam |
Projectleider en adviseur, Medical Guidelines |
Dr. W.A. (Annefloor) van Enst |
Adviseur, De Richtlijndokter |
Dr. J.S. (Julitta) Boschman |
Informatiespecialist |
Drs. R. (Rikie) Deurenberg |
Informatiespecialist |
Drs. I. (Ingeborg) van Dusseldorp |
Reviewer, Trimbos-instituut |
B. (Bram) Zwanenburg MSc |
Reviewer, Trimbos-instituut |
A. (Anne) van Jaarsveld MSc |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Dr. M. (Matthijs) Oud |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Erika Papazoglou MSc |
Projectassistent, Trimbos-instituut (tot 30-11-2022) |
Mw. Isa Reijgersberg |
Projectassistent, Trimbos-instituut (vanaf 01-12-2022) |
Mw. Nelleke van Zon |
Inbreng patiëntenperspectief
In de voorbereidende fase werd MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid (MIND) gevraagd om af te stemmen op welke wijze het patiënten- en naastenperspectief optimaal kon worden vormgegeven. In overleg met hen werden MIND, Ivonne van der Ven Stichting en Stichting 113 Zelfmoordpreventie uitgenodigd voor deelname in de werkgroep. Daarnaast werd in samenwerking met MIND een focusgroep georganiseerd met mensen met suïcidaliteit, naasten en nabestaanden. Het perspectief van patiënten en naasten is in alle modules meegewogen bij het formuleren van aanbevelingen. De conceptrichtlijn werd ter consultatie voorgelegd aan eerdergenoemde patiëntenorganisaties.
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie implementatieplan).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Naast de participerende verenigingen/organisaties werden de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen: het Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Zorgverzekeraars Nederland.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De kritieke en belangrijke uitkomstmaten zijn meegenomen in de literatuuronderbouwing.
Ontwikkeling
In totaal kwam de werkgroep voorafgaand aan de commentaarfase twaalf keer bijeen in de periode mei 2022 – mei 2024. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten per uitgangsvraag een selectie in de gevonden onderzoeken. De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de verkregen literatuur en verwerkten deze per uitgangsvraag in evidence-tabellen, GRADE-profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies (per module beschreven onder “Onderbouwing”).
Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (per module beschreven onder “Overwegingen”) en aanbevelingen (per module beschreven onder “Aanbevelingen”). De werkgroepleden schreven de conceptteksten, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren worden verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroep bijeenkomst wordt besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen wordt de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.
GRADE methodiek
Sinds de introductie van de GRADE methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2008), inclusief deze richtlijn. De GRADE methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is (vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen hoger worden gegradeerd.
Tabel 1. GRADE Factoren voor downgraden en upgraden: De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, redelijk en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling
Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘GRADE guidelines’, zoals ook te raadplegen in het GRADE handbook (Guyatt et al., 2013). Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach (updated October 2013) (Tabel 2).
Tabel 2. Legenda GRADE
Na vaststelling van het niveau van bewijs werden de bijbehorende conclusies verwoord volgens de in de GRADE Working Group overeengekomen formuleringen, waarbij zowel de kwaliteit van het bewijs als de grootte van het effect wordt meegewogen (Santesso et al, 2020).
AMSTAR-beoordeling van systematische reviews
Voor de beoordeling van de kwaliteit van in de wetenschappelijke onderbouwing besproken systematische reviews werd gebruik gemaakt van de AMSTAR-checklist (Shea et al., 2017). Op basis van deze checklist werd de kwaliteit van de review (de gebruikte methoden in deze review) geclassificeerd als hoog, redelijk of laag.
Summary of Findings (SoF) Tabellen
In die gevallen waarbij kwantitatieve gegevens uit een meta-analyse konden worden gebruikt en de werkgroep het van meerwaarde achtte, werden SoF tabellen gemaakt. Deze geven op overzichtelijke wijze de volgende gegevens weer voor de belangrijkste uitkomsten, zowel voor binaire (Guyatt et al., 2013) als continue uitkomsten (Guyatt et al., 2013a).
Overwegingen
Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een interventie wordt aanbevolen (Tabel 3).
Tabel 3. Overzicht van de factoren die worden meegewogen om te bepalen of een interventie wordt aanbevolen
Aanbevelingen
Afhankelijk van deze factoren kan een interventie of strategie wel of niet worden aanbevolen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou men interventie X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling geldt dat maar voor een deel van de patiënten. Bijvoorbeeld omdat de voorkeuren van de patiënten in kwestie (sterk) uiteenlopen. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een interventie wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.
Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (Tabel 4).
Tabel 4. GRADE Voorkeursformulering sterke/zwakke aanbevelingen
* Het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, de uiteindelijke aanbevelingen kunnen hiervan afwijken. Voor bepaalde modules is GRADE niet toegepast, en daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg, zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht of infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek: zie Kennislacunes.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren zijn verzameld en besproken in de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.
Referenties
Burgers, J. S. & Everdingen, J. J. E. van (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling in Nederland: het EBRO-platform. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 148, 2057-9.
Everdingen, J. J. E. van, Dreesens, D. H. H., Burgers, J. S., Swinkels, J. A., Barneveld, T. A. van, Weijden, T. van der (Eds.) (2014). Handboek evidence-based richtlijnontwikkeling. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Vist, G. E., Kunz, R., Falck-Ytter, Y., Alonso-Coello, P., Schünemann, H. J., GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ, 33, 924-6.
Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Santesso, N., Helfand, M., Vist, G., Kunz, I... Schünemann, H. J. (2013). GRADE guidelines: 12. Preparing Summary of Findings tables—binary outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 158-172.
Guyatt, G. H., Thorlund, K., Oxman, A. D., Walter, S. D., Patrick, D., Furukawa, et al (2013a). GRADE guidelines: 13. Preparing Summary of Findings tables and evidence profiles—continuous outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 73-183.
Raad Kwaliteit Federatie Medisch Specialisten. 2011. Medisch specialistische richtlijnen 2.0.
Santesso, N, et al. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interven–ions - PubMed (nih.gov).
Shea, B. J., Reeves, B. C., Wells, G., Thuku, M., Hamel, C., MoraIJ.,... Henry, D. A. (2017). AMSTAR 2: a critical appraisal tool for systematic reviews thatwaliteitandomised or non-randomised studies of healthcare interventions, or both. BMJ, 358, j4008.