Suïcidaliteit

Initiatief: NVvP Aantal modules: 25

Algemene preventiemaatregelen in de samenleving

Uitgangsvraag

Welke interventies zijn effectief en worden aanbevolen als universele preventie van suïcidaliteit in de samenleving?

Aanbeveling

Algemene aanbevelingen voor beleidsmakers

  • De meest effectieve methode om op bevolkingsniveau het aantal suïcides te verminderen is door meerdere interventies op verschillende niveaus (universeel, selectief, geïndiceerd) tegelijk binnen een regio toe te passen.
  • Met de toevoeging van de Wet Integrale Suïcidepreventie aan de Wet Publieke Gezondheid (PG) , hebben gemeenten de taak om lokaal suïcidepreventiebeleid te implementeren.
  • Gezien de effecten uit onderzoek is de aanbeveling om te zorgen dat er binnen elke regio een geïntegreerd suïcidepreventie plan is waarbij op verschillende niveaus (universeel, selectief en geïndiceerd) en in samenhang gewerkt wordt. Zorg dat er samenwerkingsafspraken zijn tussen verschillende domeinen en disciplines binnen zorg en welzijn (onder andere tussen ggz, de gemeente, de eerstelijnsgezondheidszorg (huisartsen), ziekenhuizen (onder andere SEH), scholen, politie en het sociaal domein). Gegeven de lokale omstandigheden kan gekozen worden uit meerdere interventies die bewezen effectief zijn.
  • Monitor systematisch binnen een regio het aantal suïcides en waar en onder welke omstandigheden deze suïcides plaatsvinden, zodat gericht kan worden geïntervenieerd.

Middelen restrictie:

Aanbevelingen voor beleidsmakers:

  • Monitor methoden van suïcide om trends in middelen en locaties te identificeren en te bepalen wanneer actie moet worden ondernomen om de toegang tot de middelen te verminderen.
  • Voorkom intoxicatie door het verkleinen van de verpakking en strenger verkoopbeleid van medicatie met hoge toxiciteit (inclusief paracetamol, ibuprofen en andere over-the-counter geneesmiddelen) op populatieniveau.
  • Voorkom suïcide op en rondom het spoor door het aanbrengen van beveiligingsmiddelen en preventieve surveillance op risicolocaties.

Aanbevelingen voor afdelingen waar suïcide waarschijnlijker is:

  • Loop een afdeling waar suïcide waarschijnlijker is, zoals een psychiatrische afdeling of een SEH, regelmatig na op gebouwveiligheidsaspecten en pas potentiële risicoplekken waar mogelijk aan:
    • Vermijd alle punten waarvan gebruik gemaakt kan worden om een touw, koord of ander materiaal aan te hangen;
    • Installeer netten of val-brekende (kunst)objecten langs balkons en trappenhuizen;
    • Plaats barrières op potentiële springlocaties;
    • Zorg dat potentieel gevaarlijke locaties veel gebruikt worden om sociale controle te bevorderen.

Aanbevelingen voor zorgverleners die in contact komen met mensen met een hoog suïciderisico:

  • Vraag de patiënt of er in de directe omgeving middelen zijn waarmee patiënt zichzelf kan beschadigen, en beperk indien mogelijk de toegang tot deze middelen.
  • Voorkom intoxicatie door:
    • Monitoren van herhaalrecepten op individueel niveau;
    • Beperken van het voorschrijven van geneesmiddelen met een hoge toxiciteit;
    • Beperken van het voorschrijven van grote hoeveelheden medicatie per recept.

Communicatiestrategieën:

Aanbevelingen voor beleidsmakers, gemeenten, instellingen/organisaties, journalisten en zorgverleners:

  • Overweeg (lokale) activiteiten om:
    • De gemeenschap bewust te maken van de omvang en impact van suïcide;
    • Het stigma en het taboe op praten over suïcidaliteit te verminderen; veelvoorkomende misvattingen aan te pakken door te benadrukken dat suïcide niet onvermijdelijk is en voorkomen kan worden en dat het vragen naar suïcidale gedachten het risico niet vergroot.
  • Maak mensen bewust van de beschikbare ondersteuning nationaal (onder andere via 113.nl).
  • Gebruik de mediacode voor berichtgeving over suïcide in de (lokale) media.

Training:

Aanbevelingen voor instellingen/werkgevers waar suïcide waarschijnlijker is en/of waar acute zorg geleverd wordt:

  • Zorg voor training voor personen die werken op locaties waar suïcide waarschijnlijker is en personen die in contact komen met mensen met een hoog suïciderisico.
  • Overweeg om (bij voorkeur tweejaarlijks) generieke en specialistische suïcidepreventie training aan te bieden voor specialisten, waaronder artsen die acute zorg verlenen, zoals SEH-artsen en internisten en niet-specialisten.
  • De inzet van ervaringsdeskundigheid wordt aangeraden binnen het informatie-, advies-, opleidings- en trainingsaanbod van zorgprofessionals.
  • Zorg dat gatekeeper trainingen zo goed mogelijk bekend worden gemaakt bij relevante personen en instanties.

Toegang tot ggz: geïntegreerd systeem van netwerkzorg in de regio:

Aanbevelingen voor instellingen/organisaties:

  • Maak sluitende afspraken in een netwerk over mensen bij wie suïcidaliteit speelt en borg continuïteit van zorg.
  • Zorg dat patiënten die op de SEH of in het ziekenhuis zijn gezien vanwege suïcidaliteit zonder wachttijd in contact kunnen komen met passende vorm van diagnostiek en behandeling in de ggz. Het is de verantwoordelijkheid van de behandelaar in het ziekenhuis dat continuïteit van zorg wordt gerealiseerd en de verantwoordelijkheid van de ggz instelling om te zorgen dat er consultatie of behandeling mogelijk is.
  • Zorg dat er zonder wachttijden consultatie of behandeling mogelijk is binnen de ggz voor patiënten met suïcidaliteit uit de huisartspraktijk of zorg voor wachttijdoverbrugging.
  • Suïcidaliteit mag geen contra-indicatie zijn voor zorg.
  • Stel schriftelijke afspraken op tussen netwerkpartners in elke regio of gemeente over hoe te handelen bij suïcidaliteit. Denk hierbij aan bereikbaarheid, aanmeldingsprocedure, wachttijden, informatie bij wie iemand terecht kan, collegiale consultatie en warme overdracht. Aanbevelingen voor sluitend samenwerken in een keten zijn opgenomen in het Kwaliteitsdocument ketenzorg bij suïcidaliteit (voor volwassenen) en de Leidraad suïcidepreventie bij jongeren: Een netwerk brede werkwijze.

Overwegingen

Wetenschappelijk bewijs

De wetenschappelijke onderbouwing van de aanbevelingen in deze module bestaat uit de bevindingen van negen systematische reviews die zijn uitgevoerd door NICE, aangevuld met een recentere systematische review gepubliceerd in 2021. De kwaliteit van het bewijs wisselt van zeer laag tot hoog. In tabel 4 is weergegeven welke interventies (mogelijk) effectief zijn, hoeveel vertrouwen er in het bewijs is, en voor welke onderwerpen er geen bewijs is geïdentificeerd.

 

Rationale voor de aanbevelingen

Het aantonen van de effectiviteit van interventies op het verminderen van suïcides is complex, mede door de relatieve zeldzaamheid in de algemene bevolking, waardoor het moeilijk is om voldoende gegevens te verzamelen om statistisch significante verschillen aan te tonen. Zelfs wanneer een interventie effectief is voor veel personen met suïcidaliteit, bestaat de kans dat de resultaten van studies statistisch niet significant zullen zijn vanwege het relatief kleine aantal gevallen. Ook effectiviteitsstudies naar meer voorkomende suïcidepogingen en suïcidale gedachten zijn complex omdat veel verborgen blijft en niet geregistreerd wordt. Ook spelen ethische uitdagingen mee om een groep niet toe te wijzen aan een preventieve interventie.

 

Aangezien suïcide een buitengewoon ernstige kwestie is, kunnen effecten die we in de context van klinische proeven als relatief klein zouden beschouwen, in werkelijkheid van grote betekenis zijn. Bovendien kunnen kleine effecten van individuele interventies wanneer ze gezamenlijk en gelijktijdig worden ingezet, leiden tot een groot effect. Multi-level interventies, waarin gezamenlijk meerdere preventieve strategieën worden uitgevoerd, zijn meer effectief bevonden dan uni-level interventies (Hofstra, 2020). Hierdoor hebben we bij het opstellen van de aanbevelingen voor sterke aanbevelingen gekozen, omdat het belang van potentiële effecten van een interventie opweegt tegen de nadelen. De aanbevelingen zijn grotendeels overgenomen van de aanbevelingen uit de NICE richtlijn (2018).

 

Preventiemaatregelen

Beperken van de toegang tot middelen

Effectieve universele preventie vereist een combinatie van interventies, die deels gericht zijn op individuele burgers en deels op de bredere context, leefomgeving, of lokaal relevante organisaties en samenwerking. Het beperken van de toegang tot middelen voor suïcide is een universele, op bewijs gebaseerde interventie voor suïcidepreventie. Het is dan ook een van de vier aanbevelingen van de WHO om suïcide te voorkomen. Het omvat het beperken van grote hoeveelheden medicatie, barrières installeren op ‘springlocaties’, de toegang tot ophangpunten beperken en andere maatregelen om het moeilijker te maken toegang te krijgen tot de middelen voor suïcide. De meeste mensen met suïcidaliteit ervaren ambivalentie over leven of sterven, en veel suïcides zijn een reactie op acute stressoren. Het minder eenvoudig beschikbaar maken van dodelijke middelen voor suïcide geeft mensen de tijd om acute crisissen te doorstaan voordat ze fatale acties ondernemen (WHO, 2021).

 

Het beperken van de toegang tot middelen voor suïcide omvat ook het reduceren, of het liefst onmogelijk maken, dat in- of externe objecten van een instelling kunnen worden gebruikt voor suïcide. Dit betreft zowel het opleggen van barrières tot de toegang tot de middelen als het voorkomen dat mensen de fysieke middelen hebben om het te doen. De meeste mensen die overlijden door suïcide binnen een instelling doen dit door verhanging. Zodoende moeten alle punten waarvan gebruik gemaakt kan worden om een touw, koord of ander materiaal aan te hangen, worden vermeden of waar mogelijk aangepast. Dit soort punten omvatten kapstokken, deurkrukken, leidingen, radiatoren, raam- en deurkozijnen, plafondbeslag, handgrepen, doucherails, et cetera. Preventiemaatregelen zijn bijvoorbeeld leidingen en doucheslangen die breken bij een relatieve lage trek-/ drukkracht en ‘anti-ligature’ meubilair (‘anti-ligatuur duidt op het voorkomen dat objecten stevig aan elkaar gebonden of vastgemaakt zijn).

 

Ook het gebruik van netten langs balkons en trappenhuizen (Hemmer, 2017), het beperken van de toegang tot daken en aanpassingen aan ramen (Mohl, 2012) zijn effectieve interventies.

 

Andere effectieve vormen van middelen restrictie zijn bijvoorbeeld het beperken van het voorschrijven van medicatie met hoge toxiciteit (Hawton, 2009) of grote hoeveelheden medicatie tegelijkertijd (Hawton, 2001).

 

Met betrekking tot medicamenteuze interventies wordt er vanuit de Zorgstandaard Suïcidaal gedrag aanbevolen dat (overig) medicatiegebruik wordt begeleid. Naasten kunnen functioneren als co-begeleider of als bondgenoot van de professional. Bijvoorbeeld door te zorgen voor de veiligheid van de patiënt en door de therapietrouw te verhogen (Akwa, 2018). In de focusgroep met patiënten en nabestaanden die georganiseerd is ten behoeve van de herziening van deze richtlijn werd opgemerkt dat bepaalde medicatie voor somatische problematiek ook dodelijke middelen kunnen zijn. Het is belangrijk dat zorgverleners dit opmerken of bespreken met de patiënt. Daarnaast werd het belang genoemd van een goede afstemming van de inzet van psychofarmaca met de medicatiebehoeften (bijvoorbeeld in geval van verslaving en ontwenningsverschijnselen) van de patiënt.

 

Communicatiestrategieën

Een andere aanbeveling van de WHO is het bevorderen van verantwoorde berichtgeving in de media over suïcidaliteit. De manier waarop wordt gecommuniceerd is belangrijk. Onverantwoorde berichtgeving gaat bijvoorbeeld over het romantiseren van een suïcide, of als het bericht de methode van suïcide beschrijft. Gezien het belang van suïcidepreventie is het aan te bevelen dat de mediarichtlijn wordt gevolgd, ook in lokale kranten en sociale media. Campagnes gericht op voorlichting en bespreekbaar maken van suïcidaliteit hebben gemengde effecten.

 

Initiatieven moeten een duidelijke focus hebben en een oproep tot actie, zoals het wijzen van mensen op dat praten en het zoeken van hulp helpt. Ook is het een middel om stigma te reduceren en naasten te bereiken als er sprake is van suïcidaliteit in de omgeving.

 

Informatie, advies, opleiding en training

Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat suïcidepreventie trainingen kunnen leiden tot verbeterde kennis over suïcide en dat ook de attitude en vaardigheden verbeteren. Ook in Nederland zijn positieve effecten gevonden na de gatekeepertraining (Terpstra, 2018). Het vergroot de kennis en vaardigheden op het gebied van suïcidepreventie en vergroot het vertrouwen hoe te handelen. Professionals in de gezondheidszorg, onderwijs, sociaaleconomische sectoren en andere domeinen (bijvoorbeeld beveiliging, justitie, transport, kerkelijk personeel) haalden vergelijkbare voordelen uit de training. Ook bij huisartsen zijn positieve effecten gevonden op kennis, zelfvertrouwen en vaardigheden (NHG e-learning).

 

Geïntegreerd systeem van zorg en ondersteuning

Ten slotte is goede organisatie van de zorg rond mensen met suïcidaliteit heel belangrijk. In de Nederlandse situatie zijn alle partijen die regionaal nodig zijn om tot effectieve netwerkzorg te komen aanwezig, maar ontbreekt vaak de regie op de benodigde samenwerking. 60% van de mensen die overlijden door suïcide is niet in behandeling bij de ggz. Tot 80% is wel recent bij de huisarts geweest en ook op de SEH en in het ziekenhuis komt veel suïcidaliteit voor. Het zorgen voor goede triage, consultatie en verwijsmogelijkheden is bewezen effectief om het aantal suïcides of pogingen te verminderen. De overgang naar een andere professional of organisatie is een risicomoment. Een warme overdracht kan het risico op suïcidaliteit beperken (Kaijadoe, 2021). Aanbevelingen voor sluitend samenwerken in een keten zijn opgenomen in het Kwaliteitsdocument ketenzorg bij suïcidaliteit (voor volwassenen) en de Leidraad suïcidepreventie bij jongeren (2023).

Onderbouwing

Om tot een daling in het aantal suïcides te komen zijn preventieve interventies nodig op meerdere niveaus. Deze niveaus worden aangeduid als universeel (primaire preventie), selectief (secundaire preventie) en geïndiceerd (tertiaire preventie). Preventie op het eerste niveau, universele preventie, richt zich op de algehele bevolking. Het is naast selectieve preventie (gericht op risicogroepen) en geïndiceerde preventie (gericht op mensen met suïcidaliteit, inclusief zorggerelateerde preventie) een noodzakelijk onderdeel van een algehele strategie voor suïcidepreventie. Suïcidaliteit is complex en kan niet worden aangepakt met een preventieve interventie op een enkel niveau. Onze aanbevelingen benadrukken de complexiteit en het belang van interventies op verschillende niveaus.

Op basis van NICE 2018 en Ishimo 2021

Toegang tot middelen beperken:

Fysieke barrières

Aantal suïcides

Fysieke barrières leiden (waarschijnlijk) tot een afname van het aantal suïcides.

 

Aantal suïcidepogingen

Bewijs ontbreekt over het effect van fysieke barrières op het aantal suïcidepogingen.

 

Toegang tot medicatie

Aantal suïcides

Het reguleren van de verkoop van paracetamol, het beperkten van de grootte van medicijnverpakkingen en het gebruik van blisterverpakkingen die het moeilijker maken om bij elk tablet te komen, leidt mogelijk tot een afname van suïcides door vergiftiging met paracetamol.

 

Aantal suïcidepogingen

Regulatie van paracetamol leidt tot een aanzienlijke afname van suïcidepogingen.

 

Communicatiestrategieën:

Aantal suïcides

Veilige berichtgeving over suïcide in de media leiden mogelijk tot een afname van het aantal suïcides.

 

Aantal suïcidepogingen

Bewijs ontbreekt over het effect van veilige berichtgeving over suïcide in de media op het aantal suïcidepogingen.

 

Publiekscampagnes ter vermindering van stigma

Aantal suïcides

Het effect van publiekscampagnes op het aantal suïcides is onduidelijk.

 

Aantal suïcidepogingen

Mogelijk resulteren publiekscampagnes in een afname van het aantal suïcidepogingen, maar het bewijs is onzeker.

 

Informatie, advies, opleiding en training

Aantal suïcides

Informatie, advies, opleiding en training leiden mogelijk tot een afname van het aantal suïcides.

 

Aantal suïcidepogingen

Informatie, advies, opleiding en training leiden wellicht tot een afname van het aantal suïcidepogingen.

 

Geïntegreerd systeem van zorg en ondersteuning

Aantal suïcides

Een geïntegreerd systeem van zorg en ondersteuning leidt waarschijnlijk tot een afname van het aantal suïcides.

 

Aantal suïcidepogingen

Wellicht resulteert een geïntegreerd systeem van zorg en ondersteuning tot een afname van het aantal suïcidepogingen, maar het bewijs is zeer onzeker.

 

Toegang tot geestelijke gezondheidszorg

Aantal suïcides

Wellicht resulteert het verbeteren van de toegang tot geestelijke gezondheidszorg tot een afname van het aantal suïcidepogingen, maar het bewijs is zeer onzeker.

 

Aantal suïcidepogingen

Bewijs ontbreekt over het effect van het verbeteren van de toegang tot geestelijke gezondheidszorg op het aantal suïcidepogingen.

De kwaliteit van het bewijs wisselt van (zeer) laag tot hoog. In onderstaande tabel is de bewijskracht per type interventie weergegeven en voor welke type interventies er geen bewijs is geïdentificeerd.

 

Tabel 4. Overzicht van het effect van verschillende typen interventies op aantal suïcides, suïcidepogingen en kosteneffectiviteit

Tabel 4. Overzicht effect van verschillende typen interventies

Voor deze module is geen nieuw systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd, maar de bewijsvoering en aanbevelingen zijn gebaseerd op de NICE Guideline [NG105] ‘Preventing suicide in community and custodial settings’(2018), gecombineerd met een meer recente systematische review ‘Universal interventions for suicide prevention in high-income OECD member countries: a systematic review’ (Ishimo, 2021). Aanvullende adviezen van de World Health Organization ‘Live Iife Implementation guide for suicide prevention in countries’ (WHO, 2021) zijn meegenomen in de overwegingen.

 

Hieronder wordt van de meest voorkomende universele preventieve interventies ter voorkoming van suïcide een samenvatting besproken, inclusief de bewijskracht. Hierbij is zowel kwalitatief en kwantitatief onderzoek geïncludeerd. Voor meer details en de referenties wordt verwezen naar de NICE-richtlijn (2018) en de systematische review van Ishimo (2021).

Universele preventieve interventies om suïcide te voorkomen omvatten:

  1. Toegang tot middelen beperken:
    • Fysieke barrières
    • Toegang tot medicatie, vuurwapens en pesticiden
  2. Communicatiestrategieën:
    • Veilige berichtgeving over suïcide in de media
    • Publiekscampagnes ter vermindering van stigma
  3. Informatie, advies, opleiding en training
  4. Geïntegreerd systeem van zorg en ondersteuning
  5. Toegang tot geestelijke gezondheidszorg

Uitkomstmaten

De werkgroep achtte suïcides, suïcidepogingen en suïcide ideatie als cruciale uitkomstmaten en voorwaardescheppende uitkomstmaten als belangrijke uitkomstmaten. Gedacht kan worden aan hulpzoekgedrag, kennis, attitude, gedrag, overtuigingen en preventieve acties. Overige relevante uitkomstmaten waren kosteneffectiviteit of andere economische uitkomstmaten.

 

Relevantie van uitkomsten

De werkgroep achtte elke afname van suïcides en suïcidepoging relevant. De werkgroep interpreteerde veranderingen in suïcide ideatie op basis van standaard klinische relevante effect sizes, zoals een Cohen’s d van 0,5.

 

Toegang tot middelen beperken

Dit zijn interventies om de toegang tot middelen te beperken die kunnen worden gebruikt bij de poging tot suïcide. Het beperken van de toegang tot middelen is een belangrijk onderdeel van suïcidepreventie (zie module De theorie van suïcidaliteit). Afhankelijk van het land kan dit betekenen dat vuurwapens of de toegang tot acuut giftige pesticiden of ophangmogelijkheden worden beperkt, of veiligheidsmaatregelen worden geplaatst op risicolocaties. De effectiviteit van het beperken van de toegang tot middelen is aangetoond voor onder andere regelgeving op de beschikbaarheid van medicatie, vuurwapens en pesticiden (Nordentoft, 2007; Johnson en Coyne-Beasley, 2009). In sommige landen heeft het beperken van de toegang tot veelvoorkomende suïcide-methoden geleid tot lagere algehele suïcidecijfers. Bijvoorbeeld, juridische beperkingen op vuurwapens hebben geleid tot een afname van suïcides in Canada, Australië en in verschillende Amerikaanse staten (Mann, 2005; Miller, 2006).

 

Nationale wetgeving in Engeland en Ierland om de verkoop van paracetamol te reguleren en de grootte van medicijnverpakkingen te beperken, resulteert in een aanzienlijke daling van suïcides door vergiftiging met paracetamol (Hawton, 2001; Corcoran, 2010; Donohoe, 2006). Er is dus bewijs dat beperkingen op de toegang tot middelen een effectieve preventiestrategie op nationaal niveau zijn.

 

De review van NICE (2018) richt zich op lokale interventies om de toegang tot suïcidemiddelen te beperken of te veranderen, met als doel vast te stellen of deze interventies effectief zijn in het voorkomen van suïcide. In totaal zijn 19.228 referenties geïdentificeerd via systematische zoekopdrachten. In totaal 19 kwantitatieve studies zijn geïncludeerd en 31 studies zijn geëxcludeerd.

 

Resultaten (NICE, 2018)

Negentien studies voldoen aan de inclusiecriteria voor de NICE-review. Twaalf studies leveren bewijs over lokale interventies van beperkingen van de toegang tot middelen. Onder de opgenomen studies wordt bewijs geleverd over onder andere de effectiviteit van fysieke barrières op springlocaties, beperkingen op de toegang tot wegen, veiligheidsnetten, beschermingen op ramen, blauwe verlichting en surveillance (CCTV-camera of politiepatrouille). In deze sectie worden twee methoden ter beperking van middelen specifiek uitgelicht: Fysieke barrières en restrictie tot medicatie.

 

Fysieke barrières

Aantal suïcides

Een meta-analyse van 11 studies (NICE, 2018; Beautrais, 2009; Bennewith, 2007/2011; Chung, 2016; Hemmer, 2017; Law, 2014; Lockeley, 2014; Pelletier, 2007; Perron, 2013; Reisch and Michel, 2005; Sinyor and Levitt, 2017; Ueda, 2015) toont een statistisch significante vermindering van het aantal suïcides op locaties waar fysieke barrières zijn geïnstalleerd (incidence rate ratio (IRR) = 0,2; 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,15 tot 0,38). Het gemiddelde aantal suïcides per jaar is gedaald van 3,2 suïcides naar 0,7 suïcides na de installatie van fysieke barrières. Erzijn geen significante verschillen tussen subgroepen bij analyses naar het type barrière, zoals hekken, veiligheidsnetten of schermdeuren op perrons.

 

De review van Ishimo (2021) vindt dertien studies die fysieke barrières hebben onderzocht (bijvoorbeeld bij bruggen, op gebouwen, of op en rondom het spoor; Tabel 1 Fysieke barrières). Elf van deze studiestonen statistisch significante effecten aan van fysieke barrières op het verminderen van suïcide.

 

Tabel 1. Fysieke barrières ter preventie van suïcide (uit: Ishimo, 2021)

Study

 

Design

Study time period

Country (region)

Intervention

Results

Direction of association

Law et al 2014

 

Pre–post, with no control group

1990–2012

Australia (Brisbane)

In 1993, a fence barrier on the Gate Bridge in Brisbane was first installed, and later replaced in 2010 to deter individuals from dying by suicide while jumping off the bridge.

Following the installation of the barrier the suicide rate per 100 000 declined from 0.67 in 1990–1993 to 0.32 in 1994–1997, representing a 53% rate reduction. The suicide rate from the Gate Bridge continued to fall with each subsequent year. Following the installation of the new barrier in 2010 there were no suicide mortalities recorded from the bridge (2010–2012).

Total: --

Perron et al 2013

 

Time series

1990–2009

Canada (Montreal)

In 2004, the construction of a barrier on the Jacques-Cartier Bridge was completed to help deter suicide by jumping.

The suicide rate following the completion of the bridge barrier showed a steep decline in suicide by jumping (incidence rate ratio=0.24; 95% CI 0.13 to 0.43).

Total: --

Sinyor et al 2010

 

Time series

1993–2007

Canada (Toronto)

Between 2002 and 2003 a barrier was built on the Bloor Street Viaduct called the ‘luminous vail‘.

Following the installation of a bridge barrier on the Bloor Street Viaduct the mean number of suicide mortalities declined from 9.3 (1993–2002) to 0 (2004–07) (incidence rate ratio=0.05; 95% CI 0.01 to 0.31).

Total: --

Sinyor et al 2017

 

Pre–post, with no control group

1993–2014

Canada (Toronto)

Between 2002 and 2003 a barrier was built on the Bloor Street Viaduct called the ‘luminous vail’.

A per-capita rate of 9.0 suicide deaths per year took place prior to the barrier construction, which declined to 0.1 suicide deaths per year after the construction of the barrier (IRR=0.009, 95% CI 0.0005 to 0.19).

Total: --

Matsubayashi et al 2013

 

Quasi-experimental

2000–2010

Japan (Tokyo)

Between 2008 and 2010, blue lights-emitting diod (LED) lamps were installed on train platforms at 11 Tokyo railway stations.

Following the installation of blue LED lamps, the number of suicides per year declined by 84% (95% CI 14% to 97%; incidence rate ratio=0.17; 95% CI 0.03 to 0.87).

Total: --

Matsubayashi et al 2014

 

Quasi-experimental

2000–2013

Japan

Between 2008 and 2013, 14 railway or metro stations in Japan installed blue light-emitting-diode (LED) lamps to help prevent suicide by jumping onto the rail.

The annual mean no of suicides mortalities at the 14 intervention stations declined from 0.44 to 0.19 following the installation of the blue LED lamps (incidence rate ratio=0.026; 95% CI 0.13 to 0.52), equivalent to a 74% reduction in the number of deaths by suicide.

Total: --

Ueda et al 2015

 

Time series

2004–2014

Japan (Tokyo)

On April 2004, 19 of 168 railway stations had half-height platform screen doors installed to prevent access to the rail tracks. Between 2004 and 2014, a total of 52 additional stations were retrofitted with half-height platform screen doors, for a total of 71 stations.

Following the installation of half-height platform screen doors there was a total of 7 deaths by suicide (2004–2014). The incidence rate ratio associated with the installation of the doors was 0.24 (95% CI 0.09 to 0.67), equivalent to a 76% reduction in suicide deaths.

Total: --

Beautrais et al 2009

 

Pre–post, with no control group

1991–2006

New Zealand (Auckland)

In 1937, barriers were installed on Grafton Bridge in Auckland, New Zealand. After public complaint about the unsightly barriers, they were removed from the bridge in 1996. In 2003, new barriers were erected on the bridge.

From 1991 to 1995, while the old barriers were erected, there was a mean of 1 suicide by jumping per year. This increased to 3.17 per year from 1997 to 2002 during the period where no barriers were installed. The per year mean number of suicide mortalities by jumping dropped to 0 once the new barriers were constructed on the Grafton Bridge.

Total: --

Skegg et al 2009

 

Time series

1996–2008

New Zealand (Dunedin)

Lawyer’s Head cliff is a scenic outlook in the city of Dunedin that overlooks the Pacific Ocean. In 2006, vehicle access to the Lawyer’s Head cliff was closed for construction.

In the 10-year period prior to the road closure there were 13 suicide mortalities at Lawyer’s Head cliff, which was reduced to 0 following the intervention (incidence rate difference=1.3 per year; 95% CI 0.6 to 2.0).

Total: --

Chung et al 2016

 

Time series

2003–2012

South Korea (Seoul)

Between 2005 and 2009, the Seoul Metro installed platform screen doors at 121 subway stations (119 full-height, and two half-height).

There was a total of 3 deaths by suicide following the installation of platform screen doors, compared with 132 deaths by suicide in stations without platform screen doors (incidence relative ratio=0.11; 95% CI 0.03 to 0.43). This was equivalent to an 89% (95% CI 57% to 97%) reduction in suicide deaths following the installation of a platform screen door.

Full-height doors
Total: --
Half-height doors
Total: +

Reisch et al 2005

 

Pre–post, with no control group

1988–2002

Switzerland (Bern)

In 1998, a safety net was installed under the Muenster Terrace to save those who attempt suicide by jumping.

In the 4 years prior to the installation of the safety net six people died by suicide by jumping from the Muenster Terrace. Following the installation, three people jumped from the Terrace, but nobody died at the site.

Total: --

Hemmer et al 2017

 

Time series

1990–2013

Switzerland

This study investigated the impact of 15 jump sites in Switzerland with installed suicide-prevention measures (13 bridges, 1 terrace, 1 multistory car park).

The installation of barriers resulted in a prevention rate of 68.7% (rate ratio=0.34; 95% CI 0.18 to 0.64), whereas the installation of safety nets resulted in a prevention rate of 77.1% (rate ratio=0.21; 95% CI 0.07 to 0.62).

All barriers
Total: --
Partial barriers
Total: --
Full barriers
Total: --
Safety nets
Total: --

Bennewith et al 2007

 

Time series

1994–2003

UK (Bristol)

In December 1998, a barrier was installed on the Clifton suspension bridge in Bristol.

Prior to the installation of the bridge barrier there was a mean of 8.2 suicides by jumping per year (1994–1998), which declined to 4.0 suicides by jumping per year (difference in mean=−4.2; 95% CI −5.9 to –1.4).

Total: --
Male: --
Female: +

+: no statistically significant increase of suicides

-: no statistically significant reduction of suicides

--: statistically significant reduction of suicides

++: statistically significant increase of suicides

 

Restrictie tot medicatie

Aantal suïcides

Tachtig tot 90% van de mensen die na een suïcidepoging op de spoedeisende hulp belanden (VeiligheidNL, 2018) en 17% van de fatale suïcidepogingen (CBS/Statline 2018-2022) in Nederland betreft intoxicatie met medicatie.

 

Nationale wetgeving in Engeland en Ierland om de verkoop van paracetamol te reguleren, de grootte van medicijnverpakkingen te beperken en het gebruik van blisterverpakkingen die het moeilijker maken om bij elk medicijn te komen, resulteerde in een aanzienlijke daling van suïcides en suïcidepogingen door vergiftiging met paracetamol (Hawton, 2001; Corcoran, 2010; Donohoe, 2006).

 

Communicatiestrategieën

Communicatiestrategieën ter preventie van suïcide omvat enerzijds veilige berichtgeving over suïcide in de media en anderzijds publiekscampagnes ter vermindering van stigma en taboe ten aanzien van het praten over suïcidaliteit.

 

Aantal suïcides

Ishimo (2021) vond vier studies die communicatiestrategieën ten aanzien van suïcidepreventie onderzochten (Tabel 2 Communicatiestrategieën). Twee van deze studies toonden statistisch significante effecten aan op het verminderen van suïcides.

 

Tabel 2. Communicatiestrategieën ten aanzien van suïcidepreventie (uit: Ishimo ea., 2021)

Study

Design

Time period

Country (region)

Intervention

Results

Direction of association

Etzersdorfer and Sonneck 1998

Prospective
Field Experiment

1980–1996

Austria (Vienna)

National media reporting guidelines for suicide were released in mid–1987.

Following the implementation of the media reporting standards the number of people who died by suicide on the Viennese subway system dropped from nine in 1987 to two in 1988.

Total: -

Niederkrotenthaler and Sonneck, 2007

Interrupted time series

1946–2005

Austria

National media reporting guidelines for suicide were released in mid–1987.

The media guidelines were associated with a significant reduction in the number of annual suicide mortalities (β=−80.95; 95% CI −149.11 to –12.78; p=0.024).

Total: --

Till et al 2013

Pre–post, with control group

2011

Austria (Styria)

In 2011, the city of Styria launched an awareness campaign through billboards and info screens in public areas aimed at suicide prevention and increasing help seeking behaviours.

There was a small increase in the number of suicide mortalities from 52 during the control period (January–March) to 69 during the intervention period (April–June) in 2011 (χ²=1.13; p=0.28).

Total: +

Matsubayashi et al 2014

Time series

2010–2012

Japan (Nagoya)

In 2009, a city-wide campaign was launched to increase the awareness of depression and heighten help seeking behaviours.

There was a significant decrease in the number of suicides 2 months following the distribution of campaign materials (incidence rate ratio=0.97; 95% CI 0.96 to 97). The impact was greater in men compared with women.

Total: --
Male: --
Female: --

+: no statistically significant increase of suicides

-: no statistically significant reduction of suicides

--: statistically significant reduction of suicides

++: statistically significant increase of suicides

Β: beta coefficient

 

Veilige mediaberichtgeving over suïcides

Dit betreft het vermijden van potentiële schadelijke effecten van berichtgeving over suïcide in de media.

 

Resultaten (NICE, 2018)

Vier kwantitatieve (Hagihara & Abe, 2012; Niederkrotenthaler, 2006; Pirkis ea, 2006; Utterson ea, 2017) en vijf kwalitatieve onderzoeken (Chapple ea, 2013; Collings & Kemp, 2010; Jempson ea, 2007; Slaven & Kisely, 2002; Skehan ea, 2013) zijn opgenomen in de review van NICE (2018).

Zie voor meer detail en de GRADE tabellen: https://www.nice.org.uk/guidance/ng105/evidence/evidence-review-7-local-media-reporting-of-suicides-pdf-6535435076

 

Aantal suïcides

Uit een observationele studie (Pirkis ea 2006) blijkt dat media-items over suïcide geen significante toename of afname van suïcide laten zien bij mannen of vrouwen (mannen OR = 1,16; 95% BI 0,98 tot 1,36; vrouwen OR = 0,93; 95% BI 0,77 tot 1,12).

 

In een experimentele studie (Niederkrotenthaler en Sonnect, 2007) vind men dat de introductie van mediarichtlijnen mogelijk tot een significante afname leidt in het aantal suïcides, zowel algemeen als specifiek in gebieden met hoge mediadekking. Dezelfde experimentele studie toont een vergelijkbare afname in metro-suïcides na invoering van mediarichtlijnen. In een observationele studie (Hagihara en Abe, 2012) blijkt dat veel lokale online artikelen de richtlijnen voor suïciderapportage schenden, voornamelijk door het ontbreken van ondersteunende bronvermeldingen en overmatige details over methoden.

 

Publiekscampagnes ter vermindering van stigma

Dit betreft bewustwordingscampagnes om mensen te helpen het stigma rond suïcidaliteit te verminderen, mensen in staat te stellen te praten over suïcidale gedachten, en hun hulpzoekend gedrag te vergroten.

 

Resultaten (NICE, 2018)

Negen kwantitatieve onderzoeken (NICE 2018: Daigle, 2006; Jenner, 2010; Karras, 2016; Klimes-Dougan, 2016; Oliver, 2008; Ona, 2013; Silk, 2017; Taylor, 2016; Til, 2013) en één kwalitatief onderzoek (Robinson, 2014) verstrekken bewijs over de effectiviteit van campagnes gericht op het vergroten van bewustzijn rondom suïcide.

Zie voor meer detail en de GRADE tabellen: https://www.nice.org.uk/guidance/ng105/evidence/evidence-review-8-suicide-awareness-campaigns-pdf-6535435077

 

Aantal suïcides

Twee studies laten inconsistente resultaten zien. Uit een experimentele studie (Ono ea, 2013) blijkt een niet-statistisch significante vermindering van 21% in suïcidecijfers onder Japanse inwoners. Het cijfer daalt van 22,5 naar 17,9 per 100.000 personen na een interventieprogramma. Een andere observationele studie (Taylor ea, 2016) toont echter een toename van suïcidecijfers na een mediacampagne, van 4,2 naar 5,4 per miljoen.

 

Aantal suïcidepogingen

Uit twee experimentele studies (Daigle, 2006; Ono, 2013) blijkt een niet-statistisch significante afname van 15% in pogingen tot suïcide. Het aantal daalt van 11,3 naar 9,6 per 100.000 inwoners na een suïcidebewustwordingscampagne.

 

Suïcide ideatie

Twee experimentele studies (Daigle, 2006; Tille, 2013) tonen een niet-statistisch significante afname van 13% in gemelde suïcide ideaties. Het cijfer daalt van 1,1 naar 1,0 per 100.000 na een suïcidebewustwordingscampagne.

 

Intentie tot zoeken van hulp bij suïcidaliteit

Uit verschillende experimentele studies blijkt dat bewustwordingscampagnes met betrekking tot suïcide verschillende effecten hebben. Twee experimentele studies (Daigle, 2006; Silk, 2017) tonen geen statistisch significante toename in het percentage mensen dat hulp zoekt na blootstelling aan de campagne. Een experimentele studie (Tille, 2013) laat een statistisch significante daling van 60% in suïcideoproepen zien na een mediacampagne. Een andere experimentele studie (Oliver, 2008) laat een statistisch significante toename van 30% in oproepen gerelateerd aan suïcide zien na een campagne. Eén experimentele studie (Jenner, 2010) vind een toename van het aantal oproepen naar de hulplijn na de campagne. Uit één RCT (Karras, 2016) blijkt dat na een campagne het aantal oproepen naar de Veterans Crisis Line toeneemt.

 

Normatieve opvattingen

Resultaten van één RCT-studie (Klimes-Dougan, 2010) tonen aan dat billboard- of tv-advertenties geen significant effect hebben op de normatieve opvattingen van mensen over suïcide (billboard vs geen informatie, gemiddeld verschil=0,05 lager; 95% BI 0,33 lager tot 0,23 hoger; tv-advertentie vs geen informatie, gemiddeld verschil=0,14 lager; 95% BI 0,41 lager tot 0,13 hoger).

 

Attitude tot zoeken van hulp

Uit één RCT (Klimes-Dougan, 2010) blijkt dat een billboardcampagne een significant negatief effect heeft op de attitude van mensen ten opzichte van hulp zoeken. Tv-reclame heeft geen significant effect op de attitude van mensen.

 

Een andere experimentele studie (Daigle, 2006) toont geen significant effect op de attitude van mensen bij degenen die blootgesteld zijn aan een bewustwordingscampagne en degenen die dat niet zijn.

 

Een kwalitatieve studie (Robinson, 2014) verstrekt wel bewijs over de effecten van de suïcidepreventiecampagne Choose Life in North Lanarkshire. De studie toont aan dat de campagne de houding van mannen ten opzichte van openheid over kwetsbaarheid, neerslachtigheid en suïcidale gedachten verbetert. Mannen die bekend zijn met de campagne geven aan dat ze zich meer bewust zijn van het feit dat het normaal is om zich ‘neerslachtig’ te voelen en om te praten over hun emoties en geestelijke gezondheid.

 

Economische evaluatie

Er is geen economische evaluatiestudie gevonden die voldoet aan de inclusiecriteria van de review.

 

Informatie, advies, opleiding en training

Dit betreft interventies op het gebied van informatie, advies, educatie of training om het vergroten van het vermogen van personen om mensen met suïcidaliteit te signaleren en daarop te reageren.

 

Resultaten (NICE, 2018)

In totaal zijn 43 studies (18 RCT's, 18 niet-RCT's en 7 economische studies) opgenomen in de review (NICE, 2018): 35 kwantitatieve studies (18 RCT's, 17 niet-RCT's); 1 kwalitatieve studie; en 7 HTA-studies.

Details van deze studies, de referenties en de GRADE tabellen zijn te raadplegen via: https://www.nice.org.uk/guidance/ng105/evidence/evidence-review-4-information-advice-education-and-training-pdf-6535435073

 

De bevindingen benadrukken het belang van gerichte trainingen bij het verminderen van suïcidale gedachten, en het bevorderen van kennis, hulpzoekgedrag en attittude bij verschillende doelgroepen.

 

Geïntegreerd systeem van zorg en ondersteuning

Veel verschillende lokale organisaties en instanties kunnen betrokken zijn bij suïcidepreventie in de maatschappij. Voor deze vraag zijn twaalf publicaties van elf studies geïncludeerd: zeven kwantitatieve studies, twee kwalitatieve studies en twee HTA-studies.

Zie voor meer details en de GRADE tabellen: https://www.nice.org.uk/guidance/ng105/evidence/evidence-review-1-multiagency-partnerships-pdf-6535435070

 

Aantal suïcides

Bewijs uit vijf quasi-experimentele onderzoeken toont aan dat het aantal suïcides is gedaald na de implementatie van suïcidepreventieprogramma's met meerdere componenten (een gepoold relatief risico = 0,76; 95% BI 0,65 tot 0,90, absolute verschillen varieerden van 3,6 tot 5,4 per 100.000 minder suïcides). Een quasi-experimenteel onderzoek toont aan dat het suïcidecijfer onder jongeren tussen 10 en 24 jaar in provincies die het suïcidepreventieprogramma hebben geïmplementeerd 1,33 minder suïcides per 100.000 bedraagt dan in vergelijkbare provincies die het programma niet hebben geïmplementeerd.

 

Aantal suïcidepogingen

Bewijs uit een quasi-experimenteel onderzoek toont een statistisch significante vermindering aan van het aantal suïcidepogingen (4,9 minder per 1000) onder jongeren en volwassenen tussen 10 en 24 jaar uit provincies die het programma hebben geïmplementeerd in vergelijking met provincies die dat niet doen.

Bewijs uit één experimenteel onderzoek toont een vermindering van het aantal suïcidepogingen aan na de introductie van een multimodaal gemeenschapsinterventieprogramma. Het aantal suïcidepogingen daalt van 11,0 per 100.000 tot 9,3 per 100.000 per jaar onder inwoners van de gemeenschap. Deze afname is niet statistisch significant (relatief risico=0,84; 95% BI 0,59 tot 1,21; absoluut verschil = 1,7 minder per 100.000).

 

De impact van partnerschappen met meerdere instanties

Bewijs uit twee kwalitatieve onderzoeken toont voordelen aan van het betrekken van professionals zoals huisartsen, het publiek, gemeenschapsfacilitators en steungroepen als medewerkers voor implementatieactiviteiten met betrekking tot suïcidepreventie. In een gevangenisomgeving is een aanpak met meerdere instanties als cruciaal beschouwd om diverse partners binnen en buiten de gevangenis te integreren, waardoor effectieve communicatie voor suïcidepreventie mogelijk wordt.

 

Kosteneffectiviteit

Eén studie evalueert de gegevens in een Canadese context. Uit de analyse blijkt dat de gemiddelde incrementele kosteneffectiviteitsratio's (ICER) geassocieerd met de implementatie van de programma's $ 3.979 per bespaard levensjaar bedragen.

 

De tweede studie onderzoekt de kosteneffectiviteit van een gemeenschapsgericht suïcidepreventieprogramma (het Garrett Lee Smith Memorial Suïcide Prevention Program). Uit de analyse blijkt dat dit programma resulteerde in 79.379 afgewende suïcidepogingen tussen 2005 en 2009. Van deze afgewende suïcidepogingen hebben er 19.448 kunnen resulteren in ziekenhuisopname en 11.424 hebben spoedeisende zorg nodig. Dit komt overeen met een besparing van $ 187,8 miljoen door vermeden ziekenhuisopname en $ 34,1 miljoen door vermeden spoedeisende zorg. Gezien de programmakosten van $ 49,4 miljoen, is de geschatte baten-kostenverhouding $ 4,5. Het GLS-programma levert $ 4,5 aan medische kostenbesparingen op voor elke dollar die in de implementatie ervan is geïnvesteerd.

 

Toegang tot geestelijke gezondheidszorg

Het verbeteren van de toegang tot geestelijke gezondheidszorgdiensten omvat het verminderen van wachttijden, het vergroten van de beschikbaarheid van geestelijke gezondheidszorgprofessionals en het financieel toegankelijk maken van deze diensten. Eén studie in Japan heeft toegang tot zorg onderzocht als een methode om suïcide te voorkomen. Zij vinden een significante reductie in suïcide onder mannen (β=−0.52; p<0.05), maar niet onder vrouwen (Tabel 3. Toegang tot geestelijke gezondheidszorg).

 

Tabel 3. Toegang tot geestelijke gezondheidszorg (uit: Ishimo ea., 2021)

Study

Design

Time period

Country (region)

Intervention

Results

Direction of association

Lester et al, 1996S1

Time-Series

1971–1989

Japan

Opened 35 suicide prevention centres during the intervention period.

Suicide prevention centres were associated with reductions in suicide mortality among men (β=−0.52; p<0.05) but not women (β=0.07) only when adjusting for birth rate.

Total: -
Male: --
Female: +

+: no statistically significant increase of suicides

-: no statistically significant reduction of suicides

--: statistically significant reduction of suicides

++: statistically significant increase of suicides

  1. 113. 2023. Leidraad suïcidepreventie bij jongeren een netwerkbrede werkwijze. https://www.113.nl/sites/default/files/113/informateriaal%202023/Leidraad%20su%C3%AFcidepreventie%20bij%20jongeren.pdf Geraadpleegd mei 2024.
  2. Beautrais AL, Gibb SJ, Fergusson DM, et al. (2009). Removing bridge barriers stimulates suicides: an unfortunate natural experiment. The Australian and New Zealand journal of psychiatry, 43(6), pp.495-7.
  3. Bennewith O, Nowers M, and Gunnell D (2007). Effect of barriers on the Clifton suspension bridge, England, on local patterns of suicide: implications for prevention. The British journal of psychiatry: the journal of mental science, 190, pp.266-7.
  4. Bennewith O, Nowers M, and Gunnell D (2011). Suicidal behaviour and suicide from the Clifton Suspension Bridge, Bristol and surrounding area in the UK: 1994-2003. European journal of public health, 21(2), pp.204-8.
  5. CBS/Statline 2018-2022.
  6. Chapple Alison, Ziebland Sue, Simkin Sue, and Hawton Keith (2013) How people bereaved by suicide perceive newspaper reporting: qualitative study. The British journal of psychiatry: the journal of mental science 203(3), 228-32.
  7. Chung YW, Kang SJ, Matsubayashi T et al. (2016) The effectiveness of platform screen doors for the prevention of subway suicides in South Korea Journal of affective disorders 194 80-83.
  8. Collings Sunny C, and Kemp Christopher G (2010) Death knocks, professional practice, and the public good: The media experience of suicide reporting in New Zealand. Social Science & Medicine 71(2), 244-248.
  9. Corcoran P, Reulbach U, Keeley HS et al. (2010) Use of analgesics in intentional drug overdose presentations to hospital before and after the withdrawal of distalgesic from the Irish market BMC clinical pharmacology 10 (1) 1-8.
  10. Daigle Marc, Beausoleil Louise, Brisoux Jacques, Raymond Sylvaine, Charbonneau Lucie, and Desaulniers Julie (2006) Reaching suicidal people with media campaigns: new challenges for a new century. Crisis 27(4), 172-80.
  11. Donohoe E, Walsh N, Tracey JA (2006) Pack-size legislation reduces severity of paracetamol overdoses in Ireland Irish journal of medical science 175 (3) 40-42.
  12. Hagihara Akihito, and Abe Takeru (2012) Effects of media reports and the subsequent voluntary withdrawal from sale of suicide-related products on the suicide rate in Japan. European archives of psychiatry and clinical neuroscience 262(3), 245-51.
  13. Hawton K, Townsend E, Deeks J et al. (2001) Effects of legislation restricting pack sizes of paracetamol and salicylate on self poisoning in the United Kingdom: before and after study Bmj 322 (7296) 1203.
  14. Hemmer A, Meier P, and Reisch T (2017) Comparing Different Suicide Prevention Measures at Bridges and Buildings: Lessons We Have Learned from a National Survey in Switzerland. PloS one 12(1), e0169625.
  15. Hofstra E, Nieuwenhuizen C van, Bakker M, et al. Effectiveness of suicide prevention interventions: a systematic review and meta-analysis. Gen Hosp Psychiatry. 2020;63:127-40.
  16. Ishimo MC, Sampasa-Kanyinga H, Olibris B, Chawla M, Berfeld N, Prince SA, Kaplan MS, Orpana H, Lang JJ. Universal interventions for suicide prevention in high-income Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) member countries: a systematic review. Inj Prev. 2021 Apr;27(2):184-193. doi: 10.1136/injuryprev-2020-043975. Epub 2021 Jan 22. PMID: 33483327; PMCID: PMC8005806.
  17. Jempson M, cookson R, Williams T, Thorsen E, Khan A and Thevanayagam P (2007) Sensitive coverage saves lives: improving media portrayal of suicidal behaviour. London: National Institute for Mental Health in England.
  18. Jenner Eric, Jenner Lynne Woodward, Matthews-Sterling Maya, Butts Jessica K, and Williams Trina Evans (2010) Awareness effects of a youth suicide prevention media campaign in Louisiana. Suicide & life-threatening behavior 40(4), 394-406.
  19. Johnson RM, Coyne-Beasley T (2009) Lethal means reduction: what have we learned? Current opinion in pediatrics 21 (5) 635-640.
  20. Kaijadoe 2021.
  21. Karras Elizabeth, Lu Naiji, Elder Heather, Tu Xin, Thompson Caitlin, Tenhula Wendy, Batten Sonja V, and Bossarte Robert M (2017) Promoting help seeking to veterans: A comparison of public messaging strategies to enhance the use of the veterans crisis line. Crisis: The Journal of Crisis Intervention and Suicide Prevention 38(1), 53- 62.
  22. Klimes-Dougan Bonnie, Lee Chih-Yuan, and Steven (2010) Suicide prevention public service announcements: Perceptions of young adults. Crisis: The Journal of Crisis Intervention and Suicide Prevention 31(5), 247-254.
  23. Kwaliteitsdocument Ketenzorg bij suïcidaliteit. De Nederlandse GGZ 2010.
  24. Law CK, Sveticic J, De Leo, and Diego. (2014). Restricting access to a suicide hotspot does not shift the problem to another location. An experiment of two river bridges in Brisbane, Australia. Australian and New Zealand journal of public health, 38(2), pp.134-8.
  25. Lockley A, Cheung Y, Cox G, et al. (2014). Preventing suicide at suicide hotspots: a case study from Australia. Suicide & life-threatening behavior, 44(4), pp.392-407.
  26. Mann JJ, Apter A, Bertolote J et al. (2005) Suicide prevention strategies: a systematic review Jama 294 (16) 2064-2074.
  27. Miller M, Azrael D, Hepburn L et al. (2006) The association between changes in household firearm ownership and rates of suicide in the United States, 19812002 Injury Prevention 12 (3) 178-182.
  28. NICE guideline NG105, Preventing suicide in community and custodial settings, September 2018.
  29. NICE guideline NG105, Preventing suicide in community and custodial settings, Evidence report 4 for information, advice, education and training, September 2018.
  30. NICE guideline NG105, Preventing suicide in community and custodial settings, Evidence review 6 for reducing access to means, September 2018.
  31. NICE guideline NG105, Preventing suicide in community and custodial settings, Evidence review 7 for local media reporting of suicides, September 2018.
  32. NICE guideline NG105, Preventing suicide in community and custodial settings, Evidence review 8 for suicide awareness campaigns, September 2018.
  33. Niederkrotenthaler Thomas, and Sonneck Gernot (2007) Assessing the impact of media guidelines for reporting on suicides in Austria: interrupted time series analysis. The Australian and New Zealand journal of psychiatry 41(5), 419-28.
  34. Nordentoft M, Qin P, Helweg ÇÉLarsen K et al. (2007) Restrictions in means for suicide: an effective tool in preventing suicide: the Danish experience Suicide and life-threatening behavior 37 (6) 688-697.
  35. Oliver R J, Spilsbury J C, Osiecki S S, Denihan W M, Zureick J L, and Friedman S (2008) Brief report: Preliminary results of a suicide awareness mass media campaign in Cuyahoga County, Ohio. Suicide and Life-Threatening Behavior 38(2), 245-249.
  36. Ono Y, Sakai A, Otsuka K, Uda H, Oyama H, Ishizuka N, et al (2013) Effectiveness of a multimodal community intervention program to prevent suicide and suicide attempts: A quasi-experimental study. PloS one 8, e74902.
  37. Pelletier A R. (2007). Preventing suicide by jumping: the effect of a bridge safety fence. Injury prevention: journal of the International Society for Child and Adolescent Injury Prevention, 13(1), pp.57-9.
  38. Perron S, Burrows S, Fournier M, Perron PA, and Ouellet F. (2013). Installation of a bridge barrier as a suicide prevention strategy in Montreal, Quebec, Canada. American journal of public health, 103(7), pp.1235-9.
  39. Pirkis J E, Burgess P M, Francis C, Blood R W and Jolley D J (2006) The relationship between media reporting of suicide and actual suicide in Australia. Social Science & Medicine 62: 2874-2886
  40. Reisch T and Michel K. (2005). Securing a suicide hot spot: effects of a safety net at the Bern Muenster Terrace. Suicide & life-threatening behavior, 35(4), pp.460-7.
  41. Robinson M, Braybrook D, and Robertson '(20'3) 'Talk' about male suicide? Learning from community programmes. Mental Health Review Journal 18(3), 115-127.
  42. Silk KJ, Perrault EK, Nazione SA, Pace K, and Collins-Eaglin J (2017) Evaluation of a Social Norms Approach to a Suicide Prevention Campaign. Journal of health communication 22(2), 135-142.
  43. Sinyor M, Schaffer A, Redelmeier DA, et al. (2017) Did the suicide barrier work after all? Revisiting the Bloor Viaduct natural experiment and its impact on suicide rates in Toronto. BMJ open 7(5), e015299.
  44. Skehan J, Maple M, Fisher J, and Sharrock G (2013) Suicide bereavement and the media: A qualitative study. Advances in Mental Health 11(3), 223-237.
  45. Slaven J, and Kisely S (2002) The Esperance primary prevention of suicide project. The Australian and New Zealand journal of psychiatry 36(5), 617-21.
  46. Taylor AK, Knipe DW, and Thomas KH (2016) Railway suicide in England and Wales 2000-2013: a time-trends analysis. BMC public health 16, 270.
  47. Terpstra S, Beekman A, Abbing J, Jaken S, Steendam M, Gilissen R. Suicide prevention gatekeeper training in the Netherlands improves ga' ekeepers' knowledge of suicide prevention and their confidence to discuss suicidality, an observational study. BMC Public Health. 2018 May 18;18(1):637. doi: 10.1186/s12889-018-5512-8. PMID: 29776415; PMCID: PMC5960185.
  48. Till B, Sonneck G, Baldauf G, Steiner E, and Niederkrotenthaler T (2013) Reasons to love life. Effects of a suicideawareness campaign on the utilization of a telephone emergency line in Austria. Crisis 34(6), 382-9.
  49. Ueda M, Sawada Y, Matsubayashi T (2015) The effectiveness of installing physical barriers for preventing railway suicides and accidents: Evidence from Japan Journal of affective disorders 178 1-4.
  50. Utterson M, Daoud J, and Dutta R(2017) Online media reporting of suicides: analysis of adherence to existing guidelines. BJPsych bulletin 41(2), 83-86.
  51. VeiligheidNL 2018.
  52. World Health Organization. (?2021)?. Live life: an implementation guide for suicide prevention in countries. World Health Organization. https://iris.who.int/handle/10665/341726. License: CC BY-NC-SA 3.0 IGO.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 09-04-2025

Laatst geautoriseerd  : 09-04-2025

Geplande herbeoordeling  : 09-04-2030

MIND is als patiënten- en naastenorganisatie intensief betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. MIND heeft in de eindfase van het project geconcludeerd dat zij het perspectief van de richtlijn te smal vinden, waarbij onvoldoende over thema's als ervaringsdeskundigen, triadisch werken en de brede samenwerking met het sociaal domein terugkomt in de aanbevelingen. Ook mist MIND aanbevelingen over de beleving, wensen en behoeften van patiënten en naasten, en zorgprofessionals. Ten slotte is MIND niet tevreden met de manier waarop een deel van de commentaren is verwerkt en deze niet altijd tot aanpassingen in de richtlijn hebben geleid. Daarom heeft MIND na zorgvuldige afweging besloten om zich te onthouden van autorisatie. 

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

Geldigheid

Uiterlijk in 2029 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie of deze richtlijn nog actueel is.

 

De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Algemene gegevens

Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft de werkgroep de multidisciplinaire richtlijn Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal gedrag uit 2012 herzien. De herziening van de richtlijn werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Met deze richtlijn wordt primair beoogd suïcidaliteit te verminderen en daarmee suïcides te voorkomen. Secundaire, maar belangrijke doelen zijn tevens de kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven te verbeteren voor en van mensen met suïcidaliteit en hun naasten en nabestaanden. De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals in de ggz, die betrokken zijn bij de preventie, diagnostiek en behandeling van suïcidaliteit. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen geeft de richtlijn een overzicht van optimaal handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van suïcidaliteit.

Vanuit de multidisciplinaire ontwikkelprocedure poogt de richtlijn een positief effect te hebben op de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk. Daarnaast moet de richtlijn gezien worden als een leidende tekst, waarvan een vertaling kan plaatsvinden naar lokale zorgprogramma’s en protocollen en voor het opbouwen van netwerken in de ggz, zoals SUPRANET. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en protocollen op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat het voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is. Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt, dan moet het mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn.

 

Doelgroep

De richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met suïcidaliteit in de acute geneeskunde, algemene specialistische ggz (tweede en derde lijn) bij jongeren vanaf 12 jaar en volwassenen.

Samenstelling werkgroep

De werkgroep, onder voorzitterschap van prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman, hoogleraar Psychiatrie Amsterdam UMC, bestond uit vertegenwoordigers van zorgprofessionals en patiëntenorganisaties die door respectievelijk hun beroepsverenigingen en patiëntenorganisatie werden afgevaardigd. Naast de werkgroep is een groep van adviseurs samengesteld, die tijdens de ontwikkelfase bijdroegen aan een of meer modules.

 

De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door dr. W.A. (Annefloor) van Enst en dr. J.S. (Julitta) Boschman. Zij verzorgden projectleiding en procesbegeleiding.

 

Het Trimbos Instituut maakte overzichten en samenvattingen van de literatuur. Onderstaand is de samenstelling van de werkgroep, de adviesgroep en de ondersteuning te vinden.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Leden werkgroep

Naam

Organisatie

functie

Prof. dr. A.T.F. (Aartjan) Beekman (voorzitter)

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

psychiater

Dr. Derek de Beurs

Universiteit van Amsterdam

universitair docent klinische psychologie

Dhr. K (Koos) de Boed (tot juni 2023)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

patiënt- en naastenvertegenwoordiger

Drs. M.R.J. (Michel) van den Bogaard

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

klinisch psycholoog en psychotherapeut

Dr. Monique van Eijnden

(vanaf januari 2024)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

beleidsadviseur en projectmedewerker

Drs. M.T. (Maryke) Geerdink

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

klinisch psycholoog

Dr. R. (Renske) Gilissen

Stichting 113 Zelfmoordpreventie

hoofd onderzoek

Jeroen Gomes MSc

(tot en met januari 2023)

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

psycholoog

Drs. Harry Hens

Ivonne van der Ven Stichting

psycholoog

Dr. A.J.A. (Ad) Kaasenbrood

Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP)

psychiater

Dr. P.W.B. (Prabath) Nanayakkara

Nederlandse Internisten Vereniging

internist

Dhr. M. (Marten) Steneker

(juni 2023 tot januari 2024)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

patiënt- en naastenvertegenwoordiger

Dr. B. (Barbara) Stringer

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

verpleegkundige en verplegingswetenschapper

Drs. P. (Paul) Ulrich (tot en met maart 2024)

MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid

patiënt- en naastenvertegenwoordiger

Dr. S. (Sisco) van Veen

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

psychiater

Dr. R.F.P. (Remco) de Winter

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), GGZ Rivierduinen, en Universiteit van Maastricht.

psychiater

Drs. F.W.M. (Senne) de Wit

Nederlands Instituut voor Psychologen

klinisch psycholoog - psychotherapeut

 

De werkgroep heeft inhoudelijke bijdragen ontvangen van:

C. (Charlie) van Velzen MSc

jurist gezondheidsrecht

M. (Mette) Palm MSc

zorgethicus, AmsterdamUMC

Dr. W. (Wouter) van Ballegooijen

senior onderzoeker, Amsterdam UMC, Afdeling Psychiatrie; universitair docent, Vrije Universiteit Amsterdam, Afdeling Klinische, Neuro- en Ontwikkelingspsychologie

 

Leden Adviesgroep

Naam

Organisatie

Dr. B. (Bert) van Hemert

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Dr. J.A (Jeroen) van Waarde, psychiater

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Dr. J. (Jeanet) Nieuwenhuis

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Dr. A. (Ad) Kerkhof

Onafhankelijk adviseur, vrijgevestigd psychotherapeut

Dr. A.D.F. (Ton) Dhondt

De Nederlandse GGz

 

Methodologische ondersteuning

Functie, affiliatie

Naam

Projectleider en adviseur, Medical Guidelines

Dr. W.A. (Annefloor) van Enst

Adviseur, De Richtlijndokter

Dr. J.S. (Julitta) Boschman

Informatiespecialist

Drs. R. (Rikie) Deurenberg

Informatiespecialist

Drs. I. (Ingeborg) van Dusseldorp

Reviewer, Trimbos-instituut

B. (Bram) Zwanenburg MSc

Reviewer, Trimbos-instituut

A. (Anne) van Jaarsveld MSc

Reviewer, Trimbos-instituut

Dr. M. (Matthijs) Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou MSc

Projectassistent, Trimbos-instituut (tot 30-11-2022)

Mw. Isa Reijgersberg

Projectassistent, Trimbos-instituut (vanaf 01-12-2022)

Mw. Nelleke van Zon

 

Inbreng patiëntenperspectief

In de voorbereidende fase werd MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid (MIND) gevraagd om af te stemmen op welke wijze het patiënten- en naastenperspectief optimaal kon worden vormgegeven. In overleg met hen werden MIND, Ivonne van der Ven Stichting en Stichting 113 Zelfmoordpreventie uitgenodigd voor deelname in de werkgroep. Daarnaast werd in samenwerking met MIND een focusgroep georganiseerd met mensen met suïcidaliteit, naasten en nabestaanden. Het perspectief van patiënten en naasten is in alle modules meegewogen bij het formuleren van aanbevelingen. De conceptrichtlijn werd ter consultatie voorgelegd aan eerdergenoemde patiëntenorganisaties.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie implementatieplan).

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Naast de participerende verenigingen/organisaties werden de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen: het Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Zorgverzekeraars Nederland.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De kritieke en belangrijke uitkomstmaten zijn meegenomen in de literatuuronderbouwing.

 

Ontwikkeling

In totaal kwam de werkgroep voorafgaand aan de commentaarfase twaalf keer bijeen in de periode mei 2022 – mei 2024. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten per uitgangsvraag een selectie in de gevonden onderzoeken. De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de verkregen literatuur en verwerkten deze per uitgangsvraag in evidence-tabellen, GRADE-profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies (per module beschreven onder “Onderbouwing”).

 

Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (per module beschreven onder “Overwegingen”) en aanbevelingen (per module beschreven onder “Aanbevelingen”). De werkgroepleden schreven de conceptteksten, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren worden verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroep bijeenkomst wordt besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen wordt de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

 

GRADE methodiek

Sinds de introductie van de GRADE methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2008), inclusief deze richtlijn. De GRADE methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is (vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen hoger worden gegradeerd.

 

Tabel 1. GRADE Factoren voor downgraden en upgraden: De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, redelijk en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling

Tabel 1 GRADE factoren

 

Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘GRADE guidelines’, zoals ook te raadplegen in het GRADE handbook (Guyatt et al., 2013). Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach (updated October 2013) (Tabel 2).

 

Tabel 2. Legenda GRADE

Tabel 2 Legenda GRADE

 

Na vaststelling van het niveau van bewijs werden de bijbehorende conclusies verwoord volgens de in de GRADE Working Group overeengekomen formuleringen, waarbij zowel de kwaliteit van het bewijs als de grootte van het effect wordt meegewogen (Santesso et al, 2020).

 

AMSTAR-beoordeling van systematische reviews

Voor de beoordeling van de kwaliteit van in de wetenschappelijke onderbouwing besproken systematische reviews werd gebruik gemaakt van de AMSTAR-checklist (Shea et al., 2017). Op basis van deze checklist werd de kwaliteit van de review (de gebruikte methoden in deze review) geclassificeerd als hoog, redelijk of laag.

 

Summary of Findings (SoF) Tabellen

In die gevallen waarbij kwantitatieve gegevens uit een meta-analyse konden worden gebruikt en de werkgroep het van meerwaarde achtte, werden SoF tabellen gemaakt. Deze geven op overzichtelijke wijze de volgende gegevens weer voor de belangrijkste uitkomsten, zowel voor binaire (Guyatt et al., 2013) als continue uitkomsten (Guyatt et al., 2013a).

 

Overwegingen

Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een interventie wordt aanbevolen (Tabel 3).

 

Tabel 3. Overzicht van de factoren die worden meegewogen om te bepalen of een interventie wordt aanbevolen

Tabel 3 Overzicht factoren

 

Aanbevelingen

Afhankelijk van deze factoren kan een interventie of strategie wel of niet worden aanbevolen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou men interventie X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling geldt dat maar voor een deel van de patiënten. Bijvoorbeeld omdat de voorkeuren van de patiënten in kwestie (sterk) uiteenlopen. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een interventie wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (Tabel 4).

 

Tabel 4. GRADE Voorkeursformulering sterke/zwakke aanbevelingen

Tabel 4 GRADE voorkeursformulering

* Het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, de uiteindelijke aanbevelingen kunnen hiervan afwijken. Voor bepaalde modules is GRADE niet toegepast, en daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg, zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht of infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek: zie Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren zijn verzameld en besproken in de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.

 

Referenties

Burgers, J. S. & Everdingen, J. J. E. van (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling in Nederland: het EBRO-platform. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 148, 2057-9.

 

Everdingen, J. J. E. van, Dreesens, D. H. H., Burgers, J. S., Swinkels, J. A., Barneveld, T. A. van, Weijden, T. van der (Eds.) (2014). Handboek evidence-based richtlijnontwikkeling. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

 

Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Vist, G. E., Kunz, R., Falck-Ytter, Y., Alonso-Coello, P., Schünemann, H. J., GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ, 33, 924-6.

 

Guyatt, G. H., Oxman, A. D., Santesso, N., Helfand, M., Vist, G., Kunz, I... Schünemann, H. J. (2013). GRADE guidelines: 12. Preparing Summary of Findings tables—binary outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 158-172.

 

Guyatt, G. H., Thorlund, K., Oxman, A. D., Walter, S. D., Patrick, D., Furukawa, et al (2013a). GRADE guidelines: 13. Preparing Summary of Findings tables and evidence profiles—continuous outcomes. Journal of Clinical Epidemiology, 66, 73-183.

 

Raad Kwaliteit Federatie Medisch Specialisten. 2011. Medisch specialistische richtlijnen 2.0.

 

Santesso, N, et al. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interven–ions - PubMed (nih.gov).

 

Shea, B. J., Reeves, B. C., Wells, G., Thuku, M., Hamel, C., MoraIJ.,... Henry, D. A. (2017). AMSTAR 2: a critical appraisal tool for systematic reviews thatwaliteitandomised or non-randomised studies of healthcare interventions, or both. BMJ, 358, j4008.

Volgende:
Herkenning en diagnostiek