Schouderprothese

Initiatief: NOV Aantal modules: 19

Randvoorwaarden optimale zorg bij schouderprothese

Uitgangsvraag

Wat zijn de randvoorwaarden voor het leveren van optimale zorg?

Aanbeveling

Registreer alle geïmplanteerde schouderprothesen in de LROI zoals voorgeschreven.

 

Verwijs een patiënt met een indicatie voor een schouderprothese bij voorkeur door naar een collega met voldoende kennis en ervaring op dit gebied.

 

Bespreek bij de nazorg met de patiënt wie in welke fase het aanspreekpunt is bij vragen.

Overwegingen

Bij de preoperatieve voorbereiding moeten de verwachtingen van de patiënt besproken worden en dienen de belangrijkste complicaties benoemd te worden (zie de module Patiëntverwachting). Goede patiëntvoorlichting is van groot belang om uiteindelijk te komen tot een bevredigend resultaat met een belangrijke verbetering in de kwaliteit van leven (zie de module Patiëntvoorlichting en communicatie).

 

Inzicht in de algemene medische conditie van de patiënt en eventueel medicatiegebruik is een noodzaak. De voorbereiding voor de operatie dient plaats te vinden in samenwerking met een anesthesioloog. Bij de groep oudere patiënten moet met name gelet worden op de kwetsbare ouderen (zie de module Zorg voor kwetsbare ouderen), en soms moeten specifieke voorbereidingen samen met een geriater of internist ouderengeneeskunde plaatsvinden.

 

Ook is het belangrijk te bespreken hoe de hulp thuis geregeld is gedurende de periode van het gebruik van een immobiliserende armsling.

 

Na de ingreep is het van belang dat er een goede postoperatieve pijnstilling wordt gerealiseerd. De eerste dagen geschiedt dit onder leiding van de anesthesioloog.

 

Voor de periode direct na de operatie moet de patiënt gewezen worden op tekenen van wondinfectie waarbij tevens uitleg gegeven wordt wat de patiënt moet doen indien er tekenen van een wondinfectie of genezingsstoornis zijn.

 

Het is wenselijk de patiënt tussen zes en acht weken na de plaatsing van de schouderprothese poliklinisch te beoordelen om het verloop van de revalidatie te bespreken en eventuele complicaties vast te kunnen stellen. Een röntgenfoto wordt hierbij geadviseerd.

 

Betrokken disciplines

Er zijn diverse disciplines en ondersteunende instanties betrokken bij de zorg rondom plaatsing van een schouderprothese. Nazorg moet goed geregeld zijn; dat kan op verschillende manieren worden ingevuld waarbij de situatie tevoren al beoordeeld door de behandelend arts. Het is daarom zeer belangrijk om met de patiënt te bespreken wie in welke fase het aanspreekpunt is bij vragen.

 

Huisarts - Verwijst de patiënt, betrokken bij nabehandeling, nazorg in de thuissituatie. Thuiszorg of een andere vorm van ondersteuning (bijvoorbeeld wijkverpleging, huishoudelijk dienstverlening) kan wenselijk zijn indien de patiënt geen opvang heeft voor de periode van slinggebruik.

 

Radioloog - Verantwoordelijk voor diagnostische beeldvorming.

 

Orthopedisch chirurg - Voorlichting, voert operatie uit en direct verantwoordelijk voor de eerste postoperatieve fase.

 

Anesthesioloog - Verantwoordelijk voor uitgebalanceerde anesthesie en adequate postoperatieve pijnbestrijding in de klinische fase.

 

Verpleeghuisarts - Betrokken bij nazorg en revalidatie. Draagt zorg voor eventuele aanpassingen in de thuissituatie.

 

Fysiotherapeut, eventueel ergotherapeut - (Poli)klinische nabehandeling en coachende rol bij de nabehandeling. Draagt zorg voor eventuele aanpassingen in thuissituatie.

 

Multidisciplinaire benadering

Het is belangrijk dat patiënten die een schouderprothese krijgen multidisciplinair behandeld worden, waarbij alle betrokkenen in de ziekenhuisomgeving of verpleeghuis setting efficiënt samenwerken. Samenwerking met gespecialiseerde schouderfysiotherapeuten in de extramurale setting is van groot belang voor een goede uitkomst. Er komen in Nederland steeds meer schoudernetwerken van gespecialiseerde schouderfysiotherapeuten, waardoor de nabehandeling van patiënten met een schouderprothese steeds meer plaats vindt door een ervaren schouderfysiotherapeut.

 

Voor orthopedische teams en fysiotherapeuten met affiniteit voor schouderrevalidatie uit dezelfde regio is het van belang om samen te werken en afspraken te maken over overdracht van gegevens en intercollegiale scholing te organiseren omtrent schouderprothesiologie.

 

Om tot een goed eindresultaat te komen spreekt het voor zich dat er heldere afspraken zijn tussen de verschillende disciplines ten aanzien van het hanteren van protocollen en dat de communicatie onderling laagdrempelig, veilig en respectvol verloopt.

 

Registratie van prothesen

Naast de optimale behandeling op patiëntniveau, is een optimaal beleid voor de gehele groep patiënten in ieder ziekenhuis in Nederland een noodzaak. Dat betekent dat alle gegevens van deze patiëntengroep in een databank worden vastgelegd, samen met de gegevens van de geïmplanteerde schouderprothese. Een landelijke databank (LROI) heeft daarbij de voorkeur, omdat patiënten kunnen verhuizen, of ervoor kunnen kiezen de ingezette behandeling en het vervolg daarna in een ander ziekenhuis te laten plaatsvinden. Daarbij dienen Patient Reported Outcome Measures (PROMs) te worden afgenomen, waarmee de patiënt de kwaliteit van leven of het niveau van functioneren aangeeft. Deze informatie kan worden gekoppeld aan de registratiedata om de patiëntveiligheid en de kwaliteit van de orthopedische zorg verder te verbeteren. Voor specifieke informatie over PROMs bij de schouderprothese wordt verwezen naar de LROI website (https://www.lroi.nl/lroi-data/registreren/proms).

 

Tot slot is een belangrijke randvoorwaarde dat bekend is welke kwaliteit en performance van de geïmplanteerde schouderprothese verwacht mag worden. Er zijn veel verschillende schouderprothesen in Nederland op de markt, bekend moet zijn wat de kwalitatieve onderbouwing is van elk van deze producten.

 

Volumenormen

Volumenormen zijn voor de schouderprothese weliswaar niet gedefinieerd, maar het is wenselijk een schouderprotheseoperatie te laten verrichten door een orthopedisch chirurg die hiermee voldoende ervaring heeft en dit frequent doet. Op dit moment wordt niet elke orthopedisch chirurg tijdens de opleiding voldoende getraind om aan de kwaliteitseisen te voldoen, die gesteld worden aan de operateur bij het plaatsen van een schouderprothese. Het wordt wenselijk geacht dat binnen vakgroepen en maatschappen de zorg zo veel mogelijk geconcentreerd wordt.

 

Follow-up na het plaatsen van een schouderprothese

Routinematige follow-up van patiënten moet in ieder geval plaatsvinden na zes tot acht weken, na een jaar, en tenminste elke vijf jaar na een totale schouderprothese, of eerder als de operateur daar aanleiding toe ziet op basis van klachten van de patiënt (met name pijn en schouderfunctie).

 

Het afnemen van röntgenonderzoek dient onderdeel te zijn van routinematige follow-up. Het afnemen van een gevalideerde schouderscore valt te overwegen.

 

Antibioticaprofylaxe

De werkgroep verwijst naar de module ‘Antiboticaprofylaxe bij tandheelkundige ingrepen bij patiënten met een gewrichtsprothese’ uit de richtlijn Antibioticaprofylaxe bij gewrichtsprothese.

Onderbouwing

De zorg rondom een patiënt die een schouderprotheseoperatie ondergaat, vereist een goede voorbereiding en een kwalitatief goede nazorg en heldere organisatie. De indicatiestelling dient uiteraard nauwkeurig afgewogen te worden en zorgvuldig te zijn en toegespitst op de eigenschappen en behoeften van de individuele patiënt.

Er is voor deze vraag geen literatuuronderzoek uitgevoerd. Door de aard van de vraag is een systematische literatuuranalyse niet zinvol. De aanbevelingen zijn gebaseerd op expert opinion van de werkgroep, zo mogelijk onderbouwd met niet-systematisch gezochte literatuur.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 11-10-2021

Laatst geautoriseerd  : 11-10-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • ReumaNederland
  • Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland

Algemene gegevens

De herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten die een schouderprothese krijgen.

 

Werkgroep

  • dr. J.J.A.M. van Raaij, orthopedisch chirurg bij Martini Ziekenhuis (voorzitter), NOV
  • dr. T.D.W. Alta, orthopedisch chirurg bij Spaarne Gasthuis, NOV
  • dr. C.P.J. Visser, orthopedisch chirurg bij Alrijne Ziekenhuis en Eisenhower Kliniek, NOV
  • dr. O.A.J. van der Meijden, orthopedisch chirurg bij Albert Schweitzer Ziekenhuis, NOV
  • dr. C. Th. Koorevaar, orthopedisch chirurg bij Deventer Ziekenhuis, NOV
  • dr. H.J. van der Woude, radioloog bij OLVG, NVvR
  • R. Schuurmans, Diagnostisch Fysiotherapeut en MSK echografist bij Flevoziekenhuis en Bergman Clinics Naarden, KNGF
  • K.M.C. Hekman, fysiotherapeut en manueel therapeut bij Schoudercentrum IBC Amstelland, KNGF
  • drs. G. Willemsen, voorzitter Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland
  • N. Lopuhaä, beleidsmedewerker Patiëntbelangen, ReumaNederland

 

Met ondersteuning van

  • dr. M. de Weerd, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot september 2019)
  • drs. T. Geltink, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot december 2020)
  • dr. M.S. Ruiter, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf september 2019)

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Van Raaij (voorzitter)

Orthopedisch chirurg Martini Ziekenhuis Groningen

Opleider orthopedie Martiniziekenhuis Groningen;

secretaris/vice voorzitter ROGO orthopedie Noordoost;

voorzitter COC Martiniziekenhuis Groningen;

lid regionale COC OOR Noordoost;

secretaris concilium orthopedicum, lid RGS orthopedie;

bestuurslid werkgroep schouder/elleboog NOV;

lid LEARN Rijksuniversiteit Groningen (onderzoeksgroep opleiding/onderwijs);

docent Hanzehogeschool Groningen;

reviewer diverse orthopedische tijdschriften;

beoordelaar/reviewer ingediende projecten ZonMW;

lid editorial board Orthopedics (orthopedisch journal);

voorzitter stichting ortho research noord (extern gefinancierd door Smith en Nephew en door wetenschapscommissie Martiniziekenhuis Groningen)

Geen

Geen actie

Willemsen-de Mey

Voorzitter Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland

Geen

Geen

Geen actie

Lopuhaä

Beleidsmedewerker Patiëntenbelangen ReumaNederland

Geen

Geen

Geen actie

Visser

Orthopedisch chirurg Alrijne Ziekenhuis, Leiden
Orthopedisch chirurg Eisenhower Kliniek Den Haag

Reviewer diverse orthopedische tijdschriften;

Geen

Geen actie

Van der Meijden

Orthopedisch chirurg; Albert Schweitzer Ziekenhuis Dordrecht

Reviewer diverse orthopedische tijdschrijften

Geen

Geen actie

Van der Woude

Radioloog, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (Oost) Amsterdam

Lid/consulent Nederlandse Commissie voor Beentumoren (onbezoldigd)

Geen

Geen actie

Alta

Orthopedisch chirurg Spaarne Gasthuis (Haarlem/Hoofddorp)

Congres Commissie Nederlandse Vereniging voor Arthroscopie

 

Bestuurslid Europese schouder en elleboog society en hoofd Health Care Delivery committeer

 

Wetenschappelijke commissie wereld schouder en elleboog congres

Geen

Geen actie

Koorevaar

Orthopedisch chirurg Deventer Ziekenhuis

Opleider Orthopedie Deventer Ziekenhuis. Reviewer diverse orthopedische tijdschriften.

Geen

Geen actie

Schuurmans

Flevoziekenhuis: Diagnostisch Fysiotherapeut en MSK echografist poli Orthopedie; Bergman Clinics: Diagnostisch Fysiotherapeut en MSK echografist op de schouderpoli van dr. van der List;
Schoudercentrum IBC Amstelland: Fysio-manueeltherapeut;
EchoLokaal: Diagnostisch Fysiotherapeut en MSK echografist 1e lijn.

Voorzitter Schouder Netwerk Flevoland (onbetaald)

Geen

Geen actie

Hekman

Fysio, -manueeltherapeut; Schoudercentrum IBC Amstelland

 Advanced clinical practioner; MC Jan van Goyen

Bestuursvoorzitter Schouder Netwerken Nederland : onbetaald

Gastdocent Nederlands Paramedisch Instituut : betaald

Geen

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntperspectief door Patiëntenfederatie Nederland en andere relevante patiëntenorganisaties uit te nodigen voor een schriftelijke knelpuntenanalyse. Het verslag hiervan (zie bijlagen) is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen. Bovendien werd het patiëntperspectief vertegenwoordigd door afvaardiging van patiëntenorganisaties ReumaNederland en Nationale Vereniging ReumaZorg Nederland in de werkgroep. Tot slot werden de modules voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland en andere relevante patiëntenorganisaties en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten die een schouderprothese krijgen. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door stakeholders door middel van een schriftelijke knelpuntenanalyse. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE-gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

  • Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
  • Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
  • Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
  • Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html
  • Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.