Postnatale zorg in de algemene kindergeneeskunde

Initiatief: NVK Aantal modules: 12

Definitie van neonatale hypoglycemie

Uitgangsvraag

Wat is de definitie van neonatale hypoglycemie? Welke streefwaarden en interventiegrenzen worden gehanteerd?

Aanbeveling

De werkgroep adviseert om voor alle pasgeborenen een plasma glucoseconcentratie <2,6 mmol/L te hanteren als definitie van hypoglycemie in de eerste 48 uur na geboorte.

 

Pasgeborenen met symptomen die kunnen passen bij hypoglycemie dienen altijd direct behandeld te worden met intraveneuze glucose toediening. De werkgroep adviseert om de streefwaarde voor de plasma glucoseconcentratie en interventiegrenzen individueel te bepalen en deze gelijk of hoger te stellen aan die voor asymptomatische pasgeborenen.

 

De werkgroep adviseert de volgende streefwaarden en interventiegrenzen bij asymptomatische late prematuren, à terme SGA en LGA, en kinderen van moeders met diabetes, zonder bijkomende medische problematiek:

 

één tot twee uur na geboorte

twee tot 24 uur na geboorte

24 tot 48 uur

Streefwaarde

≥2,0 mmol/L

≥2,6 mmol/L

≥2,6 mmol/L

Interventiegrens

≤1,5 mmol/L

<2,0 mmol/L

 

<2,6 mmol/L bij:

  • recidiverende waarden tussen 2,0 en 2,5 mmol/L
  • onvoldoende stijging op voorgaande interventies

<2,6 mmol/L

 

De werkgroep adviseert om minimaal een streefwaarde ≥2,6 mmol/L te hanteren bij pasgeborenen die behandeld worden met intraveneuze glucosetoediening, maar een hogere streefwaarde te overwegen om de kans op een (recidief) hypoglycemie zo klein mogelijk te maken.

Overwegingen

Deze module gaat over gezonde, asymptomatische pasgeborenen met een zwangerschapsduur ≥35 weken en een geboortegewicht ≥2000 gram, met een matig verhoogd risico op neonatale hypoglycemie, zoals late prematuren, SGA, LGA of kinderen van moeders met diabetes in de eerste 48 uur na geboorte. Alle andere pasgeborenen vallen buiten het bestek van deze module.

 

Bij het tot stand komen van de aanbevelingen heeft de werkgroep rekening gehouden met de fysiologische dip in de glucoseconcentratie in de eerste uren. Gezonde, à terme AGA-pasgeborenen kunnen deze dip adequaat opvangen door contraregulatie en door beschikbaarheid en aanwenden van alternatieve brandstoffen. Pasgeborenen met risicofactoren voor neonatale hypoglycemie, zoals late prematuren, SGA, LGA of kinderen van moeders met diabetes (zie de module ‘Indicaties voor routinematige screening’) beschikken mogelijk over onvoldoende alternatieve brandstoffen en/of contra-regulerende mechanismen, waardoor zij een hypoglycemie minder goed kunnen opvangen en meer kans hebben op blijvende (hersen)schade.

 

De discussie over de precieze definitie van een neonatale hypoglycemie is in de afgelopen jaren verschoven naar het vaststellen van streefwaarden en interventiegrenzen. Dit biedt voor de dagelijkse klinische praktijk een beter handvat. Desondanks zal in individuele gevallen nog steeds een afweging moeten worden gemaakt om enerzijds de kans op hersenschade zo klein mogelijk te maken en anderzijds om overbehandeling te voorkomen. Daarbij spelen niet alleen de ernst en de duur van de hypoglycemie een rol, maar ook individuele (risico)factoren, aanwezigheid van alternatieve brandstoffen, mogelijkheden voor contraregulatie en bijkomende medische problematiek.

 

De werkgroep adviseert om voor alle pasgeborenen een grens van <2,6 mmol/L te hanteren als definitie van hypoglycemie in de eerste 48 uur na geboorte, omdat deze grens goed in overeenstemming is met de literatuur, de internationale richtlijnen en de huidige praktijk van de Nederlandse ziekenhuizen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende risicogroepen of een indeling naar de postnatale leeftijd van de pasgeborene.

 

De streefwaarde is een grens waarbij men gewaarschuwd wil worden, ook wel een stop-denk-na-grens genoemd. Bij een glucoseconcentratie onder de streefwaarde dient op basis van de kliniek van de pasgeborene, de aanwezige risicofactoren, de ernst en duur van de hypoglycemie, en de omstandigheden van de moeder en het kind afgewogen te worden of, en welke maatregelen nodig zijn om de glucoseconcentratie niet onder de interventiegrens te laten komen. De kans op neurologische schade bij een glucoseconcentratie onder de interventiegrens wordt zodanig groot geacht dat persisteren van een glucoseconcentratie onder deze grens moet worden vermeden door één of meerdere interventies.

 

Streefwaarde

De werkgroep adviseert een plasma glucoseconcentratie ≥2,0 mmol/L als streefwaarde in de eerste één tot twee uren na geboorte (na de eerste voeding) om recht te doen aan de normale fysiologie van de adaptatie van het glucosemetabolisme. Na de eerste uren tot 48 uur na geboorte adviseert de werkgroep een plasma glucoseconcentratie ≥2,6 mmol/L als streefwaarde. Vanaf 48 uur na geboorte adviseert de richtlijn van de PES een streefwaarde ≥3,4 mmol/L, maar dit valt buiten het bestek van deze richtlijn (Thornton, 2015).

 

Interventiegrens

In de eerste twee uur na geboorte adviseert de werkgroep om als interventiegrens bij asymptomatische pasgeborenen een plasma glucoseconcentratie ≤1,5 mmol/L te hanteren in navolging van de AAP en de meta-analyse van Alkalay (Adamkin, 2011; Alkalay, 2006).

Tussen twee en 24 uur na geboorte wordt een plasma glucoseconcentratie <2,0 mmol/L als interventiegrens geadviseerd. Omdat een negatief effect van persisterende milde hypoglycemie niet kan worden uitgesloten, adviseert de werkgroep om in deze groep ook behandeling te starten bij recidiverende glucoseconcentraties tussen 2,0 en 2,5 mmol/L in de eerste 24 uur, of bij onvoldoende stijging bij voorafgaande interventies. Tussen 24 en 48 uur na geboorte adviseert de werkgroep een plasma glucoseconcentratie <2,6 mmol/L als interventiegrens. De werkgroep wil benadrukken dat een onderliggende endocriene of metabole stoornis overwogen dient te worden bij elke pasgeborene met een ernstige, persisterende of late hypoglycemie.

 

Bij waarden tussen de interventiegrens en streefwaarde kan op grond van individuele klinische factoren besloten worden om toch een interventie toe te passen, met name als een spontane stijging tot boven een veilige grens niet voldoende snel verwacht wordt

 

Streefwaarde bij iv koolhydraat toediening

De streefwaarde bij iv koolhydraat toediening wordt in de meeste internationale richtlijnen gesteld op ≥2,6 mmol/L (AAP: >2,2 tot 2,8 mmol/L). De PES-richtlijn adviseert bij iv koolhydraattoediening, zonder verdenking op een metabole of endocriene aandoening, een hogere streefwaarde (≥3,4 mmol/L).

 

De werkgroep adviseert om minimaal een streefwaarde ≥2,6 mmol/L te hanteren bij pasgeborenen die behandeld worden met iv glucosetoediening en een hogere streefwaarde te overwegen om de kans op een (recidief) hypoglycemie zo klein mogelijk te maken. Achtergrond hiervan is dat deze pasgeborenen al een indicatie hadden voor iv koolhydraattoediening, bijvoorbeeld vanwege ernstige of recidiverende hypoglycemieën of onvoldoende reactie op andere interventies, zodat mogelijk de kans op hersenschade al toegenomen is. Daarnaast zijn er weinig extra lasten en kosten, omdat deze kinderen al opgenomen zijn, al een iv toegang hebben en de kosten van iv glucosevloeistoffen gering zijn.

 

Pasgeborenen met symptomen passend bij een hypoglycemie dienen altijd direct behandeld te worden met iv glucosetoediening (zie de module ‘Preventie van neonatale hypoglycemie’). De werkgroep adviseert om de streefwaarde voor de plasma glucoseconcentratie en interventiegrenzen bij symptomatische pasgeborene individueel te bepalen op grond van de klinische symptomen en eventuele onderliggende problematiek, en deze ten minste gelijk of hoger te stellen aan die voor asymptomatische pasgeborenen.

 

De werkgroep sluit zich aan bij het advies van de PES om een hogere streefwaarde (≥4,0 mmol/L) te hanteren bij pasgeborenen met (verdenking op) een congenitale metabole of endocriene aandoening. De werkgroep ziet af van een gedetailleerd advies voor deze groep, omdat dit buiten het bestek van deze richtlijn valt.

Onderbouwing

In de literatuur bestaat geen eenduidige definitie van neonatale hypoglycemie. De grenswaarden om te spreken over een hypoglycemie worden onder meer afhankelijk gesteld van het tijdstip na geboorte, de bepalingsmethode en de aanwezigheid van risicofactoren. Het vaststellen van een definitie wordt bemoeilijkt doordat niet alleen de glucoseconcentratie, maar ook de duur van de hypoglycemie en aanwezigheid van alternatieve brandstoffen de prognose beïnvloeden. Bij het bepalen van een acceptabele grenswaarde is het van belang om de (patho)fysiologie van het glucosemetabolisme bij de verschillende risicogroepen in ogenschouw te nemen (Marvin Cornblath, 2000). Hierbij dient een afweging gemaakt te worden tussen het voorkomen van onnodige interventies en het voorkomen van neurologische schade.

 

In navolging van de Amerikaanse, Canadese en NICE-richtlijnen wordt in deze richtlijn een onderscheid gemaakt tussen een streefwaarde en een interventiegrens (Adamkin, 2011 en 2016; Aziz, 2004; Guideline, 2015). Bij een glucoseconcentratie onder de streefwaarde dient op basis van de kliniek van de pasgeborene, de aanwezige risicofactoren en de omstandigheden van de moeder en het kind afgewogen te worden of, en welke maatregelen nodig zijn om de glucoseconcentratie niet onder de interventiegrens te laten komen. Bij een glucoseconcentratie onder de interventiegrens wordt de kans op neurologische schade zodanig groot geacht dat persisteren van een waarde onder deze grens moet worden vermeden door één of meerdere interventies (zie de module ‘Preventie van neonatale hypoglycemie’).

De literatuur biedt onvoldoende aanknopingspunten om een exacte afkapgrens voor glucosewaarden in de neonatale periode te bepalen waaronder zeker wel en waarboven zeker geen hersenschade zal optreden. Het is ook onwaarschijnlijk dat er een exacte grens bestaat, omdat niet alleen de ernst en de duur van de hypoglycemie een rol spelen, maar ook de beschikbaarheid van alternatieve brandstoffen, contraregulatie mechanismen en andere bijkomende medische problematiek, zoals asfyxie. In de literatuur wordt daarom steeds vaker gesproken over streefwaarden en interventiegrenzen.

 

In de internationale richtlijnen en in de ingezonden lokale protocollen bestaat er een grote mate van consensus over een plasma glucoseconcentratie ≥2,6 mmol/L als streefwaarde bij verder gezonde, asymptomatische pasgeborenen met een verhoogd risico op neonatale hypoglycemie. Veel protocollen hanteren in de eerste uren na de geboorte een lagere streefwaarde of interventiegrens dan in de rest van de eerste 24 uur. In 23 protocollen werd een streefwaarde vanaf 24 uur na de geboorte beschreven. In 83% (19/23) was de streefwaarde bij 24 tot 48 uur ook ≥2,6 mmol/L (zie tabel 2).

 

Zeer laag

Er zijn weinig methodologisch goede publicaties in de literatuur voor interventiegrenzen waarbij behandeling zeker moet plaatsvinden om blijvende hersenschade te voorkomen. De meeste studies zijn cohortstudies. De HYPO-EXIT-studie is de enige gerandomiseerde studie (bij verder gezonde, asymptomatische pasgeborenen ≥35 weken en ≥2000 gram) waarin een afwachtende behandelingsstrategie (waarbij glucoseconcentraties ≥2,0 mmol/L werden geaccepteerd) niet inferieur was (wat betreft de psychomotore ontwikkeling op de leeftijd van 18 maanden) aan een intensieve strategie (waarbij werd gestreefd naar plasma glucoseconcentraties ≥2,6 mmol/L) in de eerste 24 uur na geboorte (submitted).

De definities van hypoglycemie met de daaraan gekoppelde klinische relevantie, preventie en behandeling variëren (Marvin Cornblath, 2000; Cornblath, 1965). De grens voor glucosewaarden om te spreken van hypoglycemie kan op verschillende manieren worden vastgesteld:

  1. ondergrens vaststellen op basis van referentiewaarden in een gezonde populatie;
  2. de glucoseconcentratie bepalen waarbij veranderingen in de hersenfunctie optreden (middels neurofysiologisch onderzoek, zoals (a)EEG (amplitude geïntegreerd elektro-encefalogram), brainstem evoked response audiometrie (BERA), etc.) of waarbij metabole of endocriene veranderingen (stijging concentratie contra-regulatoire hormonen, gluconeogenese precursors, alternatieve brandstoffen) optreden;
  3. glucoseconcentratie bepalen waarbij blijvende hersenschade is opgetreden, zich uitend in een ongunstige neurologische of psychomotore ontwikkeling op langere termijn.

 

In de literatuur zijn publicaties die de verschillende manieren voor het vaststellen van de definitie van neonatale hypoglycemie hebben toegepast te vinden. Deze worden hieronder beschreven.

 

Ad 1. Ondergrens vaststellen op basis van referentiewaarden in een gezonde populatie

Hierbij wordt de ondergrens van de glucoseconcentratie vastgesteld door metingen bij gezonde pasgeborenen op verschillende tijdstippen na geboorte. Het verloop van de glucoseconcentratie in de eerste dagen na de geboorte bij gezonde borstgevoede pasgeborenen met een normaal geboortegewicht (appropriate-for-gestational-age, AGA, n=723), is beschreven in een meta-analyse (Alkalay, 2006). De ondergrens werd gedefinieerd als het vijfde percentiel (P5) van de gemeten waarden in de geïncludeerde studies. De P5 was 1 tot 2 uur na geboorte 1,6 mmol/L, 3 tot 23 uur na geboorte 2,2 mmol/L, na 24 tot 47 uur 2,3 mmol/L en na 48 tot 72 uur 2,7 mmol/L.

Van de gezonde borstgevoede AGA-pasgeborenen heeft 12 tot 14% in de eerste drie dagen na geboorte een glucoseconcentratie <2,6 mmol/L (Nicholl, 2003).

 

De vraag is echter of deze waarden van gezonde AGA-pasgeborenen ook toegepast mogen worden op pasgeborenen met risicofactoren voor neonatale hypoglycemie, aangezien zij mogelijk een verstoorde metabole adaptatie na geboorte en/of onvoldoende brandstoffen hebben om de hypoglycemie op te vangen.

 

Ad 2. De glucoseconcentratie bepalen waarbij veranderingen in de hersenfunctie optreden

Neurofysiologische, metabole of endocriene veranderingen bij bepaalde glucosewaarden worden in verschillende studies als maat voor bepaling van een ondergrens gebruikt. De betekenis van deze veranderingen voor de lange termijnuitkomst zijn echter minder duidelijk, aangezien de veranderingen vaak reversibel zijn bij herstel van de glucoseconcentratie.

 

Koh onderzocht 17 kinderen met recidiverende hypoglycemie (vier pasgeborenen) of kinderen die een vastentest ondergingen vanwege verdenking op een metabole of endocriene stoornis (één pasgeborene). Abnormale hersenstam of somatosensorische responses werden gevonden bij tien van de 11 kinderen met een glucoseconcentratie lager dan 2,6 mmol/L. Er traden geen veranderingen op in deze evoked responses bij de zes kinderen bij wie de glucoseconcentratie boven 2,6 mmol/L bleef (Koh, 1988).

 

Hawdon onderzocht de relatie tussen de concentratie glucose en ketonen bij 156 prematuren, 62 à terme pasgeborenen en 52 oudere kinderen (Hawdon, 1992). Prematuren hadden lagere concentraties ketonen, ook bij lage glucoseconcentraties. Borstvoeding bij à terme pasgeborenen verbeterde de ketogenese capaciteit ten opzichte van kunstvoeding. Bij prematuren verbeterde de ketogenese capaciteit bij enterale voeding, onafhankelijk van het soort voeding (borstvoeding of kunstvoeding). De auteurs concluderen dat de neonatale glucoseconcentratie beoordeeld moet worden in de context van de beschikbaarheid van alternatieve brandstoffen en dat prematuren minder goed in staat zijn om alternatieve brandstoffen te mobiliseren.

 

Kinnala vond afwijkingen op cerebrale echo of MRI bij 39% van 18 à terme pasgeborenen met symptomatische neonatale hypoglycemie (≤2,5 mmol/L) (Kinnala, 1999) De meeste afwijkingen waren twee maanden later verdwenen. Zij concluderen dat de klinische relevantie duidelijk zou moeten worden uit follow-up.

 

Harris onderzocht 101 pasgeborenen ≥32 weken met risico op neonatale hypoglycemie en concludeerden dat bedside amplitude geïntegreerd EEG niet geschikt was voor de detectie van neurologische veranderingen tijdens milde hypoglycemie (Harris, 2011).

 

Ad 3. De glucoseconcentratie bepalen waarbij blijvende hersenschade is opgetreden, zich uitend in een ongunstige neurologische of psychomotore ontwikkeling op langere termijn

De neurologische uitkomst en psychomotore ontwikkeling op lange termijn worden beschouwd als de belangrijkste uitkomstmaten bij kinderen die een hypoglycemie in de neonatale periode doormaakten (zie de module ‘Indicaties voor routinematige screening’). De kwaliteit van de gepubliceerde studies is echter laag (Boluyt, 2006). De meeste studies hadden belangrijke methodologische beperkingen.

 

Een methodologisch goed opgezette studie is de studie van Lucas waarin bij 661 prematuur geboren kinderen (zwangerschapsduur 30,5 ± 2,7 weken) een negatief effect op de psychomotore ontwikkeling werd gevonden bij recidiverende hypoglycemieën (<2,6 mmol/L) in de eerste vijf dagen na geboorte (Lucas, 1988).

 

Drie cohortstudies, die verschenen na de review van Boluyt (2006), bekeken de neurologische uitkomst van kinderen na het doormaken van een hypoglycemie in de neonatale periode.

 

De eerste studie van McKinlay betreft een prospectieve studie bij pasgeborenen met een zwangerschapsduur van >35 weken (McKinlay, 2015). De incidentie van hypoglycemie (gedefinieerd als <2,6 mmol/L) was 52,5%. Pasgeborenen met een hypoglycemie werden direct behandeld, waarbij gestreefd werd naar een glucoseconcentratie ≥2,6 mmol/L. Op de leeftijd van twee jaar werd geen verschil gevonden in de psychomotore ontwikkeling tussen de kinderen die behandeld waren voor een hypoglycemie en kinderen die geen hypoglycemie hadden doorgemaakt. De auteurs concluderen dat de grens van 2,6 mmol/L als een veilige (interventie)grens beschouwd kan worden.

 

De tweede studie is een retrospectieve cohortstudie (N=1395) van pasgeborenen met een zwangerschapsduur tussen 23 en 42 weken (gemiddeld 36,8 weken; 16% <34 weken) die minstens één glucosecontrole hadden gehad (Kaiser, 2015). Kinderen met meerdere glucosewaarden onder de drempelwaarde werden geëxcludeerd. In deze studie werden de schoolscores vergeleken op de leeftijd van tien jaar van kinderen met en zonder neonatale hypoglycemie (gedefinieerd als <1,9 mmol/L in de eerste drie uren na geboorte, of een glucose tussen de 2,2 en 2,5 mmol/L na drie tot 24 uur). Een hypoglycemie werd direct behandeld. De schoolscores waren op de leeftijd van tien jaar significant lager voor kinderen die een vroege hypoglycemie hadden doorgemaakt ten opzichte van kinderen die geen hypoglycemie hadden doorgemaakt. Hierbij werd onder andere gecorrigeerd voor prematuriteit. Kinderen die een afwijkende neurologische ontwikkeling hadden, hebben de schooltest echter niet gemaakt. Dit zou als selectie-bias geïnterpreteerd kunnen worden, omdat niet duidelijk wordt of deze kinderen in de neonatale periode hypoglycemie hebben gehad en of dit mogelijk een effect zou hebben gehad op de uitkomst.

 

De derde studie is het Nederlandse onderzoek van Kerstjens. Hierin werd gekeken naar de psychomotore ontwikkeling op de leeftijd van vier jaar bij 832 matig en late prematuren (zwangerschapsduur 32 tot 36 weken) en bij 562 à terme controles door middel van een door ouders ingevulde vragenlijst (Ages and Stages Questionnaire (ASQ)). Een hypoglycemie, gedefinieerd als ten minste eenmaal een plasma glucoseconcentratie <1,7 mmol/L in de eerste 72 uur, gaf een grotere kans op een vertraagde ontwikkeling met een Odds ratio van 2,42 (95% confidence interval [CI]: 1,23 tot 4,77) (Kerstjens, 2012).

 

In de systematische review van McIntyre was hypoglycemie een onafhankelijk risicofactor voor cerebral palsy (CP) bij à terme kinderen met een geboortegewicht >2500 gram (range of point estimates: 2,7 tot 11,6) (McIntyre, 2013).

 

In de HYPO-EXIT-studie werden bijna 700 verder gezonde pasgeborenen ≥35 weken en ≥2000 gram met een milde, asymptomatische hypoglycemie (plasma glucoseconcentratie tussen 2,0 en 2,5 mmol/L) gerandomiseerd voor een afwachtende behandelingsstrategie (waarbij plasma glucoseconcentraties ≥2,0 mmol/L in de eerste 24 uur werden geaccepteerd), of voor een intensieve strategie waarbij gestreefd werd naar plasma glucoseconcentraties ≥2,6 mmol/L. Op de leeftijd van 18 maanden was de psychomotore ontwikkeling van de kinderen in de afwachtende groep niet slechter dan van de intensieve groep (submitted). Er werd geen verband gevonden tussen het aantal episodes met hypoglycemie en de psychomotore ontwikkeling. Het aantal kinderen met recidiverende hypoglycemie was echter klein, waardoor een negatief effect niet met zekerheid kan worden uitgesloten.

 

Internationale richtlijnen (beoordeling middels AGREE II)

De definitie van neonatale hypoglycemie, die gehanteerd wordt in de richtlijnen van NICE (2015) en Queensland (Australië) (Queensland Clinical Guidelines Newborn hypoglycemia 2013 (herzien 2015)), is een glucoseconcentratie <2,6 mmol/L.

 

De AAP, de Canadese richtlijn, en de NICE-guideline benoemen een glucoseconcentratie ≥2,6 mmol/L als streefwaarde.

 

Naast definitie of streefwaarde worden interventiegrenzen genoemd in de verschillende richtlijnen. In de NICE-guideline wordt op basis van consensus geadviseerd om voeding per sonde of glucose intraveneus toe te dienen als twee opeenvolgende glucoseconcentraties <2,0 mmol/L zijn (ondanks maximaal stimuleren van de (borst)voeding), bij klinische symptomen of als de pasgeborene niet effectief drinkt.

 

In de AAP en de Canadese richtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste glucoseconcentratie en daarna (zie tabel 1). Deze interventiegrenzen zijn gebaseerd op glucoseconcentraties bij à terme pasgeborenen met een geboortegewicht tussen de P10 tot P90 (AGA) (Alkalay, 2006).

 

De richtlijn van de Pediatric Endocrine Society (PES) noemt 2,8 mmol/L als streefwaarde in de eerste 48 uur na geboorte voor verder gezonde pasgeborenen met verhoogd risico op neonatale hypoglycemie (zonder intraveneuze glucose toediening (Thornton, 2015)).

 

Tabel 1 Overzicht streefwaarden, definities en interventiegrenzen in internationale richtlijnen

 

Streefwaarde of definitie

Interventiegrens*)

 

Opmerkingen

NICE 2015

Overall quality 4/7)

≥2,6 mmol/L

Sondevoeding of IV glucose bij:

  • twee opeenvolgende glucoses <2,0 mmol/L
  • klinische symptomen passend bij hypoglycemie
  • niet effectief drinken
  • geen aparte grens voor de eerste uren na geboorte

Queensland 2015

Overall quality 5/7)

≥2,6 mmol/L (definitie en streefwaarde)

  • glucose 1,5 tot 2,5 mmol/L: geef 40% dextrose-gel, bijvoeding met afgekolfde moedermelk en/of kunstvoeding

 

Indicatie voor IV glucose:

  • glucose <1,5 mmol/L of onmeetbaar
  • als de glucose <2,0 mmol/L blijft ondanks voedingsinterventie
  • bij onvoldoende stijging
  • bij zieke pasgeborenen met of zonder klinische symptomen van hypoglycemie
  • geen aparte grens voor de eerste uren na geboorte
  • geen onderscheid streefwaarde / interventiegrens
  • streefwaarde bij IV glucose: ≥2,6 mmol/L

AAP 2011

Overall quality 5/7)

Streefwaarde ≥2,6 mmol/L

Eerste vier uur na geboorte:

  • na eerste voeding <1,4 mmol/L: geef voeding en controleer glucose na één uur
  • als opnieuw <1,4 mmol/L: indicatie voor IV glucose
  • als tussen 1,4 en 2,2 mmol/L: keuze tussen voeding of IV glucose

 

vier tot 24 uur na geboorte:

  • glucose <1,9 mmol/L: geef voeding en controleer de glucose na één uur
  • als opnieuw <1,9 mmol/L: indicatie voor IV glucose
  • als tussen 1,9 en 2,5 mmol/L: keuze tussen voeding of IV glucose
  • streefwaarde bij IV glucosetoediening: >2,2 tot 2,8 mmol/L

Canada 2004

Overall quality 5/7)

Streefwaarde

≥2,6 mmol/L

twee uur na geboorte en na een voeding:

  • <1,8 mmol/L: overweeg IV glucose
  • 1,8 tot 2,0 mmol/L: geef voeding en controleer glucose na één uur

 

vanaf de eerste uren tot 24 uur na geboorte:

  • <2,0 mmol/L: overweeg IV glucose
  • 2,0 tot 2,5 mmol/L: geef voeding en controleer glucose na één uur
  • overweeg IV glucose als glucoseconcentratie bij herhaling <2,6 mmol/L blijft ondanks voeding
  • streefwaarde bij IV glucose: ≥2,6 mmol/L

PES 2015

Overall quality 4/7)

Streefwaarde >2,8 mmol/L in de eerste 48 uur voor pasgeborenen met verhoogd risico op neonatale hypoglycemie, maar zonder verdenking op een congenitale hypoglycemie aandoening

Geen interventiegrens benoemd

  • streefwaarde na 48 uur: >3,3 mmol/L
  • streefwaarde bij toediening van IV glucose: >3,3 mmol/L
  • streefwaarde bij verdenking op een congenitale hypoglycemie aandoening: >3,9 mmol/L

*) Alle interventiegrenzen zijn voor asymptomatische pasgeborenen zonder bijkomende problematiek. Pasgeborenen met symptomatische hypoglycemie dienen altijd direct behandeld te worden met IV glucose. Zie voor verdere uitleg over interventie de module ‘Preventie van neonatale hypoglycemie’.

 

Landelijke richtlijnen en werkboeken NVK

Het werkboek Kinderendocrinologie van de NVK vermeldt in het hoofdstuk over neonatale hypoglycemie: “meestal spreekt men van neonatale hypoglycemie bij een bloedglucosewaarde onder 2,6 mmol/L” en “bij iedere symptomatische zuigeling streeft men naar een bloedglucosespiegel boven 3,0 mmol/L” (NVK 2010). Vanaf welk moment of tijdstip hogere streefwaarden moeten worden aangehouden wordt niet vermeld.

 

Ingezonden lokale protocollen

Er werden 34 protocollen uit Nederlandse ziekenhuizen toegezonden: vier uit een NICU, negen uit een post IC-HC centrum en 21 uit een algemeen ziekenhuis. In de protocollen werd onderscheid gemaakt op grond van het tijdstip na geboorte: binnen één uur, één tot vier uur, vier tot 24 uur, 24 tot 48 uur en >48 uur na geboorte.

 

Binnen één uur na geboorte

Voor de definitie binnen één uur na geboorte werd gekeken welke glucoseconcentratie nog werd geaccepteerd zonder interventie (onafhankelijk van het voedingsregime van de afdeling). In de helft van de protocollen (17/34) werd een ondergrens gehanteerd van ≥2,6 mmol/L. In de andere helft van de protocollen werd een andere ondergrens aangehouden variërend van ≥1,1 mmol/L tot ≥2,4 mmol/L, waarbij ≥1,5 mmol/L (4/34) en ≥2,0 mmol/L (4/34) het vaakst genoemd werden.

 

Eén tot vier uur na geboorte

Na de eerste glucosewaarde werd de ondergrens in 14 van de 34 protocollen (41%) verhoogd. De grens voor het tijdstip van één tot vier uur na geboorte varieerde van ≥1,9 mmol/L tot ≥2,7 mmol/L. In 24 van de 34 protocollen (70,6%) werd de ondergrens van ≥2,6 mmol/L gehanteerd. In vier van de 34 protocollen (12%) werd een grens van ≥2,2 mmol/L aangehouden.

 

Vier tot 24 uur na geboorte

In 28 van de 34 protocollen (82%) wordt vier tot 24 uur na geboorte een grens van 2,5 of 2,6 mmol/L aangegeven. De overige zes protocollen noemen grenzen variërend van ≥2,0 mmol/L (één keer), ≥2,2 mmol/L (drie keer waarvan één na 12 uur een grens aanhoudt van ≥2,6 mmol/L), ≥2,7 mmol/L (één keer) en niet nader gespecificeerd (één keer waarbij <4 uur na geboorte de grens ≥2,2 mmol/L is en na 24 uur ≥2,6 mmol/L).

 

>24 tot 48 uur na geboorte

In 21/34 protocollen (62%) wordt de grens tot 48 uur na geboorte op 2,5 of 2,6 mmol/L gehouden. In één protocol wordt de grens vanaf 24 uur na geboorte 2,7 mmol/L en één protocol noemt een grens van 3,0 mmol/L. 11 (32%) protocollen omschrijven geen streefwaarde vanaf 24 uur na geboorte.

 

Tabel 2 Overzicht definitie hypoglycemie en/of interventiegrenzen genoemd in de lokale protocollen

Glucose-concentratie (mmol/L)

<1 uur na geboorte

1 tot 4 uur na geboorte

4 tot 24 uur na geboorte

24 tot 48 uur na geboorte

Aantal

%

Aantal

%

Aantal

%

Aantal

%

≥1.1

1

3%

0

0%

0

0%

0

0%

≥1.4

1

3%

0

0%

0

0%

0

0%

≥1.5

4

12%

0

0%

0

0%

0

0%

≥1.6

1

3%

0

0%

0

0%

0

0%

≥1.8

1

3%

0

0%

0

0%

0

0%

≥1.9

3

9%

1

3%

0

0%

0

0%

≥2.0

4

12%

3

9%

1

3%

0

0%

≥2.2

1

3%

4

12%

3

9%

0

0%

≥2.4

1

3%

1

3%

0

0%

0

0%

≥2.5

0

0%

0

0%

1

3%

2

6%

≥2.6

17

50%

24

71%

27

79%

19

56%

≥2.7

0

0%

1

3%

1

3%

1

3%

≥3.0

0

0%

0

0%

0

0%

1

3%

Niet beschreven

0

0%

0

0%

1

3%

11

32%

Deze uitgangsvraag kwam tot stand op basis van consensus met behulp van literatuur (zie de zoekverantwoording), internationale richtlijnen en ingezonden lokale protocollen.

  1. Adamkin DH. Neonatal hypoglycemia. Current Opinion in Pediatrics. 2016;28(2):150–155. https://doi.org/10.1097/MOP.0000000000000319.
  2. Adamkin DH. Postnatal Glucose Homeostasis in Late-Preterm and Term Infants. PEDIATRICS. 2011;127(3):575–579. https://doi.org/10.1542/peds.2010-3851.
  3. Agrawal RK, Lui K, Gupta JM. Neonatal hypoglycaemia in infants of diabetic mothers. Journal of Paediatrics and Child Health. 2000;36(4):354–356. https://doi.org/10.1046/j.1440-1754.2000.00512.x.
  4. Alkalay AL, Sarnat HB, Flores-Sarnat L, et al. Population meta-analysis of low plasma glucose thresholds in full-term normal newborns. American Journal of Perinatology. 2006;23(2):115–119. https://doi.org/10.1055/s-2006-931912.
  5. Andermann A, Blancquaert I, Beauchamp S, et al. Revisiting Wilson and Jungner in the genomic age: A review of screening criteria over the past 40 years. Bulletin of the World Health Organization. 2008;86(4):317–319. https://doi.org/10.2471/BLT.07.050112.
  6. Araz N, Araz M. Frequency of neonatal hypoglycemia in large for gestational age infants of non-diabetic mothers in a community maternity hospital. Acta Medica (Hradec Kralove). 2006;49(4):237-9.
  7. Atkin SH, Dasmahapatra A, Jaker MA, et al. Fingerstick glucose determination in shock. Annals of Internal Medicine. 1991;114(12):1020–1024. https://doi.org/10.7326/0003-4819-114-12-1020.
  8. Au CPY, Raynes-Greenow CH, Turner RM, et al. Antenatal management of gestational diabetes mellitus can improve neonatal outcomes. Midwifery. 2016;34:66–71. https://doi.org/10.1016/j.midw.2016.01.001.
  9. Aynsley-Green A. Glucose: A fuel for thought! Journal of Paediatrics and Child Health. 1991;27(1):21–30. https://doi.org/10.1111/j.1440-1754.1991.tb00340.x.
  10. Aynsley-Green, A. Glucose, the Brain and the Paediatric Endocrinologist. Hormone Research. 1996;46(1):8–25. https://doi.org/10.1159/000184971.
  11. Aziz K, Dancey, Canadian Paediatric Society Fetus and Newborn Committee. Screening guidelines for newborns at risk for low blood glucose. Paediatric Child Health. 2004;9(10):723–729. Reaffirmed 2018.
  12. Balion C, Grey V, Ismaila A, et al. Screening for hypoglycemia at the bedside in the neonatal intensive care unit (NICU) with the Abbott PCx glucose meter. BMC Pediatrics. 2006;6. https://doi.org/10.1186/1471-2431-6-28.
  13. Bazaes RA, Salazar TE, Pittaluga E, et al. Glucose and lipid metabolism in small for gestational age infants at 48 hours of age. Pediatrics. 2003;111(4 Pt 1):804–809. https://doi.org/10.1542/peds.111.4.804.
  14. Beardsall K. Measurement of glucose levels in the newborn. Early Human Development. 2010. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2010.05.005.
  15. Bennett C, Fagan E, Chaharbakhshi E, et al. Implementing a Protocol Using Glucose Gel to Treat Neonatal Hypoglycemia. Nursing for Women’s Health. 2016;20(1):64–74. https://doi.org/10.1016/j.nwh.2015.11.001.
  16. Bevolkingsonderzoeken en screeningen - RIVM. Retrieved April 22, 2018, from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen.
  17. Bhat MA, Kumar P, Bhansali A, et al. Hypoglycemia in small for gestational age babies. Indian Journal of Pediatrics. 2000;67(6):423–427. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/10932962.
  18. Boluyt N. Neurodevelopment After Neonatal Hypoglycemia: A Systematic Review and Design of an Optimal Future Study. PEDIATRICS. 2006;117(6):2231–2243. https://doi.org/10.1542/peds.2005-1919.
  19. Boundy EO, Dastjerdi R, Spiegelman D, et al. Kangaroo Mother Care and Neonatal Outcomes: A Meta-analysis. Pediatrics. 2016;137(1):e20152238. https://doi.org/10.1542/peds.2015-2238.
  20. Bragg J, Green G. Does early enteral feeding prevent hypoglycemia in small for gestational age neonates? Journal of Neonatal-Perinatal Medicine. 2013;6(2):131–135. Retrieved from http://iospress.metapress.com/content/121063/?p=e4b28739203a487a98e3ffa8f6e525e6&pi=51%5Cnhttp://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=emex&NEWS=N&AN=369606153.
  21. Brand PL, Molenaar NL, Kaaijk C, et al. Neurodevelopmental outcome of hypoglycaemia in healthy, large for gestational age, term newborns. Archives of Disease in Childhood. 2005;90(1):78-81.
  22. Burns CM, Rutherford MA, Boardman JP, et al. Patterns of Cerebral Injury and Neurodevelopmental Outcomes After Symptomatic Neonatal Hypoglycemia. PEDIATRICS. 2008;122(1):65–74. https://doi.org/10.1542/peds.2007-2822.
  23. Burrin JM, Alberti KG. What is blood glucose: can it be measured? Diabetic Medicine : A Journal of the British Diabetic Association. 1990;7(3):199–206. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/2139389.
  24. Carraro P, Plebani M. Post-analytical errors with portable glucose meters in the hospital setting. Clinica Chimica Acta. 2009;404(1):65–67. https://doi.org/10.1016/j.cca.2009.03.013.
  25. Chan AYW, Swaminathan R, Cockram CS. Effectiveness of sodium fluoride as a preservative of glucose in blood. Clinical Chemistry. 1989;35(2):315–317.
  26. Chertok IRA, Raz I, Shoham I, et al. Effects of early breastfeeding on neonatal glucose levels of term infants born to women with gestational diabetes. Journal of Human Nutrition and Dietetics. 2009;22(2):166–169. https://doi.org/10.1111/j.1365-277X.2008.00921.x.
  27. Chi Luong K, Long Nguyen T, Huynh Thi DH, et al. Newly born low birthweight infants stabilise better in skin-to-skin contact than when separated from their mothers: A randomised controlled trial. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 2016;105(4):381–390. https://doi.org/10.1111/apa.13164.
  28. Christensson K. Fathers can effectively achieve heat conservation in healthy newborn infants. Acta Paediatrica (Oslo, Norway : 1992). 1996;85(11):1354–1360. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/8955466.
  29. Clinical Guidelines, Queensland, Health Q. Maternity and Neonatal Clinical Guideline – Neonatal hypoglycemia. 2013. Retrieved from www.health.qld.gov.au/qcg.
  30. Cordero L, Treuer SH, Landon MB, et al. Management of Infants of Diabetic Mothers. Arch Pediatr Adolesc Med. 1998;152:249–254.
  31. Cornblath M, Hawdon JM, Williams AF, et al. Controversies Regarding Definition of Neonatal Hypoglycemia: Suggested Operational Thresholds. PEDIATRICS. 2000;105(5). https://doi.org/10.1542/peds.105.5.1141.
  32. Cornblath M, Reisner SH. Blood glucose in the neonate and its clinical significance. The New England Journal of Medicine. 1965;273(7):378–381. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21417085.
  33. Cornblath M. Neonatal hypoglycemia 30 years later: does it injure the brain? Historical summary and present challenges. Acta Paediatrica Japonica : Overseas Edition. 1997;39(Suppl 1):S7-11. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/9200872.
  34. Cowett RM, D’Amico LB. Capillary (heelstick) versus venous blood sampling for the determination of glucose concentration in the neonates. Biology of the Neonate. 1992;62:32–36.
  35. Cowett RM, Oh W, Pollak A, et al. Glucose disposal of low birth weight infants: steady state hyperglycemia produced by constant intravenous glucose infusion. Pediatrics. 1979;63(3):389–396. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/440840.
  36. Coyle MC, Jacobs E, Chappie A, et al. Effects of Different Sample Types on Glucose Measurements A CLSI report for global application. Clinical and Laboratory Standards Institute. 2015;35. Retrieved from https://clsi.org/media/1501/poct06ed1_sample.pdf.
  37. Critchell CD, Savarese V, Callahan A, et al. Accuracy of bedside capillary blood glucose measurements in critically ill patients. Intensive Care Medicine. 2007;33(12):2079–2084. https://doi.org/10.1007/s00134-007-0835-4.
  38. Croke J, Sullivan M, Ryan-Drover A, et al. Two hour blood glucose levels in at-risk babies: An audit of Canadian guidelines. Paediatrics and Child Health. 2009;14(4):238–244. https://doi.org/10.1093/pch/14.4.238.
  39. D’Orazio P, Burnett RW, Fogh-Andersen N, et al. Approved IFCC recommendation on reporting results for blood glucose: International Federation of Clinical Chemistry and Laboratory Medicine Scientific Division, Working Group on Selective Electrodes and Point-of-Care Testing (IFCC-SD-WG-SEPOCT). Clinical Chemistry and Laboratory Medicine. 2006;44(12):1486–1490. https://doi.org/10.1515/CCLM.2006.275.
  40. De Carvalho M, Robertson S, Friedman A, et al. Effect of frequent breast-feeding on early milk production and infant weight gain. Pediatrics. 1983;72(3):307–311. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/6889034.
  41. De Carvalho M, Robertson S, Merkatz R, et al. Milk intake and frequency of feeding in breast fed infants. Early Human Development. 1982;7(2):155–163. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/7151727.
  42. De León DD, Thornton PBS, Stanley CBA, et al. Hypoglycemia in the Newborn and Infant PRINCIPLES OF GLUCOSE METABOLISM. 2014. Retrieved from https://www.clinicalkey.es.webproxy.uach.cl:2443/service/content/pdf/watermarked/3-s2.0-B9781455748587000159.pdf?locale=es_ES.
  43. De Rooy L, Hawdon J. Nutritional Factors That Affect the Postnatal Metabolic Adaptation of Full-Term Small- and Large-for-Gestational-Age Infants. PEDIATRICS. 2002;109(3):e42–e42. https://doi.org/10.1542/peds.109.3.e42.
  44. Devaskar SU, Garg M. 95 Disorders of Carbohydrate Metabolism in the Neonate Placental Transport of Nutrients: Maternal-Fetal Relationship. 2017. Retrieved from: https://obgynkey.com/disorders-of-carbohydrate-metabolism-in-the-neonate/.
  45. Dijk PH, De Vries TW, De Beer JJAH. [Guideline “Prevention, diagnosis and treatment of hyperbilirubinemia in the neonate with a gestational age of 35 or more weeks”]. Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde. 2009;153:A93. Retrieved from https://www.nvk.nl/Portals/0/richtlijnen/hyperbili/richtlijnhyperbili.pdf.
  46. Doctor BA, O’Riordan MA, Kirchner HL, et al. Perinatal correlates and neonatal outcomes of small for gestational age infants born at term gestation. American Journal of Obstetrics and Gynecology. 2001;185(3):652–659. https://doi.org/10.1067/mob.2001.116749.
  47. Duvanel CB, Fawer CL, Cotting J, et al. Long-term effects of neonatal hypoglycemia on brain growth and psychomotor development in small-for-gestational-age preterm infants. The Journal of Pediatrics. 1999;134(4):492–498. https://doi.org/10.1016/S0022-3476(99)70209-X.
  48. Esakoff TF, Cheng YW, Sparks TN, et al. The association between birthweight 4000 g or greater and perinatal outcomes in patients with and without gestational diabetes mellitus. American Journal of Obstetrics & Gynecology. 2009;200(6):672.e1-4.
  49. Feig SA, Shohet SB, Nathan DG. Energy metabolism in human erythrocytes. I. Effects of sodium fluoride. The Journal of Clinical Investigation. 1971;50(8):1731–1737. https://doi.org/10.1172/JCI106662.
  50. Finfer S, Wernerman J, Preiser JC, et al. Clinical review: Consensus recommendations on measurement of blood glucose and reporting glycemic control in critically ill adults. Critical Care (London, England). 2013;17(3):229. https://doi.org/10.1186/cc12537.
  51. Flaherman VJ, Aby J, Burgos AE, et al. Effect of Early Limited Formula on Duration and Exclusivity of Breastfeeding in At-Risk Infants: An RCT. PEDIATRICS. 2013;131(6):1059–1065. https://doi.org/10.1542/peds.2012-2809.
  52. Flores-le Roux JA, Sagarra E, Benaiges D, et al. A prospective evaluation of neonatal hypoglycaemia in infants of women with gestational diabetes mellitus. Diabetes Research and Clinical Practice. 2012;97(2):217–222. https://doi.org/10.1016/j.diabres.2012.03.011.
  53. Gambino R. Glucose: A simple molecule that is not simple to quantify. Clinical Chemistry. 2007. https://doi.org/10.1373/clinchem.2007.094466.
  54. Ghavane S, Murki S, Subramanian S, et al. Kangaroo Mother Care in Kangaroo ward for improving the growth and breastfeeding outcomes when reaching term gestational age in very low birth weight infants. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 2012;101(12):545–550. https://doi.org/10.1111/apa.12023.
  55. Groenendaal F, Elferink-Stinkens P. Hypoglycaemia and seizures in large-for-gestational-age (LGA) full-term neonates. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 2006;95(7):874–876. https://doi.org/10.1080/08035250500544948.
  56. Güemes M, Rahman SA, Hussain K. What is a normal blood glucose? Archives of Disease in Childhood. 2016;101(6):569–574. https://doi.org/10.1136/archdischild-2015-308336.
  57. Guideline N. Diabetes in pregnancy. 2015;29(5):685-99. https://doi.org/10.1016/j.bpobgyn.2015.04.009.
  58. Gunn V, Nechyba C. The Harriet Lane Handbook. A Manual for Pediatric House Officers. Postgraduate Medical Journal. 2002;61(716):556–557. https://doi.org/10.1136/pgmj.61.716.556-a.
  59. Gyurkovits Z, Kálló K, Bakki J, et al. Neonatal outcome of macrosomic infants: an analysis of a two-year period. European Journal of Obstetrics, Gynecology, & Reproductive Biology. 2011;159(2):289-92.
  60. Hagvik J. Comment on: Bellini C, Serra G, Risso D, Mazzella M, Bonioli E. Reliability assessment of glucose measurement by HemoCue analyser in a neonatal intensive care unit. Clin Chem Lab Med 2007; 45(11):1549-54. Clinical Chemistry and Laboratory Medicine. 2008;46(5):729–30; author reply 731. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18839476.
  61. Haninger NC, Farley CL. Screening for hypoglycemia in healthy term neonates: Effects on breastfeeding. Journal of Midwifery and Women’s Health. 2001;46(5):292–298. https://doi.org/10.1016/S1526-9523(01)00180-5.
  62. Harding JE, Harris DL, Hegarty JE, et al. An emerging evidence base for the management of neonatal hypoglycaemia. Early Human Development. 2017;104:51–56. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2016.12.009.
  63. Harris DL, Alsweiler JM, Ansell JM, et al. Outcome at 2 Years after Dextrose Gel Treatment for Neonatal Hypoglycemia: Follow-Up of a Randomized Trial. Journal of Pediatrics. 2016;170:54–59e2. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2015.10.066.
  64. Harris DL, Gamble GD, Weston PJ, et al. What Happens to Blood Glucose Concentrations After Oral Treatment for Neonatal Hypoglycemia? Journal of Pediatrics. 2017;190:136–141. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2017.06.034.
  65. Harris DL, Weston PJ, Battin MR, et al. A survey of the management of neonatal hypoglycaemia within the Australian and New Zealand Neonatal Network. Journal of Paediatrics and Child Health. 2014;50(10):E55–E62. https://doi.org/10.1111/j.1440-1754.2009.01599.x.
  66. Harris DL, Weston PJ, Harding JE. Incidence of neonatal hypoglycemia in babies identified as at risk. Journal of Pediatrics. 2012;161(5):787–791. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2012.05.022.
  67. Harris DL, Weston PJ, Harding JE. Lactate, rather than ketones, may provide alternative cerebral fuel in hypoglycaemic newborns. Archives of Disease in Childhood: Fetal and Neonatal Edition. 2015;100(2):F161–F164. https://doi.org/10.1136/archdischild-2014-306435.
  68. Harris DL, Weston PJ, Signal M, et al. Dextrose gel for neonatal hypoglycaemia (the Sugar Babies Study): A randomised, double-blind, placebo-controlled trial. The Lancet. 2013;382(9910):2077–2083. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(13)61645-1.
  69. Harris DL, Weston PJ, Williams CE, et al. Cot-side electroencephalography monitoring is not clinically useful in the detection of mild neonatal hypoglycemia. Journal of Pediatrics. 2011;159(5):755–760. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2011.04.026.
  70. Hawdon J, Cheetham T, Schenk DJ, et al. Metabolic and endocrine disorders. In Rennie and Roberton’s Textbook of Neonatology (pp. 849–926). 2012. https://doi.org/10.1016/B978-0-7020-3479-4.00035-0.
  71. Hawdon JM, Platt MPW. Patterns of metabolic adaptation for preterm and term infants in the first neonatal week, (October 1991). 1992;357–365.
  72. Hawdon JM, Ward Platt MP, Aynsley-Green A. Patterns of metabolic adaptation for preterm and term infants in the first neonatal week. Archives of Disease in Childhood, 67(4 SPEC NO). 1992;357–365. https://doi.org/10.1136/adc.67.4_Spec_No.357.
  73. Hawdon JM. Best Practice Guidelines: Neonatal Hypoglycaemia. Early Human Development. 2010;86(5):261. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2010.05.007.
  74. Hawdon JM. Investigation, prevention and management of neonatal hypoglycaemia (impaired postnatal metabolic adaptation). Paediatrics and Child Health. 2012. https://doi.org/10.1016/j.paed.2011.08.006.
  75. Hawdon JM. Postnatal metabolic adaptation and neonatal hypoglycaemia. Paediatrics and Child Health (United Kingdom). 2016. https://doi.org/10.1016/j.paed.2015.12.001.
  76. Hawkes CP, Stanley CA. 53 Pathophysiology of Neonatal Hypoglycemia. 2017.
  77. Hay WW, Cornblath M. Historical Perspectives: Transient Symptomatic Neonatal Hypoglycemia. NeoReviews. 2003;4(1):1e–5. https://doi.org/10.1542/neo.4-1-e1.
  78. Heck LJ, Erenberg A. Serum glucose levels in term neonates during the first 48 hours of life. The Journal of Pediatrics. 1987;110(1):119–122. https://doi.org/10.1016/S0022-3476(87)80303-7.
  79. Hegarty J, Harding JE, Crowther C, et al. Oral dextrose gel for the prevention of hypoglycaemia in newborn infants (Protocol). Cochrane Database of Systematic Reviews, (4). 2016. https://doi.org/10.1002/14651858.CD012152.
  80. Hegarty JE, Harding JE, Crowther CA, et al. Oral dextrose gel to prevent hypoglycaemia in at-risk neonates. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2017. https://doi.org/10.1002/14651858.CD012152.pub2.
  81. Hegarty JE, Harding JE, Gamble GD, et al. Prophylactic Oral Dextrose Gel for Newborn Babies at Risk of Neonatal Hypoglycaemia: A Randomised Controlled Dose-Finding Trial (the Pre-hPOD Study). PLoS Medicine. 2016;13(10):1–19. https://doi.org/10.1371/journal.pmed.1002155.
  82. Hoftiezer L, Hukkelhoven CWPM, Hogeveen M, et al. Geboortegewichtcurven - Perined. Retrieved April 22, 2018, from https://www.perined.nl/producten/geboortegewichtcurven.
  83. Holtrop PC. The Frequency of Hypoglycemia in Full-Term Large and Small for Gestational Age Newborns. American Journal of Perinatology. 1993;10(2):150–154. https://doi.org/10.1055/s-2007-994649.
  84. Hortensius J, Slingerland RJ, Kleefstra N, et al. Self-monitoring of blood glucose: The use of the first or the second drop of blood. Diabetes Care. 2011;34(3):556–560. https://doi.org/10.2337/dc10-1694.
  85. Inoue S, Egi M, Kotani J, et al. Accuracy of blood-glucose measurements using glucose meters and arterial blood gas analyzers in critically ill adult patients: systematic review. Critical Care (London, England). 2013;17(2):R48. https://doi.org/10.1186/cc12567.
  86. Ishikawa N. Natural progress of blood glucose in full-term low-grade low-birthweight infants. Pediatrics International. 2002;44(6):583–589. https://doi.org/10.1046/j.1442-200X.2002.01637.x.
  87. Jain R, Myers TF, Kahn SE, et al. How accurate is glucose analysis in the presence of multiple interfering substances in the neonate? (Glucose analysis and interfering substances). Journal of Clinical Laboratory Analysis. 1996;10(1):13–16. https://doi.org/10.1002/(SICI)1098-2825(1996)10:1<13::AID-JCLA3>3.0.CO;2-M.
  88. Jain V, Chen M, Menon RK. Chapter 94 – Disorders of Carbohydrate Metabolism. Avery’s Diseases of the Newborn. 2012;1320–1329. https://doi.org/10.1016/B978-1-4377-0134-0.10094-0.
  89. Janssen K, Delanghe J. Importance of the pre-analytical phase in blood glucose analysis. Acta Clinica Belgica. 2010;65(5):311–318. https://doi.org/10.1179/acb.2010.068.
  90. Johnson CL, Versalovic J. The human microbiome and its potential importance to pediatrics. Pediatrics. 2012;129(5):950–960. https://doi.org/10.1542/peds.2011-2736.
  91. Jonas D, Dietz W, Simma B. Hypoglycemia in newborn infants at risk. Klinische Padiatrie. 2014;226(5):287-91.
  92. Joosten KF, Schellekens AP, Waelkens JJ, et al. [Erroneous diagnosis “neonatal hypoglycemia” due to incorrect preservation of blood samples]. Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135(37):1691–1694. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/1922513.
  93. Kaiser JR, Bai S, Gibson N, et al. Association between transient newborn hypoglycemia and fourth-grade achievement test proficiency: A population-based study. JAMA Pediatrics. 2015;169(10):913–921. https://doi.org/10.1001/jamapediatrics.2015.1631.
  94. Kanji S, Buffie J, Hutton B, et al. Reliability of point-of-care testing for glucose measurement in critically ill adults. Critical Care Medicine. 2005;33(12):2778–2785. https://doi.org/10.1097/01.CCM.0000189939.10881.60.
  95. Kaplan M, Blondheim O, Alon I, et al. Screening for hypoglycemia with plasma in neonatal blood of high hematocrit value. Critical Care Medicine. 1989;17(3):279–282. https://doi.org/10.1097/00003246-198903000-00016.
  96. Kautzky-Willer A, Bancher-Todesca D, Weitgasser R, et al. The impact of risk factors and more stringent diagnostic criteria of gestational diabetes on outcomes in central European women. Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism. 2008;93(5):1689–1695. https://doi.org/10.1210/jc.2007-2301.
  97. Kerstjens JM, Bocca-Tjeertes IF, de Winter AF, et al. Neonatal Morbidities and Developmental Delay in Moderately Preterm-Born Children. Pediatrics. 2012;130(2):e265–e272. https://doi.org/10.1542/peds.2012-0079.
  98. Kinnala A, Rikalainen H, Lapinleimu H, et al. Cerebral Magnetic Resonance Imaging and Ultrasonography Findings After Neonatal Hypoglycemia. Pediatrics. 1999;103(4). https://doi.org/10.1542/peds.103.4.724.
  99. Kishnani PS, Chen YT. Defects in Metabolism of Carbohydrates 87.1 Glycogen Storage Diseases. 2015.
  100. Kitsommart R, Ngerncham S, Wongsiridej P, et al. Accuracy of the StatStrip versus SureStep Flexx glucose meter in neonates at risk of hypoglycemia. European Journal of Pediatrics. 2013;172(9):1181–1186. https://doi.org/10.1007/s00431-013-2019-2.
  101. Koh HG, Aynsley-Green A, Tarbit M, et al. Neural dysfunction during hypoglycaemia. Archives of Disease in Childhood. 1988;63:1353–1358. Retrieved from https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC1779138/pdf/archdisch00680-0065.pdf.
  102. Lilien LD, Grajwer LA, Pildes RS. Treatment of neonatal hypoglycemia with continuous intravenous glucose infusion. The Journal of Pediatrics. 1977;91(5):779–782. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/909019.
  103. Lilien LD, Pildes RS, Srinivasan G, et al. Treatment of neonatal hypoglycemia with minibolus and intravenous glucose infusion. The Journal of Pediatrics. 1980;97(2):295–298. https://doi.org/10.1016/S0022-3476(80)80499-9.
  104. Linder N, Lahat Y, Kogan A, et al. Macrosomic newborns of non-diabetic mothers: anthropometric measurements and neonatal complications. Archives of Disease in Childhood Fetal & Neonatal Edition. 2014;99(5):F353-8.
  105. Lockyer MG, Fu K, Edwards RM, et al. Evaluation of the Nova StatStrip glucometer in a pediatric hospital setting. Clinical Biochemistry. 2014;47(9):840–843. https://doi.org/10.1016/j.clinbiochem.2014.01.004.
  106. Lucas A, Morley R, Cole TJ. et al. Adverse neurodevelopmental outcome of moderate neonatal hypoglycaemia. BMJ (Clinical Research Ed.). 1988;297(6659):1304–1308. https://doi.org/10.1136/bmj.297.6659.1304.
  107. Lucas A, Ynsley-Green A, Bloom SR. Gut hormones and the first meals. Clin Sci.(Lond). 1981;60(4):349–353. https://doi.org/10.1042/cs0600349.
  108. McIntyre S, Taitz D, Keogh J, et al. A systematic review of risk factors for cerebral palsy in children born at term in developed countries. Developmental Medicine and Child Neurology. 2013;55(6):499–508. https://doi.org/10.1111/dmcn.12017.
  109. McKinlay CJD, Alsweiler JM, Ansell JM, et al. Neonatal Glycemia and Neurodevelopmental Outcomes at 2 Years. New England Journal of Medicine. 2015;373(16):1507–1518. https://doi.org/10.1056/NEJMoa1504909.
  110. Meites S, Saniel-Banrey K. Preservation, distribution, and assay of glucose in blood, with special reference to the newborn. Clinical Chemistry. 1979;25(4):531–534.
  111. Mejri A, Dorval VG, Nuyt AM, et al. Hypoglycemia in term newborns with a birth weight below the 10th percentile. Paediatrics and Child Health. 2010;15(5):271–275.
  112. Metzger BE, Persson B, Lowe LP, et al. Hyperglycemia and adverse pregnancy outcome study: neonatal glycemia. Pediatrics. 2010;126(6):e1545-52.
  113. Mikesh LM, Bruns DE. Stabilization of glucose in blood specimens: mechanism of delay in fluoride inhibition of glycolysis. Clinical Chemistry. 2008;54(5):930–932. https://doi.org/10.1373/clinchem.2007.102160.
  114. Moore E, Bergman N, Anderson G, et al. Early skin-to-skin contact for mothers and their healthy newborn infants (Review) SUMMARY OF FINDINGS FOR THE MAIN COMPARISON. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2016;(11). https://doi.org/10.1002/14651858.CD003519.pub4.www.cochranelibrary.com.
  115. NCC-WCH Diabetes in pregnancy Management of diabetes and its complications from preconception to the postnatal period. (2015). Retrieved from https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmedhealth/PMH0076657/pdf/PubMedHealth_PMH0076657.pdf.
  116. Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie. Diabetes mellitus en zwangerschap - Versie 2.0. 2010. Retrieved from http://www.nvog-documenten.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=27420&richtlijn_id=863.
  117. Newnam KM, Bunch M. Glucose Gel as a Treatment Strategy for Transient Neonatal Hypoglycemia. Advances in Neonatal Care : Official Journal of the National Association of Neonatal Nurses. 2017;17(6):470–477. https://doi.org/10.1097/ANC.0000000000000426.
  118. Ngerncham S, Piriyanimit S, Kolatat T, et al. Validity of two point-of-care glucometers in the diagnosis of neonatal hypoglycemia. Indian Pediatrics. 2012;49(8):621–625. https://doi.org/10.1007/s13312-012-0133-2.
  119. NICE. Diabetes in pregnancy: management from preconception to the postnatal period. 2015. Retrieved from http://linkinghub.elsevier.com/retrieve/pii/S1521693415000772.
  120. NICE. Diabetes in pregnancy: management from preconception to the postnatal period, (February). 2015;1–67. https://doi.org/978-1-4731-0993-3.
  121. NICE. Postnatal care up to 8 weeks after birth | Guidance and guidelines | NICE. 2015. Retrieved April 29, 2018, from https://www.nice.org.uk/guidance/CG37.
  122. Nicholl R. What is the normal range of blood glucose concentrations in healthy term newborns? Archives of Disease in Childhood. 2003;88(3):238–239. https://doi.org/10.1136/adc.88.3.238.
  123. NVK. Werkboek kinderendocrinologie- deel 2. (C. Kneepkens, Ed.) (Vol. 2). VU Uitgeverij, Amsterdam. 2010. Retrieved from https://www.nvk.nl/Kwaliteit/Werkboeken/Kinderendocrinologie.
  124. Onal EE, Hirfanoglu IM, Beken S, et al. Are the neonatal outcomes similar in large-for-gestational age infants delivered by women with or without gestational diabetes mellitus? World Journal of Pediatrics. 2012;8(2):136-9.
  125. Perined. Perinatale Zorg in Nederland 2016. Utrecht. 2016. Retrieved from https://assets.perined.nl/docs/7935f9c6-eaac-4f59-a150-307ae04efa27.pdf.
  126. Persson M, Fadl H, Hanson U, et al. Disproportionate Body Composition and Neonatal Outcome in Offspring of Mothers With and Without Gestational Diabetes Mellitus. 2013;36(11):3543-8. https://doi.org/10.2337/dc13-0899.
  127. Raizman JE, Shea J, Daly CH, et al. Clinical impact of improved point-of-care glucose monitoring in neonatal intensive care using Nova StatStrip: Evidence for improved accuracy, better sensitivity, and reduced test utilization. Clinical Biochemistry. 2016;49(12):879–884. https://doi.org/10.1016/j.clinbiochem.2016.05.002.
  128. Rawat M, Chandrasekharan P, Turkovich S, et al. Oral Dextrose Gel Reduces the Need for Intravenous Dextrose Therapy in Neonatal Hypoglycemia. Biomedicine Hub. 2016;1(3):1–1. https://doi.org/10.1159/000448511.
  129. RIVM. Bevolkingsonderzoeken en screeningen. 2018. Retrieved from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen.
  130. RIVM. Screening: de theorie. 2012. Retrieved from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen/Screening_de_theorie.
  131. Roth-Kleiner M, Stadelmann Diaw C, Urfer J, et al. Evaluation of different POCT devices for glucose measurement in a clinical neonatal setting. European Journal of Pediatrics. 2010;169(11):1387–1395. https://doi.org/10.1007/s00431-010-1243-2.
  132. Rozance PJ, Hay WW. Describing hypoglycemia--definition or operational threshold? Early Human Development. 2010;86(5):275–280. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2010.05.002.
  133. Rozance PJ, Hay WW. New approaches to management of neonatal hypoglycemia. Maternal Health, Neonatology and Perinatology. 2016a;2(1):3. https://doi.org/10.1186/s40748-016-0031-z.
  134. Rozance PJ. Update on neonatal hypoglycemia. Current Opinion in Endocrinology, Diabetes and Obesity. 2014. https://doi.org/10.1097/MED.0000000000000027.
  135. Sacks DB, Bruns DE, Horton J, et al. Point-of-Care Blood Glucose Testing in Acute and Chronic Care Facilities; Approved Guideline—Third Edition. Clinical and Laboratory Standards Institute (Vol. 33). Wayne, PA. 2013. Retrieved from https://clsi.org/media/1497/poct12a3_sample.pdf.
  136. Scott MG, Bruns DE, Boyd JC, et al. Tight glucose control in the intensive care unit: Are glucose meters up to the task? 2009. Clinical Chemistry. https://doi.org/10.1373/clinchem.2008.117291.
  137. Screening: de theorie - RIVM. 2018. Retrieved April 22, 2018, from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen/Screening_de_theorie.
  138. Semmekrot B. Hypoglykemie bij de pasgeborene: weet u wat u meet? - Artikel - Editie - Tijdschrift & E-learning - Praktische Pediatrie. Praktische Pediatrie. 2015;2:93–99. Retrieved from https://www.praktischepediatrie.nl/tijdschrift-elearning/editie/artikel/t/hypoglykemie-bij-de-pasgeborene-weet-u-wat-u-meet.
  139. Shorey S, He HG, Morelius E. Skin-to-skin contact by fathers and the impact on infant and paternal outcomes: an integrative review. Midwifery. 2016;40:207–217. https://doi.org/10.1016/j.midw.2016.07.007.
  140. Sidebottom RA, Williams PR, Kanarek KS. Glucose determinations in plasma and serum: Potential error related to increased hematocrit. Clinical Chemistry. 1982;28(1):190–192.
  141. Singhal PK, Singh M, Paul VK, et al. Prevention of hypoglycemia: a controlled evaluation of sugar fortified milk feeding in small-for-gestational age infants. Indian Pediatrics. 1992;29(11):1365–1369.
  142. Sperling MA, Ganguli S, Leslie N, et al. Fetal-perinatal catecholamine secretion: role in perinatal glucose homeostasis. The American Journal of Physiology. 1984;247(1 Pt 1):E69-74. https://doi.org/10.1152/ajpendo.1984.247.1.E69 [doi].
  143. Sperling MA. Hypoglycemia SIGNIFICANCE AND SEQUELAE. Nelson Textbook of Pediatrics, 2-Volume Set. 2016;773–788.e1. https://doi.org/10.1016/B978-1-4557-7566-8.00092-2.
  144. Suman RPN, Udani R, Nanavati R. Kangaroo mother care for low birth weight infants: a randomized controlled trial. Indian Pediatrics. 2008;45(1):17–23. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18250500.
  145. Swenne I, Ewald U, Gustafsson J, et al. Inter-relationship between serum concentrations of glucose, glucagon and insulin during the first two days of life in healthy newborns. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 1994;83(9):915–919. https://doi.org/10.1111/j.1651-2227.1994.tb13170.x.
  146. Tang Z, Du X, Louie RF, et al. Effects of pH on glucose measurements with handheld glucose meters and a portable glucose analyzer for point-of-care testing. Archives of Pathology and Laboratory Medicine. 2000;124(4):577–582. https://doi.org/10.1309/QAW1-X5XW-BVRQ-5LKQ.
  147. Tang Z, Lee JH, Louie RF, et al. Effects of different hematocrit levels on glucose measurements with handheld meters for point-of-care testing. Archives of Pathology and Laboratory Medicine. 2000;124(8):1135–1140. https://doi.org/10.1043/0003-9985(2000)124<1135:EODHLO>2.0.CO;2.
  148. Tang Z, Louie RF, Lee JH, et al. Oxygen effects on glucose meter measurements with glucose dehydrogenase- and oxidase-based test strips for point-of-care testing. Critical Care Medicine. 2001;29(5):1062–1070. https://doi.org/10.1097/00003246-200105000-00038.
  149. Ter M, Halibullah I, Leung L, et al. Implementation of dextrose gel in the management of neonatal hypoglycaemia. Journal of Paediatrics and Child Health. 2017;53(4):408–411. https://doi.org/10.1111/jpc.13409.
  150. The HAPO Study Cooperative. Hyperglycemia and Adverse Pregnancy Outcomes. New England Journal of Medicine. 2008;358(19):1991–2002. https://doi.org/10.1056/NEJMoa0707943.
  151. Thornton P, Stanley C, De Leon D, et al. Recommendations from the Pediatric Endocrine Society for evaluation and management of hersistent Hypoglycemia in neonates, infants and children. Journal of Pediatrics. 2015;167(2):238–245. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2015.03.057.
  152. Tozier PK. Colostrum Versus Formula Supplementation for Glucose Stabilization in Newborns of Diabetic Mothers. JOGNN - Journal of Obstetric, Gynecologic, and Neonatal Nursing. 2013;42(6):619–628. https://doi.org/10.1111/1552-6909.12260.
  153. Troughton K, Corrigan N, Tait R. Hypostop gel in the treatment of neonatal hypoglycaemia: a randomised controlled trial. Archives of Disease in Childhood. 2000;82(Suppl 1):A29–A32. https://doi.org/10.1136/adc.82.suppl_1.A29.
  154. Van Der Hagen EAE, Fokkert MJ, Kleefman AMD, et al. Technical and clinical validation of the Greiner FC-Mix glycaemia tube. Clinical Chemistry and Laboratory Medicine. 2017;55(10):1530–1536. https://doi.org/10.1515/cclm-2016-0944.
  155. Vannucci RC, Vannucci SJ. Glucose metabolism in the developing brain. Semin Perinatol. 2000;24(2):107–115. https://doi.org/10.1053/sp.2000.6361.
  156. Voeten M, Gerrits G, Voorhoeve P, et al. Behandeling van neonatale hypoglykemie: frequenter aanleggen aan de borst versus bijvoeden met flesvoeding; retrospectief statusonderzoek. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152(31).
  157. Volpe JJ. Hypoglycemia and brain injury. Neurology of the Newborn. Volpe JJ. 2008;591–618.
  158. Wada Y, Nakamura T, Kaneshige M, et al. Evaluation of two glucose meters and interference corrections for screening neonatal hypoglycemia. Pediatrics International. 2015;57(4):603–607. https://doi.org/10.1111/ped.12543.
  159. Weissmann-Brenner A, Simchen MJ, Zilberberg E, et al. Maternal and neonatal outcomes of large for gestational age pregnancies. Acta Obstetricia et Gynecologica Scandinavica. 2012;91(7):844–849. https://doi.org/10.1111/j.1600-0412.2012.01412.x.
  160. Weston PJ, Harris DL, Battin M, et al. Oral dextrose gel for the treatment of hypoglycaemia in newborn infants. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2016;(5). https://doi.org/10.1002/14651858.CD011027.pub2.
  161. WHO. Hypoglycemia in the newborn. 2014. https://doi.org/10.1016/S0022-3468(67)80157-X.
  162. Wiener K. Whole blood glucose: What are we actually measuring? Annals of Clinical Biochemistry. 1995;32(1):1–8. https://doi.org/10.1177/000456329503200101.
  163. Williams AF. Hypoglycaemia of the newborn: A review. Bulletin of the World Health Organization. World Health Organization. 1997. https://doi.org/10.1177/089033449801400227.
  164. Wilson JMG, Jungner G. Principles and Practice of Screening for Disease. Public Health Papers. 1966. https://doi.org/10.1001/archinte.1969.00300130131020.
  165. Woo HC, Tolosa L, El-Metwally D, et al. Glucose monitoring in neonates: Need for accurate and non-invasive methods. Archives of Disease in Childhood: Fetal and Neonatal Edition. 2014. https://doi.org/10.1136/archdischild-2013-304682.
  166. World Health Organization. Infant and young child feeding. 2018. Retrieved April 29, 2018, from http://www.who.int/en/news-room/fact-sheets/detail/infant-and-young-child-feeding.
  167. Zecca E, Costa S, Barone G, et al. Proactive Enteral Nutrition in Moderately Preterm Small for Gestational Age Infants: A Randomized Clinical Trial. The Journal of Pediatrics. 2014;165(6):1135–1139.e1. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2014.08.06.

Evidence-tabel uitgangsvraag neurologische uitkomsten bij hypoglycemie

Bron

Methoden

Patiënten

Aantal patiënten

Threshold

Uitkomst (leeftijd)

Belangrijkste conclusie

Level of evidence

Boluyt (2006)

Design:

Systematic review

 

Datum search:

Januari 2005

twee studies van hoge kwaliteit

(Brand 2004)

(Lucas 1988)

 

 

 

18 studies met 1583 kinderen

<2,6 mmol/L

 

 

 

<2,2 (<1hr) en daarna <2,5 mmol/L

BSID – III (Bayleys Score of Infant Development).

 

Denver developmental scale. CBCL.

Total IQ.

Hypoglycemie is een onafhankelijke predictor van slechte uitkomst op de BSID.

2a -

McIntyre (2013)

Design:

Systematic review

 

Datum search:

September 2011

 

Doel was risicofactoren voor CP definiëren

Meer dan 4/21 studies moesten de risicofactor benoemen.

De studies moesten een low risk of bias hebben.

629 kinderen met CP

 

3804791 zonder CP

Niet van toepassing

Cerebral palsy volgens de standaard definitie.

Hypoglycemie is geassocieerd met cerebral palsy.

 

4

McKinlay (2015)

Design:

Prospectief cohort onderzoek

Amenorroeduur: 37,8 (1,6) weken

Geboortegewicht: 3134g

404

<2,6 mmol/L

BSID – III (Bayley Scales of Infant Development)

 

Cerebral palsy

Hypoglycemia, when treated to maintain a blood glucose concentration of at least 2,6 mmol/L was not associated with an increased risk of the primary outcomes of neurosensory impairment

1b

Kaiser (2015)

Design:

Retrospectief cohort studie

Alle kinderen die minimaal één glucose neonataal hadden ingeleverd in 1998 (screening op alle baby’s was van toepassing)

1395

<1,9 mmol/L (één tot drie uur postnataal)

vierde klas proficiency test/CITO-toets (10 jaar)

Transient hypoglycemia was significantly associated with decreased probability of proficiency on literacy achievement tests (adjusted ORs 0,49 to 0,62) and on mathematics achievement tests (adjusted ORs 0,49 to 0,78)

2b

Kerstjens (2012)

Design:

Retrospectief cohort studie

Lollipop cohort

AD 32 0/7 – 35 6/7 wkn

832

Minimaal 1 hypoglycemie <1,7 mmol/L binnen 72hr postpartum

Ages and Stages Questionnaire (ASQ, 48 maanden)

Hypoglycemie geassocieerd met slechte ASQ (>2SD afwijking) uitkomst OR 2,42 (95% [CI]: tot 1,23– 4,77, p =0,03)

2b

Tin (2012)

Design:

Case-control studie

 

<32 weken, die overleefden tot de leeftijd van twee jaar

74

<2,6 mmol/L

Full psychometric assessment (>15 jrs old)

This study found no evidence to support the belief that recurrent low blood glucose levels (<2,5 mmol/L) in the first 10 days of life usually pose a hazard to preterm infants

4

Burns (2008)

Design:

Case series

Kinderen met MRIs na symptomoatische hypoglycemie (>36 weken amenorroeduur)

35 cases

229 controls

<2,6 mmol/L

Griffiths’ Mental Developmental Scales (18mnd)

Cerebral palsy

Almost all infants (94%) had some evidence of white matter abnormalities. The severity of hypoglycemia was not associated with specific patterns of injury.

8/34 (=23,5%) had normal neurodevelopmental outcome >18 months of age.

4

CP: cerebral palsy

 

Kwaliteit van bewijs

Systematic reviews

  • Boluyt Pediatrics (2006) Level: 2a- (SR van observationele en cohort studies)
  • McIntyre Dev Medicine & Child Neurology (2013) Level: 4 (SR van observationele studies, methodologisch zwak)

 

Originele studies (search) >2007

  • McKinlay NEJM 2015 Level: 1b (prospectief cohort met hoge follow up)
  • Kaiser JAMA 2015 Level: 2b (retrospectief cohort)
  • Kerstjens Pediatrics 2012 Level: 2b (retrospectief cohort)
  • Tin Pediatrics 2012 Level: 4 (case control)
  • Burns Pediatrics 2008 Level: 4 (case series)

 

Individuele studies naar gerefereerd

  • Lucas 1988 Level: 1b (observationele cohort studie met >80% follow up)
  • Hypo-EXIT Level: 1b (RCT)
  • Harris 2011 Level: 1b (prospective cohort met 80% follow up )
  • Alkalay 2006 Level: 2a- (SR met meta-analyse van observationele studies)
  • Nicholl 2003 Level: 2a- (SR (methodologisch matig) van cohort studies)
  • Koh 1988 Level: 4 (case series)
  • Hawdon 1992 Level: 4 (case series)
  • Kinnala 1999 Level: 4 (case series)

 

GRADE van het bewijs

1. Er werden geen gerandomiseerde studies gevonden.

2. Er werden tegenovergestelde effecten gevonden.

3. De studies bevatten de relevante studiepopulatie en uitkomst. Door de studie-opzet kan sprake zijn van indirecte effecten op uitkomst die niet gemeten zijn binnen de populaties.

4. Er werden voldoende grote studiepopulaties beschreven met voldoende events. De betrouwbaarheidsintervallen variëren tussen de studies.

5. Niet te bepalen.

 

Kwaliteit: zeer laag.

 

GRADE-tabel: van bewijs naar aanbeveling

 

Beslissing

Toelichting

1. Kwaliteit van het bewijs

Is de algehele kwaliteit van bewijs hoog?

☐ nee

 

 

2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

 

 

Overtreffen de gunstige effecten de ongunstige effecten aanzienlijk, en is de werkgroep hier zeker van?

☐ ja

De grenzen voor de definitie, streefwaarde en interventiegrens zijn grotendeels in lijn met de literatuur, nationale en internationale protocollen.

3. Patiënte perspectief

 

 

In het geval van een positieve aanbeveling:

Hanteren vrijwel alle patiënten hetzelfde perspectief op de wenselijkheid van de conceptaanbeveling?

Niet van toepassing

 

De grenzen voor de definitie van hypoglycemie zijn niet van toepassing voor de patiënt. Vanuit dit perspectief is er met name belang bij wel/niet screenen of wel/niet behandelen (zie vervolg)

4. Professioneel perspectief

 

 

Hanteren vrijwel alle zorgverleners hetzelfde perspectief op de wenselijkheid van de conceptaanbeveling?

☐ ja

De grens voor de definitie wordt vrij algemeen gehanteerd in Nederland. In de commentaarronde kwamen geen bezwaren tegen de streefwaarde en interventiegrens.

5. Middelenbeslag

 

 

Zijn de netto-gunstige effecten de (extra) middelen waard?

☐ ja

Hersenschade door neonatale hypoglycemie kan mogelijk worden voorkomen.

6. Organisatie van zorg

 

 

Zijn voldoende condities van zorg-organisatorische of maatschappelijke aard aanwezig om de interventie toe te passen?

☐ ja

Ja, in huidige praktijk wordt screening op neonatale hypoglycemie al routinematig toegepast.

7. Maatschappelijk perspectief

 

 

Zijn voldoende condities van zorg-organisatorische of maatschappelijke aard aanwezig om de interventie toe te passen?

☐ ja

Ja, in huidige praktijk wordt screening op neonatale hypoglycemie al routinematig toegepast.

Indien meerdere factoren positief worden geëvalueerd (‘ja’) neemt de waarschijnlijkheid van een sterke aanbeveling toe.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 28-11-2020

Laatst geautoriseerd  : 28-11-2020

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2026

De richtlijn wordt één keer per vijf jaar gereviseerd. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen als nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn om een herzieningstraject te starten. Zo mogelijk wordt de richtlijn, indien financiering beschikbaar is, aangevuld met extra modules.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
  • Stichting Kind en Ziekenhuis

Doel en doelgroep

Het doel van deze richtlijn is om handvatten te bieden voor de algemene kindergeneeskundige zorg voor de (bijna) à terme pasgeborenen. In deze richtlijn gaan de uitgangsvragen over het beleid rondom neonatale hypoglycemie, beleid na vacuümextractie en de indicaties voor een consult kinderarts. Het gaat hierbij om pasgeborenen die vanwege een medische indicatie in het ziekenhuis geboren of opgenomen worden en bij wie de (algemeen) kinderarts zorg levert of zou moeten leveren. Prematuren met een zwangerschapsduur <35 weken en pasgeborenen met een indicatie voor intensive care opname vallen niet onder deze richtlijn. Deze richtlijn bevat aanbevelingen voor de zorg voor pasgeborenen waarbij de focus ligt op de algemeen kinderarts. Ook andere zorgverleners binnen de integrale geboortezorg kunnen gebruik maken van de informatie uit deze richtlijn, zoals huisartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, kraamverzorgenden en ouderverenigingen.

Samenstelling werkgroep

Voor de ontwikkeling van deze richtlijn is een richtlijnwerkgroep samengesteld. Deze werkgroep bestond uit gemandateerde vertegenwoordigers van de NVK, de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV). Het ouderperspectief in de werkgroep werd vertegenwoordigd door participatie van Stichting Kind en Ziekenhuis. De werkgroep werd aangevuld met een arts-onderzoeker met expertise op het gebied van neonatale hypoglycemie. De werkgroep werd bij het literatuuronderzoek ondersteund door een epidemioloog van het NVK-bureau. Een epidemioloog van PROVA was betrokken voor methodologisch en procedureel advies. De werkgroep werd secretarieel ondersteund vanuit het bureau van de NVK. De ontwikkeling van deze richtlijn is gefinancierd vanuit een projectbudget van de SKMS.

 

Werkgroep

  • Mw. L.H. van der Meer-Kappelle, werkzaam in Reinier de Graaf Groep, namens NVK (voorzitter)
  • Dr. R.F. Kornelisse, neonatoloog, werkzaam in Erasmus MC-Sophia, namens NVK
  • Dr. R.H.T. van Beek, neonatoloog, werkzaam in Amphia Ziekenhuis, namens NVK
  • Drs. C.S. Barbian, kinderarts, werkzaam in Ziekenhuis Rivierenland, namens NVK
  • Dr. A.A.M.W. van Kempen, neonatoloog, werkzaam in OLVG Amsterdam, namens NVK
  • Drs. N.R. van Veenendaal, arts-onderzoeker werkzaam in OLVG Amsterdam, namens NVK
  • Drs. H.G. Stas, neonatoloog, werkzaam in Maasstad Ziekenhuis Rotterdam, namens NVK
  • Dr. P.H Dijk, neonatoloog, werkzaam in UMCG, namens NVK
  • D. Joseph, MSc, verpleegkundige, werkzaam voor Kind en Ziekenhuis
  • L. Zondag, beleidsmedewerker, werkzaam als verloskundige, namens KNOV
  • NVOG, commissie Kwaliteitsdocumenten

 

Meelezers

  • Mw. Dr. C. de Boer, verpleegkundige neonatologie, werkzaam in Erasmus MC, namens V&VN
  • Dr. R.M.J. Moonen, neonatoloog, werkzaam in Zuyderland Medisch Centrum Heerlen, namens NVK
  • Drs. S. Mulder, hoofd afdeling neonatologie, werkzaam in Isala Zwolle, namens NVK
  • Dr. J.E. Bunt, neonatoloog, werkzaam in ETZ Elisabeth, namens NVK
  • Dr. F. Maingay, neonatoloog, werkzaam in Noordwest Ziekenhuisgroep Alkmaar, namens NVK
  • Dr. F.A.B.A. Schuerman, neonatoloog, werkzaam in Isala Zwolle, namens NVK
  • Dr. W.J.M. van Heel, neonatoloog, werkzaam in Haga Ziekenhuis, namens NVK
  • Dr. H.B. Burggraaff, verloskundige huisarts, werkzaam in H.B. Burggraaff, namens NHG

 

Met ondersteuning van

  • Mw. Drs. M. Tuut, zelfstandig epidemioloog PROVA
  • Mw. Dr. L.M.A.J. Venmans, epidemioloog NVK

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen door middel van reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek en belangen door kennisvalorisatie. De ingevulde belangenverklaringen zijn beoordeeld door de projectleider. Hieruit is geen belemmering voor participatie in de werkgroep naar voren gekomen. De verklaringen liggen ter inzage bij de NVK.

Inbreng patiëntenperspectief

Het perspectief van patiënten en ouders is gewaarborgd doordat Stichting Kind en Ziekenhuis vertegenwoordigd was in de werkgroep. Zij hadden een belangrijke bijdrage aan de patiëntenversie van de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De definitieve richtlijn is onder de verenigingen verspreid, en via de website van de NVK (https://www.nvk.nl/) en de Richtlijnendatabase elektronisch beschikbaar gesteld. Op wetenschappelijke bijeenkomsten van de betrokken wetenschappelijke verenigingen en regionale bijeenkomsten kunnen de aanbevelingen van de richtlijn worden gepresenteerd.

 

Het uitgebreide implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.

Werkwijze

Knelpuntanalyse, verzamelen protocollen en vaststellen uitgangsvragen

Door de leden van de werkgroep werd een schriftelijke knelpuntenanalyse uitgevoerd om de huidige werkwijze ten aanzien van neonatale hypoglycemie, beleid na vacuümextractie en opname- en ontslagcriteria in kaart te brengen.

 

De inhoud van deze praktische en specifiek op de Nederlandse situatie gerichte richtlijn, is mede gebaseerd op internationale richtlijnen. De evidence was niet altijd even sterk. Daarnaast leende een deel van de uitgangsvragen zich niet voor een literatuursearch.

 

Daarom werden, naast literatuur, internationale en nationale richtlijnen, ook regionale en lokale protocollen omtrent neonatale hypoglycemie, vacuümextracties en indicatie voor een consult kinderarts verzameld en gebruikt. Er werden 34 protocollen toegestuurd: 4 afkomstig uit NICU’s, 9 uit post-IC/HC-centra en 21 uit algemene ziekenhuizen. In december 2016 telde Nederland 79 ziekenhuisorganisaties, inclusief 10 NICU’S. Het aantal ingestuurde protocollen werd door de werkgroep als representatief voor de Nederlandse ziekenhuizen beschouwd.

 

Tijdens werkgroepvergaderingen werden de definitieve knelpunten en uitgangsvragen vastgesteld. De Nederlandse kinderarts werkt zo veel mogelijk evidence-based. Wanneer er een grote praktijkvariatie is, komt dit doordat evidence ontbreekt in de literatuur. Aangezien deze richtlijn als doel heeft de praktijkvariatie te beperken, is per vraag bekeken of een evidence-based search zinvol was om antwoord te geven op de uitgangsvraag of dat de uitgangsvraag door middel van consensus, met behulp van bestaande literatuur, (inter)nationale richtlijnen en lokale protocollen, binnen de werkgroep zou worden uitgewerkt.

 

Zoeken (inter)nationale richtlijnen

In eerste instantie werd gezocht naar evidence-based richtlijnen. Hierbij werd gebruik gemaakt van de volgende databases: Medline, SUMSEARCH2, Clinical evidence van BMJ, Scottish Intercollegiate Guidelines Network en de TRIP DATABASE. Inclusiecriteria waren als volgt:

  1. het betreft een evidence-based richtlijn of practical guideline;
  2. de populatie betreft pasgeborenen;
  3. de richtlijn moet gaan over postnatale zorg voor pasgeborenen;
  4. publicatie tot juli 2015 (datum van de search).

 

De gevonden richtlijnen werden op kwaliteit beoordeeld met behulp van AGREE II (https://www.agreetrust.org/). De resultaten van deze search en de kwaliteit van de gevonden richtlijnen is beschreven bij de verschillende modules.

 

Zoeken artikelen

Bij de vragen waarvoor een search werd gedaan, wordt beschreven welke databases en zoektermen zijn gebruikt en welke zoekperiode is aangehouden (zie de zoekverantwoording in de verschillende modules). Er werd gezocht naar de hoogste mate van bewijs: systematische reviews en gerandomiseerd en gecontroleerd onderzoek. Zoals te verwachten bij veel praktijkvariatie, was het bewijsniveau van de literatuur en richtlijnen over het algemeen laag.

 

Beoordeling artikelen

De uitgangsvragen waarvoor een search werd gedaan, werden met behulp van de GRADE-methodiek (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation) uitgewerkt. De literatuur werd beoordeeld middels https://www.cebm.net/2009/06/oxford-centre-evidence-based-medicine-levels-evidence-march-2009/. Aan het begin van het richtlijntraject werden hiertoe uitkomstmaten gedefinieerd. Resultaten werden per uitkomstmaat samengevat, waarbij tevens de overall kwaliteit van de onderliggende bewijslast (evidence) werd aangegeven. Bij de beoordeling werd gebruik gemaakt van GRADEpro (https://gradepro.org/). Met behulp van dit instrument werd bij elke uitgangsvraag een tabel met bevindingen (summary of findings) en een tabel met de beoordeling van het bewijs (GRADE evidence profile) gemaakt.

 

GRADE kent vier niveaus: high, moderate, low en very low. Per uitkomst werd een GRADE-niveau toegekend. Wanneer een uitkomst als high geclassificeerd werd, wil dit zeggen dat het onwaarschijnlijk is dat toekomstig onderzoek de schatting van de uitkomst zal veranderen. Met andere woorden: er is veel vertrouwen in de juistheid van de schatting van de uitkomst. Een very low-classificatie wil zeggen dat er veel onzekerheid is over de juistheid van de uitkomst.

 

Het onderzoeksdesign is een belangrijke factor binnen GRADE. Gerandomiseerde en gecontroleerde studies krijgen daarom in beginsel de kwalificatie high. Er zijn vijf factoren die kunnen zorgen voor een lagere kwalificatie:

  1. beperkingen in de onderzoeksopzet;
  2. inconsistentie: onverklaarde heterogeniteit van de resultaten;
  3. indirectheid: de populatie, interventie, controle en uitkomst (PICO) waarop de evidence gebaseerd is, wijken op een of meer punten af van de PICO die men wil onderzoeken. Ook het gebruik van surrogaatmarkers valt onder indirectheid;
  4. imprecisie: wijde betrouwbaarheidsintervallen rond een geschat effect duiden op onzekerheid in de grootte van het effect. Er is sprake van imprecisie bij een te kleine steekproef (lage statistische power), weinig events en een betrouwbaarheidsinterval dat wel statistisch significant is, maar zowel in het gebied van klinische relevantie als in het gebied van een verwaarloosbaar effect ligt;
  5. publicatiebias.

 

Indien de resultaten niet gepoold konden worden, werd volstaan met een globale inschatting van de kwaliteit van de onderliggende bewijslast. Voor een uitgebreidere beschrijving van GRADE verwijst de werkgroep naar http://www.gradeworkinggroup.org.

 

Van bewijs naar aanbeveling

Nadat de evidence was samengevat en gegradeerd, werden door de werkgroep aanbevelingen geformuleerd. Naast de evidence werden hierbij overwegingen uit de praktijk meegenomen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met de organisatie van zorg; alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur), hoewel deze in de algemeen kindergeneeskundige praktijken nog al verschillend zijn. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Commentaar- en autorisatiefase

Na vaststelling van de conceptrichtlijn door de werkgroep werd de richtlijn naar de meelezers gestuurd ter becommentariëring. Na verwerking van alle suggesties, startte de commentaarfase en werd de richtlijn voorgelegd aan de volgende partijen: NVK, Stichting Kind en Ziekenhuis, NVOG, KNOV, V&VN, IGZ, VGVK, NHG.

 

In de definitieve richtlijn, die ter autorisatie is aangeboden aan de NVK, NVOG, KNOV en Stichting Kind & Ziekenhuis op 28 november, is het commentaar waar mogelijk en relevant verwerkt door de werkgroep.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op evidence gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de gemiddelde patiënt kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Beleid en vacuümextractie (VE)